Minneliederen.
Verder bewerkt door Nico Koomen. Onder elke tekst een andere vertaling uit 1977,
Uit; http://www.dbnl.org/tekst/veld028jnot01_01/veld028jnot01_01_0006.php
[17] 1 ÔHet is goede nouwe mareÕ Het is goede
nouwe mare dat die vogele openbare singen da men bloemen siet. tot den tiden in den jare 5 stonde Ôt dat men blide ware: leider des nu bin ich niet. miin dombe herte mich verriet, dat ich moet onsachte ende sware dougen leit dat mich geschiet 10 Die
sconeste ende die beste vrouwe tuschen Roden ende der Souwen gaf mich blitscap hie bevoren. dat is mich komen al te rouwen dore dompheit, niewet van ontrouwen, 15 dat ich here hulde hebbe verloren die ich ter bester hadde erkoren ofte in der werelt ieman scouwe. [18] noch dan vorchte ich heren toren. Al te hoge gŽrende minne 20 brachte mich al uut den sinne. doe ich here ougen ende mont sach so wale staen ende here kinne, doe wart mich dat herte binnen van so soeter dompheit wont, 25 dat mich wiisheit ware onkont. des bin ich wale worden inne bit scaden sint te maneger stont Dat quade wort het si verwaten dat ich niene konde laten, 30 doe mich bedrouch miin dombe waen. der ich gŽrende uter maten, ich bat here in der caritaten dat sie mich moeste al ombevaen. so vele ne hadde ich niet gedaen 35 dat sie ein wenech uter straten dore mich te onrechte wolde staen. |
Het zijn goede
nieuwe tekens Dat de vogels
duidelijk Zingen dat men
bloemen ziet. In die tijden
van het jaar Staat dat men
blij is: Helaas, dat
ben ik niet Mijn dwaze
hart me verraadde, Dat ik moet
hard en zwaar Gedogen het
leed dat me geschiedt De mooiste en
de beste vrouw Tussen Roden
en de Sou (1) Gaf me
blijdschap hier tevoren Dat is me
gekomen al in rouw Door
dwaasheid, niet door ontrouw, Dat ik haar
hulde heb verloren Dat ik beter
had gekozen Of in de
wereld iemand aanschouw Nog dan vrees
ik haar toorn. Al te hoog verlangende
minne Bracht me
geheel uit de zin. Toen ik haar
ogen en mond Zo goed zag
staan en haar kin, Toen werd me
dat hart van binnen Van zo
liefelijke dwaasheid gewond Dat me
wijsheid onbekend was. Dus ben ik wel
geworden van binnen Maar beschadigt
sinds te menige stonde Dat kwade
wordt het ze verweten Dat ik het
niet kon laten, Toen me
bedroog mijn dwaze waan. Die ik
verlangde uitermate, Ik bad haar
vanwege liefdadigheid Dat ze me
geheel moest omhelzen Zoveel nee had
ik niet gedaan Dat ze iets
van de weg Voor mij er af
wilde gaan. |
III WŽ mich scade ane miner vrouwen, deme wunsche ich des dorres rises da die dive ane nemen ende. wŽ miin scone ane here mit trouwen, 5 deme wunsche ich des paradises ende valde heme mine hende. vrage ieman wŽ sie si, dŽ kenne sie da bi: het is die wale gedane 10 Genade, vrouwe, mich. der sonnen an ich dich, so schine mich der mane. Wie miin noot gevoeger ware, so gewonne ich lief na leide 15 ende blitscap manechfalde, want ich weit vele lieve mare: [23]
bloemen springen ane der heiden, vogele singen in den walde. da wilen lach der snŽ 20 da steit nu groene clŽ, bedouwet ane den morgen. wŽ wele dŽ vrouwe sich. nieman ne nodeÕs mich. ich bin onledech sorgen. |
Wie me beschadigt bij mijn vrouw, Die wens ik de dorre tak Daar de dieven aan nemen een einde. Wie mijn schone aanhangt met
vertrouwen, Die wens ik het paradijs En beveel hem mijn nabijheid. Vraagt iemand wie ze is, Die herkent haar daar daarbij Het is die goed gevormde Genade, vrouwe, mij. De zon gun ik u Zo schijn ik de maan. Als mijn nood gevoeglijker was, Dan won ik liefde na leed En blijdschap menigvuldig, Want ik weet vele lieve tekens: Bloemen ontspringen op de heide, Vogels zingen in het woud. Waar wijlen lag de sneeuw Daar staat nu groene klaver, Bedauwd elke morgen Hoe goed de vrouwen zich Niemand nee nodigt mij. Ik ben in onrustige zorgen. |
[24] IV tristant moeste ane sinen danc stade siin der koninginnen, want poisoen heme daer toe dwanc mere dan die cracht der minnen. 5 des sal mich die goede danc weten dat ich niene gedranc sulic piment, ende ich sie minne bat dan hŽ, ende mach dat siin. wale gedane, valsches ane, 10 laet mich wesen diin ende wis doe miin. |
Tristan moet tegen zijn wil Getrouw zijn de koningin, Want liefdesdrank hem daartoe dwong Meer dan de kracht van minne. Dus zal ze me goede dank Weten dat ik het niet dronk Zulke kruiderij en ik haar min Beter dan hij en mag het zijn. Goed gevormde, valsheid geen, Laat me wezen de uwe En bent u de mijne. |
Doorgaans is sprake van Tristan en Isolde (of Iseut). Bestendig trouw Een liefdesdrank die hem betoverd had, dwong hem In sterkere mate dan de kracht van de liefde In dit opzicht zal de Liefdevolle mij erkentelijk zijn Dat ik volstrekt geen gekruide wijn dronk, maar haar
beminde Op inniger wijze dan Tristan, bijaldien dat mogelijk is Schoon gevormde, waarin niets gemeens schuilt Laat mij U toebehoren En gelieve zelf de mijne te zijn |
V In den tiden van den jare dat die dage werden lanc ende dat weder weder clare, so ernouwen openbare 5 merelare heren sanc, die ons brengen lieve mare Gode mach herÕs weten danc dŽ hevet rechte minne sonder rouwe ende ane wanc. 10 Ich bin blide dore here ere die mich hevet dat gedaen dat ich van den rouwen kere, dŽ mich wilen irde sere. dat is mich nu also ergaen: 15 ich bin rike ende grote here, sint ich moeste al ombevaen die mich gaf rechte minne sonder wiic ende ane waen. [26]
Die mich drombe willen niden 20 dat mich lieves iet geschiet, dat mach ich vele sachte liden noch mine blitscap niewet miden, ende ne wille drombe niet na gevolgen den onbliden. 25 sint dat sie mich gerne siet die mich dore rechte minne lange pine dougen liet. |
In die tijden van het jaar Dat de dagen worden lang En het weer wordt helder, Dan vernieuwen duidelijk Merels hun zang Die ons brengen lieve berichten God mag hen weten dank Die heeft echte minne Zonder rouw en geen twijfel. Ik ben blij door haar eer Die mij dat heeft gedaan Dat ik van de rouw keer, Die me wijlen ergerde zeer. Dat is me alzo vergaan: Ik ben rijk en een grote heer, Sinds ik moest alom omhelzen Die me gaf echte minne Zonder strijd en zonder waan Die me daarom wil benijden Dat mij liefde is geschied Dat kan ik veel beter lijden Nog mijn blijdschap niet minderen En nee wil daarom niet Navolgen de droevige. Sinds dat ze me graag ziet Die mij door echte minne Lang pijn gedogen liet. |
[27]
VI ÔDŽ blitscap sonder rouwe entfeit bit eren, hŽ is rike. dat herte da der rouwe in steit, dat levet jamerlike. 5 hŽ is edele ende vroet: wŽ bit eren kan gemŽren sine blitscap, dat is goetÕ. Die scone die mich singen doet, sie sal mich spreken leren 10 daer ave dat ich minen moet niet wale ne kan gekeren, sie is edele ende vroet: wŽ bit eren kan gemŽren here blitscap, dat is goet. |
Die blijdschap zonder rouw ontvangt Maar eer, hij is rijk. Dat hart daar de rouw in staat, Dat leeft jammerlijk. Hij is edel en verstandig: Wie op betere eer kan vermeerderen Zijn blijdschap, dat is goedÕ. De schone die me zingen doet, Ze zal me spreken leren Waarvan dat ik mijn gemoed Niet goed nee kan keren, Ze is edel en verstandig: Wie betere eer kan vermeerderen Haar blijdschap, dat is goed. |
Wie van liefde doorstraald wordt zonder verdriet En dit zonder aan zijn waardigheid iets te kort te doen,
zo iemand is rijk Een hart dat door droefheid overschaduwd is Verkeert in deerniswekkende toestand Diegene is wijs en edel (stijgt in zedelijke en verstandelijke
waarde) Die op de juiste wijze kan vermeerderen Zijn blijdschap. Dat is de ware zede en zedelijkheid De schone Vrouwe die mij tot zingen noopt (de melodie) Zij zal mij leren spreken (de inhoud van het gesprokene) Daarover nl. dat ik mijn binnenste Bezwaarlijk kan veranderen Zij is van hoog zedelijk gehalte en verstandelijk begaafd Wie iets kan toevoegen aan haar vreugde, verricht iets van
uitzonderlijke waarde |
[28]
VII WŽ wale gedienen ende erbeiden mach, deme ergeit et wale te spoede. daer ane gedachte ich manegen dach. Got weit, sint ich sie aller erest gesach, 5 ich diende here bit suliken moede dat ich twivels niene geplach. lonet michÕs die goede, wir twŽ bedriegen onse hoede Ware ich onblide sint Ôt mich also steit, 10 dat ware onrecht ende wonder, want al miin leit te lieve ergeit. die minne is die miin herte al ombeveit. da ne is negeine dompheit onder, mare blitscap die den rouwe sleit. 15 des bin ich di gesonder rouwe is mich ie lanc onkonder. |
Wie goed dienen en arbeiden mag, Die vergaat het wel tot voorspoed. Daaraan dacht ik menige dag. God weet sinds ik je allereerst zag, Ik diende haar met zoÕ n gemoed Dat ik twijfels niet had Beloont het me te goede, Waarom we bedreigen onze hoede Was ik droevig sinds het me alzo
staat, Dat was onterecht en wonderlijk, Wamt al mijn leed tot liefde vergaat De minne is die mijn hart al omvangt. Daar nee is geen domheid onder Maar blijdschap die de rouw verslijt Dus ben ik gezonder Rouw is me al lang onbekend |
Wie de kunst verstaat van dienen en toegewijde arbeid Hem lacht een gelukkige uitkomst tegen Daar heb ik heel vaak over nagedacht God is mijn getuige dat ik haar met hart en ziel was toegedaan
vanaf het ogenblik, dat ik haar voor het eerst ontmoette Nooit verkeerde ik in twijfel Indien de Beminde mijn diensten honoreert Zullen wij samen de bewaking om de tuin leiden Als ik terneergeslagen ware nu ik er zo fijn voorsta Zou dat ongelooflijk en zonderling zijn Immers al mijn leed is omgetoverd in liefdevolle vreugde Heel mijn binnenste is in beslag genomen door de liefde Daar schuilt geen onverstand tussen Slechts blijdschap domineert, waarvoor verdriet het veld
ruimt Dientengevolge blaak ik van vreugde om U Hoe langer hoe meer zijn kommer en droefheid onbekend aan
mij |
[29]
VIII So wŽ der minnen is so vroet dat hŽ der minnen dienen kan, ende hŽ dore minne pine doet, dŽ is ein vele minnesalech man. 5 van minnen komet allet goet, die minne maket reinen moet, wat solde ich ane minne dan? Die scone minne ich ane wanc, ich weit wale here minne is claer. 10 of mine minne let velsche ein cranc, so ne wirt ouch nimmer minne waer. ich segge here miner minnen danc, bi here minnen steit miin sanc. hŽ is domp deme minne dunket swaer. |
Zo wie van de minne is zo verstandig Dat hij de minne dienen kan, En hij voor de minne werk doet, Die is een veel minne zalig man. Van minne komt alle goeds, De minne maakt rein gemoed, Wat zou ik zonder minne dan? Die mooie bemin ik zonder twijfel, Ik weet wel haar minne is zuiver. Als mijn minne ligt vals en zwak, Dat nee wordt ook nimmer minne waar. Ik zeg hier mijn minne dank, Aan haar staat mijn gezang. Hij is dom die de minne denkt zwaar. |
Wie ten aanzien van de Minne zijn verstand gebruikt Zodanig dat hij zich in dienst van de liefde kan stellen En hij omwille van de Minne zijn krachten inzet Dat is een minnaar die men in hoge mate gelukkig mag
prijzen Uit liefde vloeit alle goeds voort Minne zuivert hart en zinnen Wat zou ik dus zonder liefde beginnen? Zonder twijfel heb ik de Schone lief Ik weet beslist dat haar liefde puur is Als men meent dat mijn Minne door een smet verdonkerd
wordt, dan hoeven we over pure liefde niet te praten Ik betuig mijn dankbaarheid tegenover haar liefde Daaruit ontspruiten mijn minnezangen Wie liefde aanvoelt als een last, met zo iemand drijf ik
de spot |
[30]
IX Got sende here te moede dat sie et meine te goede, want ich vele gerne behoede dat ich here spreke iet leide 5 ende immer van here gescheide. mich binden vaste die eide, minne ende trouwe beide: des vorchte ich sie alse dat kint die roede. |
God zend tot haar gemoed Dat ze het mij vergoedt, Want ik zeer graag behoedt Dat ik tot haar spreek iets leed En immer van haar scheidt. Me vast binden aan de eed, Minne en trouw beide: Dat vrees ik van haar zoals het kind
de roede. |
God verlichte haar binnenste zo Dat zij een en al welwillendheid moge wezen Tot iedere prijs wil ik immers voorkomen Dat ik woorden tot haar richt die pijnlijk zijn (krenkend) Een scheiding teweeg zouden kunnen brengen Door dure eden voel ik mij met haar verbonden Zowel banden van trouw als van liefde Derhalve ben ik voor haar beducht zoals een kind voor de
roede. (De lezer ziet de twinkeling in de ogen van de humoristische Veldeken) |
[31]
X Sie dede mich, doe sie michÕs onde Sie dede mich, doe sie michÕs onde, vele te lieve ende ouch te goede, dat ich noch te maneger stonden singe also michÕs wirt te moede. 5 sint ich sach dat sie die hoede also wale bedriegen konde alse der hase doet den wint, so ne gesorge ich nimmer sint ombe mines anen dochterkint. 10 Gerne hedde ich mit here gemeine dusent marke waer ich wolde ende ein scriin vol edeler steine, wale geworcht van roden golde, dan ich van here wesen solde 15 verre, siec ende arm ende eine. des sal sie siin vele gewis ende vele wale gedenken dis dat dat die waerheit ane mich is. |
Ze deed me toen ze me gunde Veel liefde en ook goedheid, Zodat ik nog te menige stonde Zing alzo het me te gemoed wordt. Sinds ik zag dat ze de hoede Alzo goed bedriegen kon Zoals de haas doet de windhond, Zo nee bezorg ik nimmer sinds Om mij aan een kleindochter. Graag had ik met haar gemeen Duizend marken waar ik wou En een schrijn vol edele stenen, Goed gemaakt van gepolijst goud Dan ik van haar wezen zou Ver, ziek en arm en eenzaam. Dus zal ze zijn veel zekerder En zeer goed bedenken dit Dat de waarheid aan mij is |
Toen ik in haar gunst stond, genoot ik Zowel van haar goedheid als haar liefde Veelvuldig klinkt dit nog door in mijn liederen Telkens als mijn gemoed volloopt (mijn hart me zulks
ingeeft) of: als ik in de gewenste stemming geraak Vanaf het moment dat ik kon vaststellen dat zij de
bewaking Zand in de ogen strooide Gelijkerwijs als de snelle haas de windhond om de tuin
leidt Zo voel ik geen bekommernis noch vroeg noch laat Omwille van de kleindochter van haar grootmoeder. (Een
schertsende aanduiding van de geliefde) Graag zou ik met haar gemeenschappelijk bezitten Duizend markstukken op een zelf gekozen plek Als ook een schrijn gevuld met kostbare stenen Uitstekend gegoten en versierd in het allerbeste goud Dit zou ik verkiezen boven een scheiding van haar Eenzaam, ver weg, arm en door een minnekwaal gekweld Daar kan zij absoluut verzekerd van zijn En herhaaldelijk in haar herinnering roepen Dat ik hieromtrent volkomen de waarheid spreek |
[32]
XI Het hebben die kalde nechte gedaen dat die louvere ane der linden winterlike vale staen. der minnen hadde ich goeden waen 5 ende weit es nu ein lieve ende: dat Ôt mich ten beste sal ergaen da ich die minne goede vinde ende ich mich here al onderwinde. |
Het hebben de koude nachten gedaan Dat het lover aan de linden In de winter vaal staan Van de minne had ik goede waan En weet het is een lieflijk einde: Dat het me te beste zal vergaan Dat ik de minne goed vindt En ik me haar al onderwindt. |
De kille winternachten zijn schuld Aan het verflensen en verdorren van het najaars gebladerte
van de lindebomen Wat de liefde betreft, koesterde ik gegronde hoop Een fijne afloop, daar ben ik nu wel zeker van (Ende wordt
vermoedelijk uitgesproken als inde) Alles is naar wens verlopen Het bijvoeglijk naamwoord goede is achter het zelfstandig
naamwoord geplaatst Here kan zowel op Minne als op Vereerde slaan. Zich
onderwinden = iets op zich nemen; iets ondernemen |
[33] XII
In den tiden dat die rosen tounen manech scone blat, so vloeket men den blidelosen die wroegere siin ane maneger stat, 5 want sie der minnen sun gehat ende den minneren gerne nosen. van den bosen moete Got ons losen! Men darf den bosen niewet vloeken. hen wirt dicke onsachte wŽ, 10 want sie warden ende loeken alse dŽ sprenket in den snŽ. des siin sie vele die mere gevŽ. doch ne darf es nieman roeken, want sie soeken peren op den boeken. |
In die tijden dat de rozen Tonen mogen hun mooie blaadjes, Dan vervloekt men die niet blijde
zijn Die wroegen zich op vele plaatsen Want ze de minne zijn gehaat En de minne graag beschadigen. Van die boze moet God ons lozen! Men behoeft te boze niet te
vervloeken Zij worden vaak hard gepijnigd, Want ze wachten en kijken Als die zoekt in de sneeuw. Dus zijn er veel meer die meer gevaarlijk Toch nee zal het niemand wat schelen, Want ze zoeken peren op de beuken. |
[34]
XIII So wŽ den vrouwen settet hoede, dŽ doet dat ovele dicke steit. vele manech man dŽ dreget die roede da hŽ sich selven mede sleit. 5 so wŽ ten bosen seden veit, dŽ geit vele dicke onvro bit irren moede. des ne pleget niet der wise ende vroede. |
Zo wie de vrouwen zet hoede, Die doet dat noodlot vaak tegenstaan Vele menige mannen die dragen de
roede Waarmee ze zichzelf slaan Zo wie tot die boze zede aanvangt (1) Die gaat vaak niet blijde en met
ge‘rgerd gemoed Dus nee hij pleegt het niet zoals de
wijze en verstandige |
Diegene die vrouwen bespiedt (of daartoe opdracht geeft) die gaat te werk z— dat hem dit duur te staan komt menigeen hanteert de roe wanneer hij zichzelf tuchtigt Zo iemand verkeert heel vaak in een afschuwelijke stemming
(denk aan onze archa•stische formule: in arren moede verbrijzelde hij de
prachtige vaas) Wie wijsheid bezit en zÕn verstand gebruikt, zal zich daar
niet aan overgeven (1) veit hoort bij het werkwoord vaen = vangen, er in
laten lopen. Versta degene die zich onledig houdt met onwaardige praktijken |
[35]
XIV Die tiit die is erclaret wale, des ne is iedoch die werelt niet, want sie droeve is ende vale dŽ te rechte sie besiet. 5 die here volgen die ergien dat sie bose ie lanc so mere, want sie der minnen ave tien die here dienden wilen ere. |
De tijd is goed opgehelderd Dus nee, het is toch in de wereld
niet, Want die is droevig en vaal Die het goed beziet. De heren volgen en bekennen Dat ze het boze hoe langer hoe meer Want ze de minne er vanaf trekken Die heren dienden haar wijlen eerder |
Ôt Weer is schitterend. Helder is het licht Met de wereld is het evenwel niet zo gesteld, integendeel er heerst duisternis, het ziet er droevig uit wie dit nauwlettend gadeslaat zij die dat toegeven, ermee akkoord gaan (rechtsgeldig
verklaren) v v tonen door hun houding, dat de samenleving aldoor
dieper zinkt Immers diegenen die voorheen de waarachtige Minne dienden, laten
haar thans los |
[36]
XV Die werelt is der lichtecheide al te roemelike balt. harde cranc is here geleide, dat der minnen doet gewalt. 5 die loosheit die men wilen scalt, die is versoenet over al. bose seden werden alt, dat ons lange weren sal. |
De wereld is een lichtzinnigheid Al te pralend zeker Erg zwak in haar geleide, Dat de minne doet geweld De loosheid (ontrouw) die men wijlen
uitschold, Die is verzoend overal. Boze zeden worden het al, Dat ons lang duren zal. |
De gemeenschap toont een lichtzinnigheid (zedeloosheid) de samenleving biedt aan de waarachtige Minne slechts een
zwakke bescherming doet haar geweld aan (verstoort de bestaande rechtsorde) de losse zeden die eertijds scherp gegispt werden zijn alom aanvaard alsof het zo behoort afkeurenswaardige mores krijgen een lange levensduur dit wordt een blijvende toestand |
[37]
XVI Des bin ich getroost die mere dat die nidegen mich niden. niit ende alle bose lere moete hen dat herte sniden 5 dat sie sterven des di ere. ich wille leven bit den bliden, de here tiit in bliden liden. ich ne wille dore here niden mine blitscap niewet miden. |
Dus ben ik getroost te meer Dat de nijdigaards me benijden Nijd en alle boze leer Moet hen dat hart snijden Zodat ze sterven des te eerder. Ik wil leven bij de blijden, De hun tijd in blijdschap lijden. Ik nee wil door hun nijd Mijn blijdschap niet vermijden. |
Ik heb mij er bij neergelegd dat de afgunstige mij benijden nijd en alle boosaardigheid moge deze lieden in Ôt hart treffen (verwonden, met kommer
vervullen) zodanig dat zij er het leven bij inschieten ik wil daarentegen opgeruimd leven met allen die de blijdschap boven alles stellen door hun afgunst verkies ik niet mijn vreugde op te geven |
[38]
XVII Doe men der rechter minnen plach, doe plach men ouch der eren. nu mag men beide nacht ende dach die bose seden leren. 5 wŽ dit nu siet ende dat doe sach, owŽ! wat dŽ nu clagen mach! ondoget wele sich meren, doget sich verkeren Die man siin nu niewet vroet 10 dat sie die vrouwen schelden. ouch siin sie daer integen goet dat sieÕt hen wale gelden. so wŽ dat schildet, dŽ misdoet da hŽ sich bi genŽren moet. 15 die proeven selve melden, die gedien selden. |
Toen men de echte minne plag Toen plag men ook de eer. Nu mag men beide nacht en dag De boze zeden leren Wie dit nu ziet en dat toen zag, O wee! Wat die nu klagen mag! Ondeugd wil zich vermeerderen, Deugd zich veranderen De mannen zijn nu niet zo verstandig Dat ze de vrouwen uitschelden Ook zijn ze daartegen goed Dat ze het hen wel vergelden Zo wie er scheldt die misdoet Dat hij zich zelf onderhouden moet Dit bewijs zelf melden, Dat dient zelden. |
Toen men gewoon was zich aan de pure Minne te wijden oen gold de vaste regel zich aan de eer te hechten thans kan men aldoor ontaarde zeden leren wie beide facetten beschouwt ach! hoe mag zo iemand thans een klaaglied aanheffen zedenverval wil zich perse uitbreiden deugdbeoefening is zoek (ontspoord) niets is er over van mannelijke vriendschap de mannen beschimpen de vrouwen daarentegen zien wij de voortreffelijkheid van de vrouwen
(zij staan boven de laster van de mannen) hij die zich aan beschimping schuldig maakt berokkent schade aan datgene, waar zijn existentie van
afhangt er zijn ruimschoots bewijzen aan te voeren, dat een
waardige zelfverdediging van de vrouwen, hun zelfrespect voor de man een
levenssteun betekent. De vrouw is voor hem een levensbron. Gedijen zonder
haar is uitgesloten. Haar besmeuren staat gelijk met eigen nest bevuilen |
[39]
XVIII Die noch niene siin verwonnen van minnen also ich nu bin, die ne mogen noch ne konnen 5 niet wale gemerken minen sin. ich hebbe minne al da begonnen da mine minne schinet min dan der mane bi der sonnen. Die minne bidde ich ende mane, die mich hevet verwonnen al, 10 dat sie die scone daer toe span dat sie mere miin geval. want geschiet mich alse den swanen dŽ singet alser sterven sal, sie verluset te vele daer ane. |
Die nog niet zijn overwonnen Van de minne zoals ik nu ben, Die nee mogen nog nee kunnen Niet goed merken mijn zin. Ik ben minne aldaar begonnen Daar mijn minne schijnt minder Dan de maan bij de zon De minne bid ik en vermaan, Dat me heeft overwonnen geheel, Dat ze de mooie daartoe spant Dat ze vermeerdert mijn welgeval Want geschiedt me zoals de zwaan Die zingt als het sterven zal, Ze verliest te veel daaraan. |
[40]
XIX Die minne die dwanc Salomone, dŽ was der aller wiiste man dŽ ie gedroech koninges crone. wie mochte ich mich erweren dan 5 sie ne dwonge ouch mich geweldechlike sint dat sie suliken man verwan dŽ was so wise ende ouch so rike? den solt hebbe ich van here te lone. |
De minne die bedwong Salomon Die was de aller wijste man Die ooit droeg koningskroon. Hoe kan ik me verweren dan Ze nee dwong ook mij geweldig Sinds dat ze zoÕ n man overwon Die was zo wijs en ook zo rijk? Dat zal ik van haar te loon hebben. |
De liefde had koning Salomon volkomen in haar macht nochtans was hij de man met een fabelachtige wijsheid de wijste man die een koningskroon droeg hoe zou ik (gewone sterveling) mij dan te weer stellen ook mij overmeesterde zij volledig nadat ze weleer een man van zodanige importantie overwonnen
had een vorst met onmetelijke rijkdom en onvoorstelbare
wijsheid haar liefdesloon ben ik deelachtig |
[41]
XX Die da horen minen sanc, ich wille dat sie michÕs weten danc stadelike ende ane wanc. die ie geminden ofte noch minnen, 5 die siin blide in manegen sinnen. des die dombe niene beginnen, want sie die minne niene dwanc noch here herte ne rachte binnen. |
Die daar hoort mijn gezang, Ik wil dat ze me weten dank Steeds en zonder twijfel Die ooit beminde of nog bemint, Die zijn blijde in menige zin. Dus de domme niet beginnen Want ze de minne niet dwong Nog hun hart niet raakte binnen. |
[42]
XXI In den aprillen so die bloemen springen, so louven die linden ende groenen die boeken, 5 so heven bit willen die vogele here singen, sint sie minne vinden al da sie se soeken ane heren genoot, 10 want here blitscap is groot der mich niene verdroot, want sie swegen al den winter stille Doe sie ane den risen die bloemen gesagen 15 bi den bladen springen doe waren sie rike here manechfalder wisen der sie wilen plagen. sie hoeven here singen [43]
20 lude ende vrolike, nedere ende ho. miin moet steit ouch also dat ich wille wesen vro. recht is dat ich miin gelucke prise. 25 Mochte ich erwerven miner vrouwen hulde! konde ich die gesoeken alse here wale getame! ich sal noch verderven 30 al dore mine sculde, sie ne wolde geroeken dat sie van mich name boete ane doot op genade ende dore noot, 35 want et Got niene geboot dat negein man gerne solde sterven. |
In april Zo de bloemen ontspringen, Zo met loof de linden En groenen de beuken, Zo verheffen uit hun wil De vogels hun zingen, Sinds ze minne vinden Al daar die ze zoeken Van hun gezel (echtgenoot) Want hun blijdschap is groot Dat me niet verdroot, Want ze zwegen de hele winter stil Toen ze aan de twijgen De bloemen zagen Bij de bladeren ontspringen Toen waren ze rijk Hun menigvuldige wijzen Die ze wijlen plagen. Ze hieven hun zingen aan Luid en vrolijk, Laag en hoog. Mijn gemoed staat ook alzo Dat ik wil wezen vrolijk. Echt is dat ik mijn geluk prijs. Mocht ik verwerven Mijn vrouwe hulde! Kon ik die zoeken zoals hier wel betaamt! Ik zal nog bederven Al door mijn schuld Ze nee wilde verwaardigen Dat ze van mij nam Boete van de dood Op genade en door nood, Want het God niet gebood Da nee geen man graag zou sterven. |
[44] XXII Het doen die vogele wale schiij dat sie die boume sien gebloet. here sanc dŽ maket mich den moet so goet dat ich bin vro noch trurech niene kan siin. 5 Got ere sie die mich dat doet also verre al over Riin, dat mich die sorgen siin geboet al da miin lief sich verellenden moet. |
Het laten de vogels goed zien Dat ze de bomen zien in bloei. Hun zang die maakt me het gemoed zo
goed Dat ik ben vrolijk en treurig niet
kan zijn God eert ze die mij dat doet Alzo ver al over de Rijn, Dat van mij de zorgen zijn voldaan Al daar mijn lief zich in
ballingschap (ellendig voelen) moet. |
Onmisbaar tonen de vogels dat ze de bomen in bloei zien staan hun gekweel werkt zo innig op mijn gemoed dat ik blij gestemd moet zijn en derhalve voor treurigheid
geenszins plaats is. Moge God eer betonen aan haar die mijn binnenste zo
vreugdevol stemt de vereerde, eindeloos ver aan gene zijde van de Rijn (Ôma
princesse absenteÕ) niet langer ga ik gebukt onder zorgen terwijl mijn Geliefde ginds in ballingschap leeft |
[45] XXIII Scone wort bit soeten sange troosten dicke swaren moet. die mach men gerne halden lange, want sie siin ons altoos goet. 5 ich singe bit vele droeven moede dore die scone ende die goede. op heren troost ich wilen sanc: sie hevet mich mistroost, des is te lanc. Here stonde bat dat sie mich trooste 10 dan ich dore sie gelage doot, want sie mich wilen ere erlooste uut maneger angestliker noot. alse sieÕt geboetet, ich bin here dode, mare iedoch so sterve ich node. 15 hebbe ich ane here noch goeden troost, ich sal van allen sorgen siin erloost. |
Mooie woorden met liefelijke zang Vertroosten vaak een zwaar gemoed. Die mag men graag houden lang, Want ze zijn ons altijd goed. Ik zing het veel droevig gemoed Door die schone en die goede. Op haar troost ik wijlen zong: Ze heeft me mistroost, dat is te
lang. Haar stond beter dat ze me troostte Dan ik door haar lag dood, Want ze me wijlen eer verloste Uit menige angstige nood. Als ze het gebood, ik ben haar dode, Maar toch zo sterf ik node. Heb ik aan haar nog goede troost, Ik zal van alle zorgen zijn verlost. |
[46]
XXIV Alse die vogele blidelike singende den somer entfaen ende der walt is louves rike ende die bloemen scone staen, 5 so is der winter al vergaen. recht is dat ich dare wike da miin herte stadelike van minnen ie was onderdaen. Der scone somer geit ons ane, des is vele manech vogel blide, want sie vrouwen sich te stride den sconen tiit vele wale te entfane. 5 recht is jaerlanc dat der hare wenke den vele suten winden: ich bin worden wale geware nouwes louves ane der linden. |
Als de vogels blijde Zingend de zomer ontvangen En het woud is rijk van loof En de bloemen mooi staan, Dan is de winter geheel vergaan. Recht is het dat ik daarheen wijk Daar mijn hart steeds Van minnen ooit was onderdanig, De mooie zomer gaat ons aan, Dus zijn vele vogels blijde, Want ze verheugen zich te strijden De mooie tijd zeer goed te ontvangen. Recht is gedurende dat de arend Lonkt naar de vele zuidelijke winden: Ik ben het wel geworden gewaar Nieuw loof aan de linden. |
wanneer de vogeltjes vol blijdschap met hun liedjes de zomer begroeten en het bos ŽŽn en al loof is en de bloemen een kleurrijk tapijt vormen dan is het leed van de winter totaal geleden het is volkomen juist dat ik mij daarheen begeef (en
onderdanig ben) waar mijn hart standvastig en aldoor onderworpen was aan de Minne De heerlijke zomer is aangebroken dientengevolge zijn veel vogels blij gestemd want ze verheugen zich om strijd teneinde het fijne jaargetij feestelijk te begroeten Ôt is normaal, dat in dit seizoen de arend, de zachte, zoele zuidenwind uitnodigt onmiskenbaar toont zich aan mijn oog nieuw gebladerte aan de lindebomen |
[47]
XXV Men seget vorwaer nu manech jaer, die wiif die haten grawe haer. dat is mich swaer ende is here mispriis 5 die liever hebben heren amiis domp dan wiis. Des mere noch min dat ich gra bin, ich hate ane wiven cranken sin, die nouwe tin 10 nemen vore alt golt. sie gien sie siin den jongen holt dore ongedolt. |
Men zegt voor waar nu menig jaar, De wijven die haten grauw haar Dat is me zwaar En is hen misprezen Die liever hebben hun geliefde Dom dan wijs. Dus min of meer dat ik grauw ben, Ik haat aan wijven zwakke zin (geest) Die nieuw tin Nemen voor oud goud. Ze belijden ze zijn de jongeren
behoudt Door ongeduld. |
Men houdt staande al jarenlang dat vrouwen een grondige afkeer hebben van grijze haren dat drukt mij ter neer en ik vind dit van haar een smadelijke bejegening dit is het soort vrouwen die er vrienden op na houden die
gespeend zijn van verstand en door domheid uitmunten om die reden juist, niet vanwege mijn grijze haren, haat
ik de afwezigheid van een gezond oordeel bij deze vrouwen immers zij stellen nieuw tin boven oud (gedegen) goud ze erkennen dat ze genegenheid koesteren voor jongelui |
Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/
en: volkoomen.nl