Boeck vanden pelgherym.
Allegorische pelgrimstocht van de aarde naar de hemelse zaligheid ie laat zien aan welke bedreigingen men allemaal bij deze onderneming blootstaat.
Bron: Het
boeck vanden pelgherym. Jacob Bellaert, Haarlem, 1486. (incunabel 168 E 9 van
de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag. DBNL) http://www.dbnl.org/tekst/_boe007boec01_01/_boe007boec01_01_0001.php
Nederlandse
tekst, Nico Koomen. Toch wat lastig. Normaal type ik eerst alles uit en maak
aantekeningen. Dat duurt dan een half jaar maar dan zit je in het boek. Nu is
de tekst klaar en moet je zo beginnen te vertalen. De neerlandici zullen zich
er wel niet aan wagen want er zitten toch wat lastige woorden in, dan met
subsidie en veel mensen. Toch hoop ik zo voor de gewone mens een leesbaar boek
te geven.
<houtsnede:
de pelgrim in de open lucht; op de achtergrond huizen en torens; boven zijn
hoofd in een cirkel het hemels Jeruzalem met muren en torens>
o[fol. 1r]
[Het
boeck vanden pelgherym]
<houtsnede:
pelgrim slaapt met hand onder wang op een helling links van een beekje; konijn
op de linkeroever, op de rechteroever drinkende vogels en herten>
[1ra] ¦ Hier
beghint het prologus In allen
pelgryms van desen lande de welcke dat hier gheen bliuen en hebben. Ghelijc dat
sinte pouwels seyt. Alle t volck van deser werelt Rijc arm wijs ende onwijs
zijn alle pelgryms ¦ Een visioen willic v ontdecken dat my op eenre nacht te
voren quam in mynen slape al dromende Langhe tijt te voren had ic dicwile
gelesen dat schone gedicht van de rose Ende ic wane wel dat het de meeste
sake was die my eerst dede dromen twelcke ic v nu wil vertrecken Dus coemt
bet nae alle lieden ende wilt verstaen ende horen nye [1rb]mont gha
achterwaerts noch en vertrage want ghij zijt alle schuldich voert te comen
ende wel te horen na dat visioen Daer bij soe heb ict in leker talen geset om
dat die leeke lieden verstaen souden Want hier an mach elckerlijc leeren wat
wech men sculdich is te gaen of te laten Ende dit visioen is een sake zeer
noetsakelic den menschen. die haer pelgrymagie doen moeten in deser werelt ¦ Hier eynt
dat prologus |
Hier begint de
proloog. Voor alle
pelgrims van dit land die hier geen verblijf hebben. Gelijk dat Sint Paulus
zegt: Al het volk van deze wereld, rijk, arm wijs en onwijs, zijn alle
pelgrims. Een visioen wil ik u openbaren dat me op een nacht al dromend te
voren kwam in mijn slaap. Lange tijd te voren had ik dikwijls gelezen dat
schone gedicht van de roos. En ik waan wel dat het de grootste zaak was die
me eerst liet dromen wat ik nu wil vertellen. Dus kom dichter bij alle lieden
en wil verstaan en horen, niemand gaat naar achteren nog vertraagt want gij
moet alle voor komen en goed horen naar dat visioen. Daarbij zo heb ik het in
leken taal gezet zodat de leken lieden het verstaan zouden. Want hiervan mag
iedereen leren welke weg men behoort te gaan of te laten. En deze visioen is
een zaak die zeer noodzakelijk is voor de mensen die hun pelgrimage moeten
doen in deze wereld. Hier eindigt
deze proloog. |
<houtsnede:
dezelfde als van de eerste pagina, maar nu bladgroot>
[2ra] Mi droemde in minen visioen dat
ic een pelgrym was de welke wt ghetoghen was om te gaen totter stat van
iherusalem. want in een spigel also mi dochte die groet was had ic van varren
ghesien de stadt van ierusalem De welke mi dochte van groten doene beide van
buyten ende van binnen. want die wegen ende die straten waren alle ghepaueert
van goude Seer hoech was tfondement gheset ende alle die metselerie was
ghewrocht van leuenden stenen. ende mit eender hoger mueren al besloten Daer
binnen stonden sonderlinghe vele van yemant begrepen te warden Daer na sach
ic sinte franciscus Die wel betoende dat hi der luider vrient was Want alsoe
my dochte habitacien ende woninghen. Daer was alle blijschap sonder rouwe.
Daer had elkerlijc meer van alle begeerten dan yemont soude konnen begeren.
Maer een dinc wantroeste mi seer Dat was dat elckerlijc niet daer in en mocht
comen tot sijnen begheren mits den inghanc die soe zeer nauwe ghewacht was.
want cherubin was de portier Die een vyerich zwaert in sijnre hant hielt zeer
snijdende aen beiden zijden Dies conste hi hem wel behelpen. want hi soe wel
schermen const dat hem niemant voerbi lijden mocht sonder doot of ghewont te
wesen. De prince van dier stat geboren om dat hi [2rb] menschelichede
angenomen had ende doer die stadt geleden was. ontfinc hi de doot gesteken
mit eenre glauie in sijn zide ende liet sijn bloet daer te tolle Nochtan en
was hi daer gheen tolle schuldich Al desghelijcs so deden alle sijn ridders ende
soudeniers al droncken zij wt sijnre kelcken Ende ter passagen ontfinghen zij
de doot Bouen ter cartelen van der poorten daer de portier niement en
verdraghet So sach ic hanghen wimpelen gheuerwet met roeden bloede Als ic al
dit merckende wart ende wel sach datmen mit fortse daer in most comen op
datter ghen ander inganc en waer alst en was. Want elckerlijc was versaecht
als hi cherubinne sach Daer om dochte my dat hi voertmeer sijn vuerich swaert
wel besteden mocht Mar recht als ic mijn ogen op wart sloech ende opwaerts
sach So sach ic daer een seer groet wonder dat mi alte seer verwonderde Want
daer sach ic sinte augustijn sittende hoghe ten cartelen vander muere ende hy
scheen wesende een vogelaer of een azere van vogelen Mit hem so waren veel
ander luyden meesters ende leraers die alle holpen dat aes maken om de
voghelen te asen ende te voeden Want mitten aze ende ghesuyckerden morselen
die sij hielden ende die wytworpen die de voghelen aten veel luyden worden
voghelen ende daer [2va] nae vlogen zij inde stat van bouen Voert sach ic
daer veel iacopinen canoniken ende augustinen ende alle ander manieren van
volcke die alle plumen vergaderden ende maecten daer of grote vlercken Daer
na begonnen si te vlieghen om van bouen in dese stat te vlieghen ende alsoe
daer in te comen sonder yet veel te gheuen om cherubins dangier Harde cort nae
desen. alsoe ic mijn ogen omme sloech ende an dander sijde sach Soe
verwonderde ic my noch veel meer dan te voren van een dinck dat ic daer sach Want
bouen ten cartelen vander stede sach ic ander volck van auctoriteyt die den
ghenen van haerre kennissen holpen Alsoe dat si quamen in die stat van
iherusalem Alder eerst sach ic daer sinte benedictus die gherecht had neffens
den muer een grote starcke ledere In welcke ledere ghestelt waren xij.
trappen van oetmoedicheiden. biden welken hi sine vrienden dede harde
dapperlic opclimmen om in die stat te comen weder het waren swarte monicken
wit of graeu sonder ende droemde Een grote corde wel vast ghedrayt mit veel
groter knopen tot veel steden hadde hi nef[2vb]fens de muer neder gelaten
Bijder welker elckerlijc op clam die van siner kennissen was Niemant en mocht
de handen so vet hebben noch soe besmeert op dat hij hem vast hielt aen die
cnopen hi en quam zeer lichtelic op Menigen anderen sach ic oec op die muer
daer of dat ic niet seker en ben wie zij bi namen waren Want sonder meer was
al mij ghesicht ande sijde tegens my ouer want ic en mochtse niet ouer sien
dat mi seer leet was Maer op de muer tegens mi ouer was een cleyn doerkijn
seer nauwe Welck doerkijn de coninc dede wachten. ende hadde den slotel daer
of ghegheuen sinte peter in wien hi sijn betrouwen gestelt had Ende seker so
mocht hi oec wel want hi die nie en loech heeft ghesproken die rijcke niet te
meer daer doer ne mocht lijden dan een kemeel soude mogen cruypen doer dat
oghe van eender naelden. seer subtijl was daer het inghaen. want sij mosten
hem al naect ontcleden die daer lijden souden Als men daer binnen quam so
vantmen daer grote oueruloedicheit van alderhande clederen dus so en mochter
niemont gecleet lijden of hi en hadde an des coninx leuereye. mar wie die an
had leden als sij wilden. zeer wel bequam mi dese passage om tgemeen vordel
datter elkerlijc had ia arm ende rijc indien sij haer oude cleder wilden of
doen om 3ra1] daer binnen nyewe te hebben Dit is licht te doen want daer en
is geen so rijc hy en is wel arm als hy wil Ende seker men mach wel hopelic
een luttelkijn armoed lijden om so groten rijcdoem ewich weder te vercrighen Nv hebdi opt
corte ghehoert vander scoender stat ende hoe icse inden spiegel gewaer wart.
Dus so wil ic daerwaert gaen ende warden pelgrim want ic sach wel in mynen
droem dat elders niewer rust en was dan daer My dochte oec dat ic gro[3rb1]te
bliscap gehad soude hebben had ic daer binnen gheweest ende nemmermeer en
wildic weder wt gecomen hebben Terstont so wardic weder peisende dat my van
node was wildic pelgrim van iherusalem warden een staf ende male Doe trad ic
wt minen huyse daer ic den termijn van .ix. maenden in gheweest hadde sonder
dat ic ye daer wt quam Ende began doe te soecken palster ende male Dwelc my
van node was nae dien dat ick te doen hadde |
Ik droomde in
mijn visioen dat ik een pelgrim was die uitgetrokken was om tot de stad
Jeruzalem te gaan. Want in een spiegel die zoals ik dacht groot was had ik
van verre de stad Jeruzalem gezien. Die me leek dat het van grote doen was,
beide van buiten en van binnen. Want de wegen en de straten waren alle
geplaveid met goud. Zeer hoog was het fundament gezet en alle metselwerk was
gewrocht van levende stenen en met hoge muren geheel besloten. Daar binnen
stond bijzonder veel om van iemand begrepen te worden. Daarna zag ik
Sint Franciscus. Die wel aantoonde dat hij de lieden vriend was wat ik alzo
dacht van de woonplaatsen en woningen. Daar was alle blijdschap zonder rouw.
Daar had elk meer van alle begeerten dan iemand zou kunnen begeren. Maar een
ding wantroost me zeer. Dat was dat elk niet daarin mocht komen tot zijn
begeren omdat de ingang zo zeer bewaakt was. Want de cherubijn was de portier
die een vurig zwaard in zijn hand hield die zeer snijdend aan beide zijden
was. Dus kon hij zich goed behelpen. Want hij kon zo goed schermen dat
niemand hem voorbij kon gaan zonder gedood of gewond te worden. De prins van
die stad is geboren omdat hij menselijkheid aangenomen heeft en door die stad
gegaan is en ontving hij de dood met een lans in zijn zijde gestoken en liet
zijn bloed daar als tol. Nochtans was hij daar geen tol schuldig. Al
dergelijk zo deden al zijn ridders en soldaten als zed ronken uit zijn kelk.
En bij de passage ontvingen ze de dood. Boven ter kantelen van de poorten
daar de portier niemand verdraagt zo zag ik wimpels hangen geverfd met rood
bloed. Toen ik dit begon op te merken en zag dat men daar met kracht in moest
komen omdat er geen andere ingang was als er al een was. Want elk was bang
als hij de cherubijn zag. Daarom dacht ik dat hij voortaan meer zijn vurig
zwaard wel goed besteden mocht. Maar recht toen ik mijn ogen opwaarts sloeg
en omhoog keek zo zag ik daar een zeer groot wonder dat me al te zeer
verwonderde. Want daar zag ik Sint Augustinus zitten hoog op de kantelen van
de muur en hij scheen een vogelaar te wezen of aas van vogels. Met hem zo
waren veel andere lieden, dokters en leraren die allen hielpen dat aas te
maken voor de vogels tot aas en te voeden. Want met het aas en gesuikerde
stukjes die ze hielden en weg wierpen die door de vogels gegeten worden
werden veel lieden vogels en daarna vlogen zij in de stad van boven. Voorts
zag ik daar veel Jakobijnen, Canonieke en Augustijnen en alle ander soorten
van volk die alle pluimen verzamelden en daarvan grote vlerken maakten.
Daarna begonnen ze te vliegen om van boven in deze stad te vliegen en alzo
daarin te komen zonder iets veel te geven om het gevaar van de cherubijn. Vrij kort na
dit, alzo toen ik mijn ogen omdraaide en naar de andere zijde keek zo
verwonderde ik me nog veel meer dan te voren van een ding dat ik daar zag.
Want boven de kantelen van de stad zag ik ander volk van gezag die diegenen
van hun kennissen hielpen alzo dat ze in die stad van Jeruzalem kwamen.
Allereerst zag ik daar Sint Benedictus die naast de muur een grote sterke
ladder opgericht had. In die ladder waren 12 trappen van ootmoed gesteld
waarbij hij zijn vrienden zeer liet opklimmen om in die stad te komen en of
het nu zwarte monniken waren, witte of grauwe die zonder einde samen dromden.
Een groot koord die goed vast gedraaid was met vele grote knopen op veel
plaatsen had hij naast de muur neergelaten waarbij elk opklom die van zijn
kennissen was. Niemand mocht de handen zo vet hebben nog zo besmeert zodat
hij zich vast hield aan die knopen, hij kwam er zeer licht op. Menige anderen
zag ik ook op die muur waarvan ik niet zeker ben wie ze van naam waren. Want
zonder meer was al mijn gezicht aan de zijde tegenover me want ik mocht er
niet overheen kijken wat me zeer leed was. Maar op de muur tegenover me was
een klein en zeer nauw doorkijkje. Welk doorkijkje de koning liet bewaken en
had de sleutel daarvan aan Sint Petrus gegeven in wie hij zijn vertrouwen
gesteld had. En zeker zo mocht hij ook wel want hij die niet liegt heeft
gesproken dat de rijke niet meer daardoor mocht gaan dan een kameel door het
oog van een naald zou mogen kruipen. Zeer subtiel was daar het ingaan want ze
moesten zich geheel naakt uitkleden die daardoor zouden gaan. Als men daar
binnen kwam zo vond men daar grote overvloed van allerhande kleren, dus zo
mocht er niemand gekleed in gaan of hij had een konings livrei aan, maar wie
die aan had ging zoals hij wilde. Zeer goed bekwam me deze passage om het
algemeen voordeel dat er elk had, ja, arm en rijk indien ze hun oude klederen
wilden af doen om daar binnen nieuwe te hebben. Dit is gemakkelijk te doen
want daar is er geen zo rijk hij is wel arm als hij wil. En zeker men mag wel
hopelijk een beetje armoede lijden om zoÕ n grote rijkdom eeuwig weer te
krijgen. Nu heb je in
het kort gehoord van de mooie stad en hoe ik het in de spiegel gewaar werd.
Dus zo wil ik derwaarts gaan en pelgrim worden want ik zag wel in mijn droom
dat elders geen rust was dan daar. Ik dacht ook dat ik grote blijdschap gehad
zou hebben was ik daar binnen geweest en nimmermeer wilde ik er weer
uitgekomen. Terstond zo werd ik weer peinzend wat me nodig was wilde ik pelgrim
van Jeruzalem worden, een staf en bedelzak. Toen trad ik uit mijn huis daar
ik de termijn van 9 maanden in geweest was zonder dat ik ooit daaruit kwam en
begon toen pelgrimsstaf en bedelzak of knapzak te zoeken. Wat ik nodig had
naar dat ik te doen had. |
<houtsnede:
links slapende pelgrim, rechts Gratie Gods en pelgrim in landschap, pelgrim
draagt tas en Gratie Gods overhandigt hem staf>
[3ra2] Als ic dus ghinc wenende ende
souckende om te vinden een coepman die my daer an helpen mochte Onuersiens
wardic siende voer mi een zeer schone vrouwe ende scheen eens coninx of
groets heren dochter des ic my zeer verblijde Sij was omgort mit een groen
web mit carbonckelen be[3rb2]sayt An haer borst was een hecsele daer int
middel stont een starre dies ic my zeer verwonderde. Haer hooft was gecroent
mit een crone al omset mit veel starren. zeeker wel had hij de macht diese
haer ghegeuen had Sij was houesch alsoe my dochte want zij gruete mi eerst
soetelic vra [3va] gende waer ic also ginc al wenende ende troerende Doe wort
ic beschamet ouermits dat ic ongewone was teghen een so groet een vrouwe te
spreken Niettemin ic ouerleide een woert van outs hoe edelre hoe oetmoedigher
want oetmoedicheit is een teyken van goedertierenheit ende van een edel hart
Ende die dese doget in hem niet en heeft in hem en is gheen doecht die
volmaect is. Ende andtwoerde haer ende seyde alle dat my ouergegaen was ende
op wege was om tot iherusalem te ghaen Maer dat ic droeue waer was doer
ghebrec van palster ende male ende ic dat al wenende ghinc soukende O goede
vrient andwoerde zij mi van als goede nyemare datstu soecs coemt mit my want
groet geluc is dy gebeurt my ghevonden te hebben want ic v van al v gebrec
voersien sal Doe en mocht ick my niet langher onthouden te vraghen haer naem
ende wie zij waer. ende seyde O edele vrouwe sonder v te belgen ic bid v segt
my uwen naem waen ende wie ghi zijt Vrient seyde zij ic ben des coninx
dochter heer bouen allen heeren Hy heeft my hier gheset in dit lant om hem
vrienden te makene niet dat hijs noet heeft Maer om dat hy seluer lieft
draecht tot een yegelijc ende wilde dat malc zijnder kennisse hadde om haer
selfs profijte allene want hij van als onbehoeftich is Siestu niet hoe
costelic ic gecleet [3vb] bin ende verschiert mit costelicken ghesteenten
carbonckelen ende ander precioese stenen ia mit veel diverscher starren Ende
nye en saechdi gheen schoender want ic ben ghepareert om te verlichten de
ghene die by nachte ghaen willen Ende om dat my elckerlijc vinden mach bij
dage als bij nachte ende bij nachte als bij daghe om dat zij niet dolen en
sullen vanden rechten wech des hoghen iherusalems Ic ben de ghene die du
schuldich biste te souken alstu trecken wils in vreemden landen. Alsoe alstu
my hebste in dijn gheselscappe soe en moechstu hebben ghenen beteren
vriendinne dan my. Ende bij alsoe ist datstu doer vermetelheit desen wech
bestaes sonder my. sonder twijffel het en sal niet mogen zijn sonder seer
gehaet te zijn Ende in sorge ewelic achter te blyuen ende verloren te zijn
Ende van mijnen vader den coninc bouen allen ende van allen die by hem zijn
ghehaet te weesen. Sonder my en mach nyment weldoen want elcken mensche ben
ic van node ende behoeft mijnder Langhe tijt waer die werelt vergaen en had
icse niet gehouden staende Want wie dat my heeft hem en mach niet ghebreecken
ende oec weder omme. soe wie mijnder ghebrec heeft alle doghet is hem mede
ghebrekende Ic ben van alle dinghen meesterse ende van allen [4ra] eeuelen
gheneester Ic verlicht de blinde ende ic geue starcheit den cranken Ic heffe
op die gheuallen zijn ende die ontwegen zijn die bewege ic weder Van nyemende
en wil ic my vervreemden sonder van haer die in hooft sonden staen want van
hemluiden en wil ic niet weten also lange als zij in sulcker vuylheiden zijn
ende daer in blyuen. Mijnen name die is gracie gods. also sulstu my roupen
wanneer du mijnre van doen suls hebben want dat sal seker dicwyle wesen eer
du comen suls ter stad al daer du ghaerne wesen sous want du suls vinden veel
meskief ende weder spoets Dwelc du qualic suls lijden mogen sonder hulpe van
my Ende al waer dat saeke datstu sonder my lijden mochtes Nochtan seg ic dy
datstu nochtan in dat schone prieel van iherusalem niet en souts mogen comen
sonder my Want du hebs doch ghesien hoe datter enighe in comen al naect ende
de sommige van bouen in vlieghen ander comen in by engienen ende sommige by
cherubinne nochtan niet sonder hulp van my ende des zijt seker want den enen
doe ic zijn cleder of doen om binnen niewe an te doen ander doe ic vliegen
also het my ghelieft Dwelc ghy al ghesien hebt. Dus so moechstu weten sonder
enige vreese dat mijn kennisse goet is. Ende indien datse dij ghenoecht dat
wil ic stappans van dij weten sonder lang vertrec [4rb] Vrouwe andwoerde ic
haer om gode bid ic v genade begerende vwe kennisse ende my nymmermeer te
laten want niet ter werelt thans my so van node is als vwe bystandicheyt.
Ende zeer bedanc ic my van v dat ghy eerst v vernederde my an te spreken om
mijn selfs profijt want ic vwer van groten node had dus doer genade leit mi
daert v gelieft tot vwen ghebode Doe nam sij my
ter stont ende leyde mi teenen huyse dat haer toebehoerde als si seyde. my
toeseggende daer te vinden dat my in de reyse van node wesen soude Dit huys
sach ic sonderlinge ghaerne Ende int sien veruaerde ic my harde zeer want het
hinc zeer hoghe inde lucht tvschen hemel ende aerde gelijc oft vanden hemel
ghedaelt quame Daer waren an int aensien veel toernen costelic verchiert.
Maer dat my zeer wantroeste was. datter een water voer liep daer ic doer most
lijden soude ic int huys comen Daer en was brug noch schip noch planc Ende
dat water was zeer diep soe ic wel daer na beuoelde Want als ic daer ouer
thoeft toe in was began ic der gracien gods te vragen hoe ick soude mogen
ontgaen Ende waer omme dat daer sulck passagie was ende of daer geen ander
ouerghanc en waer Ende dat si my wilde seggen bij ordinancie wat profijte dat
my van dien watere comen soude |
Toen ik dus
wenend en zoekend ging om een koopman te vinden die me daaraan helpen kon.
Onvoorzien kreeg ik voor me een mooie vrouw te zien die een dochter leek van
een koning of grote heer waarom ik zeer blij was. Ze was omgord met een groen
web met karbonkels bezaaid. Aan haar borst was een halsketting waar in het
midden een ster stond waarom ik me zeer verwonderde. Haar hoofd was gekroond
met een kroon en bezet met veel sterren en zeker had hij wel macht die het
haar gegeven had. Ze was hooffelijk zoals ik dacht want ze begroette me eerst
vriendelijk en vroeg waar ik al zo wenend en treurend heen ging. Toen
schaamde ik me omdat ik ongewoon was om tegen zoÕ n grote vrouw te spreken.
Niettemin overlegde ik een oud woord, hoe meer edel hoe meer ootmoediger want
ootmoed is een teken van goedertierenheid en van een edel hart. En die deze
deugd niet in hem heeft dan is in hem geen deugd die volmaakt is. En
antwoorde haar en zei alles wat me gebeurd was en op weg was om tot Jeruzalem
te gaan. Maar dat ik droevig was door het gebrek van een pelgrimsstaf en
bedelzak en dat ik al wenende ging zoeken, O, goede vriend, antwoorde zij,
dat is voor mij goed nieuws want wat u zoekt kom met mij want een groot geluk
is u overkomen dat u mij gevonden heeft want ik zal u van alles wat u
ontbreekt voorzien. Toen kon ik me niet langer stil houden om haar naam te
vragen en wie ze was en zei: O, edele vrouwe zonder u te verbolgen ik bid u
zeg me uw naam en waarvan en wie ge bent. Vriend, zei ze, ik ben een konings
dochter die heer is boven alle heren. Hij heeft me hier gezet in dit land om
voor hem vrienden te maken, niet dat hij het nodig heeft. Maar omdat hij zelf
liefde draagt tot iedereen en wil dat elk van zijn kennissen het heeft alleen
om hun eigen profijt want hij heeft het niet nodig. Ziet u niet hoe kostbaar
ik gekleed ben en versierd met dure gesteente, karbonkels en andere kostbare
stenen, ja, met veel diverse sterren. Nooit zag u mooiere want ik ben
opgepronkt om diegene te verlichten die bij nacht willen gaan. En zodat u me
zeker vinden mag bij dag als bij nacht en bij nacht als bij dag zodat ze niet
zullen dolen van de rechte weg tot de hoge van Jeruzalem. Ik ben diegene die
u moet zoeken als u vertrekken wil naar vreemde landen. Alzo als u mij heeft
in uw gezelschap dan mag u geen betere vriendin hebben dan mij. En is het
alzo dat u door vermetelheid deze weg gaat zonder mij, zonder twijfel zal het
niet zo mogen zijn zonder zeer gehaat te zijn en in zorgen eeuwig achter te
blijven en verloren te zijn. En van mijn vader de koning boven allen en van
allen die bij hem zijn gehaat te wezen. Zonder mij mag niemand goed doen want
ik ben nodig en behoeftig voor elk mens. Al lang was die wereld vergaan had
ik die niet staande gehouden. Want wie mij heeft hem mag niets ontbreken en
ook wederom, zo wie mij ontbreekt heeft alle deugd en hem ontbreekt niets. Ik
ben van alle dingen meesteres en van alle ziektes een genezer. Ik verlicht de
blinde en ik geef sterkte de zwakke. Ik hef op die gevallen zijn en die stram
zijn die beweeg ik weer. Van niemand wil ik me vervreemden, uitgezonderd van
hen die in hoofdzonden staan want van hen wil ik niets weten alzo lang als
zij in zulke vuiligheden zijn en daarin blijven. Mijn naam die is Gratie God.
Alzo zal u me roepen wanneer u me nodig zal hebben want dat zal zeker vaak
wezen eer u komen zal in de stad al daar u graag wezen zou, want u zal veel
ongemak en tegenspoed vinden. Die u slecht zal mogen gaan zonder hulp van
mij. En al is het zaak dat u zonder mij mocht gaan, nochtans zeg ik u dat u
nochtans in dat schone prieel van Jeruzalem niet zou mogen komen zonder mij.
Want u heeft toch gezien hoe dat er enige al naakt inkomen en de sommige van
boven in vliegen en andere komen er in bij werktuigen en sommige bij
cherubijn, nochtans niet zonder hulp van mij en wees dus zeker want de ene
doe ik zijn kleren af om binnen nieuwe aan te doen en andere laat ik vliegen
alzo het mij belieft. Wat ge al gezien hebt. Dus zo mag u zonder enige vrees
weten dat mijn kennis goed is. En indien dat het u vergenoegd wil ik het
gelijk van u weten zonder langer te wachten. Vrouwe, antwoorde ik haar,
vanwege God bid ik u genade en begeer uw kennis en het nimmermeer te laten
want niets ter wereld is me thans zo nodig als uw bijstand. En zeer bedank ik
u dat gij u eerst vernederde om me aan te spreken om mijn eigen profijt want
ik had u zeer nodig dus door uw genade ligt me daar het u belieft tot uw
gebod. Toen nam ze me
terstond en leidde me naar een huis zoals ze zei dat haar toebehoorde en zei
me toe dat ik daar zou vinden dat ik op mijn reis nodig zou hebben. Dit huis
zag ik bijzonder graag. En in het zien werd ik zeer bang want het hing zeer
hoog in de lucht tussen hemel en aarde gelijk of het van de hemel gedaald
kwam. Daar waren in het aanzien veel torens kostbaar versierd. Maar dat me
zeer wanhoopte was dat er een water voor liep daar ik door moest gaan wilde ik
in het huis komen. Daar was geen brug, noch schip nog plank. En dat water was
zeer diep zo ik wel daarna voelde. Want toen ik daarin tot het hoofd toe in
was begon ik de Gratie Gods te vragen hoe ik zou mogen ontkomen. En waarom
dat daar zoÕ n passage was en of daar geen andere doorgang was. En dat ze me
wilde zeggen bij verordening welk profijt dat me van dat water zou komen. |
<houtsnede
over twee kolommen: links de slapende pelgrim, rechts de pelgrim tot aan zijn
middel in het water met staf, aan de linkeroever Gratie Gods, rechts aan de
overzijde van het water gebouw met pilaren en trap>
Doe antwoerde
zy mi Fy om een luttelkijn waters sidy daer om soe veruaert du die gaen wils
in iherusalem ende moets ouer lijden so groten zee als de werelt is die vol
is van ongeual tempeest ende grote winden Hoe sulsti die mogen lijden alstu
veruaert biste om dus luttel waters want du en zijs niet schuldich veruaert
te sijn van dit water Want ic seg di dat hier meer kinderkijns lijden dan
oude luyden Dit is het eerste passagie na ierusalem van allen goeden pelgrims
ende geen ander Hier doer sijn enighe luden die hem dwoegen in haer selfs
bloet. niet daer by wilstu dijn wech nemen tot iherusalem so en ist di niet
contrari Mer alstu wel besies waen du comen biste ende thuys al vol messen is
daer du ix maenden in gewoent hebs du hebs van node dy wel te dwaen Daer by
[4vb] moetstu doer dit water liden want du en moges geen sekerder passage
lijden Hier voermaels leet hier een coninc die den wech wel vry maecte Dat is
hi die nie beulect en was wildine lijden ic sal hier doen comen mijns vaders
officiael wachter van mijnder herbergen ende meester van dit pasage Die sal
di dwaen in dit water ende helpen ende tonen hoe du dese grote zee lijden
suls ende iherusalem ghewinnen ende min den vyanden te ontsien ende sal dij
voer ende achter teikenen mit crusen ende oec opt hoeft om luttel te duchten
alle ongeual ende sal dij smeeren in een campioe Nu andwoerde my pelgrim wat
v daer nu of dunct Doe andtwoerde ic ende seyde O zeer goedertieren vrouwe
het is mijne begheerte dat ghij uwen vrient den officiael hier doet comen |
Toen antwoorde
ze mij; Foei, om wat water ben je al zo verschrikt, u die wil gaan naar
Jeruzalem en zoÕ n grote zee moet overgaan zoals de wereld is die vol is van ongeval,
tempeest en grote winden. Hoe zal u die mogen gaan als u al bang bent om wat
water want u behoeft niet bang te zijn van dit water. Want ik zeg u dat hier
meer kindertjes gaan dan oude lieden. Dit is de eerste passage naar Jeruzalem
van alle goede pelgrims en geen ander. Hierdoor zijn enige lieden die zich
wassen in hun eigen bloed. Daar wil u niet uw weg bij nemen tot Jeruzalem en
zo is het u niet tegengesteld. Maar als u het goed beziet waarvan u gekomen
bent en het huis al vol messen was waar u 9 maanden in gewoond hebt, u hebt
het wel nodig goed te wassen. Daarbij moet u door dit water gaan want u mag
niet door een zekerder passage gaan. Hier voormaals ging hier een koning die
de weg wel vrij maakte. Dat is hij die niet bevlekt was en wilde gaan. Ik zal
hier laten komen mijn vaders offici‘le bewaker van mijn herbergen en meester
van deze passage. Die zal u wassen in dit water en helpen en tonen hoe u deze
grote zee gaan zal en Jeruzalem winnen en de vijanden minder te ontzien en
zal u voor en achter tekenen met het kruis en ook op het hoofd om zo weinig
te duchten van alle ongeval en zal u smeren tot een kampioen. Nu antwoord me
pelgrim wat u daarvan nu denkt. Toen antwoorde ik en zei: O, zeer
goedertieren vrouwe, het is mijn begeerte dat gij uw vriend de beambte hier
laat komen. |
<houtsnede
over twee kolommen: links slapende pelgrim, rechts Gratie Gods, de vicarius van
Mozes met horentjes en staf, en pelgrim met staf in landschap>
[ 5ra] Doe
quam tot mi bi haer ghebode de officiael daer si my of gheseit had. Die nam
my byder hant ende leide mi int voerseide water Daer in ghinc hi mi dwaen
ende stack mi driewarf daer in Gracie goods en loech mi niet hi smeerde mi
vore ende achter ende segende ende cruyste mi daer na leide hi mi int huys
daert schoen was Daer thoende mi graci goods veel meer te mi waerts dan si
eerst gedaen had ende seide dat si mi daer veel dincs tonen soude ende leren
ende dat ic grote vroeschap doen soude wilde ic werken nae haeren raede ende
verstaen Binnen dat si dus tegens mi sprac So sach ic menich wonder als ic v
verclaren sal Maer ic salder hier nae of segghen als ic tijt ende stonde sal
hebben ende vanden palster ende male want ic salder mi toe gheuen [5rb] Inden
eersten sach ic gestelt int midden van dier stede het teyken van .thau. dat
mitten bloede van den witten lam geteykent was Mit dat teiken sijn geteikent
goods dienaren an haer voerhoeft ende dat sach ic Ende oec een meester die
vicarius scheen wesende van aaron of van moyses Want in sijn hant hielt hi
een roede bouen ant eynde crom wesende ende hi had hoornen opt hoeft Ende hij
had an witte linden cleeder Ic waen seeker dattet was die ghene daer ezechiel
of seyt in sijn .ix. capittele want hi sette den volke int voerhoet dat teken
thau daer mede hise tekende Het was een teken van ghenade want god wilde sijn
volc so getekent hebben daer ic oec mede getekent wart Daer na gaf de mester
den officiael salue segghende aldus Siet hier [5va1] drie heilighe manieren
van saluen die ic dy gheue om alderlei manieren van luyden die pelgrim sijn
of campioens werden willen Met dien tween saluen sulstuse smeren sonder meer
toe te doen Ende dese derde salue sal sijn omme die ghewont ende gequest
sullen sijn Ende om die ghene die in haer doot bedde sullen liggen sonder
enighen troest te hebben Met deser saluen sulstuse smeren ende een ghetrou
surgien sulstu hem luyden sijn ende smeren wel bedochtelic mit dier saluen
als dies van node sullen sijn Daer of sijn alle wandelaers ende pelgrims van
groten node die doer [5vb1] dit lant liden want si sijn altoes in oerlogen
Daer bi en macht niet sijn si en moeten dicwile gequetst sijn ende ghewont
Ende daer bi tot in haer eynde hebben sij noet van deser salue Dus smeertse
wel sonder enighen faute ende daer bi geue ic di de salue Ende oeck ander
manieren van salue om te smeren den nyewen comende onder den vicario van
moyses. Ende als van de tafelen daer wi of eten daer of houdic te miwaert die
costume execucie ende amministracie Dus soe sich wel scharp toe ende wacht di
dastu di niet en ontghaes noch en mesdoes tegens my |
Toen kwam tot
me door haar gebod de beambte waarvan ze me gezegd had. Die nam me bij de
hand en leidde me in het voor vermelde water. Daarin ging hij me wassen en
stak me er drie keer in in de naam van de Gratie God en lachte me niet uit en
hij smeerde me voor en achter en zegende en kruiste me en daarna leidde hij
me in het huis daar het mooi was. Daar vertoonde Gratie God zich veel meer
tot mij toe dan ze eerst gedaan had en zei dat ze me daar veel dingen tonen
zou en leren en dat ik grote vriendschap doen zou wilde ik werken naar haar
raad en verstaan. Ondertussen dat ze aldus tegen me sprak zo zag ik menig
wonder zoals ik u verklaren zal. Maar ik zal er hierna van zeggen als ik tijd
en plaats zal hebben en van de pelgrimsstaf en bedelzak want ik zal me er toe
begeven. Ten eerste zag
ik in het midden van die plaats het teken van de hauw gesteld dat met het
bloed van het witte lam getekend was. Met dat teken zijn getekend Gods
dienaren aan hun voorhoofd en dat zag ik. En ook een meester die vicaris
scheen te wezen van Aaron of van Mozes. Want in zijn hand hield hij een roede
die boven aan het einde krom was en hij had horens op het hoofd. En hij had
witte linnen kleren aan. Ik waan voor zeker dat het diegene was waar Ezechi‘l
van zegt in zijn 9de kapittel want hij zette het volk in het
voorhoofd dat teken van de hauw waar hij ze mee tekende. Het was een teken
van genade want God wilde zijn volk zo getekend hebben waar ik ook mede
getekend werd. Daarna gaf de meester de beambte de zalf en zei aldus: Zie
hier drie heilige soorten van zalven die ik u geef voor allerlei soorten van
lieden die pelgrim zijn of kampioenen willen worden. Met die twee zalven zal
u smeren zonder er meer toe te doen. En deze derde zalf zal zijn voor die
gewond en gekwetst zullen zijn. En voor diegene die in hun doodsbed zullen
liggen zonder enige troost te hebben. Met deze zalven zal u smeren en een
trouwe chirurg zal u zijn voor die lieden en goed bedacht smeren met die
zalven als u het nodig zal hebben. Daarvan hebben alle wandelaars en pelgrims
het zeer nodig die door dit land willen gaan want ze zijn altijd in oorlog.
Daarbij blijft het niet, ze zullen vaak gekwetsts en gewond worden. En daarom
hebben ze tot in hun einde deze zalf nodig. Dus smeer het goed en zonder
enige fout en daarbij geef ik u de zalven. En ook andere soorten van zalf om
de nieuw komende te smeren onder de vicaris van Mozes. En van de tafels daar
we van eten daarvan hou ik voor mij het gebruik, de uitvoering en
administratie. Dus let scherp op en kijk uit dat je niet ontgaat of misdoet
tegen mij. |
<houtsnede:
links slapende pelgrim, rechts Redene in een deuropening, daarnaast de vicarius
van Mozes en de pelgrim in de open lucht>
[5va2] Mit dat
si aldus onder hem tween spraken ende ordineerden van haer smeeren Soe wart
ic een siende comen wt eender toerne ende was een maecht ende ghinc tot
hemluyden. [5vb2] Dese maecht als mi gracie geseyt had was genaemt. Reden Die
tot hem luiden ghinc ende seide. Ghij heeren die aldus ordineert ende spreect
van vwen saluen ende smeren Nu wilt verstaen [6ra] twee cleyne woerdekijns
die ic v ontbinden sal Salue is een dinc die zeer soet is omme quetsuern ende
wonden. ende zoetelic is si sculdich beleet ende gebreet te zijn mit zuete
instrumenten. Ende zoet is hij schuldich te zijn de ghene diese leyt Want
ruytheyde die en voechter niet wel toe Want een die gewont is en mach niet
ghehandelt zijn mit ruyden handen want ruythede quetst somtijt meer dan de
salue gehelpen can Ruyt zijn si genoemt die fel als leeuwen ende niet en
willen laten onder hem ongewroken Sodanige en zijn geen goede surgijns want
si willen haer gequetsten alte ruydelic de salue geuen. Ende daer bij ben ic
hier neder gecomen om v te auiseren dat in v geen ruythede en zij noch
felheide maer dat ghy vwen gequetsten otfermich zijt oetmoedich ende soet Al
vwe zieken hadelt zoetelic ende dan sal uwe salue doghen Dicwile waerdy
schuldich te peysen dat ghij gesmeert waert om oetmoedich ende ontfarmich te
worden sonder yement enighe felheide te doen ende dat ghij in alle v leuen
geen felhede peinsen noch doen en soudt ende dat ghi alle misdaet soudt
vergheuen ende houden v an gode Want op dat die propheet niet en liecht So
heeft god alle wraec tot hemwaerts ghehouden Daer bij diese hem nemen wil
mocht wel gheraken tot enen quaden eynde [6rb] Als
aldus vrou reden gesproken had so heeft haer de vicarius geantwoert Ic bid v
vrouwe dat ghij my segt waer om heb ic dese hoernen ant hoeft ende dese roede
die scharp is ten einde Ist niet om punicie ende correxie te doen ouer de
quade Ic wane dat ic bet eer schuldich ben de quade metten hoernen dan met
der saluen te smeren Lieue vrient antwoerde reden Verstaet my noch een
luttelkijn Ic bekenne wel datstu waer gheseyt hebs. maer noch en hebstu niet
geleert die manier die du schuldich zijs te hebben om te horten ende te
steken Inden eersten bistu schuldich soetelic te waerschuwen den genen die du
sies dolen ende misdoen. Ende dan daer na vinstu hem ouerhorich ende niet
obedient. alsdan hebstu oerlof mitten hoernen hem te horten Het behoert wel
tot dijnre officien iusticie te doen ouer de quade maer eerst moestu sacht
ende goedertieren zijn eer du strenge zijs of pkels Ende noch seg ic di voert
en wil niemont steken bij felhede of strenghede. maer mit soete vermaninge
van medelijden Want alist dattu ghehoert bist bij iusticie Nochtan bistu
schuldich in dijn hart ontfermich te zijn ouer die du regierste Gedenc datstu
gesmeert waers eer du waers ghehorent ende stocke of roede hads dit zijstu
sculdich indachtich te zijn alstu yemont corrigieren wils. Du [6va] en zijs
oec niet schuldich te vergeten van wie du houds de vicarie Dat was de ghene
die gehorent scheen wesende ende niet en was Ende dat is moyses die de kinder
van ysrahel leyde doer de zee mitter roeden die hem beuolen was Nu verstaet
wel mijn sermoen ende weest ymmer ontfarmhartich dreyght zeer maer misdoet
niet toent v streng maer zijt goedertieren. Al is v roede scarp beneden
aensiet weder dat zij crom is ende nederwaerts buycht. Dat beduyt Alstu
yemont corrigiers dastu dan oetmoedich ende barmhartich sous zijn Hier om is
dij de roede beuolen dijn volc te regieren mit iusticie ghemenget mit
barmharticheyt ende ouer dese zee te leyden de werelt. Nv sal ic dy
voertmeer seggen waer bij datstu dese hoernen ende roede draechs Hier
voermael plach in dese stede te wonen die gehorende vander hellen ende had
zijn woenstadt hier langhe tijt bij possessien Maer om dat gracie goods leec
was die dese stad om haer woeninge gemaect had dede zij dij wapenen mit dese
hoernen ende den stoc gheuen om dat daer wt vliegen soude de valsche
bewoender die daer of wilde heer zijn Den welcken du soe staecs ende sloechs
mit hoernen ende roede dat hy dese plaetse ruymen most Ende om datstu een
goet campioen waers soe wilde gracie goods dat[6vb]stu dicwile gewapent waers
mitter wapenen van victorien om dattet niet vergeten en soude bliuen ende de
quade de costume te benemen daer te comen Ende om datstu souts zijn te
vechten teghen die thuys van gracie gods pilgieren ende ontcleden wilden van
haer goeden bij onrecht ende vyolencie Maer als daer of want ic de waerhyede
weet en doedi niet wel dattu schuldich waers te doen want du selue gheefs hem
luyden materi ende toens den wech om de tienden ende die subieccien te
hebben. welcke saken gracie goods voer genen danc en neemt Daer bij ic seg
dij het es een dwaesheyt van dijn hoernen ende stocke Dijn hoernen en zijn
maer hoernen van slacken die hem bedecken om tbeuoelen van een stroe So
danige hoernen en had sinte tomas niet. die den coninc den in ganc verboet
van zijnen huyse om dat hi onrechtelic ende sonder reden wilde stellen in
bediensticheit die altoes vrij hadden geweest Lieuer hadde hi gestoruen dan
hijse had laten gaen in seruituten ende bediensticheit. Van sinte ambrosius
seg ic dij oec. die zijn huys soe wel bewaerde tegen den keyser ende
keyserinne dat hij daer allene heer of bleef Ghij hebt seyde hij vwe
pallaysen. steden. ende renten vanden keyserijcke ende daer mede zijdy
schuldich v te laten ghenoeghen ende van mijn huys en onderwint v niet want
[7ra1] ghij en hebter niet an bij mijnen tijt het en sal al soe niet in
subieccien zijn ic souder eer voer steruen. Siet nv dese en droegen geen
hoernen om niet. Waerstu alsoe wel ghehorent ende wel verwerende de vryhede
van dijnen huyse dattu ghesworen ende getruwet hebs ende daer datstu het
vingerlijn an dijn hant hebs ende oec dijn roede wel ghebruyctes pharao den
coninc arguerende ende hem seggende [7rb1] Als dat hij dijn volc liet gode
dienen sonder seruituten ende subieccien ende dat hijse niet en disturbeerde
noch belet en dede Dan. waerstu een goed moyses ende du soudts gracien goods
wel dienen in haer goede rechten ende het soude haer wel behaghen telcken als
zij dij gewapent wiste. Dus doet voert meer bedt soe sal dijn eer ende loene
te meerder weesen |
Met dat ze
aldus onder hen twee spraken en ordineerden van hun smeren zo kwam ik er een
te zien uit een toren en het was een maagd en ging tot hem. Deze maagd, zoals
me Gratie gezegd had, was Reden genoemd. Die tot die lieden ging en zei: Gij
heren die aldus ordineert en spreekt van uw zalven en smeren, nu wil verstaan
twee kleine woordjes die ik u uitleggen zal. Zalf is een ding die zeer zacht
is voor kwetsingen en wonden. En zacht is het als het met beleid gemaakt is
en met zachte instrumenten. En zacht moet diegene zijn die ze legt. Want
ruigheid die voegt er niets goed toe. Want een die gewond is mag niet
behandeld worden met ruige handen want ruigheid kwetst soms meer dan de zalf
helpen kan. Ruig zijn die genoemd die fel zijn als leeuwen en zich niet
ongewroken willen laten. Zodanige zijn geen goede chirurgen want ze willen
hun gekwetsten altijd de zalf ruig geven. En daarbij ben ik hier neder
gekomen om u te adviseren dat u het in geen ruigheid nog felheid gebruikt,
maar dat ge voor uw gekwetste barmhartig, ootmoedig en zacht bent. Al u uw
zieken zacht behandelt dan zal uw zalf deugen. Vaak moet ge peinzen dat u
gesmeerd was om ootmoed en barmhartig te worden zonder iemand enige felheid
te doen en dat gij in al uw leven geen felheden bedenkt, nog doen zou en dat
gij alle misdaad zou vergeven en u houden aan God. Want zodat die profeet
niet liegt zo heeft God alle wraak tot zich gehouden. Daarbij die het van hem
nemen wil mag wel raken tot een kwaad einde. Toen aldus de
vrouw Reden gesproken had zo antwoordde haar de vicaris: Ik bid u vrouwe, dat
gij me zegt waarom ik deze horens heb aan het hoofd en deze roede die scherp
is op het einde. Is het niet om te straffen en corrigeren te doen over het
kwade. Ik waan dat ik beter eerder de kwade met de horens dan met de zalven
zal smeren. Lieve vriend, antwoorde Reden: Versta me toch wat. Ik beken wel
dat u waar gezegd hebt, maar nog heb u niet geleerd de manier die u moet doen
om te horten en te steken. Ten eerste moet u zachtjes waarschuwen diegene die
u ziet dolen en misdoen. En dan daarna als u hem vindt onbehoorlijk of
ongehoorzaam, als dan hebt u verlof om hem met de horens te stoten. Het
behoort wel tot uw taak gerecht te doen over de kwade, maar eerst moet u
zacht en goedertieren zijn eer u streng bent of steekt. En nog zeg ik u voort
dat u niemand wil steken vanwege felheid of strengheid, maar met zachte
vermaning van medelijden. Want al is het dat u gehorend bent bij justitie,
nochtans moet u in uw hart barmhartig zijn over die u regeert. Bedenk dat u
gesmeerd was eer u gehorend was en een stok of roede had, dit moet u bedenken
als u iemand wil corrigeren. U moet ook niet vergeten van wie u houdt, de
vicaris. Dat was diegene die gehorend scheen te wezen en niet was. En dat is
Mozes die de kinderen van Isra‘l leidde door de zee met de roede die hem
bevolen was. Nu versta wel mijn preek en wees immer barmhartig, dreig zeer
maar misdoe niet, toon u streng maar wees goedertieren. Al is uw roede
beneden scherp zie toch weer dat het krom is en naar beneden buigt. Dat
betekent dat als u iemand corrigeert dat u dan ootmoedig en barmhartig zou
zijn. Hierom is u de roede bevolen om uw volk te regeren met recht en met
barmhartigheid gemengd en om de wereld over deze zee te leiden. Nu zal ik u
voorts meer zeggen waarbij dat u deze horens en roede draagt. Hier vroeger
plag in deze plaats de gehorende van de hel te wonen en had zijn woning hier
lange tijd in bezit. Maar omdat Gratie God het leed was dat deze stad om haar
woning gemaakt was liet zij u wapenen met deze horens en de stok geven omdat
daaruit vliegen zouden de valse bewoners die daarvan heer wilde zijn. Die u
zo stak en sloeg met horens en roede zodat hij deze plaats ruimen moest. En
omdat u een goede kampioen was zo wilde Gratie God dat u dikwijls gewapend
was met de wapens van victorie zodat u het niet vergeten zou en blijven om de
kwade gebruiken te benemen door daar te komen. En omdat u zou vechten tegen
die het huis van de Gratie van God plunderen en ontkleden wilden van haar
goed bij onrecht en geweld. Maar daarvan weet ik de waarheid en doet ge niet
goed wat u moet doen want u zelf geeft de lieden materie en toont hen de weg
om de tienden en bezit te hebben welke zaken Gratie God voor geen dank
aanneemt. Daarbij zeg ik u het is een dwaasheid van uw horens en stok. Uw
horens zijn maar horens van slakken die zich bedekken om naar een stro te
voelen. Zodanige horens had Sint Thomas niet die de koning de ingang verbood
van zijn huis omdat hij hem onterecht en zonder reden in dienstbaarheid wilde
stellen die altijd vrij was geweest. Liever was hij gestorven dan hij had in
slavernij en dienstbaarheid willen gaan. Van Sint Ambrosius zeg ik u ook die
zijn huis zo goed beschermde tegen de keizer en keizerin zodat hij daar
alleen heer van bleef. Gij hebt, zei hij, uw paleizen, steden en rente van
het keizerrijk en daarmee moet u zich vergenoegen en mijn huis krijgt gij
niet wan gij hebt er niets aan in mijn tijd, het zal zo niet in bezit gaan,
ik zou er eerder voor sterven. Ziet nu, deze die droegen geen horens om niet.
Was u alzo gehorend en de vrijheid van uw huis goed verwerend dat u gezworen
en getrouwd hebt en daar dat u de ring aan uw hand heeft en ook uw roede goed
gebruikt toen de farao met de koning argumenterende en hem zei: Als dat hij
uw volk liet God dienen zonder dienstbaarheid en bezit dat hij ze niet
verstoorde nog beletten deed. Dan was u een goede Mozes en u zou Gratie God
wel dienen in haar goede rechten en het zou haar wel behagen telkens als zij
u gewapend wist. Dus doe voortaan meer beter dan zal uw eer en loon groter
wezen. |
<houtsnede:
links, van li. naar re., vrouw, man, officiael, vicarius van Mozes, Redene en
pelgrim in landschap, recht de slapende pelgrim>
[7ra2] Als
aldus vrou reden ghesermoneert had is die officiael wech gegaen ende droech
mit hem de salue ende bestedese Daer na sach ic comen een wijf van westen
ende een man van orienten totten officiael ende boden hem beide van stonden
an de hant ende de officiael nam haer beyder hant ende leydese te gader ende
seyde hem luyden aldus Onder v tween suldi een zijn [7rb2] ende elc sel den
anderen houwen trouwe ende niet scheiden sonder sekere reden ende dat bij
moyses Dus houdt wel dit sacrament ende ondermint v ghetrouwelic Ende
beloefden zij beyde Hier mede scheyden zij ende de officiael keerde moises
die noch was by vrou reden Mar aldus staende te gader Onuersien ouerquam hem
daer eenen groten top van volcke die [7va1] haer parlement deden cesseren ende
quamen voer moyses Ende baden hem dat hem wilde belieuen hemluyden te gunnen
enighen dienst binnen sinen huyse Doe nam hij een scare die hi tot hem dede
comen ende heeftse terstont [7vb1] ghescoren tot hemluyden seggende aldus.
Als dat god soude zijn haer leen ende haer erue Ende dat hem dat wel
ghenoeghen mochte indien si vroet waren |
Toen aldus de
vrouw Reden gepreekt had is die beambte weg gegaan en droeg met hem de zalf
en gebruikte het. Daarna zag ik komen een wijf van het westen en een man van de
Ori‘nt tot de beambte en bood hen beide van stonden af aan de hand en de
beambte nam hun beider hand en leidde ze tezamen en zei hen aldus: Onder u
twee zal ge een zijn en elk zal de andere huwen, trouwen en niet scheiden,
uitgezonderd zekere reden en dat bij Mozes. Dus hou goed dit sacrament en
bemin u getrouw. En dat beloofden ze beide. Hiermee scheiden zij en de
beambte keerde tot Mozes die nog was bij de vrouw Reden. Maar aldus staande
tezamen kwam hen onvoorzien een grote hoop volk die hun gesprek liet ophouden
en kwamen voor Mozes. En baden hem dat ze wilde beloven enige dienst binnen
zijn huis te gunnen. Toen nam hij een schaar die hij tot hem liet komen en
heeft ze terstond geschoren en zei tot hen aldus: Alles dat van God zou zijn
is hun leen en hun erfdeel. En dat hen dat wel vergenoegen mogen indien ze
verstandig waren. |
<houtsnede:
links de slapende pelgrim, rechts van li. naar re. Redene, de vicarius die een
geknielde man die de handen gevouwen heeft, het hoofdhaar scheert, de
pelgrim>
[7va2] Als
moyses dit gedaen hadde quam vrou reden tot hem ende seyde. Ghij heren zijt
gemoet al ist dat ghi gescoren ende geknipt zijt opt hoeft sots gewise Dese
sothede is v luden grote vroescappe waer bi ic mi voertmeer presenteer te
zijn v vriendinne oec wient leet is. Dese minne en wedersegt niet want voer
alle ander volc suldise hebben het en houde an vwe sothede ic sal v beste
vriendinne zijn Ic ben reden Bij wien dat ghij zijt of geteykent van ander
luyden Ende so lange als ghi my bij v hebt suldi mans geacht weesen Ende
[7vb2] wanneer ghi sonder mi doen wilt suldi anders niet gerekent zijn dan
stomme beesten ende en sult sonder my niet gheeert zijn hoe rijc ghij zijt
Ende wildi iugieren argueren of filogiseren sonder my en suldi nimmermeer
conclusie maken dan met schanden Nu sal ic v voert leeren hoe ghij mijn lieft
wachten sult Ghij sult soberlic eeten ende drincken min dan andre. Want
dronckenscap leckerheit ende gramscap sonderlinghe doen mi den mensche laten
desgelijcs felhede ende vleyschelijcke minne veriagen my Dus wacht v ende
ghij sult my behouden [8ra] Noch sal
ic v verclaren wat de gescoren plaetse op v hooft beduyt al ront oft waer een
casteel of toerne Het schijnt wesende een besloten hof mit mueren De stede
die binnen ondect is beteykent dat geheelic v hart ontdaen is tegens god de
rondicheit ist slot ende is v ghehelic sluitende vander werelt sonder daer
yet mede doen te hebben want ghij moeter of scheyden indien ghij mit gode
deel wilt hebben mit beide en moechdi geen deel hebben Want ghij gode selue
tot v deel ghecoren hebt Dus en kan ic niet sien dat ghij ter werelt enich
moecht hebben want die kiesen sel moet dat een kiesen ende dat ander laten
Dus al ist dat ghi gecoren hebt ghi en moecht gheen beter deel hebben dus
laet v genoegen. Want en twifelt niet v deel en is dat beste Hier om ist v
zeer voerdelic van vwen cruyne die v besluyt vande werelt altijt v deel
hebbende Ende van dat ghy geschoren zijt bekent men v goet vee te zijn. Reden
want de aerde behoert toe dat vlies van haer beesten voer haer arbeyt Somtijt
mach v pastoer v wel al te nae scheren maer hij en heeft geen oerlof v te
villen want hem is de schare gegeuen om te scheren ende niet het mes om v
onredelic te villen Als reden dit
geseit had tot die gheschoren waren Ander die mede dienst begeerden moyses
gaf [8rb] se allen gaerne Enighe maecte hij doerwaerders ende camerlincs van
sinen huyse Ander maecte hij serianten om te verdriuen de vyanden binnen den
huyse Ander bewees hy grote eere ende beualse predikaers te zijn vanden
heylegen palaise ende te leren de wet goods Ander dede hij dienen met kaersen
ter groter tafele daer hij eten soude Ander gaf hij zijn vergulden cop om van
drancke hem daer mede te dienen. Sommige maecte hij draghers vande iuwelen
ihesu christi daer hij de starcste mede belaste Dese wilde hij sonderlinge
dat hem ende den officiael dienen souden ter tafelen ende beleyders waren Als dit al
gheordineert was als voer geseyt is elck begonste hem te stellen om zijn
officie te bedienen ende de tafelen te bereien want het was tijt te ghaen
eten Enighe brochten wijn gemengt mit watere also my dochte Maer eer moyses
ghinc eeten so wilde hij hem quite maken ander die hem verwachten ende noch
niet van diensten versien en waren om den officialen voert te dienen want het
was wel van node in sulck een huys alsoe my dochte en mocht sonder onder
dieneren niet weesen gheregiert Nv sal ic v
seggen hoe dat hij dede Int eerste riep hij tot hem gracien goods mit luyder
stemmen al wast dat zij niet varre van hem [8va1] en was want zij sat in haer
zetel ende nam waer van al dat hij dede ende ick zat neffens haer voeten dies
ic seker zeer blijde was Ende als si haer hoorde roupen stont si terstont op
ende ghinc tot moysen ende leyde my mit haer Als moyses gracien bij hem sach
wart hij veel stouter als ghij verstaen sult int vertrecken deser materien.
Inden eersten smeerde hij haer handen ende dudese te gader Daer na nam hij
een scharp zwaert wel snijdende an beide zijden wel gebruneert ende vuerich
keerlic ende wendelic [8vb1] wel dochtet mi wesen tselfde zwaert dat ic
cherubin hebben sach ende het was zeer costelic ghefigureert Dat gaf hy
hemluyden in mijn presencie mit veel slotelen die gracie hem gedaen had Ja
hij gaf hem graci selue die waerdige vrou diet hem al selue halp doen seggende
Siet hier gracien. neemtse ic geefse v om dat ghi v vriendin dair of sult
maken Ic dit horende ward gram luyde wenende Ay my ay laes heb ic gracien
verloren ende wort alle dit volc gegeuen lieuer waer ic doot dan dit te
lijden |
Toen Mozes dit
gedaan had kwam vrouw Reden tot hem en zei: Gij heren, wees welgemoed al is
het dat gij geschoren en geknipt bent op het hoofd als een zot. Deze zotheid
is uw lieden grote bekendheid waarbij ik me voortaan meer presenteer uw
vriendin te zijn, ook wie het leed is. Deze minne weerleg ik niet want voor
alle ander volk zal ge het hebben en houden aan uw zotheid en ik zal uw beste
vriendin zijn. Ik ben Reden bij wie dat gij bent of getekend van andere
lieden. En zolang als ge mij bij u hebt zal ge van mensen geacht wezen. En
wanneer ge het zonder mij doen wil zal ge niet anders gerekend zijn dan
stomme beesten en zal zonder mij niet ge‘erd zijn hoe rijk gij bent. En wil u
oordelen, argumenteren of filosoferen, zonder mij zal ge nimmermeer een
conclusie maken dan met schande. Nu zal ik u voort leren hoe gij mij zal
behouden. Gij zal sober eten en drinken en minder dan anderen. Want
dronkenschap, lekkerheid en gramschap vooral doen me de mens verlaten,
desgelijks felheid en vleselijke minne verjagen mij. Dus wacht u daarvoor en
gij zal mij behouden. Nog zal ik u
verklaren wat de geschoren plaats op uw hoofd betekent wat al rond is alsof
het een kasteel of toren is. Het schijnt te wezen een besloten hof met muren.
De plaats die binnen bloot is betekent dat uw hart geheel open is tegenover
God, de rondheid is het slot en sluit u geheel af van de wereld zonder daar
iets mee te doen te hebben want gij moet er van scheiden indien gij van God
deel wil hebben, met beide mag ge geen deel hebben. Want ge hebt God zelf tot
uw deel gekozen. Dus kan ik niet zien dat gij ter wereld enig mag hebben want
die kiezen zal moet dat ene kiezen en dat andere laten. Dus al is het dat gij
gekozen hebt gij mag geen beter deel hebben dus laat u vergenoegen. Want
twijfelt niet, uw deel is dat beste. Hierom is het u zeer voordelig van uw
kruin die u afsluit van de wereld altijd uw deel te hebben. En van dat gij
geschoren bent betekent men u goed vee is. Reden, want de aarde behoort toe
aan dat vlees van hun beesten voor hun arbeid. Soms mag uw pastoor u wel al
nauw te scheren, maar hij heeft geen verlof u te villen want hem is de schaar
gegeven om te scheren en niet het mes om u onredelijk te villen. Toen Reden dit
gezegd had tot die geschoren waren er anderen die mede die dienst begeerden.
Mozes gaf ze allen gaarne. Enige maakte hij deurwaarders en kamerlingen van
zijn huis. Andere maakte hij bedienden om de vijanden binnen het huis te
verdrijven. Andere bewees hij grote eer en beval ze predikers te zijn van het
heilige paleis en de wet God te leren. Andere liet hij dienen met kaarsen ter
grote tafel daar hij eten zou. Andere gaf hij zijn vergulde kop om hem van
drank daarmee te bedienen. Sommige maakte hij dragers van de juwelen Jezus
Christus daar hij de sterkste mee belaste. Deze wilde hij vooral dat ze hem
en de beambten dienen zouden ter tafel en belijders waren. Toen dit alles
bevolen was zoals voor gezegd is begon elk zich te stellen om zijn taak te
bedienen en de tafels te bereiden want het was tijd te gaan eten. Enige
brachten wijn gemengd met water, alzo ik dacht. Maar eer Mozes ging eten zo
wilde hij zich kwijt maken van anderen die hem verwachten en nog niet van
diensten voorzien waren om de beambten verder te dienen want het was wel
nodig in zoÕ n huis, zoals ik dacht, kan zonder regeren niet gedineerd
worden. Nu zal ik
zeggen hoe dat hij het deed. Eerst riep hij tot zich Gratie God met luide
stem, al was het dat zij niet ver van hem was want zij zat in haar zetel en
nam waar van al dat hij deed en ik zat naast haar voeten dus was ik zeker zeer
blij. En toen ze haar hoorde roepen stond ze terstond op en ging tot Mozes en
leidde mij met haar. Toen Mozes Gratie bij hem zag werd hij hij veel
dapperder dan gij verstaan zal in het verdere van deze materie. In het begin
smeerde hij haar handen en deed ze tezamen. Daarna nam hij een scherp zwaard
dat goed sneed en aan beide zijden goed gepolijst en vurig keerde en wende,
het dacht me te wezen hetzelfde zwaard dat ik de cherubijn hebben zag en het
was zeer kostbaar bewerkt. Dat gaf hij de lieden in mijn tegenwoordigheid met
veel sleutels die Gratie hem gegeven had. Ja, hij gaf het de Gratie zelf, die
waardige vrouwe die het hem al zelf hielp te doen en zei: Zie hier Gratie,
neem het, ik geef het u zodat gij uw vriendin daarvan zal maken. Ik hoorde
dit en werd gram en weende luid. Ay, mij, eilaas, ik heb Gratie verloren en
wordt aan al dit volk gegeven, liever was ik dood dan dit te lijden. |
<houtsnede:
links de slapende pelgrim, rechts Gratie Gods en de pelgrim in een
landschap>
[8va2] Gracie
my dus bedroeft siende riep my ende seyde O sot meendi mi alleen te hebben
neen tgemeen goet is tbeste dat elx besigen mach ic ben gracie een fonteine
allen gemeen niet besloten alle menschen beminne ic ende dat en is di niet
hinderlic maer [8vb2] du sulster in doegden bi wassen want alle die ghene die
ic beminnen sal die sal ic vwe vrienden maecken Ende de meer goede vrienden
du hebs de bet behoerstu te vreden te zijn alsoe my dunct Hier om en hebts
genen nijt al beminne ic ander mede |
Gratie zag me
aldus bedroefd en riep me en zei, O zot, meende je me alleen te hebben, neen,
het algemeen goed is het beste dat elk gebruiken mag, ik ben Gratie, een
fontein voor allen algemeen en niet afgesloten, alle mensen bemin ik en dat
is u niet hinderlijk maar u zal er in deugden bij groeien want al diegene die
ik beminnen zal die zal ik uw vrienden maken. En hoe meer goede vrienden u
hebt hoe meer u behoort tevreden te zijn zoals ik denk. Hierom heb geen nijd
al bemin ik andere mede. |
<houtsnede:
links de slapende pelgrim, rechts Redene op een soort preekstoel, daarnaast
toehorend de vicarius met geheven zwaard, de pelgrim en achter hen nog een man
en een vrouw>
Als gracie my
dus vertroest had clam vrou reden op een schafot ende began te prediken ende
seide O gij heeren wilt ouersien de duecht die moyses doer gracie v ghedaen
heeft Hij heeft v ghegeuen tselue zwaert dat god voer hem ghemaect had om de
sondaren te keeren wt de lande daer hij heer of is Die dit zwaert besigen wil
moet weeten dat het heeft plat scarp ende poynt want den misdadigen sal men
mit een van dezen drien punieren al sparende ende mit medelijden. Die poynt
bediet datmen geen oerdel geuen en sal indiscretelic sonder goet ondersouc
als de saec onbekent is. Want het is wel een verwaent sot die bij wanen ende
vermoeden vonnisse geuen wil. Dit zwaert is qualic besteet an een die schelu
ende verblint is ende al tastende daer [9rb] mede slaen wil ende tgoet van
tquaet niet onderscheyden en can. Het en behoert oec niement te dragen die
niet wel onderscheyden en can tusken ziecte ende gesonthede Dats te verstaen
dat een rechter eerst sculdich is te weeten de circonstancien van der misdaet
eer hij vonnisse daer of gheeft Bij dit zwaert is te ghelijken des menschen
keele want een rechter behoert te hebben een langhe keele om wel te
onderscheyden wat hij seggen wille want elc rechter moet vonnisse geuen na de
reden die hij verstaen heeft Maer de reden waer om dit zwaert an beyde zijden
snijt is dese. Ist dat ghij v swaert scarp hebt het is wel recht dat ghij iusticie
hebt ouer de quade Ende dat ghij oerlof hebt alle misdaden te corrigeren
sonder de grote sticken die de grote gehorende an hem reserueert ende behout
Ende om dat v lant in tween gedeelt is soe moet v swaert an beyde zijden
snijden. De een partije is des menschelijcken lichaem dat men heet de
buitenste man Ende dander partie is de geest die men heet de binnenste man
Dits v lant dat in tween gedeelt is Dese twee moechdi als een rechter
oerdelen alst tijt is Eerst het lichaem moechdij pijne gheuen ende arbeyt om
zijn misdaden mit penitencie Ende den geest mit diuerscher stucken Als
ouerhoericheyt obstinacie dats niet te willen beteren zijn sonden om eenighe
vermaninge diemen hem doen mach Dan moechdi keeren dat snijdende sonder yet
te sparen ende moechten wonden totter doot metten slage van excommunicacie
ende daer en is gheen vreselicker. want sonder remedie isset een doot wonde
Ende daer bij is hij hem wel sculdich te duchten daer hij op gheleyt wordt
oec moet hij hem wel bepeysen die mit sulc een zwaert gaen wille Ende ic seg
v dat niemant rechtelic daer mede slaen mach het en zij dat hi hem eerst
gewaerschuet ende mitten platte geslagen heeft ende in sulcker manieren doen
steruen Bijden platte vanden zwaerde verstae ic goet ende getrouwe
waerschuwen gerechte vermaninghe als tquade al slaende sparende ende mit
woerden corrigierende mit woerden van gode daer respijt vander doot in leyt
Dit [9vb] plat zijdi schuldich te gebruycken ouer vwe ondersaten als ghijse
dolen siet ende misdoen want veel castijens ende versprekens doet dicwile de
sonden laten Ende indien ghijse dus bekeeren moecht. het es beter dan mitten
scharpe vanden zwaerde te slaene Hier bij na
ghelegentheit der zaecken moet gij gebruycken ia om wel te regieren want
somtijts moetmen corrigieren feytelic somtijt mit scarp onderwijs Ende daer
bij so heet dit zwaert . verlatilis . dats te seggen kerende ende wendende
Dit zwaert is v gegeuen om dat ghijt altijt gereet sult hebben om te keeren
ende wenden na dat recht ende reden eysschen sullen Dus machment wel mit
rechte noemen cherubin vol van wetentheyt ende heiliger vroescappen want
waerdi wijs als cherubin ghij mocht bij auentuer slaen mit het scarp als ghi
sculdich waert te slaen mit het plat Ende int wijsen of corrigieren doen alle
het contrarie dat ghij doen sout Hier bij is dit zwaert zeer vreselic in
handen vanden onwetenden ende die fel van indachten zijn. want dit zwaert is
v gegunt ende gegheuen vierich doer de gracie goods. Ende de reden is dese
want hoe ghijt ghebruict int versprecken of oerdelen gij zijttet altijt vie
ich ende vlammich te toenen van rechter minnen ende caritaten want min is
tvier diet doet barnen O Nu sal ic v
seggen waer om dat ghij dit swaert hebt Also my dunct so zijdi poertiers van
hemelrijc ghij hebt de sloetelen om te sluyten ende luycken sonder v te
toenen wat men brengt en mach daer niement in Alle manieren van packen
moetmen daer voer v ontbinden ende thonen Daer en is dinc so secreet noch
heymelic het en is schuldich mit waerachtiger biechten voer v gheopenbaert ende
beleden te zijn Besiet nu of ghij dit swaert wel bedochtelic an gheuaert hebt
mit de sloetelen Niement en zijdi schuldich te laten lijden die zijn pack
ende last niet ontbinden ende v thonen en willen Ghij sult den sondaren
ondersoeken ende haeren last doen ontbinden ende wijselic dat oerdelen ende
rijpelic Alsdan alle dinc doergesien de misdaden gheiugiert ende penitencie
gegeuen so dat ghij verneemt berouwenisse. Dan moechdij ontdoen de poorte
ende latense in gaen. Dit is de beteykenisse vanden swaerde ende de
beduyenisse vande slotelen Nu besiet wel dat ghijt onderscheydelic doet als
ghij schuldich zijt te doen Als vrou reden
dus gesproken hadde ende ict al gehoert had Groote wille quam my toe om te hebben
dat vierighe swaert mit den slotelen om te weesen poortier vant voerscreuen
passage Maer tot wat eynde dat ic daer of comen soude en had ic noch niet
ouerpeynst ende [10rb] dat gebeurt dicwijle datmen dingen begint daermen
wille toe heeft sonder het eynde te ouerleggen. Alsoe varinc als ic dit
ouergeleyt hadde ghinc ic tot moysen hem biddende my te willen consenteren
dat swaert ende slotelen om te weesen poortier van dat pallayse. Moyses mijn
bede horende nam dat swaert ende stackt inde schee ende de slotelen bant hy
te gader wel vast ende besegeldze al te samen ende heeftse my beyde
geconsenteert ende gegheuen oetmoedelic seggende als dat ic de slotelen niet
en ontbonde noch tzwaert verporde voer dat ic oerlof hadde Als ic dat
hoerde was ic wat onstelt ouermits dat hy niement my siende dit gedaen en had
Veel peynsdic wat ic doen wilde of mocht mitten swaerde ende slotelen die
also gebonden ende besegelt waren Menende dat hy my bedrogen had Maer gracie
diet al mercte sende tot my vrou reden die my van als tbediet seide als gij
noch horen sult Urient seide
reden wat peinstu Dijn gepeins is sot waer ist datstu tscholen gegaen hebs Ic
sie wel du en cons niet dijn predicamentum ad aliquid want dat heeft altyt op
anderen zijn gesicht dan op hem seluen ende mact zijn fondement wel op eens
anders gront Al nemet van anderen en doet niement ongelijc Ende sonder ander
en ist selue niet Nu hoort dan exempel [fol. 10v] Als god de werelt eerst
ghemaect had soe was hy sonder meer god geheten maer als hy den mensche gemaect
had was hij heer geheten in teyken dat hy knapen had sonder dat hi dies te
meerder was Maer dese tijtlicke heeren zijn al van ander condicien want de
meer cnapen si hebben de meer si hem verheffen. haer ondersaten dienaren ende
huysgesin al zijn si hem tribuyt ende bediensticheit sculdich. Heerscapie was
geboren in de subiecten ende en waeren geen subiecten De heeren dunct my deen
ende dander en souden niet weesen als my geseyt is by . aliquid . dats wat te
seggen want deen heeft zijn weesen ende spruyt wt den anderen Ende alst deen
is soe ist dander ende deen gebreect so gebreect het dander. Nu verstaet wel
dese lesse Du die in subiectien zijs besich wel datstu onderdanich ende
subiect zijs den anderen ende gheen subiect onder en hebs Want dijn ouerste
heeft bouen dij heersappie ende iurisdictie soe wie dat hy is maer datstu
gheen ondersaten en hebs dats dat di bedriecht ende daer om ist datstu gemist
hebste het swaert al naect ende ondect te draghen ende de slotelen ontbonden
te hebben ende het en waer oec maer sothede Want drouge ic een messe bloot
sonder schee ende niet te snijden en had men soude my voer sot houden of dat
ic yemonde wilde slaen of steken Ende droech ic slotelen achter straten
[10vb] ondect ende slot noch dore en hadde om te ontsluyten men mocht peysen
dat ic valsche slotelen droege ende dat ic stelen wilde Ende daer by so seg
ic dy Also lange alstu te sluyten noch ontsluyten en hebs Ende so lange alstu
niement te corrigieren en hebs: beter ist dastu tswaert bedect inde schee
hebs dan al naect ende de slotelen ghebonden dan ontbonden Tot alre tijt
machmen comen ten eenen of ten anderen tontbinden ende ontdecken Aldus so
gafse dy moyses opt alder versekerste als hij schuldich was van doen Om als
hy stede ende tijt sal sien datstu dat swaert ende slotelen suls mogen
ontdecken Dat sal zijn als hij dy sal geuen van zijn ondersaten om hem te
helpen Niet anders en moechstuut doen of du en wils misdoen Altijt
wtgesondert inde vre ende vrese des doots alsdan moechstu dat swaert ende
slotelen wel ondecken op datter nyement bij en is diet voer dij behoert te
doen want de noot die oerloft dij De ghene die dit toebehoort is die gheene
die tswaert al naect heeft ende de slotelen ontbonden Dat is hij die de
iurisdictie bouen hem heeft. Dus waert datstu oec ondersaten hads so waer
dijn macht ad aliquid. dats te segghen tot wat Maer so mi dinct en hebster
noch gheen Ende hier om en behoerdi niet gram te zijn al hebstu dat zwaert
ende slotelen gebonden ende bezegelt [11ra] Als
reden my dus ghepredict hadde ende het al bereet was ende moyses wilde gaen
eten ende begheerde ander spijse te hebben dan daer ghereet was niet dan
alleen broet ende wijn daer hem niet mede en genoechde want hy wilde bloet
ende vleysch mede om te vermeeren doude wet Moyses om hem
te helpen riep gracie tot hem die ter stont quam Daer ic alte groten wonder
sach allen anderen wonderen te bouen gaende Want vanden brode soe maecte hy
leuende vleysch also gracie dat ordineerde ende vanden wijn maecte hy roet
bloet wel schinende te weesen int drincken van een onnoselen lamme Ende
moises als die houeshede plegen wilde riep alle zijn officialen ten eten ende
onderweesse in dese conste ende ghaf hemluyden zijn macht om te doen alsulcke
verwandelinghe Ende daer na ghaf hy hem allen teten van die nyewe gherechten
sonder enighe sorghe ende hy at selue mede mit hemluyden ende droncken van
dien bloede daer ict ansach mit mijn ogen Niemant en sach of en hoerde
spreken van soe ghedanen verwandelinghe Als ic dese
maeltijt dus wel besien hadde ghinck ic tot reden om van haer doer minlicste
bede te weten dat bediet van dese maeltijt Maer recht als ic my om
keer[11rb]de vant icse al onstelt ende droeue Ende ic seyde O lieue vrou
reden wat let v ghy dunct my seer onstelt ende droeuich zijn wilt mi doch onderwijsen
tbediet van dese maeltijt ende de significacie. Seker seyde zy ic en sal want
ic en weter niet of mijn verstant faelgiert my ende al mijn zin. Ic ben
verblint ende ic en zie niet een steke Nye en was ic so ghestelt van alle
mijn daghen Want al had dese moyses ghemaect van een osse een voghel of van
een eye een kalf of paert ic waer ghenouch te vreden Maer hy doet my
verwonderen dat hy van broet leuende vleysch ghemaect heeft ende van wijn
bloet ghemaect om te drincken teghen natuere ende ghewoente Ende seker ic
salt natuere segghen als icse sie ende ic salse senden tot gracien omme te
spreken mit haer want zij is diet al doet geschien ende is dicwile natueren
alte zeer contrari ende doet haer dic verliesen haer oude ghwoente ende
costumen. Ende als reden my dit gheseyt had soe schiet zij stappans van my
ende ghinc tot haer toerne waert ende liet my daer alleen in de plaetse droue
ende droeuich schiet zij oec van my |
Toen Gratie me
aldus getroost had klom vrouw Reden op een schavot en begon te prediken en
zei: O gij heren, wil de deugd zien die Mozes door Gratie aan u gedaan heeft.
Hij heeft u hetzelfde zwaard gegeven dat God voor hem gemaakt had om de
zondaren te weren uit het land waarvan hij heer is. Die dit zwaard gebruiken
wil moet weten dat het heeft een platte scherpe en een punt, want de
misdadige zal men met een van deze drie straffen al sparende en met
medelijden. Dat punt betekent dat men geen indiscreet oordeel geven zal
zonder goed onderzoek als de zaak onbekend is. Want het is wel een verwaande
zot die bij wanen en vermoeden vonnis geven wil. Dit zwaard is slecht besteed
aan een die scheel en verblind is en al tastende daarmee wil slaan en het
goede van het kwade niet onderscheiden kan. Het behoort ook niemand te dragen
die niet goed onderscheiden kan tussen ziekte en gezondheid. Dat is te
verstaan dat een rechter eerst de omstandigheid van de misdaad moet weten eer
hij daarvan vonnis geeft. Bij dit zwaard is te vergelijken de mensenkeel,
want een rechter behoort een lange keel te hebben om goed te onderscheiden
wat hij zeggen wil want elke rechter moet vonnis geven naar de reden die hij
verstaan heeft. Maar de reden waarom dit zwaard aan beide zijden snijdt is
deze. Is het dat gij uw zwaard scherp hebt is het wel recht dat ge justitie
hebt over de kwade. En dat gij verlof hebt alle misdaden te corrigeren,
uitgezonderd de grote stukken die aan de grote behoren en aan hen
gereserveerd en behoudt. En omdat uw land in twee‘n gedeeld is zo moet uw
zwaard aan beide zijden snijden. De ene partij is het menselijke lichaam dat
men de buitenste man noemt. En de andere partij is de geest die men de
binnenste man noemt. Dit is uw land dat in twee‘n gedeeld is. Deze twee mag u
als een rechter beoordelen als het tijd is. Eerst mag ge het lichaam pijn
geven en arbeid vanwege zijn misdaden met penitentie. En de geest met diverse
stukken zoals ongehoorzaamheid, halsstarrigheid, dat is niet zijn zonden te
willen verbeteren om enige vermaning die men hem doen mag. Dan mag ge
keren dat snijdende zonder iets te sparen en mag tot de dood verwonden met de
slagen van excommunicatie en daar is geen vreselijker want zonder remedie is
het een doodswond. En daarbij moet hij duchten daar hij opgelegd wordt, ook
moet hij zich goed bedenken die met zoÕn zwaard wil omgaan. En ik zeg u dat
niemand gerechtigd is daarmee te slaan tenzij dat hij hem eerst gewaarschuwd
en met het platte geslagen heeft en in zoÕ n manier laten sterven. Bij het
platte van het zwaard versta ik goede en trouwe waarschuwingen en gerechte
vermaningen zoals het kwade al slaande sparende en met woorden corrigerende
met woorden van God daar respijt van de dood in ligt. Dit plat moet ge
gebruiken over uw onderzaten als gij ze dolen ziet en misdoen want veel
kastijden en bespreken doet ze vaak de zonden laten. En indien gij ze aldus
bekeren mag, het is beter dan met het scherpe van het zwaard te slaan. Hierbij naar
gelegenheid van zaken moet gij het gebruiken, ja, om goed te regeren want
soms moet men met feiten corrigeren en soms met scherp onderwijs. En daarbij
zo heet dit zwaard verlatilis, dat is te zeggen; kerend en wendend. Dit
zwaard is u gegeven zodat gij het altijd gereed zal hebben om te keren en te
wenden naar dat recht en reden eisen zullen. Dus mag men het wel met recht
noemen een cherubijn vol van wetenschap en heilige kennis want was ge wijs
als een cherubijn gij mocht bij avontuur slaan met het scherp als ge moest
slaan met het platte. En in het wijzen of corrigeren doe alle het
tegengestelde dat gij doen zou. Hierbij is dit zwaard zeer vreselijk in
handen van de onwetenden en die fel van gedachten zijn. Want dit zwaard is u
gegund en vurig gegeven door de Gratie God. En de reden is deze; want hoe gij
het gebruikt in het bespreken of oordelen, gij zal ge altijd u vurig en
vlammend vertonen van rechte minnen en barmhartigheid want minne is het vuur
dat laat branden. O, nu zal ik u
zeggen waarom dat gij dit zwaard hebt. Alzo me lijkt zo bent ge portieren van
het hemelrijk en gij hebt de sleutels om te sluiten en dicht te doen en
zonder u te tonen wat men brengt mag daar niemand in. Alle vormen van pakken
moet men daar voor u openen en tonen. Daar is geen ding zo secreet nog geheim
het moet met oprecht biechten voor u geopenbaard en beleden zijn. Beziet nu
of gij dit zwaard goed bedacht aanvaard hebt met de sleutels. Niemand hoeft u
te laten lijden die zijn pak en last niet openen en u tonen wil. Gij zal de
zondaren onderzoeken en hun last laten openen en wijs en rijp dat beoordelen.
Als dan alle ding doorzien en de misdaden geoordeeld en penitentie gegeven is
zodat gij berouw verneemt, dan mag ge de poort openen en laten ze ingaan. Dit
is de betekenis van het zwaard en de betekenis van de sleutels. Nu beziet
goed dat gij het goed onderzoekt doet zoals gij moet doen. Toen vrouw
Reden aldus gesproken had en ik het alles gehoord had kwam een grote wil me
toe om dat vurige zwaard met de sleutels te hebben om portier te wezen van de
voor beschreven passage. Maar hoe ik daar zou komen had ik nog niet bedacht
en dat gebeurt vaak dat men dingen begint waar men wil toe heeft zonder het
einde te overleggen. Alzo vlug als ik dit bedacht had ging ik naar Mozes om
hem te bidden me dat zwaard en sleutels te willen toestemmen om portier van
dat paleis te wezen. Mozes die mijn bede hoorde nam dat zwaard en stak het in
de schede en de sleutels bond hij tezamen goed vast en bezegelde ze al
tezamen en heeft ze me beide toegestemd en gegeven en zei ootmoedig dat ik de
sleutels niet los maakte nog het zwaard gebruikte voordat ik verlof had. Toen ik dat
hoorde was ik wat ontsteld vanwege dat hij niemand dan mij zagdie dit gedaan had. Veel peinsde ik wat ik
doen wilde of mocht met het zwaard en de sleutels die alzo gebonden en
verzegeld waren en meende dat hij me bedrogen had. Maar Gratie die het al
merkte zond me tot vrouw Reden die me daarvan de betekenis zei zoals gij noch
horen zal. Vriend zei;
wat peinst u. Uw gepeins is zot, waar bent u naar school gegaan? Ik zie wel u
kan niet uw predicamentum ad aliquid (preken om binnen te komen, te doen)
want dat heeft altijd op anderen betrekking dan op zichzelf en maakt zijn
fundament of grondslag wel op een andere zijn grond. Alles nemen van anderen
doet niemand ongelijk. En zonder andere is het zichzelf niet. Nu hoort dan
een voorbeeld. Toen God de
wereld net gemaakt had zo was hij zonder meer God geheten, maar toen hij de
mens gemaakt had was hij heer geheten in teken dat hij knapen had zonder dat
hij dus te meerder was. Maar deze tijdelijke heren zijn al van een andere
conditie want hoe meer knapen ze hebben hoe meer ze zich verheffen. Hun
onderzaten, dienaren en huisgezin zijn hem alle tribuut en dienstbaarheid
schuldig. Heerschappij was geboren in de onderwerpen en waren geen
onderwerpen. De heren lijken me de ene en de anderen zouden er niet zijn
zoals me gezegd is bij binnenkomst. Dat is te zeggen, want de een heeft zijn
wezen en spruit uit de andere. En als de ene zo is dan is de ander zo en als
de een wat ontbreekt zo ontbreekt het de ander. Nu versta goed deze les. U
die in onderwerpen bent bezie goed dat u onderdanig en onderwerp bent en de
andere geen onderwerp onder u heeft. Want uw overste heeft boven u
heerschappij en jurisdictie zo wie dat hij is, maar dat u geen onderzaten
hebt dat is dat u bedriegt en daarom is het dat u gemist heb het zwaard al
naakt en bloot te dragen en de sleutels los gemaakt te hebben en het is ook
maar een zotheid. Want droeg ik een mes bloot zonder schede en niet snijdend
zou men mij voor zot houden of dat ik iemand wilde slaan of steken. En droeg
ik sleutels achter straten openbaar en slot nog deur had om te openen, men
mocht denken dat ik valse sleutels droeg en dat ik stelen wilde. En daarbij
zo zeg ik u, alzo lang als u te sluiten nog te openen heeft en alzo lang als
u niemand te corrigeren heeft, beter is het dat u het zwaard bedekt in de
schede hebt dan al naakt en de sleutels gebonden dan ontbonden. Tot alle tijd
mag men komen te ene of te andere te ontbinden en openen. Aldus zo gaf ze u
Mozes op het aller zekerste zoals hij moest doen. Omdat als hij plaats en
tijd zal zien dat u het zwaard en de sleutels los zal mogen maken. Dat zal
zijn als hij u zal geven van zijn onderzaten om hem te helpen. Niet anders
mag u doen of u wil misdoen. Altijd uitgezonderd in de vrede en vrees der
dood alsdan mag u dat zwaard en sleutels openen als er niemand bij is die het
voor u behoort te doen want de nood die geeft u verlof. Diegene die
dit toebehoort is diegene die het zwaard al naakt heeft en de sleutels
geopend. Dat is hij die de jurisdictie boven hem heeft. Dus was het zo dat u
ook onderzaten had zo was uw macht ad aliquid, dat is te zeggen tot wat. Maar
zo me lijkt, u hebt er nog geen. En hierom behoor je niet gram te zijn al
hebt u dat zwaard en sleutels gebonden en verzegeld. Toen Reden me
aldus gepreekt had en het alles bereid was en Mozes wilde gaan eten en
begeerde andere spijs te hebben dan daar gereed was en niet dan alleen brood
en wijn waarmee hij zich niet vergenoegde want hij wilde bloed en vlees mede
om te vermeerderen de oude wet. Om Mozes te
helpen riep hij Gratie tot hem die terstond kwam. Daar zag ik een al te groot
wonder die alle andere wonderen te boven ging. Want van het brood zo maakte
hij levend vlees alzo Gratie dat ordineerde en van de wijn maakte hij rood
bloed dat wel scheen te wezen in het drinken van een onnozel lam. En toen Mozes
hoffelijkheid wilde plegen riep hij al zijn beambten te eten en onderwees ze
in deze kunst en gaf hen zijn macht om te doen al zulke veranderingen. En
daarna gaf hij hen allen te eten van die nieuwe gerechten zonder enige zorg
en hij at zelf mede met hen en dronk van dat bloed daar ik het zag met mijn
ogen. Niemand zag of hoorde spreken van dusdanige verandering. Toen ik deze
maaltijd dus goed gezien had ging ik naar Reden om van haar door
minnelijkheid de betekenis van deze maaltijd te weten. Maar net toenik me
omkeerde vond ik haar geheel ontsteld en droevig. En ik zei: O lieve vrouw
Reden, wat let u, ge lijkt me zeer ontsteld en droevig te zijn, wil me toch
onderwijzen in de betekenis van deze maaltijd en de significatie. Zeker, zei
ze, ik zal, want ik weet er niets van of mijn verstand faalt me en al mijn
geest. Ik ben verblind en ik zie geen steek. Nooit was ik zo gesteld in al
mijn dagen. Want al had Mozes dit gemaakt van een os, een vogel of van een
ei, kalf of paard, ik was genoeg tevreden. Maar hij laat me verwonderen dat
hij van brood levend vlees gemaakt heeft en van wijn bloed gemaakt om te
drinken tegen natuur en gewoonte. En zeker, ik zal het Natuur zeggen als ik
haar zie en ik zal haar zenden tot Gratie om te spreken met haar want zij is
die het al doet geschieden en is vaak de natuur al te zeer tegengesteld en
laat haar vaak haar oude gewoonte en gebruiken verliezen. En toen Reden me
dit gezegd had zo scheidde ze gelijk van mij en ging naar haar torens en liet
me daar alleen in die plaats, droevig en droevig scheidde ze ook van mij. |
<houtsnede:
links de slapende pelgrim, rechts Nature in een deuropening, de pelgrim
daarnaast in een landschap>
[11va] Mi
seluen dus alleen vindende ende peysende op dese wonderlichede Soe sach ic comen
een oude matroen wt een torre die seer droue scheen tonende een droeue gelaet
bet ghestelt om te kijuen dan wat ander goets te seggen haer handen had zij
onder haer zijde ghestelt ende haer oghen barnden in haer hooft Dus so
peysdic dattet natuer was na dat reden my geseyt had dat zijt haer seggen
soude ende si wast oeck als ick wel vernam want zij ghinc tot gracien om
tegen haer te scheldene ende spracse ruydelic toe ende seyde Urouwe ic come
hier tot v om schelden ende om mijn rechte te beschermen ende vry te houden
Dus so vaghe ic v waen dat v dese stoutheit coemt also te veranderen ende te
wisselen mijn ordinancie ende costumen het [11vb] behoerd v mit recht wel te
genoeghen mit de macht die v gegeuen is ende v niet te onderwinden dat mi
beuolen is want gij zijt ende hebt beuele vanden hemel starren ende planeten
alleen ghy doetse veranderen dode gheesten beleed gi als ghi wilt. het soude
v leet zijn onderwonde ics my Dus en wil ics oec niet gedogen dat ghy v soudt
willen onderwinden int mijnne Want tuschen ons was een pale geset dat wy
tegen malcanderen niet misdoen en souden ende dat is twiel daer de maen in
loept dat ons beyden verscheyt Dus int vwe moechdi doen dat gij wilt. Maect
vande planeten vogelen of vischen dat en roert my niet Maer van binnen ist al
in de macht van my Als vande elementen stormen ende winden te doen veranderen
in wonderlicker veranderinghen [12ra] Int
vier inde lucht aerde inde zee gheen dinc en laet ic lange in een staet
bliuen. Al verslijt ict ende brengt tot een eynde vrouch of spade Nyewe
dinghen brenge ic voert ende de oude doe ic vergaen. De aerde bomen ende
cruyden clede ic in de somer ende inden winter beroef icse weder. Daer en is
egelentier rose noch bloem ter werelt ic en vercleedse al Nie en clede
salomon sulcke cleder als ic doe. Al dat ic doe mit verbeyden ende
ghestadicheit ende alle veranderingen die mit haesticheit geschien die haet
ic. Ende hier om is mijn werc te beter. In oerconde van vrou reden Ic en
slaep gheen tijt noch en ben ledich onduchtich noch moede om mijn dinc altoes
wel te doen na mijn macht ende verstant mannen ende wijuen doe ic spreken
vogelen vliegen beesten gaen visschen int water zwemmen ende serpenten
cruypen. Ic doe wassen dat coeren het fruyt wassen op de bomen Van als ben ic
vrou ende regierster Maer my dunct ghy en houdt my maer als een ioncwijf want
van mijn wijn maec ghy bloet om nyewen dranc ende van broot vleysch dat ymmer
naectelic tegen my is ende bouen ic die natuer bin de bequaemste ter werelt
ye gheschapen Ende hier om moet ic smarte lijden in mijn harte ende
gramschappe dat gij tegens my natuer ende bouen mijn recht doet ende broet in
vleysch ende wijn in bloet verkeert waen comt [12rb] v dese macht dit aldus
te doen ic en wils niet langher lijden ic heb te veel verdraghen Want
anderwarf hebdi verwandelt mijn ordenancien ende costumen Het gedenct my noch
wel vanden viere dat gij deet barnen an mijn boskelkijn sonder dat het
verbarnde Het gedenct my oec wel vande twee roeden van moyses ende aaron hoe
dat ghise verwandelde in een serpent den eenen ende dander deet bloyen ende
vrucht draghen die dorre was. Van water maecte ghij wijn ter bruylocht van
sint ian Ende noch veel ander mutacien die ghi ghedaen hebt ende wonderlicke
veranderinghen Oec mede en heb ic niet vergheten vander maecht die kint
droech De welcke ghi deet ontfanghen ende baren sonder mijn weten noch my
daer ouer te roupen Aen al twelcke gij my zeer misdaen hebt ende tegen de
loep mijnder gewoenten ic die natuer ben Dese sake ende deser ghelijck heb ic
langhe ghedoecht Int welcke ic altijt my geleden heb sonder yet tegen te
seggen. Ende om dat gij my pacient vindt so sidi nv weeder gecomen om noch
meer nyewicheden te doen Waer om ic nv wt ghecomen ben om mit nijde tegens v
te kijuen Ende en waerdi so groten vrouwe niet ic soude v ter stont
ontsegghen dat gy mijn costumen also verandert ende vernyewet buyten mijn
weten of sonder my yet te vraghen [12va] Als
Natuer aldus gesproken had Gracie die dit ghehoert had heeft haer soetelic
verantwort in dusdanigher manieren Natuere ghy zijt alte fier die dus fierlic
ende ouerdadelick teghens my spreect Ic meen dat ghy droncken zijt van vwen
wijnne ende versmoert ende ghij schijnt verwoet wesende van groter gramschape
die ghi hier toent Ic denc dat ghy cortelic versot ende versuft zijt Niet
lange noch geleden ghi en seide dat ghy niet haestich en waert Maer nv sie ik
de contrari in v want ghy spreect teghens my sonder auijs haestelic ende
ouermoedelic Ende voerwaer ic seg v ic soud my scarpelic tegen v verantwerden
ende versteken en waert doer mijn selfs eer ende de gramscap die ic in v sie
want gramscap is men schuldich te verdraegen. want zij geen onderscheet en
heeft mit dat haer verstant ende sien beroeft is Nv segt my
vrou natuere die my dus begrijpt van misdoen seggende dat ic zeer veel
misdaen heb dat ic in vwen hof quam. Segt so help v got van wien houdijt ende
waen commet v dat gij den wilden zwijnen gelijck zijt die inden bosch de
eeckelen eten sonder weten of sien waen het hem coemt zij houden altoes
thoeft in de aerde ende niet opwaert mar alleen siende op de eeckelen Alsoe
en kendi my oec niet noch en waerdicht tekenen om dat ic goedertieren ben
[12vb] ende niet en schelde Ondoet een luttelkijn v oghen van vwen verstande
want ontdoe ghy die wel soe suldy claerlic bekennen v mestersse ende ghi zijt
mijn cameriere Ende alsdan suldy soetelic spreken ende doen my manscap van al
dat ghij van my te leen houdt Hier voermaels gaf ic v doer houeschede een
deel vander werelt om v daer besich in te maken op dat gij niet ledich en soudt
sijn ende om dat ghy mi van als goede rekeninghe soudt doen als een goedt
dienaer zijn meester schuldich is te doen Ende daer bij waerdi vroet ghy en
soudt niet van mi spreken noch van de paele die tuschen ons beyden is want si
paelt v ende niet mi Sij sluyt v dat gij niet ouer en moecht Mar en meent
niet dat icker niet ouer en mach Ic sal daer ouer ende in gaen alst my
gelieft sonder v te vraghen. Ende noch meer ic macht wel al doen wildic mar
neen ic want een vrou behoert een ioncwijf toe Dvs so zijdi schuldich
te weten dat gij sonder mi geen macht en hebt ende wil dat bewijsen mit v
selfs woerden Ghij kent wel dat ic de zonne ende maen ende starren doe
verwandelen ende dat het regement vanden hemel my alleen toebehoert. Nu segt
mi dan also moet v god helpen of ic wat nyews begonne ende dat ic de zonne
vanden hemel name ende icse so berchde datse binnen .C. iaren niet gesien en
worde wat scoender dingen [13ra] soude
gij dan doen hoe soudt ghi dan vwe bomen vercleden alle iare wat soude ghy al
generacien voertbrenghen binnen dese. hondert iaren. Aristotiles die een
heyden was kende v wel ende hem maec ic mijn aduocaet in dit geschille want
hy seyt ende prouft oec by redenen dat alle generacien gemaect zijn by
mijnder zonnen daer ic of spreke dus had ic v die ontoghen ghy en soudt niet
hebben connen gewercken ende al v macht verloren hebben Also ist oec vanden
firmamente ende planeten Oec liet ict al cesseren ende stille staen ghy mocht
wel gaen slapen ende rusten v ende vwe macht waer al verloren ende ter neder
gheleyt ende nochtan al v heerscapie soude mi zijn ende de koer om te
veranderen of te laten staen alst my geliefde Dus so en sidi niet schuldich
teghens my te schelden noch qualic te spreken. Want also Ysayas seit Het is
grote spijt dat de bijle haer wil rechten teghen den timmerman Ende de pot de
meester wil begrijpen van zijn maecsele So waerdi dan sculdich te weeten had
ghy eenige duecht in dat ghi my grote schande doet my dus arguerende ende
blameert mijn wercken Ende sonder my en hebdi geen macht want ghy en zijt
niet anders dan mijn instrument dat ic hier voertijts makede om my mede te
behelpen. niet dat ics van node had Want altoes alst my gelieft ende als ic
wille sal ic [13rb] dinghen doen die noch veel wonderlicker zijn sonder v te
vraghen noch te spreken als den wijn in bloet et verkeren nede dbroet in
vleisch ia swart broet so wel als wit broet indient van node waer Want anders
en waer ic gheen meestersse indien ic alle dinc niet doen en mocht na mijnen
wille Dus eyntelic so en waer v dit niet schuldich leet te zijn dat ic doe
het welc ghy selue niet doen en moecht Gelijc Het bosch daer tvier in was dat
wachte ic voer verbranden daer ghy my schuldich of waert eer te spreken
dancken ende niet te schelden van de twee roeden desgelijcs Ende vande maecht
die moeder was. Mede Het water dat ic in wijn verkeerde Ende dit al sonder v
vrou natuer om welc gi mi sculdih zijt te eeren ende niet gram te zijn want
het ioncwijf is haer sculdich te verblijden in schone wercken die haer
meestersse doet. Jae sonderlinghe daer zij niet an en verliest ende het
gemeene profijt te beter is Dus zijt te vreden of en zijt ic sal euen wel
mijn geliefte doen dat my goet gedaen dincken sal gedaen te zijn Als gracie
ophielt van spreken Natuere andwoerde aldus Vrouwe Ic versta wel ende sie dat
ic op v niet winnen en mach mit argueren Dus pacienci is my best nochtan
soudic noch wel een luttel argueren dorstic Stoutelic seyde graci segt dat
gij wilt ic wil horen al dat gij geseg [13va] gen
condt. En laet niet gij en verclaert wel v harte. Natuer andtwoerde. Nadien
ic oerlof heb so sal ic argueren op v seggen want my deert dat gij my dus
fellick argueert ende fierlic angesproken hebt Seggende dat de meestersse
niet schuldich en is te zijn sonder ioncwijf ende ghij hebt my voer v
ioncwijf gehouden Om twelcke ic arguere ende seg. Nadien dat ghij mijn
meesterse zijt soe ben ic schuldich altijt by v te zijn als v ioncwijf ende
en waert geen dinc schuldich te doen sonder my daer ouer te roupen Ende na
mijn verstant behoerdic altijt by v te zijn als ouer ioncwijf iae al wat ghij
deet Ende wildijt oec confirmeren bider bilen die haer niet schuldich en is
te rebbelleren. of ghy segghen wildet teghens v alst tymmerwijf wesende ende
ic de bijle als niet fier tegen v te zijn Bij dese reden dinckt my dat so
qualic als een goet timmerman gheen goedt huys maken en mach sonder bijle
Desghelijc en waerdij niet schuldich te doen sonder my of ghy en wilt my
misdoen In allen tijden soud gij my bij v roupen ende mit v leyden Ende beter
waert als my dinct dat ic altoes bij v waer dan dese nyewe officialen die v
dus besmeken Ghij gheeft hemluyden vwe macht ende om hemlieden te gheuen soe
neemdijt my Ende nochtant en const ic nye sulcke macht gecrijghen dat ic van
brode [13vb] vleysch mocht maken noch van wijn bloet Nochtan heb ic my
ghepijnt altijt wel te doen na mijn macht ende na mijnder vroeschapen Seker seyde
gracie ic en beclaghe my niet van vwen dienste Maer istt dat ghij natuer niet
anders seggen en wilt ic sal v cort andwoerden Ende seg v aldus Al dat v
deert ende dat ghij verliest is dat gij mijn woerden niet en verstaet noch en
weecht te rechte. want als ic seg dat de meesterisse is altoes schuldich haer
ioncwijf by haer te hebben het was wel gheseyt ende bliuer by Maer daer en
windi niet an want ic en seg niet dat zij in allen steden soude by haer zijn
maer in allen tijden Want soude zij in allen steden by haer zijn het soude
meer zijn tot haer oneere dan eere Maer in allen tijden is sise schuldich bij
haer te hebben. Ende dat is haer eer diere wel in siet om dat zij ordineren
ende gebieden mach alle dat zij gedaen wil hebben Dit en verstondi niet als
gij sculdich waert te verstaen ende also en verstondi niet wel de manier
vande bijle Want sprekende vande bijle en meende ic my mit v niet te behelpen
als de timmerman doet mit zijn bijle Maer ic namder gelijckenisse bij om te
informeren vwe ruyde sinnen Dus dan so zijdy v min sculdich tegen my te
voeghen ic die v gemaect heb dan de bijle tegen den timmerman of gij en zijt
van quaden [14ra1] aerde om my te dienen ende eeren alst my tijt ende stonde
dunct Dit en mach ic niet seggen vande bijle des timmermans want een ander
heeftse gemaect ende hij en heefter maer of de bruyc waer ter noet zijn broet
daer mede te winnen. Maer vwer en heb ic van ghenen node Dus en wilter v
niets te seer op verwanen. want sonder bijle ia enich instrument can ic wel
wercken van als heb ic de macht niement en is bij my te gelijcken Opt corte
al v argumenten en dogen niet ende noch min v proncken ende belgen. Ende
[14rb1] het is grote lelichede dat gij dus gaet snaterende ende callende op
mijn giften. Seker ic soude wel grotelic bedwonghen zijn mocht ic niemant
vergauen vanden mijnen dan v Ghij en hebt geen sake enich leet wesen hier in
te hebben want hoeuescheyt altijt comende van eender zijden en is altoes niet
goet noch gheduerich Laet v ghenoeghen mit de macht die gij van my hebt die
niet clein en is noch gheen ander en heeft Dus en stoert v niet al versie ic
an der mede het is sothede van v |
Ik vond mezelf
dus alleen en peinsde over deze wonderlijkheid. Zo zag ik een oude matrone
uit een toren komen die zeer droevig scheen en toonde een droevig gelaat dat
beter gesteld was om te kijven dan om wat anders goeds te zeggen, haar handen
had zij onder haar zijde gesteld en haar ogen branden in haar hoofd. Dus zo
peinsde ik dat het de Natuur was naar dat Reden me gezegd had dat zij het
haar zeggen zou en ze was het ook zoals ik wel vernam want zij ging tot
Gratie om tegen haar te schelden en sprak haar ruig toe en zei: Vrouwe, ik kom
hier tot u om schelden en om mijn recht te beschermen en vrij te houden. Dus
zo vraag ik waarvan dat u deze flinkheid komt om alzo te veranderen en te
verwisselen mijn verordening en gebruik, het behoort u met recht wel te
vergenoegen met de macht die u gegeven is en u niet te onderwinden dat mij
bevolen is want gij zijt en hebt bevelen van de hemel, sterren en planeten,
alleen ge laat ze veranderen door de geesten beleid als gij wil. Het zou u
leed zijn onderwond ik het me. Dus wil ik het ook niet gedogen dat gij u zou
willen onderwinden in het mijne. Want tussen ons was een paal gezet dat wij
tegen elkaar niets misdoen zouden en dat is het wiel daar de maan in loopt
dat ons beiden scheidt. Dus in het uwe mag u doen dat gij wilt. Maak van de
planeten vogels of vissen, dat scheelt me niet. Maar van binnen is al de
macht van mij. Als van de elementen, stormen en winden te doen veranderen in
wonderlijke veranderingen. In het vuur,
in de lucht, aarde, in de zee is er geen ding dat ik lang in een staat laat blijven.
Al verslijt ik het en breng het tot een einde vroeg of laat. Nieuwe dingen
breng ik voort en de oude laat ik vergaan. De aarde, bomen en kruiden bekleed
ik in de zomer en in de winter beroof ik ze weer. Daar is egelantier, roos
nog bloem ter wereld, ik verkleed ze alle. Niet kleedde Salomon zulke kleren
zoals ik doe. Al dat ik doe met wachten en gestadigheid en alle veranderingen
die met haast geschieden die haat ik. En hierom is mijn werk te beter. In
verkondig van vrouw Reden. Ik verslaap geen tijd, nog ben ledig, ongewoon,
nog moe om mijn ding altijd goed te doen naar mijn macht en verstand, mannen
en wijven laat ik spreken, vogels vliegen, beesten gaan, vissen in het water
zwemmen en serpenten kruipen. Ik laat dat koren groeien, het fruit groeien op
de bomen. Ik ben als vrouw en regeerster. Maar het lijkt me dat gij me als
een jong wijf houdt want van mijn wijn maakt gij bloed om nieuwe drank en van
brood vlees dat immer naakt tegen mij is en bovendien ben ik de natuur en de
bekwaamste ter wereld ooit geschapen. En hierom moet ik smart lijden in mijn
hart en gramschap dat gij tegen mijn natuur en boven mijn recht doet en brood
in vlees en wijn in bloed verandert, waarvan komt u deze macht dit aldus te
doen, ik wil het niet langer lijden, ik heb te veel verdragen. Want een
andere keer heb je mijn ordening en gebruiken veranderd. Ik bedenk me nog wel
van het vuur dat ge liet branden aan mijn bosje zonder dat het verbrandde. Ik
bedenk me ook wel van de twee roeden van Mozes en Aaron hoe dat ge ze veranderde
in een serpent en de ene en de andere liet bloeien en vrucht liet dragen die
dor was. Van water maakte gij wijn ter bruiloft van Sint Jan. En nog veel
ander veranderingen die ge gedaan hebt en wonderlijke veranderingen. Ook mede
heb ik niet vergeten van de maagd die een kind droeg. Die ge liet ontvangen
en baren zonder mijn weten, nog me daarover te roepen. Waaraan gij mij zeer
misdaan hebt en tegen de loop van mijn gewoonten en ik de natuur ben. Deze
zaak en dergelijke heb ik lang gedoogd waarin ik altijd geleden heb zonder
iets er tegen te zeggen. En omdat gij mij geduldig vindt zo ben je nu weer
gekomen om nog meer nieuwigheden te doen. Waarom ik nu uitgekomen ben om met
nijd tegen u te kijven. En was u niet zoÕ n grote vrouw, ik zou u terstond ontzeggen
dat ge mijn gebruiken alzo veranderd en vernieuwd heeft buiten mijn weten of
zonder mij iets te vragen. Toen Natuur
aldus gesproken had en Gratie dit gehoord had heeft ze haar lieflijk geantwoord
in dusdanige manier: Natuur, gij bent al te fier die aldus fier en overdadig
tegen mij spreekt. Ik meen dat gij dronken bent van uw wijn en versmoord en
gij schijnt verwoed te wezen van grote gramschap die gij hier toont. Ik denk
dat gij net zot en versuft was. Niet lang geleden en net zei ge dat ge niet
haastig was. Maar nu zie ik het tegengestelde in u want gij spreekt tegen mij
zonder advies, haastig en overmoedig. En voorwaar ik zeg u ik zou me scherp
tegen u verantwoorden en versteken was het niet door mijn eigen eer en de
gramschap die ik in u zie, want gramschap moet men verdragen want die heeft
geen onderscheid met haar verstand en van zien beroofd is. Nu zeg me
vrouw Natuur, die mij dus berispt van misdoen en zegt dat ik zeer veel misdaan
heb dat ik in uw hof kwam. Zeg, zo helpt u God, van wie u houdt en waarvan
het komt dat gij de wilde zwijnen gelijk bent die in het bos de eikels eten
zonder weten of te zien waarvan het hen komt, zij houden altijd het hoofd in
de aarde en niet opwaarts maar zien alleen op de eikels. Alzo kende ge mij
ook niet, nog waardige tekenen omdat ik goedertieren ben en niet scheld. Open
wat uw ogen van uw verstand want opent ge die goed zo zal ge duidelijk uw
meesteres bekennen en gij bent mijn kamenierster. En alsdan zal ge
vriendelijk spreken en me doen manschap van alles dat gij van mij te leen
houdt. Hier vroeger gaf ik u door hoffelijkheid een deel van de wereld om u
daar bezig in te houden zodat gij niet ledig zou zijn en omdat ge mij een
goede rekening zou doen zoals een goede dienaar zijn meester moet doen. En
daarbij was ge verstandig en zou ge van mij niet spreken nog van de paal die
tussen ons beiden is, want die paalt u en niet mij. Ze sluit u zodat gij daar
niet over mag gaan. Maar meen niet dat ik er niet over mag. Ik zal daar over
en ingaan als het mij belieft zonder u te vragen. En noch meer, ik mag het
wel al doen wilde ik, maar neen, ik wilde niet want aan een vrouw behoort een
jonge vrouw toe. Dus zo moet ge
weten dat gij zonder mij geen macht hebt en wil dat bewijzen met uw eigen
woorden. Gij kent wel dat ik de zon en maan en sterren laat veranderen en dat
het regiment van de hemel mij alleen toebehoort. Nu zeg me dan alzo moet u
God helpen of ik wat nieuws begonnen ben en dat ik de zon van de hemel nam en
ik ze zo herbergde dat ze binnen 100 jaren niet gezien worden. Welke mooie
dingen zou jij dan doen, hoe zou gij dan uw bomen verkleden alle jaren, wat
zou gij al generaties voortbrengen binnen deze honderd jaren. Aristoteles,
die een heiden was, kende u goed en hem maak ik mijn advocaat in dit geschil
want hij zegt en beproeft het ook met redenen dat alle generaties gemaakt
zijn bij mijn zon waarvan ik spreek, dus had ik u die onttrokkken zou ge niet
hebben kunnen werken en al uw macht verloren hebben. Alzo is het ook van de
firmamenten en planeten. Ook al liet ik
het ophouden en stil staan, gij mocht wel gaan slapen en rusten, u en uw
macht was geheel verloren en neer gelegd en nochtans al uw heerschappij zou
van mij zijn en de keus om te veranderen of te laten staan zoals het mij
beliefde. Dus zo behoeft u tegen mij niet te schelden, nog slecht te spreken.
Want alzo Jesaja zegt: Het is erg jammer
dat de bijl zich wil richten tegen de timmerman. En de pot de meester
wil omvatten van zijn maaksel. Zo behoort u dan te weten had ge enige deugd
in u dat ge mij grote schande doet met me aldus argumenterende en blameert
mijn werken. En zonder mij heb je geen macht want gij bent niets anders dan
mijn instrument dat ik hier voortijds maakte om me mee te behelpen. Niet dat
ik het nodig had. Want altijd als het me beliefde en als ik het wil zal ik
dingen doen die noch veel wonderlijker zijn en dat zonder u te vragen nog te
spreken zoals de wijn in bloed te veranderen en het brood in vlees, ja zwart
brood zowel als wit brood indien het nodig was. Want anders was ik geen
meesteres indien ik alle ding niet doen mocht naar mijn wil. Dus eindelijk zo
behoefde u zich niet schuldig te voelen dat ik doe wat gij zelf niet doen
mag. Gelijk het bos daar het vuur in was dat bewaakte ik voor verbranden
waarvan ge me eerder had moeten spreken, danken en niet te schelden en van de
twee roeden desgelijks. En van de maagd die moeder werd mede. Het water dat
ik in wijn veranderde. En dit al zonder u vrouw Natuur waarom ge me behoort
te eren en niet gram te zijn want het jonge wijf moet zich verblijden in
schone werken die haar meesteres doet. Ja, vooral daar zij niet aan verliest
en voor het algemene profijt te beter is. Dus wees ermee tevreden of niet, ik
zal evenwel doen wat ik belief en dat me goed gedaan schijnt wezen te doen. Toen Gratie
ophield met spreken antwoorde Natuur aldus: Vrouwe, ik versta wel en zie dat
ik op u niet winnen mag met argumenteren. Dus geduld is me best, nochtans zou
ik noch wel wat argumenteren, durfde ik. Dapper zei Gratie; zeg wat gij wilt,
ik wil horen al dat gij zeggen kan. En laat het niet, gij lucht wel op uw
hart. Natuur antwoorde: Nadien ik verlof heb zo zal ik argumenteren op uw
zeggen want het deert me dat gij mij aldus fel argumenteert en fier
aangesproken hebt en zegt dat de meesteres niet behoeft te zijn zonder jong
wijf en gij hebt mij voor uw jonge wijf gehouden. Daarom argumenteer ik en
zeg nadien dat gij mijn meesteres bent zo moet ik altijd bij u zijn als uw
jonge wijf en behoeft geen ding te doen zonder mij daarvoor te roepen. En
naar mijn verstand behoorde ik altijd bij u te zijn als voor jong wijf, ja,
al wat gij deed. En wil gij het ook bevestigen bij de bijl die zich niet
behoeft te rebelleren. Of ge zeggen wilde tegen u als timmerwijf wezend en ik
de bijl als niet fier tegen u te zijn. Bij deze reden dunkt me dat het net zo
kwalijk is als een goede timmerman geen goed huis maken kan zonder bijl.
Desgelijks behoefde u niet te doen zonder mij of gij wil me misdoen. In alle
tijden zou gij mij bij u roepen en met u leiden. En beter was het zoals ik
denk dat ik altijd bij u was dan deze nieuwe beambten die u dus smeken. Gij
geeft hen uw macht en om het hen te geven zo beneem je het mij. En nochtans
kan ik niet zulke macht krijgen zodat ik van brood vlees mocht maken, nog van
wijn bloed. Nochtans heb ik me gepijnigd altijd goed te doen naar mijn macht
en naar mijn kennis. Zeker, zei
Gratie, ik beklaag me niet van uw dienst. Maar is het dat gij Natuur niet
anders zeggen wil zal ik u kort antwoorden en zeg u aldus: Alles dat u deert
en dat gij verliest, is het dat gij mijn woorden niet verstaat nog te recht
afweegt, want als ik zeg dat de meesteres altijd haar jonge wijf bij zich
moet hebben was het goed gezegd en blijf er bij. Maar daar win je het niet
mee want ik zeg niet dat zij in alle plaatsen bij haar zou zijn, maar in alle
tijden. Want zou zij in alle plaatsen bij haar zijn het zou meer zijn tot
haar oneer dan eer. Maar in alle tijden moet ze haar bij zich hebben. En dat
is haar eer die er wel in ziet omdat zij ordineren en gebieden mag alles dat
zij gedaan wil hebben. Dit verstond ge niet zoals ge behoorde te verstaan en
alzo verstond en niet goed de manier van de bijl. Want sprekende van de bijl
meende ik niet mij met u te behelpen als de timmerman doet met zijn bijl,
maar ik nam de gelijkenis er bij om uw ruige geest te informeren. Dus dan zo
bent u minder schuldig te voelen, ik die u gemaakt heb heb dan de bijl tegen
de timmerman of gij bent van kwade aard om mij te dienen en eren als het mij
tijd en stonde dunkt. Dit mag ik niet zeggen van de bijl van de timmerman
want een ander heeft die gemaakt en hij heeft er maar het gebruik van ter
nood om zijn brood daarmee te winnen. Maar u heb ik niet nodig. Dus wil er u
niet te zeer op verheugen, want zonder bijl, ja enig instrument kan ik wel
werken al heb ik de macht, niemand is bij mij te vergelijken. In het kort, al
uw argumenten deugen niet en noch minder uw pronken en verbolgen. En het is
grote lelijkheid dat gij dus gaat snaterende en kallend op mijn giften. Zeker
zou ik wel zeer bedwongen zijn mocht ik niemand vergeven van de mijnen dan u.
Gij hebt geen zaak om hier enig leed in te hebben want hovaardigheid komt
altijd van een kant en is altijd niet goed nog standvastig. Laat u vergenoegen
met de macht die gij van mij hebt die niet klein is wat nog geen ander heeft.
Dus stoort u niet al zie ik het er mede aan, het is zotheid van u. |
<houtsnede:
links de slapende pelgrim, rechts Nature met gevouwen handen op haar knie‘n
voor Gratie Gods, naast Gratie Gods de pelgrim, in een landschap>
[14ra2] Als
graci zweech viel natuer ouer haer knien otmoedelic ende seyde Vrou ic bid v
genade want volmaectelic sie ic nu mijn gebrec sotheyt wast dat ic so fierlic
tegens v sprac Ic ken v ouer mijn meesterse ende ben v ouer al schldih
onderdaen [14rb2] te zijn Dus wilt mi dese reyse vergeuen nymmermeer en sal
ic my tegens v meer wersetten noch spreeken anders dan v lief sal zijn te
horen Ende gracie doer dese oetmoedicheyt ontfinc natuer weder in ghenade |
Toen Gratie
zweeg viel Natuur ootmoedig op haar knie‘n en zei: Vrouwe, ik bid u genade
want volmaakt zie ik nu mijn gebrek, zotheid was het dat ik zo fier tegen u
sprak. Ik ken u voor mijn meesteres en moet u overal onderdanig zijn. Dus wil
me deze keer vergeven, nimmermeer zal ik me tegen u meer verzetten, nog
spreken anders dan uw lief zal zijn te horen. En Gratie door deze
ootmoedigheid ontving Natuur weer in genade. |
<houtsnede:
links de slapende pelgrim, rechts van li. naar re. Penitentie met bezem tussen
tanden, hamer in rechter- en roede in linkerhand, vicarius van Mozes, Caritate
met testament in hand, pelgrim, in een interieur>
Als tparlement
gedaen was ende moyses gegeten had soe deelde hij het ouerscot in aelmissen
den armen pelgryms diere veel waren maer eer hij conde ant geuen comen so
sach ic comen twee ghemanierde vrouwen ende gingen bequamelic staen tusschen
moyses ende den pelgrymen De een hielt in haer hant een testament ghescreuen
in eenen groten brief gereet ende ontwonden om te lesen. De ander twelck my
zeer vreemt dochte hielt in haer een hant een hamerkijn ende in dander hant
een scarpe roede cleyn van garden ende wel snijdende Ende tusschen haer
tanden hielt zij een bessem dies ic my noch veel meer verwonderde Ende al
stont si dus wonderlic te min en scheen zij niet wijs te zijn Dese vrou wart
eerst sprekende sonder dat haer de bessem in de [14vb] mont belette Ende
seyde O ghij heeren ic weet wel dat ghij niet en weet wat mijn weesen bediedt
Dus soe coemt bet na ic salt v claerlic te verstaen gheuen. Ic ben de schoene
luttel ghemint De goedertieren zeer geducht De gracieuse lettel begeert De
vrome luttel geprijst. Penitenci is mijn naeme behoester voer de helle Alle
vuylichede doe ic neder leggen Ende daer bij draech ic met mi hamer roede
ende bessem Mit den hamer breec ic met berouwe dat hart vanden mensche in
sonden verhart ende maecket morwe mit weenen ende suchten. Ende dit doer mijn
slaen ende roepen. Ay laes wat heb ic gedaen Mit dit hamerkijn bemorwede ic
peter die zijn meester lochende god almachtich. Ende castijden alsoe dat hem
de traenen ouervloeyden mit [15ra] wenen Oec mede magdalena als verhart lange
tijt in haer sonden Die ic nochtans mits slagen so veel tranen dede wenen dat
icse al binnen dwoech ende purgeerde want si quamen mit berou wt goeder
harten ende ic vergaderdse ende maecter loge of om daer mede te dwaen alle
haer vuylichede Dese loge is soe starck datter gheen sonde so groet en is
dier mede gedwoghen si en wordt gesuyuert ende daer om dat ic so wel can
dwaen ende suyueren heeft my gracie gemaect haer cameriere ende haer
principale waschster Wilt nv verstaen waer om dat ic dat hamerkijn draghe met
my Het hart van den sondaer is ghelijc een pot vol vuylicheden ende
stinckender slymicheit die men niet verporren en mach dat is ouermits
verhartheit ende en obstinate eenwillicheyt ende hem niet beteren en willen
Die sla ic middallen seer tot in cleynen sticskijns om dat wel gestroyt ende
ghequist soude zijn de vuylicheit diere in was want en sloech ics niet in so
cleyen stics mit groter berouwe daer mochten veel vuylicheden in blijuen al
omtrent Nu verstaet wel dese lesse: ghy die rechte berouwenisse wilt hebben
van vwe sonden En wilt niet meenen dat het genoech is een mensch zijn sonden
te biechten int gros want also int gros te biechten en is niet anders danmen
den pot geheel laet. neemt [ 15rb] dat hy geschuert waer so en waert nochtan
niet genoech. Want ghij zijtse al schuldich ontween te slaen in cleynen
sticskijns mit groten versuchten In claghen in weenen in ouerpeynsen dit
soustu node doen dit is groot maer meerder is dat Dus menichwarf daestu dit
dus menichwarf daestu dat In deser manieren dedic dit. luttel waerstu
ghetempert ende luttel uoechstu di daer iegen Dit is de maniere vanden potte
te brekene ende ontwe te slane Berou te doene van sijnre harthede Aldus doe
ict verstaet mi wel mit minen hamerkine dat ic in mijn hant drage. sla ict al
ontwee sonder yet te sparene Noch segghe ic een woert van dien potte uol van
vuylicheden binnen. mids der vuylicheden so groeyt een woerm ende wast ende
voedet hem daer in Dat is die woerm van consiencien die schijnt dat hi heeft
yseren tande. want hi is soe vreeselic so bitende ende so cnaghende. waert datmen
hem niet en doodde hi en soude niet op houden van cnagene noch bitene voer
dat hi sinen meester gedoot hadde Ende daer bi draegic den hamere mit mi ende
en willen niet sparen ic en willen doden sonder yet langher te beydene. dat
is als die pot wel onsticts ende te niet gedaen is. also ic geseit hebbe want
en ware hy niet eerst gequest nemmermeer en souder minen hamere yet toe mogen
doen of genaken noch slaen noch doen [15va] steruen. Gedoget dan dat v potten
wel contrijt zijn die vol vuylicheden zijn dan sal ic v wreken vanden worm
ende sal hem doen steruen voer v ogen. Dit is warachtige beduydenisse van
mijn hamerkijn datmen noemt contricie ende is te seggen berouwenisse Nv sal ic v
seggen van minen bessem die ic in mijn mont houde Ic heb v geseyt ende noch
seg dat ic bin cameriere van gode almachtich ende seker een goede cameriere
is wel behoerlic een bessem Maer een punt isser an Dat de manier van houden v
verwonderen mach ende daer bij zijdijt schuldich te weten dat darwaert datmen
de vuylichede wt wil doen datmen den bessem daerwaerts keert want het waer
schande liet men die vuylnisse bedect leggen in enen hoec Inde heylege
scrifte heb ic gesien ende gelesen tot veel steden van poorten namen. Deen
hiete de poorte van den visschen Dander vanden hemel de derde vander hellen
Deen is van coper dander van metale ende ander menigherley Maer onder alle
ander is daer een die geheten is nemia dats poorte van de vuylichede om
datmen daer vte vaget de vuylhede Ende beter ist dat de stede vuyl is dan
alle het ander ramenant Nu verstaet dan Int huys daer ic ioncwijf ben ende
daer gracie gods mestersse in is daer zijn ses porten daer of isser vijf daer
de vuylichede in [15vb] coemt De een is van ruyken dander van tasten de derde
van zien De vierde van beuoelen De vijfte van horen Doer dese poerten coemt
dicwile veel vuylicheden in Maer doer de selue en machse niet weder wt ende
waert dat ic minen besem daerwaert keerde ic soude verloren arbeyt doen. De
seste poorte die van node is ter salichede. dat is de poerte van de
vuylicheden. bijder welcker hem elckerlijck purgiert ende schoen maect het en
zij dat hy wil vuyl blyuen. Dat is de mont vanden sondaer die van alle den
voerscreuen poorten de beste is want die poort werpt wt die misdaden in der
manieren dat zij ghedaen zijn ende seytse haren biecht vader in weeninghe
ende mit berouwe. Tot deser poorten heb ic mijn bessem gekeert om al te vagen
ende suyueren voersienlic Want also lange als ic gracie mijnder vrouwen
dienen sal so wil ic haer huys suyuer houden sonder enighe vuylichede daer in
te laten Mijnen bessem dat is mijn tonge daer ic alle vuylichede mede wech
vaghe Daer en is winckel noch houcke ic en wilt al doersoeken ende wt werpen
mit volcomender biechte sonder enich bedroch Dus om dat ic weet dat de wil
van mijn vrou gracie sulc is steec ict al wt mit mijnder tongen ende bessem
want zij en wil niet wonen in steden het en zijder schoen ende wel geuaecht
Dats te seggen in een con [16ra] ciencie
die onreyn is want een reyne conciencie is haer woenstat die wel geuaecht is.
Nu hebdy gehoert wat de bessem beteykent nv sal ic v seggen tbediet van
mijnder roeden Ic ben meesterse vander grooter scholen ende die de kinderen
castijt Ic corrier de misdadeghen zijn zij van .xx. of van .C. iaren want een
quaetdoender is een kint gheseyt Als ic dan eenyghen misdadyghen weet gaerne
weet ic of hy doer mijn hamerkijn gheleden is ende of hy mit mijn bessem
gheuaecht is Ende als ic hem dus vinde dats gebiecht mit berou als ic geseyt
heb Dan om hem wel te castien slae ic hem mit mijnder roeden ende doe hem
pijn an om dat hy hem beteren sal Op een tijt soe doe ic hem dencken op zijn
oude sonden seggende Aylaes wat hebstu al groter sonden gedaen Een ander tijt
doe ic hem seggen. Lieue heer ic beloue v dat ic my sal beteren ende nymmermeer
so stout zijn dat ic v sal vertoernen noch dat ic sonde sal doen Op den eenen
tijt dus wenen op een ander tijt bidden ende versuchten Een ander tijt doe ic
hem aelmis gheuen den armen somwile doe ic hem varde beuaerden gaen somwijle
abstinencie doen ende vasten om van sonden te wachten Aldus houdic hem onder
de roede mit castien ende om dat hy weder om niet keeren en sal in sonden
daer hi of gepurgiert [16rb] is ende gereynicht oec mede om dat de oude
sonden of geuaecht blijuen sullen wanc die tot sonden consenteert en is niet
schuldibh te lyden sonder mit mijn bessem geuaecht te zijn ende mit mijn
roede gheslagen dus so wacht v voer misdoen De name van de roede is
satisfactio of ghenoechdoen want satisfactio is al so veel te seggen weeder
te doen soe veel penitencien als daer de sonden mede gebetert zijn Nv heb ic v
geseyt van mijn ambocht ende mijn naeme Maer waer om dat ic hier quam tuschen
moyses ende v luyden die van zijnen relieue of ouerscot wlitt hebben dat en
heb ic v noch niet gheseyt. Nv hoert ic salt v seggen Ic ben canceliere ende
regierster van desen relieue sonder my en ist niemont sculdich te genaken hy
en wil misdoen het en is geen spijse om truwanten of boeuen het is spijse
voer ellendige ziecken die quellende zijn Die indien zijt nuttigen alst
betaemt het en mach niet zijn si en hebbender bate of het is trelief dat
bleef ter groter maeltijt int auondmale daer wy alle bij gheuoedt worden Dus
wacht ict om datter niemont toe en sal gaen hy en zij eerst geslaghen mit
mijn roede ende geuaecht mit mijn bessem. Ende dit is twaer om dat ic hier
ghecomen ben tuschen moyses ende v luyden |
Toen het
gesprek gedaan was en Mozes gegeten had zo deelde hij het overschot in
aalmoezen aan de arme pelgrims die er veel waren, maar eer hij aan het geven
kon toekomen zo zag ik twee welgemanierde vrouwen komen die bekwaam tussen
Mozes en de pelgrims in gingen staan. De een hield in haar hand een testament
geschreven in een grote brief, gereed en open om te lezen. De ander die me
zeer vreemd dacht hield in haar ene hand een hamertje en in de andere hand
een scherpe roede klein van twijgen en goed snijdend. En tussen haar tanden
hield zij een bezem, dus ik me nog veel meer verwonderde. En al stond ze dus
wonderlijk te min en scheen zij niet wijs te zijn. Deze vrouw begon eerst te
spreken zonder dat de bezem het haar in de mond belette. En zei: O gij heren,
ik weet wel dat gij niet weet wat mijn wezen betekent. Dus zo kom dichter
bij, ik zal het u duidelijk te verstaan geven. Ik ben de schone die weinig
gemind, de goedertieren zeer geducht, de gracieuze weinig begeert, de vrome
weinig geprezen. Penitentie is mijn naam, behoedster voor de hel. Alle
vuiligheid laat ik neerleggen. En daarbij draag ik met me hamer, roede en
bezem. Met de hamer breek ik met berouw dat hart van de mens dat in zonden
verhard is en maak het murw met wenen en zuchten. En dit door mijn slaan en
roepen. Eilaas wat heb ik gedaan. Met dit hamertje vermurwde ik Petrus die
zijn meester verloochende, God Almachtig. En kastijden alzo dat hem de tranen
overvloeiden met wenen. Ook mede Magdalena toen ze lange tijd verharde in
haar zonden. Die ik nochtans met slagen zoveel tranen liet wenen dat ik haar
al binnen waste en purgeerde want ze kwamen met berouw uit een goed hart en
ik verzamelde ze en maakte er loog van om daarmee al haar vuilheid te wassen.
Deze loog is zo sterk dat er geen zonde zo groot is die er mee gewassen wordt
of ze wordt ermee gezuiverd en
daarom dat ik zo goed kan wassen en zuiveren heeft Gratie me gemaakt tot haar
kamenierster en belangrijkste wasster. Wil nu verstaan waarom dat ik dat
hamertje met me draag. Het hart van de zondaar is gelijk een pot vol
vuiligheid en stinkende slijmerigheid die men niet verduwen mag, dat is
vanwege de hardheid en halstarrige waarheid die zich niet verbeteren willen.
Die sla ik geheel zeer tot in kleine stukjes zodat het goed gestrooid en
verkwist zou worden de vuiligheid die er in was want ik sloeg ze niet in
zulke kleine stukjes met groot berouw, want daar mochten al omtrent veel
vuiligheden in blijven. Nu versta goed deze les: gij die echte berouw wil
hebben van uw zonden en meent niet dat het genoeg is een mens zijn zonden te
biechten in het groot want alzo in het groot te biechten is niets anders dan
dat men de pot heel laat. Neem aan dat het gescheurd was, zo is het nochtans
niet genoeg. Want gij moet ze geheel in stukken slaan en in kleine stukjes
met veel zuchten, klagen en wenen en overdenken hoe u dit node zou doen. Dit
is groot, maar groter is dat u dit vaak doet, doe dit dus vaak. Dus als u dit
vaak deed doe dit dan ook vaak en op die manier deed ik het. Weinig was u
getemperd en weinig voegt u zich daartegen. Dit is de manier van potten te
breken en stuk te slaan. Berouw te doen van zijn hardheid. Aldus doe ik het,
begrijp me goed, met mijn hamertje dat ik in mijn hand draag sla ik alles
stuk zonder iets te sparen. Nog zeg ik een woord van die pot binnen vol van
vuiligheid. Vanwege de vuilheid zo groeit daar een worm in en groeit en voedt
zich daarin. Dat is de worm van het geweten en het schijnt dat die heeft
ijzeren tanden want hij is zo vreselijk en zo bijtend en zo knagend, was het
dat men hem niet doodde zou hij niet ophouden met knagen en bijten voordat
hij zijn meester gedood had. En daarom draag ik de hamer met mij en wil het
niet sparen, ik wil het doden zonder iets langer te wachten. Dat is als die
pot goed stuk en te niet gedaan is. Alzo ik gezegd heb want was hij niet
eerst gekwetst zou nimmermeer mijn hamer er iets toe mogen doen of raken, nog
slaan, nog doen sterven. Gedoog het dan dat uw potten vol berouw zijn die vol
vuiligheid zijn dan zal ik u wreken van de worm en zal hem laten sterven voor
uw ogen. Dit is waarachtige betekenis van mijn hamertje dat men noemt
contricie en dat is te zeggen berouw. Nu zal ik u
zeggen van mijn bezem die ik in mijn mond hou. Ik heb u gezegd en zeg nog dat
ik ben kamenierster van God Almachtig en zeker een goede kamenierster is wel
behoorlijk een bezem. Maar een punt is er aan. Dat de manier van houden dat u
verwonderen mag en daarbij moet ge weten dat waar dat men vuilheid weg wil
doen dat men de bezem daarnaar keert want het was schande liet men die
vuiligheid bedekt leggen in een hoek. In de heilige schrift heb ik gezien en
gelezen in veel plaatsen van poorten de namen. De ene heet de poort van de
vissen. De ander van de hemel, de derde van de hel. De ene is van koper, de
ander van metaal en ander menigerlei. Maar onder alle andere is daar een die
geheten is nemia, dat is de poort van de vuiligheid omdat men daaruit de
vuilheid veegt. En beter is het dat de plaats vuil is dan alle het ander vuil
is. Nu versta dan in het huis daar ik als jong wijf ben en daar Gratie Gods
meesteres in is, daar zijn zes poorten waarvan er vijf zijn daar vuilheid
inkomt. De ene is van ruiken, de andere van tasten en de derde van zien. De
vierde van voelen. De vijfde van horen. Door deze poorten komt vaak veel
vuilheid in. Maar door dezelfde kan het er niet weer uit was het niet dat ik
mijn bezem daarheen keerde zou ik verloren arbeid doen. De zesde poort die is
nodig voor de zaligheid, dat is de poort van de vuiligheden waarbij elk zich
purgeert en schoon maakt, tenzij dat hij vuil wil blijven. Dat is de mond van
de zondaar die van alle de voor beschreven poorten de beste is, want die
poort werpt uit die misdaden in de manieren zoals ze gedaan zijn en zegt ze
haar biechtvader in wenen en met berouw. Tot deze poorten heb ik mijn bezem
gekeerd om alles voorbarig te vegen en te zuiveren. Want alzo lang als ik
Gratie, mijn vrouwe, dienen zal zo wil ik haar huis zuiver houden zonder
enige vuilheid daarin te laten. Mijn bezem, dat is mijn tong, daar ik alle
vuilheid mee weg veeg. Daar is plek, nog hoek, ik wil het alles doorzoeken en
uitwerpen met volkomen biecht zonder enig bedrog. Dus omdat ik weet dat de
wil van mijn vrouwe Gratie zulke is steek ik het al uit met mijn tong en
bezem, want zij wil niet wonen in plaatsen, tenzij het is er schoon en goed
geveegd. Dat is te zeggen in een geweten die onrein is want een rein geweten
is haar woning die goed geveegd is. Nu hebt u gehoord wat de bezem betekent
en nu zal ik u zeggen de betekenis van mijn roeden. Ik ben meesteres van de
grote scholen en die de kinderen kastijdt. Ik korregier de misdadigers, zijn
zij van 20 of van 100 jaren, want een kwaaddoener wordt een kind genoemd. Als
ik dan enige misdadigers weet weet ik graag of hij door mijn hamertje geleden
heeft en of hij met mijn bezem geveegd is. En als ik hem aldus vindt, dat is
gebiecht met berouw, zoals ik gezegd heb. Dan om hem goed te kastijden sla ik
hem met mijn roeden en doe hem pijn aan zodat hij zich verbeteren zal. Op een
tijd zo doe ik hem denken aan zijn oude zonden en zeg; Eilaas wat hebt u al
grote zonden gedaan. Een andere tijd laat ik hem zeggen: Lieve heer, ik
beloof u dat ik me zal verbeteren en nimmermeer zo stout zijn dat ik u zal
vertoornen, nog dat ik zonde zal doen. Op de ene tijd dus wenen en op een
andere tijd bidden en zuchten. Een andere tijd laat ik hem aalmoes geven aan
de armen en soms laat ik hem gaan bedevaarten en soms onthouding doen en
vasten om van zonden te wachten. Aldus hou ik hem onder de roede met
kastijden en omdat hij niet weer omkeren zal in zonden waarvan hij gepurgeerd
is en gereinigd ook mede omdat de oude zonden afgeveegd blijven zullen
wanneer die tot zonden toestemt moet niet lijden zonder met mijn bezem
geveegd te zijn en met mijn roede geslagen, dus zo wacht u voor misdoen. De
naam van de roede is satisfactio of genoegdoening want satisfactio is al
zoveel te zeggen tegen te doen, zoveel penitenties als daar de zonden mee
verbeterd zijn. Nu heb ik u
gezegd van mijn ambacht en mijn naam. Maar waarom dat ik hier kwam tussen
Mozes en u lieden die van zijn recieven of overschot wil hebben dat heb ik u
nog niet gezegd. Nu hoort, ik zal het u zeggen. Ik ben kanselier en
regeerster van dit overschot en zonder mij mag niemand het aanraken of hij
wil misdoen, het is geen spijs voor trawanten of boeven, het is spijs voor
ellendige zieken die kwellend zijn. Die indien zij het nuttigen zoals het
betaamt en het mag niet zo zijn of ze hebben er baat van of het is het
overschot dat bleef van de grote maaltijd in het avondmaal daar we alle bij
gevoed worden. Dus bewaak ik het zodat er niemand toe zal gaan, hij is eerst
geslagen met mijn roede en geveegd met mijn bezem. En dit is het waarom dat
ik hier gekomen ben tussen Mozes en u lieden. |
<houtsnede:
links de slapende pelgrim, rechts Caritate met het testament, in een
landschap>
[16va] Als
dese Vrouwe haer name ende ambocht ghecondicht had Dander vrouwe die daer bij
stont mit den brief inde hant houdende began haer reden voer hem allen
seggende aldus Ghij heeren wel is waer dat penitencie v geseyt heeft sonder
bedroch of logene van haer grote officien Ende daer bij wil ic v oec seggen
wye ic ben ende waer of dat ic diene Ic ben de gene die nie yemont in spijte
noch in onwaerden en hadde noch groet noch cleyne Ende die allen menschen
bemint sonder bedroch ende mit vueriger lieften. Ic en souc noch en gheer
enyghe wraec op yemont ter werelt Ic ben een moeder der deuchden Voetster der
wesen herberge der pelgrymen ende die van eens anders lijden tmijn maec ende
al mijn goet is een ygelic [16vb] ghemeyn Ende wildi weten mijn name. die is
Caritate want caritate die heeft lief dat ander luyden leet hebben Ic spijse
de hongerijge ic visitere de siecken Ic ben die alle dinge pacientelic
verdrage. ic ben so blijde van anderluyden goed als vant mijne. ic ben die
gramscap noch sceldinge horen en mach. Ja die nye mensche te cort en dede.
Nochtan heb ic wel enich quaet gedaen int schinen sonder misdoen. Ghij hebt
wel gehoert vanden coninc. Jhesus hoe dat hij mensch wilde worden ende voer
hem wilde steruen Maer gij moet weten dat ic de gene ben die hem
menschelichede an dede nemen Ic dede dat hy hem liet binden geselen cronen
wtrecken anden cruce. zijn gebenedide zijde scheuren. handen ende voeten doer
slaen mit groten [17ra] nagelen zijn bloet storten wt zijn teder leden ende
daer na deed ic hem sinen geest geuen. Maer dese quaethede verstaet wel
verkeerdic al in groter deuchden want ic dede hem dalen ter hellen om v te
verlossen van den tormenten ende pijnen ende om v te brengen in hemelrijcke
ende om v te geuen een iuweel dat costelic is ende was vrede daer hem den
hemel in verblijde De maniere ende vorme hoe hijt ghaf is hier gescreuen in
desen testamente van payse ende also ist genaemt nv hoert al toe ic salt v
lesen Ic ihesus
marien zone wech der waerheyt ende leuen als nu verwachtende mijn passie ende
doot maec mijn achterste testament Int welc ic achter late alle den ghenen
die zijn int dal der tranen van lijden ende van droefheden. een iuweel dat
vrede heit dat schoenste hebbelicste ende precioeste dat inden hemel of in
der eerden is Ende ist selfde iuwele daer ic heir voermaels inden hemel mijn
solaes ende ghenouchte mede had Maer sint dat ic hier in aertrijcke quam soe
en speeldicker niet mede noch en mochts nie gebruycken want ghedaelt wesende
in dese werelt ende kint gheworden was ende dat het tijt was te spelene mit
mijn iuwele So brochtent mijn dienaers hier in aertrijcke ende dedender
present mede den ghenen [17rb] om wiens dat ic torment most lijden Mit welc
iuweel zij ghespeelt hebben sint dat ic gheboren was Niet dat het hemluyden
was want zijs niet waerdich en waren te behouden noch te hebben het was
hemluiden ghegunt tot mijn weedersegghen want niemont en mochtet geuen sonder
my. Maer de grote meestersse caritate mijn leydster ende die my beleedt ia
haer wille mit my doet als mit eenen kinde heeft my bij haren rade die ic
niet en mach weder staen daer toe ghebrocht dat ic hem luyden dit schone
iuweel ghegeuen heb ende noch geue Ende nie en gaf ic schoender ghifte of ic
en hadde mijn seluen ghegeuen Het is een iuwel dat ghemaect was van god
mijnen vader inder eewicheyt ende al doer versouke ende begheerte van die
niet of en laet Caritate |
Toen deze
vrouw haar naam en ambacht had verkondigd begon de andere vrouw die erbij
stond die de brief in de hand hield haar rede voor hen allen en zei aldus:
Gij heren, het is wel waar dat penitentie u gezegd heeft zonder bedrog of
leugens van haar grote werk. En daarbij wil ik u ook zeggen wie ik ben en
waarvan ik bedien. Ik ben diegene die niemand in spijt nog in onwaarden had,
nog groot nog klein. En die allen mensen bemint zonder bedrog en met vurige
liefde. Ik zoek niet nog begeer enige wraak op iemand ter wereld. Ik ben een
moeder der deugden. Voedster der wezen, herberg der pelgrims en die van een
anders lijden het mijne maakt en al mijn goed is iedereen algemeen. En wil ge
mijn naam weten, die is Barmhartigheid, want Barmhartigheid die heeft lief
dat ander lieden leed hebben. Ik spijs de hongerige, ik bezoek de zieken. Ik
ben die alle dingen geduldig verdraagt. Ik ben zo blij van andere lieden goed
als van het mijne. Ik ben het die geen gramschap of schelden horen mag. Ja
die nooit een mens te kort deed. Nochtans heb ik wel enig kwaad gedaan in het
schijnen zonder misdoen. Gij hebt wel gehoord van de koning Jezus hoe dat hij
mens wilde worden en voor hen wilde sterven. Maar gij moet weten dat ik
degene ben die hem menselijkheid liet aan nemen. Ik deed dat hij zich liet
binden, geselen, kronen uittrekken aan het kruis, zijn gebenedijde zijde
scheuren, handen en voeten doorslaan met grote nagels, zijn bloed storten uit
zijn tedere leden en daarna liet ik hem zijn geest geven. Maar deze kwaadheid,
versta het goed, veranderde ik al in grotere deugden want ik liet hem ter hel
dalen om u te verlossen van de kwellingen en pijnen en om u in hemelrijk te
brengen en om u een juweel te geven dat kostbaar is en dat is vrede daar de
hemel zich in verblijde. De manier en vorm hoe hij het gaf is hier beschreven
in dit testament van vrede en alzo is het genoemd. Nu hoort allen toe, ik zal
het u voorlezen. ÔIk Jezus, de
zoon van Maria en weg der waarheid en leven die nu mijn lijden en dood
verwacht maakt mijn laatste testament waarin ik nalaat al diegenen die in het
dal der tranen van lijden en van droefheden zijn een juweel dat vrede heet,
dat mooiste, hebberigste en kostbaarste dat in de hemel of in de aarde is. En
dat is hetzelfde juweel waar ik vroeger in de hemel mijn troost en genoegen
mee had. Maar sinds dat ik hier in aardrijk kwam zo speelde ik er niet mee,
nog mocht het niet gebruiken want toen ik in deze wereld neerdaalde en kind
was geworden en dat het tijd was om met mijn juweel te spelen zo brachten
mijn dienaren het hier in aardrijk en gaven het als present aan diegene om
wie ik kwelling moest lijden. Met welk juweel zij gespeeld hebben sinds dat
ik geboren ben. Niet dat het van hen was want zij zijn het niet waard het te
behouden nog te hebben, het was hen gegund tot ik het opvroeg, want niemand
mag het geven uitgezonderd ik. Maar de grote meesteres Barmhartigheid, mijn
leidster en die me beleed, ja, haar wil met mij doet als met een kind heeft
me bij haar raad die ik niet mag weerstaan daartoe gebracht dat ik hen dit
mooie juweel gegeven heb en nog geef. En nooit gaf ik een mooiere gift of ik
had mijzelf gegeven. Het is een juweel dat gemaakt was van God mijn vader in
de eeuwigheid en al op verzoek en begeerte van die niet aflaat BarmhartigheidÕ. |
<houtsnede:
links slapende pelgrim, rechts ook, in andere houding, in een landschap>
[17va] Waer
hier yemont die tfasoen wilde weten Ic soude hem zeer lichtelic de
gelijckenisse tonen mit goeden verstande Neemt een reegel van een timmerman
ende dat eerste eynd opwaerts ende dander eynde nederwaert mit den houc ende
set inden houc een A ende ant opperste eynde een x ende ant ander eynde een p
neder gelijc hier ghefigureert staet Hier mede suldy zeer lichtelic moghen
weeten dat maecsel ende faetsoen ende properlic de name weeten Dese drie
letteren doen te verstaen dat de ghene die dit testament gegeuen is schuldich
is vrede te hebben in drien manieren Dats dat int opperste daer de x geset is
Daer is by te verstaen dat ic ben geheeten souereyn ende dat alle dinc tegens
mi misdaen gebetert moet zijn. Bijder A die inden houc [17vb] staet is te
verstaen de ziele die inden lichaem is die is schuldich vreede te hebben by
destruxien van sonden doer penitencie want hy en staet niet in vrede die
gheoerloecht is van sonden Bij de p int achterste eynde is te verstaen dat hy
oec sculdich is vrede te hebben mit zijn euenkersten want deen en is niet
hoger dan dander Ic settese beyde in een regule als icse maecte Al zijn si
sterfelic deen ende dander Daer en doech noch quaet noch fel noch boes hart
toe want si moeten al doer een gat Dus nyement en verliest dit iuweel bij
hoeuaerdien ende houde vrede soe sal de weedergaerde volmaect zijn daer ic
vreede by gefigureert heb hier bouen Dese figure is eens notarius teyken daer
alle testamenten mede moeten geteykent zijn Ende hier mede heb ic ge[18ra]
teykent mijn testament ende allen luyden heb ic vrede gegeuen ende
geconfirmeert Als Caritate
haer testament gelesen had ende weeder gevouden Nam zij haer woerden weder
ende seide Ghij heeren nv hebdi gehoert an dit testament hoe ihesus v ghemint
heeft ende zijn ivweel vrede tot versoeck van my v gelaten heeft. Nu sal ic v
seggen waer bi dat ic hier quam mit dit testament tuschen de tafele van
moyses ende v luyden Ghij sult weeten dat ic ben almossenier van desen relief
of ouerscot Ende also penitencie v geseit heeft dat gij hier niet gaen en
sout sonder haer. soe en sidier oec niet sculdich te gaen sonder my Ende en
moechter oec niet gaen sonder mi noch genaken of ghij en wilt mi verwercken
ende dat testament dat ihesus v liet voer zijn doot ende daer by draech ic
dit testament mit my om dat ghi trelief ymmer niet genaken en soudt sonder
vrede dit testament by v te hebben want dit heilege relief wil in dit
testament rusten Ende gae gij daer sonder dat gij soudt gepuniert worden Dus
ic rade v neemt vrede mit v ende gaet doer my caritate. want ic ben
wtgeefster ende deelster van dit relief of ouerscot. ende naemdijt doer een
ander dan doir mi men sout houden voer dieft ende v souder quaet of comen dus
siet voer v ick heb v geseyt daer ic hier om gecomen ben [18rb] Als Caritate
haer sermoen wt had sach ic veel pelgrims comen al willich ende onderdaen Sij
leden doer Caritate ende zij drouch dat testament van vrede voer haerluyden
Daer na so leden zij doer penitencie sonder enich ontsich van haer blijdelic
zij waren geslaghen mit haer hamerkijn mit haer bessem gevaecht ende mit de
roede sachtelic gecastijt Ende daer na ontfingen zij vanden relieue. twelc
moyses hem gaf also Caritate dat ordineerde Daer nae sach ic enige
ongeuallige hem deckende ende namen also eenen anderen wech schuwende
caritate ende penitencie ende ontfingen so van moysen sonder vreese vanden
relieue moyses en ontseyt niemont maer ghaft hem allen Nv hoert watter of quam
ende hoet haer misquam Als zij dat relief ontfangen hadden worde sij swart
stinckende of zij gecomen waren wt een modderige graft Ende noch meer si
worden so hongerich dat mense niet en soude moghen versaden Maer vanden
anderen en wast alsoe niet want als zij vanden relieue ontfanghen hadden
waren si terstont soe veruolt dat zij gheen dinc ter werelt meer en
begheerden noch oec en preesen ende zij worden alle schone ende zer claer
blinckende ghelijc de zone |
Is hier iemand
die de vorm wilde weten. Ik zou hem zeer licht de gelijkenis vertonen met
goed verstand. Neem een plank van een timmerman en dat eerste einde omhoog en
het andere omlaag met de hoek en zet in de hoek een A en aan het opperste
einde een x en aan het ander eind een p neer gelijk hier afgebeeld staat.
Hiermee zal ge zeer gemakkelijk mogen weten dat maaksel en vorm en goed de
naam weten. Deze drie letters laten verstaan dat diegene die dit testament
gegeven is vrede moet hebben in drie manieren. Dat is dat in het opperste
daar de x gezet is. Daarbij is te verstaan dat ik soeverein ben geheten en
dat alle dingen tegen mij misdaan verbeterd moeten worden. Bij de A die in de
hoek staat is te verstaan de ziel die in het lichaam is die moet vrede hebben
bij vernietiging van zonden door penitentie want hij staat niet in vrede die
bevochten is met zonden. Bij de p in het achterste einde is te verstaan dat
hij ook vrede moet hebben met zijn Christen gelijke want de ene is niet hoger
dan de ander. Ik zette ze beide in een regel toen ik ze maakte. Al zijn ze
sterfelijk de ene en de andere. Daar deugt nog kwaad, nog fel, nog boos hart
toe want ze moeten alle door een gat. Dus niemand verliest dit juweel bij
hovaardigheid en houdt vrede zo zal de samenkomst volmaakt zijn daar ik vrede
bij getekend heb hierboven. Deze figuur is een notaris teken daar alle
testamenten mee getekend moeten zijn. En hiermee heb ik getekend mijn
testament en alle lieden heb ik vrede gegeven en bevestigd. Toen
Barmhartigheid haar testament gelezen had en weer gevouwen nam zij haar woord
weer en zei: Gij heren nu hebt u gehoord aan dit testament hoe Jezus u bemind
heeft en zijn juweel van vrede op verzoek van mij u gelaten heeft. Nu zal ik
u zeggen waarom dat ik hier kwam met dit testament tussen de tafel van Mozes
en u lieden. Gij zal weten dat ik aalmoezenier ben van dit relief of
overschot. En alzo penitentie u gezegd heeft dat gij hier niet gaan zou
zonder haar, zo moet ge ook niet gaan zonder mij. En u mag ook niet gaan
zonder mij nog aanraken of gij wil met mij werken en dat testament dat Jezus
u naliet voor zijn dood en daarbij draag ik dit testament met mij omdat gij
het overschot immer niet aanraken zou zonder vrede en dit testament bij u te
hebben, want dit heilige overschot wil in dit testament rusten. En gaat gij
daar zonder dat gij gepijnigd zou worden. Dus ik raad u aan neem vrede met u
en ga door mij barmhartig, want ik ben uitgeefster en verdeelster van dit
relief of overschot en nam gij door een ander dan door mij men zou het houden
voor diefstal en u zou er kwaad van komen, dus zie voor u, ik heb u gezegd
waarom ik hier gekomen ben. Toen
Barmhartigheid haar preek uit had zag ik veel pelgrims komen al gewillig en
onderdanig. Zij gingen door Barmhartigheid en zij droeg dat testament van
vrede voor hen. Daarna zo gingen zij door penitentie zonder enig ontzien van
haar, blijde waren ze geslagen met haar hamertje, met haar bezem geveegd en
met de roede zacht gekastijd. En daarna ontvingen zij van het overschot wat
Mozes hen gaf alzo Barmhartigheid dat ordineerde. Daarna zag ik enige
ongevallige zich bedekken en namen alzo een andere weg en schuwde
Barmhartigheid en penitentie en ontvingen zo van Mozes zonder vrees van het
overschot. Mozes ontzei het niemand maar gaf het hen allen. Nu hoort wat er
van kwam en hoe het hen miskwam. Toen ze dat overschot ontvangen hadden
werden ze zwart stinkend of zij uit een modderige graf gekomen waren. En nog
meer, ze werden zo hongerig dat men ze niet zou mogen verzadigen. Maar van de
anderen was het alzo niet want toen zij van het overschot ontvangen hadden
waren ze terstond zo vervuld dat zij geen ding ter wereld meer begeerden, nog
ook prezen en zij werden alle mooi en zeer helder blinkend gelijk de zon. |
<houtsnede:
links de slapende pelgrim, rechts de vicarius van Mozes in het midden en links
en rechts van hem pelgrims die uit een zak en mand iets krijgen aangereikt, in
een landschap>
[18va] Maer
bouen al verwonderde ic my vant ouerschot dat ic daer sach vergaderen dat mi
so luttel docht weesen dat al hadde icx thien warf meer gehadt ic soud tot
een maeltijt wel ghegheten hebben ende zij waeren nochtan alle verzaedt. Een
luttelkijn was elx genouch ende mit een weinich was elx veruolt Ende dit deed
my zeer verwonderen ende peynsen ende mijn verstant en constes niet
begrijpen. ende ic en wiste wie te vraghen het en waer gracie gheweest Maer
tegens haer en dorst ic niet sprecken noch toe gaen want zij lach en leende
op de tafele al gepareert daer zij de aelmissen ende ouerloep sach deelen Mar
int ende verstout ic my ende ghinc tot haer Ende dat siende kerde haer tot
miwaert ende sprac mi aldus toe Vrient wat soec di Ic [18vb] sie wel dat di
yet gebreect Vrou seide ick my gebreect ghenoech want ic en versta niet hoe
dat desen volc mach genoegen dit relief dat so clene is want my alleen en waers
niet genouch al waers tien warf meer V biddende dat gij my een weynich
werstants gheuen wilt mit onderwijs Soete vrient
andtwoerde zij my laet dy niet verdrieten al houdic dy langhe om dijn profijt
Dit relief dat hier ghegeuen is op een tijt ist geheeten vleysch ende bloet
op een ander tijt ist broet ende wijn ende is spijse om pelgryms In figuere
ist broet ende wijn nochtan ist warachtelic vleysch ende bloet Ende wert soe
van moises verandert wart ende bi toedoen van mi dies haer natuer seer belcht
Dus ic waerschu di dastu anders niet en gheloefs ten zij aldus want du
[19ra1] en biste dy niet schuldich te houden ant si ant smaken ant tasten
noch ant geuoelen Want dese vier sinnen zijn hier in bedroghen want zij en
begrijpen niet dan puer broet ende wijn Maer de sinne vant horen die
onderwijst het verstant waer by tbeuoelen subtijlste hier in kennisse heeft
Het welck wel gefigureert was in iacop ende in esau. want ysaac meende dat
iacop die hem teten gaf esau wair geweest want de vier sinnen hadden hem bedroghen
gelijc du beuinden suls ouerlese Genesis. Maer niet int horen want daer by
kende hy zijnen soen iacop Also seg ic di Ist datstu dy verlaets op dese vier
sinnen du suls van als bedrogen zijn want sottelic sulstu meenen dat vleysch
broet is [19rb1] ende dat bloet wijn is want de waerheyt en mach by dese vier
niet begrepen warden Ant horen houdt v alleen ende geloeft ende hebt
betrouwen Ende du suls beuinden dat het broet noch wijn en is Maer dat selue
vleysch dat om di ant cruce ghehangen was Ende wilstu dit broet eten
heylichlic ende deuotelic soe segt dat het is dat broet des leuens daer al de
werelt voetsel of heeft Dit wilt houden in ghewoente aldus te noemen Broet
heytet dat vanden hemel quam om tvolc te voeden. Ende dat elc goet pelgrym
dat schuldich is te doen in zijn male Ic seg di noch en ghef geen goloue int
sien maer alleen ant horen Dus so moechsture wel of keren na dat icker di of
seggen sal |
Maar boven al
verwonderde ik mij van het overschot dat ik daar zag verzamelen dat me zo
weinig dacht te wezen zodat al had ik tien maal meer gehad, ik zou voor een
maaltijd goed gegeten hebben en zij waren nochtans alle verzadigd. Een beetje
was voor elk genoeg en met een weinig was elk gevuld. En dit deed me zeer
verwonderen en peinzen en mijn verstand kon het niet begrijpen en ik wist
niet wie te vragen, het was dan Gratie geweest. Maar tegen haar durfde ik
niet te spreken nog toe te gaan want zij lag en leunde op de tafel al gereed
daar zij de aalmoezen en wat er over was zag verdelen. Maar op het einde
verstoutte ik me en ging tot haar. En dat ziende keerde ze zich tot mij en
sprak me aldus toe: Vriend, wat zoek je? Ik zie wel dat u iets ontbreekt.
Vrouwe, zei ik, mij ontbreekt genoeg want ik versta niet hoe dat dit volk
zich mag vergenoegen in dit overschot dat zo klein is want mij alleen was het
niet genoeg al was het tien maal meer en u biddende dat gij me een weinig
verstand geven wilt met onderwijs. Lieve vriend,
antwoorde zij, laat u zich niet verdrieten, al hou ik u lang om uw profijt.
Dit overschot dat hier gegeven is op een tijd is geheten vlees en bloed en op
een andere tijd is het brood en wijn en is spijs voor pelgrims. In figuur is
het brood en wijn, nochtans is het waarachtig vlees en bloed. En werd zo van
Mozes veranderd en bij toedoen van mij, dus haar natuur is zeer verbolgen.
Dus ik waarschuw u dat u niets anders gelooft tenzij aldus want u behoeft u
niet te houden aan het zien, aan het smaken, aan het tasten nog aan het
voelen. Want deze vier zinnen zijn hierin bedrogen want zij begrijpen niets
dan puur brood en wijn. Maar de zin van het horen die onderwijst het verstand
waarbij het voelen hierin de subtielste kennis heeft. Wat afgebeeld was in
Jacob en in Esau want Isaac meende dat Jacob die hem te eten gaf Esau was
geweest want de vier zinnen hadden hem bedrogen gelijk u bevinden zal, lees
Genesis. Maar niet in het horen, want daarbij kende hij zijn zoon Jacob. Alzo
zeg ik u is het dat u zich verlaat op deze vier zinnen u zal ervan bedrogen
zijn want zot zal u menen dat vlees brood is en dat bloed wijn is want de
waarheid mag bij deze vier niet begrepen worden. Aan het horen houdt u alleen
en gelooft en heb vertrouwen. En u zal bevinden dat het brood nog wijn is.
Maar datzelfde is het vlees dat om u aan het kruis gehangen was. En wil u dit
brood eten heilig en devoot zo zeg dat het is dat brood des levens daar al de
wereld voedsel van heeft. Wil dit houden in gewoonte en aldus te noemen.
Brood heet het dat van de hemel kwam om het volk te voeden. En dat elke goede
pelgrim dat moet doen in zijn bedelzak. Ik zeg u nog geef geen geloof in het
zien maar alleen aan het horen. Dus zo mag u zich er wel naar keren naar dat
ik er u van zeggen zal. |
<houtsnede:
links de slapende pelgrim, rechts twee vrouwen voor een oven en een tafel met
deeg; een vrouw schuift deeg in de oven met een lange stok>
[19ra2]
Caritate wien gy cort hebt horen spreken Sy was de saec van dit broet ende by
haer wast geuonden [19rb2] zij brocht dit saet vanden hemel ende saidet soe
weder hier in aertrijcke [19va] De
aerde daer in ghesait was die en was niet gearbeyt noch gepijnt By den douwe
ende hetten vander zonnen so wiest Caritate die deet mayen ende opvoeren in
een vreemde scure daert menighe dorscher vant diet dorschten ende wanden ende
van alt caf suyuerden Daer nae wast ter molen gedragen ende zeer cleyn
ghemalen want de molen stont wel te winde ende wayde heilege winde. Alst
aldus gemalen was so spoede haer Caritate ende wilde bacster warden om broet
daer of te maken Haer ouen had si al te voren bereyt Maer zij en conste niet
alte wel kneden noch decemen dat haer leet was. Niet dat zij haer daer om
onstelde maer zij bedacht haer terstont van een mesterse van backen een de
subtijlste die men ergent wiste ende si was geheten. Sapiencia of wijsheit Al
datmen visieren mocht dat conste zij doen. Ja alle de werelt in een huys te
leggen indien si gewilt had of in een eyschale dat meer is ende onbegripelic
Ende om dese subtijlhe bedochte haer caritate want dat broet dat zij maeken
wilde dat wilde zij vroedelic gemaect hebben ende so subtijlic dat het in
schine clein waer ende datter elckerlijc of veruolt waer ende mit een
luttelkijn elx versaet waer Als caritate gepeist had om voerderen haer wille.
so ginc zij tot sapiencia diese vant zittende in een zeetel daer si van als
waer nam. Ende [19vb] dede so veel mit bede dat zij mede ginc mit haer ende
kneede dat broet ghelijc dat haer Caritate visierde ia noch ende soe wijselic
subtijlic want si maectet sonder maet ende in hoe cleynen gedaente in
schijnsel nochtan voer een yegelic genouch Ende noch dede subtijlre werc in
dit broet want in een stic van dit broot maecte si so veel crachten int
minste deel als int meeste deel of int geheel het welc natuer zeer leet was
als versuft van outhede Maer zij en quam daer niet om dat zij duchte
versproken te zijn Maer zij dede soucken een haer clerc ghenoemt Aristotiles
dien si vant ende sende hem van harentweghen an sapiencia om tegen haer te
argueren ende te schelden van dat zij teghens natuer alsoe wrochte |
Barmhartigheid
van wie ge net hebt horen spreken was de zaak van dit brood en bij haar was
het gevonden, zij bracht dit zaad van de hemel en zaaide het zo weer hier in
aardrijk. De aarde
waarin gezaaid was die was niet bewerkt nog gepijnigd. Bij de dauw en hitte
van de zon zo groeide het en Barmhartigheid die het maaide en voerde in een
vreemde schuur daar het menige dorser vond die het dorste en wan en van al
het kaf zuiverden. Daarna was het ter molen gedragen en zeer klein gemalen
want de molen stond goed in de wind en er waaide een heilige wind. Toen het
aldus gemalen was zo spoedde zich Barmhartigheid en wilde bakster worden om
brood daarvan te maken. Haar oven had ze al te voren bereid. Maar zij kon
niet al te goed kneden nog desemen dat haar leed was. Niet dat zij zich daarom
ontstelde maar zij bedacht zich terstond van een meesteres van bakken en een
van de subtielste die men ergens wist en ze was geheten Sapientia of
wijsheid. Al dat men versieren mocht dat kon zij doen. Ja, de hele wereld in
een huis te leggen indien ze gewild had of in een eierschaal dat meer is en
onbegrijpelijk. En om deze subtielheid bedacht zich Barmhartigheid want dat
brood dat zij maken wilde dat wilde zij verstandig gemaakt hebben en zo
subtiel dat het in schijn klein was en dat er elk ervan vervuld was en met
een weinig elk verzadigd was. Toen Barmhartigheid gepeinsd had om haar wil te
bevorderen zo ging zij tot Sapientia die ze vond zittend in een zetel daar ze
van alles waarnam. En deed zoveel met bede dat zij mee ging met haar en
kneedde dat brood gelijk dat haar Barmhartigheid versierde, ja nog en zo wijs
en subtiel want ze maakte het zonder maat en in hoe kleine gedaante en in
schijn nochtans voor iedereen genoeg. En nog deed subtieler werk in dit brood
want in een stuk van dit brood maakte ze zoveel krachten in het kleinste deel
als in het grootste deel of in het geheel wat Natuur zeer leed was als
versuft van oudheid. Maar zij kwam daar niet omdat zij ducht tegen gesproken
te worden. Maar zij liet haar klerk zoeken, genoemd Aristoteles, die ze vond
en zond hem van haar naar Sapientia om tegen haar te argumenteren en te
schelden van dat zij tegen natuur alzo wrocht. |
<houtsnede:
links de slapende pelgrim, rechts tafel met bolletjes deeg, waarachter een
vrouw, voor de tafel een vrouw en twee mannen>
[20ra]
Aristotiles comende voer haer groetese vriendelic ende voert varende in zijn
proposte seide aldus Vrou sapiencia hier sendt my tot v om mit v te spreken
vrou natuere ende vwe gebreken te thonen ende v te begripen Seer leet ist
natuere dat gij haer costumen dus breect Ende het en is my oec niet lief hoe
wel dat ghy mijn vriendinne zijt nochtan en sal ic niet laten ic en salder
tmyne toe segghen Ghy weet ymmer wel: dat een huys of vat meerder moet weesen
dan tgunt dat het in hem besloten hout. Waert nv dat ic den luyden by
argumenten dade te verstaen van een groet casteel ende het dan waer een
cleyne ouen si souden mit my gecken ende de vroeden souden my luttel prijsen
Ende dit selfde heb ghi al gedaen in dit wonderlic broet [20rb] want vant
voetsel datter in is alle die inder werelt is of die den hemel soude dragen
heefter zijn voetsel in Ende dit hebdi daer in gedaen bij eender wonderlijker
manieren in so cleynen materie ende weesen want al waert tien warf meerdere
ic soudt nochtan beluyken in een hant Dit en mach ic niet wel verdragen so en
can oec reden Ende het en is gheen wonder al isser natuer gram om Hadde gij
doch gedaen dat wel in v was ende hadt de woninghe zo groet ghemaect als
datter in onthouden is of datter onthouden wordt soe cleyn waer als thuys of
vat daert n onthouden wordt. ic waer wel te vreden ende natuer soude haer wel
lijden Ende mede so waert v eere want dan soude men sonder bedroch mogen
weeten hoe groet dat het voetsel dan waer [20va] Ende
noch meer dat my leeder is ende natuer en verzwiget oec niet dat gij mijn
maxima gereprobeert hebt ende ghevalscht. want ic en hoerde noyt seggen ende
en sachs nye in mijn leuen dan een Al is of ten is meerder dan de helft of
een stic dair of. mair ic sie ghi hebt so veel voetsels van een stic als vant
geheel Twelc zeer misdaen is tegens natuer ende is twaer om dat dat ic hier
gesonden ben. Nu besiet wat andworde suldi natuer hier op geuen wies woerden
ic geuoert heb Als
Aristotiles zweech seyde Sapiencia aldus. Vrient dv nomes my vriendinne ende
du doste wel want dij isser deucht of geschiet Du waers wel schuldich te
gedencken geliefdet dy dat ic hier voertijs twe scholen hielt daer ic natuer
ende v in leerde Want graci gods wildet ende hadt my also geordineert Inde
eerste leerdic alderley consten ende werken te doen subtijl ende bequaem ende
daer was natuere mijn eerste scholiere daer si veel wonders leerde werken dat
al van genen node te verhalen en is In dander scole leerde ic de
verstandenisse ende kennisse te disputeren tusschen de waerheyt ende
valscheyt want daer toe was die scole gheordineert Ende daer was mijn vroede
dochter Sciencia dats wetenheit die hielt daer de parlementen ende solueerde
dats onbant de argementen tot verstant ende rechte kennisse brengende [20vb]
doer reche goeder minnen De welke du aldaer in huwelic gecreechs In dese
scole leerde ic di ende du waers mijn leerlinc Daer waren dy gheopenbaert
dese creten ende heimelicheiden van natuere want wat ic natueren leerde
voeruoets leerde ict dy mede verstaen ende daer of te moghen oerdelen iae
sonder selue yet te moghen wercken Dus so moechstu my wel vriendinne noemen
ende hebt oec wel op dy verschult Nadien dan dat
natuer ende du dit al van my hebs Al waerdy gram op my nochtan soudijt mi mit
recht verdragen Ghy waert wel sculdich te peynsen op den campuechter die zijn
consten geleert had eenen armen man sonder yet van hem te nemen Ende als zij
beyde te campe quamen bi toedoen van twee heeren daer zij ouer vechten
souden. De meester die al zijn consten den anderen niet geleert en had sprac
hem aldus an Hoe seyde hi sal ic allen vechten op v beyden dat en quam nye
van stouter harten. Ende mit dat de leerlinc om sach wie dat by hem was soe
ghaf hem de meester een slach dat hy doot ter aerden viel seggende ic en had
mijn scolier noch al mijn consten niet geleert Ende du en hebs oec niet veel
gewonnen datstu tegens my wt gecomen bins Al so seg ic
dy oec. meenstu dat ic alle mijn vroescap dy gheleert heb sonder wat an mi te
houden [21ra] my dinckt ic soude qualic toecomen ic en wiste nu enige weegen
meer dan ghy of natuer en doet om my tegen vwe reden te verandtwoerden Want
gij arugweert ende begrijpt mi van valscheyt ende indiscrecie grotelic tot
mijn schande Segt my doch of ic v nv gaue een beurse segghende Neemt siet wat
ic dy geue draget wech ic gheeft v In dien ghijt dan naemt ende wech droecht
ende daer in vont als gij wech waert vijf of ses gulden soude ghy v laten
duncken dat ic v bedrogen had Seker neent seyde Aristotiles maer ic soude
seggen dat de ghifte vol eeren waer ende houescheden Seker seide si alsoe ist
van den broede dat ic so subtijl gemaect heb datmen van buyten niet vernemen
en mach tgrote schat datter binnen verborgen is Die ic daer heimelic ingedaen
heb om arme menschen rijck te maken want toende ict van buyten nyemont en
sout dorren ontfanghen Caritate die ordineerdet also hebbende grote compassie
op den armen Hier in en is gheen valschede maer werck van ontfarmichede Maer
toende ic groet samblant van buyten ende ic binnen gewrocht had dinghen van
cleynder waerden so mocht ghy mi beschamen ende begrijpen van bedriegen Noch wil ic
andwoerden andersins dattet geen bedroch en is al heb ic bij ghelijcke
tbuytenste veel cleynder gemaect dan datter [21rb] binnen onthouden wordt
ende wil oec dat men sonder twijfel dat geloue maer deedic anders soe mocht
gij my grotelic begrijpen. Nv segt mi doch ic bits v die my dus argueert ende
begrijpt van mijn wercken seggende Dattet gheen reden en is dattet huys
minder is dan datter binnen is Saech dy nye de grote van een mans hart Hy
seyde ia menichwarf Nv seht dan hoe groet duncket v weesen Seker seyde hy
seer cleyn want mi dunct een vrouwe die enige honger had die wel cleenlic is
en souder niet zadt of zijn Noch vraech ic v seide zij Of ghi niet en weet
mit hoe veel dat hart veruolt soude zijn Seker seyde hy niet mit alle de
werelt al waerse tot zijn wille Soe gebreect hem seide sapiencia dat ghi
beijde zijn genouchte ende veruollinge vint na zijnen wille of v
auctoriteiten ende sullen valsch zijn Daer ghy segt dat datter inde werelt
niet ydel en is Ende een ding moet ydel bliuen of mit enich dinc geuolt
weesen Ja seide aristotiles het opperste goet is dat sculdich te veruollen
Seker seyde zij gy segt waer ende en missegt niet Maer dat goet most meerder
zijn dan alle de werelt groet is ende dat dan inde werelt beloeken Het en
mocht niet weesen zij en most ouer uloeyen Seker seide hi ic en cander niet
tegen seggen Salment dan doen in en harte dat so cleyn is. so ist oec [21va]
wel reden dat het huys minder is dan tgoet datter in geleyt sal warden ende
al dus sal v seggen valsch zijn Noch sal ic v
andersins proeuen harde cortelic Ghi hebt gelesen in griecken ende in athenen
Nv segt mi hoe veel studenten in de een stede ende in dander waren. mi
gedenct noch daer wel of andwoerde Aristotiles waer heb dy seyde sapiencia
dit grote onthouden geleyt In mijn memorie seyde hij Dat is so seyde
sapiencia. ende hier mede concludeer ic v want dese twee grote steden hebdy
besloten in v memorie die veel cleyder is dan v hoeft Noch wil ic dy
dit beproeuen in den appel van vwen oghe Besiet hoe zeer cleijn dat de appel
is daer gij een geheel mensch in begrijpt In een spigel diesgelijc. Voert dat
gy segt dat ic v maxima geualscht heb om dat ic elc stic van desen brode
gebroken also groet maec als tgeheel is Neemt een spiegel ende slaten ontween
in veel sticken ghy sult v aensiicht so volcomelic bekennen in elc stic als
inde geheele ende ghy en saecht te voren maer een aensicht Segt mi dan vrou
seide aristotiles die so subtijl zijt Hoe versta gij dese dingen localike
virtutelic of andersins want daer na soudic andwoerden of zwijgen Seker ic en
verstase niet localike seide zij mer virtutelic ende nochtan en lagher niet
an [21vb] dit te weeten want ic en seg dese exemplen niet dan alleen om v te
leeren ende onderwijsen hoe dat ic onder een cleyne figuer groet voetsel
geleyt heb want gelijc dese dingen geleit worden in een cleyne stede in
veelderley manieren Dies gelijc is in dit broet geleit dat opperste voetsel
niet ymaginerlic niet virtutelic sonder meer Maer het isser geleyt
vleyschelic menscehelic ende warrachtelic tegenwoerdelic sonder bedroch De reden waer
om datter geleyt heb ic v meest geseyt om tharte dat so cleyn is ende so veel
begheert so maect ic oec cleyn Dus so ist daer in cleyn totten clenen ende
groet totten groten elx na zijn begeeren ende deuocie Hier om en isser niet
an te begrijpen al is thuys minder dan tgoet datter in leyt Ende al waer dat
sake dat ic na v duncken misdaen had of niet te vreden en waert mit dat ic
hier voer geseyt heb So seg ic dat ic v niet schuldich en ben te andworden ic
en wilde want conste of en dadic somtijt meer wonderlicheden dan ander so en
waer ic geen meesterse bouen ander noch leerster Ende hier mede mijn
andwoerde Ende segt natueren ioncwijf van gracien ende mijn scoliere dat ic
om haer geen dinc laten en soude willen dat ic doen wilde maer om caritaten
wille sal ic altoes doen dat haer genaem wesen mach ende al dat haer gelieuen
sal [22ra1] Als
Aristotiles dit hoerde so andtwoerde hij simplic aldus Seker vrouwe ic sie
wel dat ic niet winnen en mach op v mit argueren Best ist dat ic gae mijnder
straeten [22rb1] ende laet v begaen Aldus schiet hy van daer ende vertrac
naturen den zyn die hy in haer gheuonden had ende hoe dat hy ghescheyden was
Doe zweech natuer als diet leet was |
Aristoteles
die voor haar kwam begroette haar vriendelijk en ging voort in zijn voorstel
en zei aldus: Vrouw Sapientia, hier zend me tot u om met u te spreken vrouw
Natuur om uw gebreken te tonen en u te berispen. Zeer leed is het Natuur dat
gij haar gebruiken aldus breekt. En het is me ook niet lief, hoewel dat gij
mijn vriendin bent, nochtans zal ik het niet laten en ik zal er het mijne
toezeggen. Gij weet immers wel dat een huis of vat groter moet wezen dan
hetgene dat het in zich besloten houdt. Was het nu dat ik de lieden bij
argumenten liet verstaan van een groot kasteel en het dan was een kleine oven
dan zouden ze met me gekscheren en de verstandige zouden me weinig prijzen.
En ditzelfde heb jij al gedaan in dit wonderlijk brood want van het voedsel
dat er in is hebben alle die er in de wereld zijn of die de hemel zou dragen
hun voedsel in. En dit heb je daarin gedaan bij een wonderlijker manier in
zoÕ n kleine materie en wezen want al was het tien maal groter, ik zou het
nochtans in een hand houden. Dit kan ik niet goed verdragen en zo kan ook
Reden. En het is geen wonder al is de Natuur er gram om. Had gij toch gedaan
dat wel in u was en had de woning zo groot gemaakt als dat er in kan is of
dat het bevatten kan en zo klein was als het huis of het vat daarin het
gesloten wordt zou ik wel tevreden zijn en Natuur zou het wel lijden. En mede
zo was het u ter eren want dan zou men zonder bedrog mogen weten hoe groot
dat het voedsel dan was. En nog meer
dat ik erger vindt en Natuur verzwijgt het ook niet dat gij mijn maxima
afgekeurd hebt en vervalst want ik hoorde nooit zeggen en zag het niet in
mijn leven dat een alles is of tien is meer dan de helft of een stuk daarvan.
Maar ik zie ge hebt zoveel voedsel van een stuk als van het geheel wat zeer
misdaan is tegen Natuur en is het waarom dat ik hier gezonden ben. Nu bezie
wat antwoord zal ge Natuur hierop geven wiens woorden ik hier gevoerd heb. Toen
Aristoteles zweeg zei Sapientia aldus: Vriend u noemt mij vriendin en u doet
dat goed want u is er deugd van geschied. U moet wel bedenken beliefde het u
dat ik hier vroeger twee scholen hield daar ik Natuur en u in leerde. Want
Gratie God wilde het en had mij alzo geordineerd. In de eerste leerde ik
allerlei kunsten en werken subtiel en bekwaam te doen en daar was Natuur mijn
eerste scholiere daar ze veel wonderen leerde werken dat alles niet nodig is
te verhalen. In de andere school leerde ik verstand en kennis te disputeren
tussen de waarheid en valsheid want daartoe was die school geordend. En daar
was mijn verstandige dochter Scientia, dat is wetenschap, die hield daar de
gesprekken en verklaarde zodat ze oploste de argumenten tot verstand en
rechte kennis bracht door echte goede minnen. Die u aldaar in huwelijk kreeg.
In deze school leerde ik u en u was mijn leerling. Daar waren u geopenbaard
deze kreten en heimelijkheden van Natuur want wat ik Natuur leerde direct
leerde ik het u mede verstaan en daarvan te mogen oordelen, ja, zonder zelf
iets te mogen werken. Dus zo mag u me wel vriendin noemen en ben u dat
verschuldigd. Nadien dan dat
Natuur en u dit alles van mij heeft. Al was ge gram op mij nochtans zou gij
mij met recht verdragen. Ge moest wel denken aan de kampvechter die zijn
kunsten geleerd had van een arme man zonder iets van hem te nemen. En toen
zij beide te kampen kwamen bij toedoen van twee heren waarvoor ze vechten
zouden. De meester die al zijn kunsten de anderen niet geleerd had sprak hem
aldus aan: Hoe, zei hij, zal ik alleen vechten op u beiden, dat kwam niet van
een dapper hart. En met dat de leerling omkeek wie dat bij hem was zo gaf hem
de meester een slag zodat hij dood ter aarden viel en zei; Ik had mijn
scholier nog al mijn kunsten niet geleerd. En u heeft ook niet veel gewonnen
dat u tegen mij uitgekomen bent. Alzo zeg ik u
ook, meent u dat ik al mijn kennis u geleerd heb zonder wat aan mij te
houden, ik denk dat ik er slecht aan toe zou wezen wist ik geen uitweg meer
dan gij of Natuur doet om mij tegen uw reden te verantwoorden. Want gij
argumenteert en berispt me van valsheid en indiscretie zeer tot mijn schande.
Zeg me toch of ik u nu gaf een beurs en zei: Neemt, ziet wat ik u geef, breng
het weg, ik geeft het u. Indien gij het dan nam en wegbracht en daarin vond
als gij weg was vijf of zes gulden zou ge u laten denken dat ik u bedrogen
had. Zeker neen, zei Aristoteles, maar ik zou zeggen dat de gift vol eer was
en hoffelijkheid. Zeker, zei ze, alzo is het van het brood dat ik zo subtiel
gemaakt heb dat men van buiten niet vernemen mag de grote schat die er binnen
verborgen is. Die ik daar heimelijk ingedaan heb om arme mensen rijk te maken
want toonde ik het van buiten, niemand zou het durven ontvangen.
Barmhartigheid die ordineerde het alzo en heeft groot medelijden met de
armen. Hierin is geen valsheid, maar werk van barmhartigheid. Maar toonde ik
grote vertoning van buiten en ik binnen gewrocht had dingen van kleine waarde
zo mocht gij me beschamen en begrijpen van bedriegen. Nog wil ik
antwoorden anderszins dat hetgeen bedrog is al heb ik bij gelijke het buitenste
veel kleiner gemaakt dan dat er van binnen ligt en wil ook dat men zonder
twijfel dat gelooft, maar deed ik anders zo mocht gij mij zeer goed
begrijpen. Nu zeg me toch ik bid u die mij aldus argumenteert en begrijpt
mijn werken en zegt dat het geen reden is dat het huis kleiner is dan dat er
binnen is. Zag u niet de grootte van een mans hart. Hij zei, ja menige keren.
Nu zegt dan hoe groot denkt u het te wezen. Zeker, zei hij, zeer klein, want
ik denk een kleine vrouwe die enige honger had zou er niet zat van zijn. Nog
vraag ik u, zei zij, of ge niet weet met hoeveel dat hart vervuld zou zijn.
Zeker, zei hij, niets met alles der wereld al was het tot zijn wil. Zo
ontbreekt het hem, zei Sapiencia, dat gij beide hun genoegen en vervulling
vindt naar zijn wil of uw machten zullen vals zijn. Daar ge zegt dat er in de
wereld niets leeg is. En een ding moet leeg blijven of met enig ding gevuld
wezen. Ja, zei Aristoteles, het opperste goed dat moet zich vullen. Zeker,
zei ze, ge zegt waar en en miszegt niet. Maar dat goed moest groter zijn dan
al de wereld groot is en dat dan in de wereld besloten zijn. Het mag niet
wezen, zij moest overvloeien. Zeker, zei hij, ik kan er niets tegen zeggen.
Zal men het dan doen in een hart dat zo klein is zo is het ook wel reden dat
het huis kleiner is dan het goed dat er in gelegd zal worden en aldus zal uw
zeggen vals zijn. Nog zal ik u
anderszins erg gauw beproeven. Ge hebt gelezen in Griekenland en in Athene.
Nu zeg me hoe veel studenten in de ene stede en in de andere waren. Me
gedenkt nog daar wel van, antwoorde Aristoteles, waar heb je, zei Sapiencia,
dit grote onthouden gelegd. In mijn memorie, zei hij. Dat is zo, zei
Sapiencia en hiermee concludeer ik u, want deze twee grote steden heb je
besloten in uw memorie die veel kleiner is dan uw hoofd. Nog wil ik u
dit beproeven in de appel van uw oog. Bezie hoe zeer klein dat de appel is
daar gij een geheel mens in begrijpt. In een spiegel desgelijks. Voort dat
gij zegt dat ik uw maxima vervalst heb omdat ik elk stuk van dit brood
gebroken heb en alzo groot maak als het geheel is. Neem een spiegel en sla
het stuk in veel stukken en ge zal uw aanzicht zo volkomen zien als in elk
stuk als in de hele en ge zag tevoren maar een gezicht. Zeg me dan vrouw, zei
Aristoteles, die zo subtiel is, hoe versta gij deze dingen lokaal, virtueel
of anderszins want daarnaar zou ik antwoorden of zwijgen. Zeker, ik versta ze
niet lokaal, zei ze, maar virtueel of denkbeeldig en nochtans lag het er niet
aan dit te weten want ik zeg deze voorbeelden niet dan alleen om u te leren
en te onderwijzen hoe dat ik onder een kleine figuur groot voedsel gelegd heb
want gelijk deze dingen gelegd worden in een kleine plaats op vele manieren.
Aldus gelijk is in dit brood gelegd in dat opperste voedsel en niet in
verbeelding en niet virtueel zonder meer. Maar het is er gelegd vleselijk
menselijk en waarachtig tegenwoordig zonder bedrog. De reden
waarom dat het gelegd is heb ik u het meeste gezegd omdat het hart zo klein
is en zoveel begeerte zo maak ik het ook klein. Dus zo is het daarin klein
tot de kleinen en groot tot de groten, elk naar zijn begeren en devotie.
Hierom is er niets aan te begrijpen al is het huis kleiner dan het goed dat
er in ligt. En al was het zo dat ik na uw denken misdaan had of niet tevreden
was met dat ik hier voor gezegd heb zo zeg ik dat ik u niets schuldig ben te
antwoorden, want ik wilde want welke kunst ik deed en soms meer
wonderlijkheden dan ander zo was ik geen meesteres boven ander noch
leraarster. En hiermee mijn antwoord. En zeg Natuur, jong wijf van Gratie en
mijn scholiere dat ik om haar geen ding laten zou willen dat ik doen wilde,
maar om Barmhartigheid wil zal ik altijd doen dat haar aangenaam wezen mag en
al dat haar gelieven zal. Toen
Aristoteles dit hoorde zo antwoorde hij simpel aldus: Zeker vrouwe, ik zie
wel dat ik niet winnen kan met u te argumenteren. Het beste is dat ik mijn
weg volg en laat u begaan. Aldus scheidde hij van daar en vertrok naar Natuur
in de zin die hij in haar gevonden had en hoe dat hij gescheiden was. Toen
zweeg Natuur die het leed was. |
<houtsnede:
links de slapende pelgrim, rechts Gratie Gods en de pelgrim bij de kist waar
palster en male in zijn>
[22ra2] Als
gracie my vertelt had aldus dese schone auentuer grote wille ende appetijt
quam my toe om teten van desen brode Ende seyde Vrou ic bid v hartelic dat
ghij my wilt doen geuen van moyses relief om mijn ydel hart te versaden want
langhe tijt heuet ydel geweest ende nye en wast zadt Seker seyde gracie dijn
begeerte en is niet onredelic ende dit relief is dy zeer notelic in den wech
die du an genomen hebs want eer datstu comen suls ter stede die du begeers Du
suls doer menich quaet gewadt moeten lijden ende menighe quade herberge suldy
vinden [22rb2] ende indienstu van desen broede niet mit dy en droechs du
souds qualick te gemake wesen Dair bi geef ic di oerlof te nemen alstu wils
Maer dy is eerst van node te hebben palster ende male diestu int eerst so
zeer begeerdes Ende die ic dy altijt beloefde te geuen in mijn huys als ic dy
ghetoecht sal hebben de schone dingen die daer binnen zijn die alle de werelt
niet en siet. Nv heb ic dy eens deels al getoegt ende gheopenbaert ende wil
my tegen dy quijten van mijn belofte ende sal dy geuen alst dy gelieft
palster ende male alst dy ghelieuen sal ende alsdan sulstu di als goet
pilgrim [22va] stellen
te weeghe waert Vrouwe seyde ic wel groten danc ic en wensche anders niet
ende doet het staphans want het wordt spade ende het is varde van hier daer
ic gaerne waer Doe leyde si mi ter plaetsen daert seer schoen was ende daer
mennich costelic iuweel was Van stonden an reycte si my wt een kiste een
palster ende male de schoenste die nye gesien en waeren De male was van
groender zijden ende hinc an een groen snore gheboerdeurt mit .xij. silueren
bellen ende elcke belle was gheamelgiert ende op elc amaus stont gescreuen
also ghi horen sult In den eersten
stont gescreuen God de vader die hemel ende aerde van niet maecte Int ander
god de zone Inde derde god de heylighe gheest van desen drien so verwonderde
ic my zeer want int gelijcke schenen zij al een te zijn want ic sach een
clepel die tot alle dese drie bellekijns dienden: int vierde gods zoen ihesus
chrristus gedaelt in aertrijcke bijden heilegen geest ontfaen mensch geworden
ende vander maecht gheboren ghepassijt ende om den sondaer anden cruce
gehangen ende int graf geleyt ter hellen gedaelt om zijn vrienden daer te
verlossen verreesen vander doot ten hemel ghevaren zittende an de rechter
hant zijns vaders om te oerdelen ouer leuende ende ouer dode Voert so stonter
in [22vb] de heileghe kercke mit de heilege sacramenten diere toebehoren De
meynscap der heylegher santen vergeuenisse der sonden verrisenisse des
vleyschs in ziel ende lichaem. Ende int laetste stont gescreuen amen dat is
loen elx na zijn verdienste te verstaen dat op elck bellekijn stont gescreuen
een artijcle vanden gheloue Nv sal ic v
seggen vanden palster die licht ende starc was ende ghemaect van setijn hout
dat niet verrotten en mach Ant eynde bouen was een appel van een ronden
spieghel licht ende claer daer men claerlic tlant in ouer sach ende ic sacher
de stadt in die ic te voren gesien hadde ende daer ic geerde te weesen Dies
ic den palster te lieuer had Een weynich neder was een ander appel minder dan
de ander was Rijckelic gemaect van een carboncle Daer en gebrac niet anden
palster dan datse niet besleghen en was Dit gedaen gracie seyde my. Siet hier
den palster ende de male die ic dy beloefde neemse du suls noch wel van doen
hebben inden wech dus bewaertse wijselic Dese male heet trouwe sonder die
welcke du gheen reise wel volbrengen en moechs want du zijs schuldich altijt
dijn broet ende vitaelge daer inte voeren Ende wilstu dit weten bij ander
noch dan van my Sinte pouwels salder dy wel of informeren Dese male is groen
van verwen 23ra] want ghelijc de groene verwe den oghen ende tgesicht
verstarct Alsoe doet de male daer trou bij betekent is ende scarpt het
gesicht van verstannisse ende nymmermeer en sal de ziel perfectelic sien
sonder cracht van dese groente ende zij sal di wel van node wesen inden wech
om die te vinden ende varde van v te sien Vrouwe seydic wilt my doch doen
tverstant hebben van dese drie bellekijns ende die maer een clepel en hebben
Seker seide si hier voertijts als ic dese male eerst maecte doe wast genoech
alleen volcomelic in gode te gelouen ende doe was dese male sonder bellen
maer daer quam veel quaets of want elx wilde gelouen in gode alsoet hem
geliefde deen in eender manieren ende dander in een ander manier also si
wilden Ende aldus was de male lelic geworden Maer om weder schoen te maken
ende de dolinge onder den volcke of te doen ende op dat oueralle een vast
geloue soude zijn De .xij. Apostelen hebben dese .xij. bellekijns daer an
gestelt ende in elc gescreuen een artijkel hoe datmen in gode is sculdich te
gelouen. Dese bellen zijn dicwijle sculdich te luyen in v oren om niet
slaperich inden geeloue of te wesen. Niet dat dit ghenoch is alleen te
gelouen dese . twelf articlen men moet oec ander dingen mede gelouen als
vanden brode ende vanden wijn in vleysch ende bloet ver[23rb]wandelt ende oec
dat god de triniteyt een god is ende drie personen. Dit zijstu oec sculdich
te gelouen ende het exempel hier of hebdy gesien ande bellekijns daer ghy my
om vraecht Maer hier of wilic voertmeer swighen want an de xij artijclen ist
al belanc diese al wel te recht verstaet Also als
gracie aldus sprac ende ende vertelde van de bellekijns So wordic siende op
dese male ende sach datse alouer mit dropelen van bloede besaeyt was dies
mijn sinnen verscricte want ics voer die tijt niet gesien en had. Vrouwe
seydic ic heb ghesien dese male ende en heb niet gemerct van dese dropelen
van bloede voer nv berecht mi van dese dropelen of geeft my een ander male O vrient seyde
zij en wilt dy niet wantroesten maer zijt getroest want alstu de waerheit
hier of sult weten sulstuse lieuer hebben dan te voren. Hier voermael was een
ionghelinc die in zijn ioncheyt steuen hiete die de de male droech in allen
steden daer hij ghinc maer hy was bespiet van rouers om hem zijn male te
nemen ouermits haer scoenheyt ende deden hem grote last an. maer hi weerde
hem vromelic ende had lieuer te steruen dan zijse hem nemen souden ende also
deden zij ende vermoerden hem mit stenen ende mit zijnen bloede is de male
bedropen Maer op die tijt was de male [23va] schoender om tbloet datter
nyewelincs gestort was Ende sint dat dese male aldus bebloet was wart zy te
meer ghedraghen ende begheert dan te voren ende men droemder om ia enighe
lieten hem ontleden ende doden soe veel datter tgetal niet wel moegelic en is
of te weten Dus al ist dat de male bebloet is te meer isse te prijsen want
daer en is dropel si en is beter dan dyamanten. Hier by wilse dy yemont
benemen so laet dy eer martelien ende doden dus nemse wantse dy van node is
Vrouwe seyde ic het genoucht my zeer wel dat ghi my geseyt hebt vanden bloede
maer de voerwaerde is zeer swaer daer ghijse my op gheeft nochtan genoechtse
my wel ende ic ontfanghe de male daer op nadien ghijse my presenteert Doe sonder
letten nam icse ende hincse ontrint mi ende gracie die halp my Als ic de male
ontrent my gheuoelde was ic harde blide want icse lange begeert had Nv sal ic v
seggen vande palster die hope geheten is die tot allen tijden goet is want
die daer vast op leent mach qualic vallen Du biste sculdich op hem te leenen alstu
zijs in quade weghen De opperste appel is ihesus christus die een spiegel is
sonder smette daer elckerlijc in sien mach zijn selfs aensichte. In dese
spiegel sulstu dy spiegelen ende daer [23vb] naer leuen want alstu dy daer
wel in spiegels dijn wech sal veel te lichter weesen Dese ander
appel is daer dese appel of gecomen is. Dat is de gloriose maecht marie
moeder goods almachtich ende dus is zij by gracie gestelt ande palster voer
de anderde appel want te voren en was daer maer een appel dat niet ghenoech
en was want sonder haer en mocht nyemont anden eersten appel comen dan by
haer als moeder des almachtihen god die de eerste appel is van de palster dus
soe hout v an dese palster ende leenter an want dese appel is allen pelgrymen
noetsakelic Dus raedic dy datstu hier an desen palster leens want du sulster
in alle quade weghen opghehouden zijn ende comen volcomelic in den oppersten
appel vande palster dat god almachtich is Mit dese
woerden gaf zij my de hant daer my grote blijscap af quam want ic vandt my
seluen al ghereedt om my te wege te stellen Maer ymmer was my leet dat de
palster niet beslagen en was Vrouwe seydic tot gracie Ic en can mi niet
langer onthouden ic en moet mijn gepeyns v ontdecken van dese palster want my
verdriet dat hy niet beslagen en is want alle ander palsteren die ic sie zijn
al beslaghen Dus wilt my doch seggen waer om [24ra1] dat
ghi hem mi aldus gegeuen hebt Hoe vrient seide si en hebbic di niet geseyt
datstu di souds houden ant opperste eynde ende rusten op die appelen want die
sullen di op houden Oec een beslaghen palster weecht meer dan een onslegen.
dus gheue icken di om der lichticheit wil ende mede een palster die beslgen
is. is moyliker een dien draecht in een quade wech ouermits sijn diep in
ghaen dus geue icken di om niet belemmert [24rb1] te sijn inden wech Vrouwe
seide ic of de honden inden wech mi op liepen ende biten wilden souden si so
seer ontsien den onbeslagen stoc als den beslagen Dijn palster en is niet om
te vechten ende slaen. mar alleen om op te rusten. want de wapene daer du di
mede verweren suls op dijn vyanden sal ic di te hans geuen Ay vrouwe seide ic
de palster genoecht mi wel op die condicie ende bidde v dat ghy mi dander
wapen wilt halen |
Toen Gratie me
aldus verteld had dit mooie avontuur kwam me grote wil en appetijt toe om te
eten van dit brood. En zei: Vrouw, ik bid u hartelijk dat gij mij wil geven
van Mozes overblijfsel om mijn lege hart te verzadigen want lange tijd is het
leeg geweest en nooit was het zat. Zeker, zei Gratie, uw begeerte is niet
onredelijk en dit overblijfsel is voor u zeer noodzakelijk in de weg die u
genomen hebt want eer dat u komen zal ter plaatse die u begeert zal u door
menig kwaad wad moeten gaan en menige kwade herbergen zal ge vinden en indien
u dit brood niet met u droeg zou u slecht op uw gemak wezen. Daarbij geef ik
u verlof als u wil. Maar het is eerst nodig dat u een pelgrimsstaf en
bedelzak heeft die u in het begin zo zeer begeerde. En die ik u altijd
beloofde te geven in mijn huis als ik u de schone dingen getoond zal hebben
die daarbinnen zijn die de hele wereld niet ziet. Nu heb ik u eensdeels al
getoond en geopenbaard en wil me tegen u kwijten van mijn belofte en zal u
geven als het u belieft een pelgrimsstaf en bedelzak zoals het u believen zal
en alsdan zal u als een goede pelgrim stellen ter weg waart. Vrouwe, zei ik,
wel grote dank, ik wens niets anders en doe het gelijk want het wordt laat en
het is ver van hier daar ik graag was. Toen leidde ze me ter plaatse daar het
zeer mooi was en daar menig kostbaar juweel was. Van stonden af aan reikte ze
me uit een kist een pelgrimsstaf en bedelzak, de mooiste die er ooit gezien
zijn. De bedelzak was van groene zijde en hing aan een groen snoer geborduurd
met 12 zilveren bellen en elke bel was gehamerd en op elk stond amaus
geschreven alzo ge horen zal. In de eerste
stond geschreven God de Vader die hemel en aarde van niets maakte. In de
andere God de Zoon. In de derde God de Heilige Geest. Van dezen drie zo
verwonderde ik me zeer want in het vergelijken schenen zij al een te zijn
want ik zag een klepel die tot al deze drie belletjes diende: in het vierde
Gods zoon Jezus Christus gedaald in aardrijk bij de Heilige Geest ontvangen
en mens geworden en van de maagd geboren, geleden en om als zondaar aan het
kruis gehangen en in het graf gelegd, ter hellen gedaald om zijn vrienden
daar te verlossen, verrezen van de dood, ten hemel gevaren en zit aan de
rechterhand van zijn vader om te oordelen over levende en over dode. Voort zo
stond er in de heilige kerk met de heilige sacramenten die er toebehoren. De
gemeenschap van de heilige Sinten, vergiffenis der zonden, verrijzenis des
vlees in ziel en lichaam. En op het eind stond geschreven amen, dat is te
verstaan loon elk naar zijn verdienste, dan op elk belletje stond geschreven
een artikel van het geloof. Nu zal ik u
zeggen van de pelgrimsstaf die licht en sterk was en gemaakt van satijnhout
dat niet verrotten kan. Aan het einde boven was een appel van een ronde
spiegel, licht en helder daar men duidelijk het land in overzag en ik zag er
de stad in die ik te voren gezien had en daar ik verlangde te wezen. Dus ik
de pelgrimsstaf te liever had. Een weinig lager was een andere appel, kleiner
dan de andere en was rijkelijk gemaakt van een karbonkel. Daar ontbrak niets
aan de pelgrimsstaf dan dat ze niet beslagen was. Dit gedaan zei Gratie me:
Ziet hier de pelgrimsstaf en de bedelzak die ik u beloofde, neem ze, u zal ze
nog wel nodig hebben op de weg, dus bewaar ze wijs. Deze bedelzak heet trouw,
zonder die u geen reis goed volbrengen mag want u moet altijd uw brood en
levensmiddelen daarin voeren. En wil u dit weten van andere of van mij dan
zal Sint Paulus u er wel van informeren. Deze bedelzak is groen van kleur
want gelijk groen de kleur van de ogen is en het gezicht verscherpt. Alzo
doet de bedelzak daar trouw bij betekent is en scherpt het gezicht van
verstand en nimmermeer zal de ziel perfect zien zonder kracht van deze groene
en ze zal u wel nodig wezen op de weg om die te vinden en ver van u te zien.
Vrouwe, zei ik, wil me toch laten verstaan van deze drie belletjes die maar
een klepel hebben. Zeker, zei ze, hier vroeger toen ik deze bedelzak net
maakte toen was het genoeg alleen volkomen in God te geloven en toen was deze
bedelzak zonder bellen, maar daar kwam veel kwaad van want elk wilde geloven
in God alzo het hem belieft, de ene in de ene manier en de andere in een
andere manier alzo ze wilden. En aldus was de bedelzak lelijk geworden. Maar
om het weer mooi te maken en de doling onder het volk weg te doen en zodat
overal een vast geloof zou zijn hebben de 12 apostels deze 12 belletjes
daaraan gesteld en in elk een artikel geschreven hoe dat men in God moet
geloven. Deze bellen moeten vaak luiden in uw oren om niet slaperig in het
geloof te worden. Niet dat dit genoeg is alleen te geloven in deze twaalf
artikels. Men moet ook andere dingen mede geloven als van het brood en van de
wijn in vlees en bloed veranderd en ook dat God de Triniteit een God is en
drie personen. Dit moet u ook geloven en het voorbeeld hiervan hebt u gezien
aan de belletjes daar ge mij om vraagt. Maar hiervan wil ik verder van
zwijgen want het hangt van al die 12 artikels af of u het wel goed verstaat. Toen Gratie
aldus sprak en vertelde van de belletjes zo keek ik naar deze bedelzak en zag
dat ze al over met druppels bloed bezaaid waren, dus ik schrok in mijn geest
want ik had ze daarvoor niet gezien. Vrouwe, zei ik, ik heb deze bedelzak
gezien en heb niet gemerkt van deze bloeddruppels, nu bericht me van deze
druppels of geef me een andere bedelzak. O vriend, zei
ze, wantroost u niet maar wees getroost want al u de waarheid hiervan zal
weten zal u het liever hebben dan te voren. Hier vroeger was een jongeling
die in zijn jeugd Stephanus heette die de bedelzak droeg in alle plaatsen
daar hij ging, maar hij was bespied van rovers om hem zijn bedelzak te nemen
vanwege haar schoonheid en deden hem grote last aan. Maar hij verweerde zich
dapper en had liever te sterven dan dat zij hem nemen zouden en alzo deden
zij en vermoorden hem met stenen en met zijn bloed is de bedelzak bedropen.
Maar op die tijd was de bedelzak mooier om het bloed dat er net op gestort
was. En sinds dat deze bedelzak aldus bebloed was werd ze te meer gedragen en
begeerd dan te voren en men droomde ervan, ja enige lieten zich ontleden en doden
en zoveel dat het getal niet goed mogelijk is om te weten. Dus al is het dat
de bedelzak bebloed is te meer is het te prijzen want daar is geen druppel ze
is beter dan diamant. Hierbij wil iemand het u benemen zo laat u eerder
martelen en doden, dus neem het want u hebt het nodig. Vrouwe, zei ik, het
verheugt me zeer goed dat gij mij gezegd heeft van het bloed, maar de
voorwaarde is zeer zwaar die gij op mij legt, nochtans vergenoegt ze me goed
en ik ontvang de bedelzak daarop nadien gij ze mij presenteert. Toen zonder
wachten nam ik ze en hing ze omtrent mij en Gratie hielp me. Toen ik de
bedelzak omtrent me voelde was ik erg blijde want ik had het lang begeerd. Nu zal ik u
zeggen van de pelgrimsstaf die hoop geheten is die tot alle tijden goed is
want die daar vast op leunt kan vrijwel niet vallen. U moet op hem leunen als
u in slechte wegen bent. De opperste appel is Jezus Christus die een spiegel
is zonder smetten daar elk in zien mag en zelf zijn eigen gezicht. In deze
spiegel zal u zich spiegelen en daarnaar leven want als u zich daarin goed
spiegelt zal uw weg veel lichter zijn. Deze ander
appel is waar deze appel van gekomen is dat is de glorieuze maagd Maria,
moeder God Almachtig en dus is zij bij Gratie gesteld aan de pelgrimsstaf
voor de andere appel want te voren was daar maar een appel dat niet genoeg
was want zonder haar kan niemand aan de eerste appel komen dan bij haar als
moeder der Almachtige God die de eerste appel is van de pelgrimsstaf, dus zo
hou u aan deze pelgrimsstaf en leun er op want deze appel is voor alle
pelgrims noodzakelijk. Dus raad ik u aan dat u hier aan deze pelgrimsstaf
leunt want zal u in alle kwade wegen opgehouden zijn en volkomen komen bij de
opperste appel van de pelgrimsstaf dat God Almachtig is. Met deze
woorden gaf ze mij de hand waar me grote blijdschap van kwam want ik vond
mezelf al gereed om op weg te gaan. Maar immer was het me leed dat de
pelgrimsstaf niet beslagen was. Vrouwe, zei ik tot Gratie, ik kan me niet
langer onthouden, ik moet mijn gepeins u openbaren van deze pelgrimsstaf want
het verdriet me dat het niet beslagen is want alle ander pelgrimsstaven die
ik zie zijn al beslagen. Dus wil me toch zeggen waarom dat ge hem me aldus
gegeven hebt. Hoe vriend, zei ze, heb ik u niet gezegd dat u zich zou houden
aan het opperste einde en rusten op die appels want die zullen u ophouden.
Ook een beslagen pelgrimsstaf weegt meer dan een onbeslagen, dus geef ik die
u vanwege de lichtheid en mede een pelgrimsstaf die beslagen is, is
moeilijker voor een die het draagt op een slechte weg vanwege zijn diep
ingaan, dus geef ik die om niet belemmerd te zijn op de weg. Vrouwe, zei ik,
als de honden in de weg naar me liepen en bijten wilden zouden ze net zo zeer
ontzien de onbeslagen stok als de beslagen. Uw pelgrimsstaf is niet om te
vechten en slaan, maar alleen om op te rusten, want de wapens daar u zich mee
verweren zal op uw vijanden zal ik u gelijk geven. Ay vrouwe, zei ik, de
pelgrimsstaf vergenoegt me wel op die conditie en bid u dat ge gij me de
andere wapens wil halen. |
<houtsnede:
links de slapende pelgrim, rechts pelgrim en Gratie Gods in een ruimte waar aan
een stok aan de muur een wapenrusting hangt>
[24ra2] Doe
nam mi gracie ende leide mi in haer camer dair veel scoender wapen hinghen
ouer een reck om veel volcs mede te wapenen van als dat een man van oerloghe
toe behoort als pansiers gorgieren helmen scilden ende swaerden ende
oerloefde mi te wapenen van als dat mi van node wesen dochte. mar ic en
[24rb2] wiste niet welke wapen mi best dienen soude want ic nye mijn leuen
wapen gedragen en hade noch en wist hoe icse aen doen soude Dus seide ic
vrouwe doir genade bid ic v wilt mi doch wijsen welc wapen ick nemen sal ende
hoe ic mi sculdich bin te wapenen. want het en si dat gij my wilt hebpen aen
doen dese wapen [24va] Soe en
heb ic noch al niet gedaen doe nam si een porpoent of wambaeys gemaect van
eenre wonderliker manieren. seker nye en sach ic alsulc noch en hoorde
spreken. want recht after op den rugge was ghestelt een haenbilt recht om slaghen
van hamers te ontfaenne ende dat gaf si mi alre eerst Siet hier seyde si een
wambaeys dat beste dat noyt man droech. want wie hant noch voeten en hadde
ende mit eenen velle te gader hinghe ende dat hi sonder meer dit an hadde soe
en mocht hi nymmermeer verwonnen sijn. maer hi soude mit groter eeren
verwinnen ende victorye hehben van allen sinen vianden Ende noch soe seg ic
di meer dat die gene die dit wambaeys an heeft hi doet sijn profijt ende daer
andre doen hare schade want tempeest doet sijn coren wassen. ende pestelencie
vullet zijne kelnare. van groter harthede heeft hi sachte bedden ende van
tormenten grote bliscappen. vasten doeten vet wesen. ende ziecheyt die
versterctene. siecte ende tribulacie dats sijn solaes ende is gestict mit
vele sticken om datment wambaeys hiet Alsoe die gene diet aen heeft wart mit
sticken gewapent ende sonder sticken en doget hem niet Wilstu weten hoet
ghehieten is. men hietet paciencia. dat ghemaect is om pine te dogene ende
grote steken te ontfane sonder murmureren of [24vb] gram daer om te sijn maer
danckelic. Dit porpoent hadde de coninc ihesus an om dinen wille als hi hinc
anden cruce ende waert gesteken op dit wambaeys dat paciencie is. want hijt
al lijdsamlic verdroech. dus ist wel te mercken dattet goet is nae dattet die
grote coninc aen hadde doen hi strijden soude Dus neem se ende doese an ic
radet di want van allen wapenen behoort dit eerst an ghedaen te wesen die hem
te recht wapenen wil Doe nam ic dit
wambaeys ende deet aen maer my was vremdelic te moede want het docht mi seer
te wegen en te nau sijn ende verwoech mi te dragen Vrient seyde si dit
wambaeys waer di wel te passe waerstu daer nae ghesneden mar du biste al te
vet ende te dicke in dijn lijf ende du biste al te weeldich op geuoedt tot nv
toe ende hier bi ist dattu dit wambaeys sonder pijn niet draghen en moechs.
dus ist van node datstu di stels na twambaeys ende wat of legts dattu te veel
hebs so sulstuut te gemackeliker moghen draghen Urouwe seide
ic sal men mi besnyden na dit wambaeys of ic waer een beelt van houte. neen
seide si in dienstuut dragen wils sonder af doen salt hem seluen wel punten
na dijn lijf. want al dunctket di swaer ende hart int eerste ten is mar om di
[25ra] te passe te stellen Maer alstu te passe suls gestelt zijn soe en salt dy
niet beswaren noch pijnlic wesen Isser yemont die dy qualic toespreect of
lelic keert hem de rugge sonder weeder te spreken Al hoerstu een hont bassen
dy en leyt daer niet an biet hem taenbilt ende lae hem slaen so veel als hij
wille want mit de slagen die hij dy gheeft sulstu te passe gestelt warden
ende du suls daer an verdienen gecroent te zijn want mit sulcke slagen ende
smedinge saldy gesmeet warden een croene dye niemont genaken en mach. dat is
de crone der maertelaren die mit dit wambus of porpoynt gewapent waren. Die
vande slagen die si ontfingen de crone bereyt was Dus so raede ic dy dastu
dit porpoynt mede draghes want het sal dy in corter tijt van node zijn Dat
sal zijn als tribulacie dy ouer al wachten ed verspijen sal ende haer
serianten an dy senden om dy te bespringhen ende op dy so grote slagen slaen
indien du waers sonder tporpoint datstu wesen souds in groter vresen vander
doot Nu doet datstu wils ende dy best gedaen dunct Urouwe seyde
ic v seggen genoecht my wel ende ic en segge daer niet tegen. maer my dinct
dat myn macht so vard niet en strect dat ic tporpoynt soude draghen of
gedoghen mogen Niet min ic salt pijnen te dragen so lange als ic sal [25rb]
mogen Ende ist dat ghy my enighe wapen meer geuen wilt ic wilse vlitelic
andoen ende dragen Doe reyctese
my een halsberch dat bouen maten schoen was ende seyde Neemt desen halsberch
of pansier dat in tijden voerleden ghemaect was om teghens de doot te vechten
ende tegens al haer gesinne dats tegen pijn torment ende vreesen want de doot
is so vreselic een beest soe wie datse siet verliest zijn sinnen memorie ende
hope. ende hij blijft verloren ist dat hy hier mede niet ghewapent en is Maer
so wie hier mede gewapent is ende ontsiet niet ende darf stoutelic gaen in
allen oerlogen om prijs ende eer te beiagen Dit pansier smede hier voertijts
de smit vanden oppersten lande die de sonne ende de elementen smede sonder
hamer In dien tijden en wistmen van gheen ander wapen te spreken noch te
draghen Ende noch en is hij niet wel gewaent die mit deser wapenen niet
ghewapent en is Dese halsberch
of pansier die is gnoemt [sic!] starchede daer hier voertijts gods campioenen
mede gewapent waren die de doot niet en ontsagen so vast was dit pansier
ghemaect dat mender mit geenderley wapen daer maelge of breken mocht want het
was genagelt mit de selfde nagelen daer de smeets zoene mede ghenagelt was
Ende dat yser [25va] was oec geweect int bloet dat van hem liep wt zijnder
zijden ende daer om ist soe starc ende vast. Ende alle diet an hadden doe ter
tijt waren so vroem dat gheen torment noch oerloghe soe vreeselic en was dat
zij ontsaghen Ende hier by sulstuut mede an doen Doe nam ic dat
pansier ter stont ende seyde Vrouwe ic bid v hartelic dat eer ic dit pansier
an doe gij mi togen wilt alle de wapenen daer ghi my mede wapenen wilt want
na dat ic wapenen saghe daer na soude ic my willen ordineren. Doe reicte si
my een gorgier een helm ende een taerge of schilt. een paer hantscoen ende
een swaert seggende aldus Mit alle dese wapenen moetstu ghewapent zijn te minsten
ende du sulster oec wel mede gedoen op datstu dy wel verweren conste Ende ic
soude dy ander gheuen kende ic dy starc ghenouch Maer ic salse behouden voer
starcker die ic vinden sal dan du zijs. mit den helme ende ghorgiere sulstu
dy eerst wapenen
om hoeft ende halse te beschermen Daer na sulstu de hantscoen an doen want
sonder dijn handen gedect te zijn en soustu niet wel ghewapnet zijn Dv zijs oec
schuldich te weeten dat de helm is getemperhede van sien van horen van
geuoelen dingen die dy deeren moghen Want alsoe de helm thoeft bedect Also
bescermet ghetemperthede dat oge dat [25vb] het hem niet te varde en keere in
sotheden want en waer de nauwicheit der oghen gaten daer mocht sulck gheschut
in comen dat recht te herten soude gaen ende sonder remedie ter doot wonden
Dese helme stopt mede tgehoer van achterclap dat het niet in comen en mach
ter harten noch hinderlic zijn Tot het wincket toe mogen zij comen maer niet
ter groter inghanc daer en connen zij niet geraken want dese helm bestopt
ende beschermt so scharp den vryen inganc des herts dat hem niement deeren en
mach Dus om dy wel te beschermen voer weel sorgelicke saken so is dy wel van
node dese helm die genoemt is de helm van salichede daer sinte pouwels ons
vermaen of doet opt hoeft te hebben Nv sal ic dy
voert seggen van der gorgiere. die soberhit is geheten om v keele te wachten
Ende is een deel van ghetemperhede ende was gemaect om gulsicheyt te
wederstaen Mar du zijt noch sculdich te weeten dat dese gorgier gemaect is
van dobbele maelgen Want mit enckele en waerse niet starc ghenoech ouermits
dat gulsicheyt heft dobbelde verwoethede als van smake ende veel sprekens
want quaet spreken is een engien daer een zijn ghebueren mede quetst ter doot
toe ia dat ongheneselic is alstu nochwel vernemen suls. Alstuse hier nae noch
seluer [26ra] sien sults Dus tegen een so edanige een truande eest goet te
hebben dese gorgiere. want het is een dinc dat seer seker is hoe wel dattet
een cleen wapen is dus radic di datstu er daer mede voersien sijts ende
gewapent als van dijn eten ende drincken watstu vins weest te vreden ende
nemet in dancke ende mit een weinich sijt te vreden Als van veel spreken so
wacht di mede ende en missegt niement maer tegen elckerlic spreect eerbaerlic
Mit deser gorgieren was gewapent de abt van chaalich sinte willem. want mit
water ende broot genuechde hem soe wel of hi veel gerechten gehadt hadde
alstu vinden moechs in sijn legende. Ende also moechstu oec weten dat in veel
sprekens en was hi niet alleen getempert maer hi temperde de quaetsprekers
als hijse spreken hoerde want in veel sprekens leyt dicwil groot perikel ende
daer comen grote lasten of Hier bi soe seg ic dij ende rade datstu dijn kele
mit deser gorgieren wel voersiets ende wapens tegens dese twee voerscreuen Uanden
hantscoen so seg ic dij oeck dattet noot is datstuse wel bewaers want waerstu
in de hant gequest du souts luttel connen gedoen mitten anderen leden De
handen die sculdich sijn gewapent te sijn mitten hantscoen dat is tastinge
ende pollucie. want hoe wel dat [26rb] men ant geheel lichaem tasten ende
geuoelen heeft nochtans inde handen ist tasten principalic Ende dair bi
verstae ic het tasten principalic bijden handen De hantscoen daer du voer dit
tasten mede gewapent sult sijn die sijn geseit te wesen een derden deel van
ghetempertheit datmen noemt continencia. de welcke dubbelt verstant in heeft
als inder daet ende inde wille. want de daet en waer niet genoech en waerder
de wille niet mede Een man en waer nimmermeer wel ghewapent mit een hantscoen
dat is de wille ende de daet behoren te gader Dese continency aldus
gedubbeleert wort van enigen genoemt winnebroots want bi hem dats mitten
hantscoen wintmen broot daer bi dat die menschelike natuer bi gheuoedt wort
ghelijc gefigureert is lange tijt hier te voren ghelijc alstu vinden moechts
wilstu studeren inder coningen boec Dese winnebroots hadde hier voretijts
sinte barnaert. als twijf by hem al naect lach ende ontcleet maer wat dat si
hem vermaende. of wat si hem aen taste nye en wast in hair moege wat si daer
toe dede om hem te doen keren tot haer toe. want alle haer tasten ende
spreken en geuoelde hi niet alsoe was hi ghewapent mit desen tween
voerscreuen hantscoen Doir twelc van noots wegen hem laten moest ende van hem
[26va] scheide al bescaemt ende sonder hem te quetsen ghinc si van hem ende
dat deden die hantschoen daer hi mede gewapent was. Ende daer bi radic dy
datstu di oec daer mede wapens ende daer om heb icse di gebracht Uanden swaerde
sulstu oeck weten dattu geen beter wapen en moechts crigen want die hem mittet
zwaet behelpen can ende anders gheen wapen en hadde so soude hi nochtan meer
geducht zijn of hi alle dander wapenen hadde Dit zwaert is gehieten iusticie
het wt gelesenste bouen allen anderen het costelijcste dat ye coninck of
prince voerde. Het geeft een yegelic alst tijt geeft dat hem toe behoort. het
is een keyserlic of coninclic swaert om mede te regieren. want sonder dit
swaert en mach nyemant wel regieren want het is altijt dreygende den
misdadigen het wacht den mensche van misdoen. het dwincht het herte gode te
minnen. het doet quade gedachte verkeren de wille begeerte ende verstannisse
der sielen onderhoudet inde vrese gods. het corrigeert alle scandelike ende
sondelike wecken. exempel hebstu aen sinte benedictus Die mitten swaerde
ghegort was de coninc hat hem gegort als hi hem heer maecte vander wet: Want
als hi sijn lichaem sach wel getempert ende dat hi niet obedieren en wilde
castidien ende sloechen soe [26vb] mit desen swaerde dat hi after dien nye
rebel noch ouerhoerich tegens hem en was Dit swaert sulstu dragen ende daer
mede sulstu di verweren tegen alle die gene die ic di voer genoemt hebbe die
op dy sware vyande sijn want du en hebs gheen quader vianden dan ontrent di
sijn. dus alstu enige van desen beuoels contrarij ende teghes dijn salichede
te willen gan ende rebel tegen dijn conciencie ter stont so sijt daer tegens
mit desen swaerde dat van dier crachten is dijnen viant soe te castien dat hi
after die tijt gheen macht meer hebben en sal ouer di noch enige rebellicheit
sal dorren toenen. Ende so wanneer datstu enige vindes dolen vanden rechten
wech ende die haer herte ontweget sijn peynsende op ongeoerdineerde dingen.
Alsdan sulstu mit dit swaert daer voer sijn ende elckerliken berechten ende
iaghen in sijn plasse daer hi behoort Urouwe seyde
ic het waer wel goet dunct mi dat ick een scheede van v hadde dit swaert in
te steken want al bloet en mocht ic niet draghen sonder mi te quetsen. Ende
oec sinte benedictus en droecht alsoe niet maer hadt ghegort ontrent hem.
alsoet de coninc droech ende dat hebdi mi geleert Ende dit swaert hadde een
rieme ende een schede daert in gesteken was ende ic soudse gaern hebben waert
wel [27ra] v wille also Seker seyde si du segs wel ende het gheneucht my seer
wel dastu mijn woerden so wel verstaen hebs waer bi du hebben suls tot dijn
wille de schede rieme ende gespe om tsvaert mede te gorden Doe sach icse
stappans ghaen tot een scoen rec daer de wapenen hinghen daer na nam zij de
schede ende brachtse mi ende seide. siet hyer daer in dat sinte benedictus
zweert stac doe hijt droech. goede riemen heuet om vaste te gordene ende
goede gespen om vaste te sluten. dus neemtse ende wachtse wel van verliesen.
Dese scheede is gehieten oetmoedicheit inde welke du dijn swert ende iusticie
schuldich sijt te steken ende decken. want al siestu enige duecht in dy ende
dattu enige duecht gedaen hebs. du zijtse sculdich te decken in dese schede
die gemaect is van enen doden velle om dij altoes te vermanen dattu sterflic
biste ende dattuut bi dy seluen niet gedaen en hebs maer by my Gedenct vanden
publicaen ende vanden pharizeeus die elcx sonder ghe haer lieder swaerden
droegen want die gene die tsijne in die scheede droech ende hem besondicht
kende was verheuen ende gheeert ende dandere vernedert om dat hij sijn swaert
al naect droech. beter eest dat een sijn misdaet kent ende hem seluen besiet
dan dat hi sijn rechtuaerdicheyt ontdecken sal ende seggen siet hier mijn
[27rb] zwaert dat ic al naect houde om iusticie te doen want alsoe doet die
houaerdige die vol beroemens is die anders niet en soect dan ydel glorie ende
gepresen ende geeert te wesen. alsoe en sulstu niet doen maer suls dijn
swaert in dijn schee steken ende vernederen di twelc di oec veel bet betamen
sal Dan alstu dat
swaert aldus in die sceede gedect hebs dan sulstu dy mitten rieme gorden om v
wapenen daer mede te gader te duwen om dattuse te vaster ende te sekerder
dragen suls. want nyemant wel gewapent en is ist dat sijn wapen niet vast
ghegort en is ende inde gespe wel vast ghesloten De rieme hiet geduericheit
ende de gespe ghestadicheyt die altoos te gader sijn sculdich te houden
sonder scheyden want ter noot en doech deen sonder dander niet De ryem
ouermits sijn grote lanchede hout de wapenen in haer cracht mit het zwaert
dat zij op hout ende houtse te gader datse niet ontcleet noch gescheiden en
worden. De gespe hout ende sluyt den ryem: dat hi niet en ontbinde en houtet
so in vaste ende gestadiger staten want het ist gerechte slot vanden wapen Al
dus also du geeyscht hebs so gheuic di ende gelieft my wel datstuse hebs
wantse di al wel van noode sijn Dus wercter mede als du sculdich sijs ende du
suls dijn selfs profijt doen [27va] Als ic
dese woerden hoerde soe wardt ic peynsende ende als niet alte wel te vreden
want mijn meninge en was niet sulc een schede te hebben ic waende wel een
ander schede rieme ende gespe ghehadt te hebben lichter om dragen Ende had
doe wel ghewilt dat ic tporpoynt quijt had geweest maer ic sweech ende en
dorster niet af spreecken Dese woerden
gheeyndt vande scheyde sprack si ter stont weder tot my aldus Hoert nu wat de
targe beduyt sonder wie nyemont wel ghewapent en is want si beschermt alle
dander wapen van breken Targe is geseit prudencia die salomon costumelic
drouch als hy een yegelic recht ende iusticie doen wilde ende was hem beter dan
tien ander targen van fijnen goude want by deser targen alleen ende niet van
alle zijn ander wapenen was hy gheeert ende ontsien maer daer nae als hine
verloren had al zijn ander wapene en halp hem niet en stroe maer waren alle
gelijc mit de targe verloren Dus soe rade ic datstu dese taerge draechs om
dander wapen mede te beschermen tegens dijn vyanden Dus de tijt is hier
trectse an ouer v ander wapen want hier mede soe zijdy van als voersien dat
van wapen te wege v van node weesen sal ende van gheenen anderen dinghen en
hebstu meer gebreke [27vb] Als ic
dit hoerde verscricte ic my als die onghewoen was enighe wapen te draghen Oec
mede tporpoynt dwang ende bewoech my zeer maer doer haren wille soe began ic
my te wapenen Eerst deed ic an het pansyser ouer tporpoynt of wambuys dat
gedaen dede ic an de dobbelde gorgerijn ontrent mijn kele daer na sette ic
den helm opt hoeft daer nae nam ic mijn hantschoe ende gorde doe het swaert
Als ic aldus ghewapent was nam ic de taerge of schilt voer mi ghelijcse mi
beuolen had al wast dattet my ten alder besten niet en behaechde |
Toen nam me
Gratie en leidde me in haar kamer waar veel mooie wapens over een rek hingen
om veel volk mee te wapenen als dat een man van oorlog toe behoort als
pantsers, halsstukken, helmen, schilden en zwaarden en veroorloofde me te
wapenen van alles wat ik nodig zou hebben, maar ik wist niet welke wapens me
het beste dienen zouden want ik had nog nooit van mijn leven een wapen
gedragen en wist ook niet hoe ik ze aan zou doen. Dus zei ik; Vrouwe, door
genade bid ik u, wil me toch wijzen welke wapens ik nemen zal en hoe ik me
moet wapenen tenzij dat ge me wil helpen deze wapens aan te doen want zo heb
ik het nog nooit gedaan. Toen nam ze porpoent of wambuis gemaakt van een wonderlijke
manier. Zeker zag ik nooit zulke nog hoorde er van spreken. Want recht achter
op de rug was gesteld een aambeeld recht omgeslagen van hamers te ontvangen
en dat gaf ze me allereerst. Ziet hier, zei ze, dit is een wambuis en de
beste die ooit een man droeg want wie hand nog voeten had en met een vel
tezamen hing en dat hij zonder meer dit aan had zo mocht hij nimmermeer
overwonnen zijn, maar hij zou met grote eren overwinnen en victorie hebben
over al zijn vijanden. En nog zeg ik u meer dat diegene die dit wambuis aan
heeft hij doet zijn profijt en daar andere doen hun schade want tempeest laat
zijn koren groeien en de pest vult zijn kelder, van grote hardheid heeft hij
zachte bedden en van kwellingen grote blijdschappen, vasten doet hem vet wezen
en ziekte die versterkt hem, ziekte en narigheid dat is zijn solaas en is
gestikt met vele stikken omdat men het wambuis noemt. Alzo diegene die het
aan heeft wordt met stikken gewapend en zonder stikken deugd het hem niet.
Wil u weten hoe het geheten is? Men noemt het geduldig dat gemaakt is om pijn
te dogen en grote steken te ontvangen zonder mompelen of gram daarom te zijn,
maar dankbaar. Deze wambuis had koning Jezus aan vanwege uw wil toen hij naar
het kruis ging en werd gestoken op dit wambuis dat geduldig is want hij het
al lijdzaam verdroeg. Dus is het wel te merken dat het goed is naar dat het
die grote koning aan had toen hij strijden zou. Dus neem ze en doe het aan,
ik raadt het u aan want van alle wapens behoort dit eerst aangedaan te wezen
die hem terecht wapenen wil. Toen nam ik
dit wambuis en deed het aan maar het was me vreemd te moede want het dacht me
zeer te wegen en te nauw te zijn en overwoog het me te dragen. Vriend, zei
ze, dit wambuis is u wel te pas was u daarnaar gesneden maar u bent al te vet
en te dik in uw lijf en u bent al te weelderig opgevoed tot nu toe en hierbij
is het dat u dit wambuis zonder pijn niet dragen mag. Dus is het nodig dat u
zich stelt naar dit wambuis en wat van u legt dat u teveel hebt zo zal u het
gemakkelijker mogen dragen. Vrouwe, zei
ik, ik zal me besnijden naar dit wambuis alsof ik een beeld van hout was.
Neen, zei ze, indien u het dragen wil zonder af te doen zal het zichzelf wel
vormen naar uw lijf. Want al lijkt het u zwaar en hard, in het begin is het maar
om u te pas te stellen. Maar als u te pas zal gesteld zijn zo zal het u niet
bezwaren nog pijnlijk wezen. Is er iemand die u slecht toespreekt of lelijk
keer hem de rug toe zonder tegen te spreken. Al hoort u een hond bassen
stoort u er zich niet aan en biedt hem het aanzicht en laat hem slaan zoveel
als hij wil want met de slagen die hij u geeft zal u te pas gesteld worden en
u zal daaraan verdienen gekroond te zijn want met zulke slagen en smeden zal
ge gesmeed worden een kroon die niemand genaken kan. Dat is de kroon der
martelaars die met dit wambuis of porpoynt gewapend waren. Die van de slagen
die ze ontvingen de kroon bereid was. Dus zo raad ik u aan dat u dit wambuis
mee draagt want het zal gauw nodig zijn. Dat zal zijn als narigheid u overal opwacht
en bespieden zal en haar bedienden naar u zenden om u te bespringen en op u
zulke grote slagen slaan en indien u was zonder het wambuis zodat u wezen zou
in grote vrees van de dood. Nu doet wat u wil en u best gedaan lijkt. Vrouwe, zei
ik, uw zeggen vergenoegt me wel en ik zeg daar niets tegen, maar me lijkt dat
mijn macht niet zo ver strekt dat ik het wambuis zou dragen of gedogen mogen.
Niettemin ik zal me pijnigen het te dragen zo lang als ik zal mogen. En is
het dat gij me enige wapens meer wil geven wil ik ze vlijtig aandoen en
dragen. Toen reikte ze
me een mali‘nkolder dat boven maten mooi was en zei: Neem deze mali‘nkolder
of pantser dat in tijden voorleden gemaakt was om tegen de dood te vechten en
tegen al haar gezin, dat is tegen pijn, kwelling en vrees, want de dood is
zoÕ n vreselijk beest zo wie dat het ziet verliest zijn zinnen, memorie en
hoop en hij blijft verloren is het dat hij hiermee niet gewapend is. Maar zo
wie hier mee gewapend is ontziet het niet en durft dapper te gaan in alle
oorlogen om prijs en eer te bejagen. Dit pantser smeedde hier voortijds de
smid van de opperste landen die de zon en de elementen smeedde zonder hamer.
In die tijden wist men van geen ander wapen te spreken nog te dragen. En nog
is hij niet goed gewapend die met deze wapens niet gewapend is. Deze
mali‘nkolder of pantser die is genoemd sterkte daar hier voortijds Gods
kampioenen mee gewapend waren die de dood niet ontzagen, zo vast was dit
pantser gemaakt zodat men er met geen wapen mali‘n van breken mocht want het
was genageld met dezelfde nagels daar de smids zoon mee genageld was. En dat
ijzer was ook geweekt in het bloed dat van hem liep uit zijn zijden en daarom
is het zo sterk en vast. En alle die het aan hadden toentertijd waren zo
dapper dat geen kwelling nog oorlog zo vreselijk was dat zij het ontzagen. En
hierbij zal u het mede aan doen. Toen nam ik
dat pantser terstond en zei: Vrouwe ik bid u hartelijk dat eer ik dit pantser
aan doe gij me alle wapens tonen wil daar gij me mee wapenen wil want nadat
ik wapens zag daarna zou ik me willen ordineren. Toen reikte ze me een
halsstuk, een helm en een taerge of schild, een paar handschoenen en een
zwaard en zei aldus: Met al deze wapens moet u ten minste gewapend zijn en u
zal er ook goed mee doen zodat u zich goed verweren kan. En ik zou u andere
geven kende ik u sterk genoeg. Maar ik zal ze behouden voor sterkere die ik
vinden zal dan u bent. Met de helm en halsstuk zal u zich eerst wapenen om
hoofd en hals te beschermen. Daarna zal u de handschoen aan doen want zonder
dat uw handen bedekt te zijn zou u niet goed gewapend zijn. U moet ook
weten dat de helm is getemperd van zien, van horen, van dingen voelen die u
deren mogen. Want alzo de helm het hoofd bedekt alzo beschermt het getemperd
dat oog dat het hem niet te ver keert in zotheden want was de nauwheid der
ooggaten daar mocht zulk geschut in komen dat het recht ter hart zou gaan en
zonder remedie ter dood verwonden. Deze helm stopt mede het gehoor van roddel
zodat het er niet inkomt en mag ter hart niet hinderlijk zijn. Tot het wiket
of kijkgat toe mogen zij komen maar niet ter grote ingang, daar kunnen ze
niet komen want deze helm verstopt en beschermt zo scherp de vrije ingang van
het hart zodat het niemand deren mag. Dus om u goed te beschermen voor veel
zorgelijke zaken zo is u deze helm wel nodig die genoemd is de helm van
zaligheid waar Sint Paulus ons van vermaant of laat op het hoofd hebben. Nu zal ik u
verder zeggen van het halsstuk die soberheid is geheten om uw keel te
bewaken. En is een deel getemperd en was gemaakt om gulzigheid te weerstaan.
Maar u moet nog weten dat dit halsstuk gemaakt is van dubbele mali‘n. Want
met enkele was ze niet sterk genoeg vanwege dat gulzigheid dubbele
verwoedheden heeft als van smaak en veel spreken want kwaad spreken is een
werktuig waar een zijn buren mee kwets ter dood toe, ja, dat ongeneselijk is
zoals u nog wel vernemen zal zoals u hierna nog zelf zal zien. Dus tegen een
zodanige trawant is het goed te hebben dit halsstuk want het is een ding dat
zeer zeker is, hoewel dat het een klein wapen is dus raad ik u aan dat u
daarmee voorzien bent en gewapend als van uw eten en drinken. Wat u vindt
wees tevreden en neem het in dank aan
en wees met een weinig tevreden. Als van veel spreken zo wacht u mede
en miszeg niemand, maar spreek tegen elk eerbaar. Met dit halsstuk was
gewapend de abt van Chaalich (?) Sint Willem want met water en brood
vergenoegde hij zich zo net goed alsof hij veel gerechten gehad had zoals u
vinden mag in zijn legende. En alzo mag u ook weten dat in veel spreken was
hij niet alleen getemperd, maar hij temperde de kwaadsprekers als hij ze
spreken hoorde want in veel spreken ligt vaak groot perikel en daar komen
grote lasten van. Hierbij zo zeg ik u en raadt u aan dat u uw keel met dit
halsstuk goed voorziet en wapent tegens deze twee voor beschreven. Van de
handschoen zo zeg ik u ook dat het nodig is dat u ze goed bewaart want was u
in de hand gekwetst u zou weinig kunnen doen met de andere leden. De handen
moeten gewapend zijn met de handschoen, dat is tasten en verontreiniging.
Want hoewel dat men aan het geheel lichaam tasten en gevoel heeft, nochtans
in de handen is het tasten principaal. En daarbij versta ik het tasten
principaal bij de handen. De handschoen daar u voor dit tasten mee gewapend
zal zijn die zijn gezegd te wezen een derde deel getemperd dat men noemt
continentia of ingetogendheid die dubbel verstand in zich heeft als in de
daad en in de wil. Want de daad was niet genoeg was de wil er niet mede. Een
man was nimmermeer goed gewapend met een handschoen, dat is de wil en de daad
behoren tezamen. Deze ingetogenheid aldus gedubbeld wordt van enige
winnenbrood genoemd want bij hem, dat is met de handschoen, wint men brood
waarbij de menselijke natuur gevoed wordt gelijk afgebeeld is lange tijd hier
tevoren zoals u vinden mag als u wil studeren in het Koningen boek. Deze
winnebrood had hier vroeger Sint Bernhardus toen het wijf bij hem al naakt
lag en ontkleed maar wat dat ze hem vermaande of wat ze hem aantastte, niet
was het in haar vermogen wat ze daartoe deed om hem te doen keren tot haar
toe want al haar tasten en spreken voelde hij niet, alzo was hij gewapend met
deze twee voorschreven handschoenen. Daardoor moest ze van nood wege hem
verlaten en van hem scheiden geheel beschaamd en zonder hem te kwetsen ging
ze van hem en dat deden die handschoenen waarmee hij gewapend was. En daarbij
raad ik u aan dat u zich ook daarmee wapent en daarom heb ik ze u gebracht. Van het zwaard
zal u ook weten dat u geen beter wapen kon krijgen want die hem met het
zwaard behelpen kan en anders geen wapen had zo zou hij nochtans meer geducht
zijn of hij alle andere wapens had. Dit zwaard is geheten justitie en is het
uitgelezenste boven alle anderen, het kostbaarste dat ooit een koning of
prins voerde. Het geeft iedereen de tijd dat hem toebehoort. Het is een
keizerlijk of koninklijk zwaard om mee te regeren want zonder dit zwaard mag
niemand goed regeren want het is altijd dreigend de misdadige, het bewaakt de
mens van misdoen, het dwingt het hart God te minnen, het laat kwade gedachte
veranderen, de wil, begeerte en verstand der zielen onderhoud het in de vrees
Gods. Het corrigeert alle schandelijke en zondige werken. Een voorbeeld hebt
u aan Sint Benedictus die met het zwaard omgord was. De koning had hem omgord
toen hij hem heer maakte van de wet. Want toen hij zijn lichaam goed
getemperd zag en dat hij niet gehoorzaamde wilde kastijden en sloeg hem zo
met dit zwaard zodat daarna die nieuwe rebel niet ongehoorzaam tegen hem was.
Dit zwaard zal u dragen en daarmee zal u zich verweren tegen al diegene die
ik u voor genoemd heb die op u zware vijanden zijn want u heeft geen kwadere
vijanden dan omtrent u zijn. Dus als u enige van deze tegen voelt en tegen uw
zaligheid willen gaan en rebelleren tegen uw geweten terstond zo bent ge
daartegen met dit zwaard dat van die krachten is om uw vijand zo te kastijden
dat hij na die tijd geen macht meer hebben zal over u nog enige
rebellerigheid zal durven tonen. En zo wanneer dat u enige vindt dolen van de
rechte weg en die in hun hart verdwaald zijn peinzend op ongehoorde dingen
alsdan zal u met dit zwaard daarvoor zijn en elk berechten en jagen in zijn
plaats daar hij behoort. Vrouwe, zei
ik, het was wel goed lijkt me dat ik een schede van u had om dit zwaard in te
steken want al bloot mocht ik het niet dragen zonder me te kwetsen. En ook
Sint Benedictus droeg het alzo niet maar had het omgord omtrent hem alzo het
de koning droeg en dat heb je mij geleerd. En dit zwaard had een riem en een
schede daar het in gestoken was en ik zou het graag hebben was het wel uw wil
alzo. Zeker, zei ze, u zegt goed en het vergenoegt me zeer goed dat u mijn
woorden zo goed verstaan hebt waarbij u hebben zal tot uw wil de schede, riem
en gesp om het zwaard mee te gorden. Toen zag ik
haar gelijk gaan tot een mooi rek daar de wapens hingen, daarna nam zij de
schede en bracht het mij en zei: Ziet hier, daarin dat Sint Benedictus zwaard
stak toen hij het droeg, goede riemen heeft het om vast te gorden en goede
gespen om vast te sluiten, dus neem ze en wacht ze wel van verliezen. Deze
schede is geheten ootmoedigheid waarin u uw zwaard en justitie moet steken en
bedekken. Want al ziet u enige deugd in u en dat u enige deugd gedaan hebt u
moet ze bedekken in deze schede die gemaakt is van een dood vel om u altijd
te vermanen dat u sterfelijk bent en dat het bij u zelf niet gedaan heeft
maar bij mij. Gedenk van de tollenaar en van de farizee‘n die elk bijzonder
graag hun zwaarden droegen want diegene die het zijne in de schede droeg en hem
zondig kende was verheven en ge‘erd en de andere vernederd omdat hij zijn
zwaard al bloot droeg. Beter is het dat een zijn misdaad kent en zichzelf
beziet dan dat hij zijn rechtvaardigheid ontbloten zal en zeggen; ziet hier
mijn zwaard dat ik al bloot hou om justitie te doen want alzo doet die
hovaardige die vol beroemen is die niets anders zoekt dan ijdele glorie en
geprezen en ge‘erd te wezen. Alzo zal u niet doen maar zal ge uw zwaard in uw
schede steken en vernederen wat u ook veel beter betamen zal. Dan als u dat
zwaard aldus in die schede bedekt hebt dan zal u zich met de riem omgorden om
u te wapenen en daarmee tezamen te duwen omdat u te vaster en te zekerder
dragen zal. Want niemand is goed gewapend is het dat zijn wapen niet vast
gegord is en in de gesp goed vast gesloten. De riem heet gedurigheid en de
gesp gestadigheid die altijd tezamen gehouden moeten worden zonder scheiden
want ter nood deugt de een niet zonder de ander. De riem vanwege zijn grote
lengte houdt de wapens in hun kracht met het zwaard dat zij ophoudt en hou ze
tezamen zodat ze niet ontbloot noch gescheiden worden. De gesp houdt en sluit
de riem dat het niet opent en hou het zo in vaste en gestadige plaatsen want
het is het echte slot van het wapen. Aldus alzo u ge‘ist hebt zo geef ik u en
belieft me wel dat u ze hebt want ze zijn u wel nodig. Dus werk er mee zoals
u moet doen en u zal uw eigen profijt doen. Toen ik deze
woorden hoorde zo werd ik peinzend en niet al tevreden want mijn mening was
niet om zoÕn schede te hebben, ik waande wel een andere schede, riem en gesp
gehad te hebben en lichter om te dragen. En had toen wel gewild dat ik het
halsstuk kwijt was geweest, maar ik zweeg en durfde er niet van te spreken. Deze woorden
be‘indigd van de schede sprak ze terstond weer tot mij aldus. Hoort nu wat de
schild betekent zonder wie niemand goed gewapend is want ze beschermt alle
andere wapens van breken. Schild wordt genoemd jurispruntie of
rechtsopvatting die Salomon in het gebruik droeg als hij iedereen recht en
justitie doen wilde en was hem beter dan tien ander schilden van fijn goud
want bij dit schild alleen en niet van al zijn ander wapens was hij ge‘erd en
ontzien, maar daarna toen hij hem verloren had hielpen al zijn ander wapens
hem geen stro maar waren alle gelijk met het schild verloren. Dus zo raad ik
aan dat u dit schild draagt om de andere wapens mee te beschermen tegen uw
vijanden. Dus de tijd is hier, trek het aan over uw andere wapens want
hiermee zo bent ge van alles voorzien dat van wapen wege u nodig zal zijn en
van geen andere dingen hebt u meer gebrek. Toen ik dit
hoorde schrok ik als die ongewoon was enige wapens te dragen. Ook mede de
wambuis dwong en bewoog me zeer, maar door haar wil zo begon ik mij te
wapenen. Eerst deed ik aan het pantser over het porpoynt of wambuis en dat
gedaan deed ik aan de dubbele halsstuk omtrent mijn keel, daar na zette ik de
helm op het hoofd, daarna nam ik mijn handschoen en gorde toen het zwaard.
Toen ik aldus gewapend was nam ik de taerge of schild voor me gelijk ze me
bevolen had al was het dat het me te aller beste niet behaagde. |
<houtsnede:
links de slapende pelgrim, rechts Gratie Gods en de pelgrim in volle
wapenrusting>
[28ra] Als ic
my seluen gewapent vant ende tgewichte op mijn leden beuoelde ende datse my
bezwaerden so andwoerde ic gracien ende seyde O vrouwe ic bidde v op ghenaden
al ist dat ic v clage dat ghi v niet belghen en wilt want dese wapenen
beswaren mi so zeer dat ic qualic voert gaen mach Ende ic beducht my zeer
hier te moeten bliuen of alle de wapen weder moeten of doen Den helm alder
eerst die my al gheheel verdoeft ende verblint dat ic niet en sie noch en
hoer dat mi onuerdragelic is Oec mede mijn gorgiere rampe moetse hebben nijpt
my soe dat my dunct dat ic worge ende qualic spreken mach of yet nemen mach
dat mijn lichaem van node is De hantschoen quetsen my bouen mate opt corte al
soe seg ic van alle dander wapenen [28rb] want alle quetsen zij my so seer
dat ict van pinen niet vertellen en mach want ic ben begrepen ghelijc dauid
was die niet gewoen en was wapen te draghen want hy was gewapent maer hy
deedse weder lichtelic wt Dus so wil ic doen als hij dede ende ontladen my
van den harnaschen ende leggense al te samen of ende passeren met mijn
palster. Het is beter dat ic my ontlade dan dat ic hier bleue want ic en
soude niet moghen gaen Dus bid ic v waerde vrouwe dat ghijt in ghenen ondanc
nemen en wilt Seker seyde
zij. Nu schijntet wel datstu mijn seggen niet onthouden en hebs noch verstaen
of by auentueren du houdes mijn woerden voer logentale ende bedroch Vrouwe
seyde ic doer god bid ic v genade ic weet wel dat gij niet en [28va] segt dan
alle dat ten besten geoerdineert is. maer mijn crachten en strecken soe verre
niet dat ic lange dese wapen gedraghen mach. niet dat ic yet vergeten hebbe
uwe woerden want my gedinct wel dat ghy geseyt hebt al duncken mi dese
wapenen int eerste swaer dat het niet langhe dueren en soude maer wel gewoen
worden soude. maer ic seg v dat icx in gheender manieren dragen en mach
ouermits grote cranchede die ic in my seluen vinde ende de grote harthede die
ic inde wapene vinde. twelc twee dingen sijn die niet en accoerderen te same
Waer om hebstu seide si my dan gemoyt ende aen my versocht om te hebben ende
du en moechstese niet dragen noch en wilts O vrouwe antwoerde ick hair ic en
peynsder niet om als gij mi dair eerst in tale af sette ic eyschste v sonder
meer een palster die beslagen waer. maer als ghi my van de wapenen spraect
crech icker genoecht in wel meenende dat icse soude hebben connen gedragen
maer het is al andersins want in my en vindic gheen cracht want ic werder af
soe flau dat ics niet langer harderen en mach het en zij dat icker cortelicke
af ontlast werde Dv en hebs de
cracht niet seyde si want du en hebs therte niet nochtans hebstu de
schouderen groot genoech ende alle de an[28vb]der leden. du souds sterck
genoech sijn hadstu tharte in di want van therte coemt de sterchede vande
man. gelijc de appel coemt vande appelboem want bi een cleyn man sidi een
ruese gerekent ende ghy wedersegt dese wapen te dragen wat soutstu voir een
ander wapen draghen du alstuse voer di seluen niet draghen en moechts. segt
mi doch wat sulstu doen alstu dinen wech suls gaen ongewapent ende du
verspiet ende aen geuochten suls worden van dinen vyanden om dy te doden. Dan
sulstu roepen elaes en sal ic nymmermeer mogen vinden gracie gods die mi
weder sal willen wapenen. Helaes waer om bin ic ontwapent waer om en steldic
mijn geloue in gracie niet nv bin ic in als bedroghen Ende alstu aldus
geroepen hebs ende ter doot gewont suls sijn waenstu mi dan so lichtelic
weder te crighen alstu my nv niet gelouen en wils om dijn selfs profijt Ende
wat soudicker dan doen du sijts nv sculdich stercker te sijn dan du dan suls
sijn. want dan sulstu ghecranct sijn vande wonden dye du ontfangen suls
hebben. wat soudic veel pinen om niet doen na dien datstu nv geen wapen en
moechs dragen want nv ist tijt wapen te leren dragen sonder langer te beyden.
Dus wilstu my gelouen du suls de wapen aen houden om di daer mede te behelpen
als noot wesen sal Ist [29ra] dat si di verwegen soe gaet al scoenkins want
al scoenkens gaet men wel verre Een out wijf een paerlic doer gaende voerdert
somtijts meer dan een ionc man te paerde die hem seer haest want hy dicwil
getoeft wort Uan dat du
spraecs van dauid hoe dat hi sijn wapen of leide Ic seg di wilstu di na hem
voegen so en wil ic di niet begripen Maer wilt wel verstaen dijn fondament
daer du op wils fonderen. want alder eerst sijtstu sculdich te mercken sijn
kinshede want hij was doe een cleyn kint als de hystorie seyt. ende syn
wapenen en waren geen kints wapenen maer sauls wapenen die de meeste was
vande lande du moges oec wel peysen dat si groot waren ende swaer waer bi
dauid na sijn ionchede niet wel dragelic en waren al wast datse saul droech
die groot ende sterc was want dat goet is om tgroet en is niet goet om
tcleyn. gelijc dat aristotules vertelt Maer hadde dauid so groot geweest als
ghi sijt ende als hi sint geworden was ende hi hem dan ontwapent hadde so
hadstu reden exempel aen hem te nemen. ende te doen als hi dede. maer nye en
dedy alsoe noch en leerde doen want als hij man was in allen oerlogen was hi
gewapent ende nye sonder wapen geuonden want anders en waer hi niet leuende
ghekeert wt den stride Hi beminde altijt de wapenen ende [29rb] als hy sauls
wapene of leyde soe nam hi andere daer hi golias mede dode. waerstu een kint
als hi was so mochstu doen als hi dede maer du sijts nv groot genoech om
wapen te dragen. ende du hebs scande dat te wederseggen ende niet te dragen.
Vrouwe seide ic. ic sie wel dat ic mit arguweren niet winnen en mach mer ic
seg v in corten worden dat ic dese wapenen of moet doen ende niet langer
dragen en mach. ic wilse al af doen want daer en isser gheen si en quetsen my Hier mede
ontslotic de gespe ende ontdede de wapen. nederleide mijn swaert ende de
scheede mitten scilt Als gracie my sach dus ontwapenen wederhiltse my ende
seide. na dien datstu di van als ontwapenen wils te minsten soutstu mi
gebeden hebben dat ic di wilde gaen halen yemant die sterck waer om de wapene
na di te dragen om dye te besigen alst noot wesen soude. Ay vrouwe ic heb v
so veel ghemoeyt dat ics v niet vergen en der. maer ic bids v vriendelic ende
versoeck dat ghi mi aen een wilt helpen ende si die niement weygeren en can
beloefde mi alsoe te doen |
Toen ik me
zelf gewapend vond en het gewicht op mijn leden voelde en dat ze me
bezwaarden zo antwoorde ik Gratie en zei: O vrouwe, ik bid u op genade, al is
het dat ik bij u klaag dat u niet verbolgen zal worden want deze wapens
bezwaren me zo zeer dat ik slecht voort kan gaan. En ik beducht me zeer hier
te moeten blijven of alle wapens weer moeten af doen. De helm allereerst die
me al geheel verdoofd en verblind zodat ik niets zie nog hoor dat me
onverdraaglijk is. Ook mede mijn halsstuk, ruimte moet ze hebben en nijpt me
zo dat me lijkt dat ik gewurgd wordt en slecht spreken mag of iets vernemen
mag dat voor mijn lichaam nodig is. De handschoenen kwetsen me boven mate, en
in het kort, alzo zeg ik van alle andere wapens want alle kwetsen zij me zo
zeer dat ik het van pijn niet vertellen kan want ik ben gegrepen gelijk David
was die niet gewoon was wapens te dragen want hij was gewapend, maar hij deed
ze gauw weer uit. Dus zo wil ik doen zoals hij deed en ontladen me van het
harnas en leggen ze alle tezamen af en gaan met mijn pelgrimsstaf. Het is
beter dat ik me ontlaad dan dat ik hier blijf want ik zou niet mogen gaan.
Dus bid ik u waarde vrouwe dat gij het in geen ondank aannemen wil. Zeker, zei ze.
Nu schijnt het wel dat u mijn zeggen niet onthouden hebt nog verstaan of bij
avonturen u houdt mijn woorden voor leugentaal en bedrog. Vrouwe, zei ik,
door God, ik bid u genade, ik weet wel dat gij niets zegt dan het aller beste
aanbevolen is, maar mijn krachten strekken niet zo ver dat ik deze wapens
lang dragen mag. Niet dat ik iets vergeten heb van uw woorden want me bedenkt
wel dat ge gezegd hebt al lijken me deze wapens in het eerste zwaar zodat het
niet lang duren zou maar wel gewoon worden zouden. Maar ik zeg u dat ik ze in
geen manieren dragen mag vanwege de grote zwakte die ik in mijzelf vind en de
grote hardheid die ik in de wapens vind wat twee dingen zijn die niet tezamen
overeenkomen. Waarom hebt u, zei ze me dan, gemoeid en aan me gevraagd om te
hebben en u kan ze niet dragen nog wil het. O vrouwe, antwoorde ik hier, ik
dacht er niet aan toen ge me daar eerst in dat gesprek van zei, ik eiste van
u zonder meer een pelgrimsstaf die beslagen was maar toen ge mij van de
wapens sprak kreeg ik er genoegen in en meende wel dat ik ze zou hebben kunnen
dragen, maar het is al anderszins want in mij vind ik geen kracht want ik
wordt er zo flauw van dat ik het niet langer harden mag, tenzij dat ik er
gauw van ontlast wordt. U hebt de
kracht niet, zei ze, want u heeft het hart niet, nochtans hebt u de schouders
groot genoeg en alle andere leden. U zou sterk genoeg zijn had u het hart in
u want van het hart komt de sterkte van de man. Gelijk de appel komt van de
appelboom want vergeleken bij een kleine man bent u een reus en gij weerlegt
deze wapen te dragen, wat zou u voor een ander wapen dragen? U, als u voor uw
zelf niet dragen mag. Zeg me toch wat zal u doen als u uw weg ongewapend zal
gaan en u bespied en aangevochten zal worden van uw vijanden om u te doden.
Dan zal u roepen eilaas en zal ik nimmermeer Gratie Gods mogen vinden die me
weer zal willen wapenen. Helaas, waarom ben ik ontwapend, waarom stelde ik
mijn geloof niet in Gratie en nu ben ik als bedrogen. En als u aldus geroepen
hebt en ter dood gewond zal zijn waant u me dan zo licht weer te krijgen als
u me nu niet geloven wil om uw eigen profijt. En wat zou ik er dan toe doen,
u moet nu sterker zijn dan u dan zal zijn want dan zal u verzwakt zijn van de
wonden die u ontvangen zal hebben. Wat zou ik veel denken om niets te doen na
dien dat u nu geen wapens wil dragen, want nu is het tijd wapens te leren
dragen zonder langer te wachten. Dus wil u mij geloven, u zal de wapens
aanhouden om u daarmee te behelpen als het nodig zal wezen. Is het dat ze u
zwaar zijn zo gaat het al mooi want al mooi zo gaat men wel ver. Een oud wijf
die steeds door gaat komt soms verder dan een jonge man te paard die zich
zeer haast want hij wil vaak vertoeven of rusten. Van dat u
sprak van David hoe dat hij zijn wapen af legde zeg ik u, wil u zich naar hem
voegen zo wil ik u niet begrijpen. Maar wil het wel verstaan van uw fundament
daar u op wil vestigen. Want allereerst moet u merken op uw kindsheid want
hij was toen een klein kind zoals de historie zegt en zijn wapens waren geen
kinderen wapens maar Sauls wapen die de grootste was van het land, u mag ook
wel bedenken dat ze groot waren en zwaar waarbij David het naar zijn jonkheid
niet goed te dragen was al was het dat Saul ze droeg die groot en sterk was
want dat goed is om het grote en is niet goed om het kleine gelijk dat
Aristoteles vertelt. Maar was David zo groot geweest als ge zegt en toen hij
Sint geworden was en hij zich dan ontwapend had zo had u reden een voorbeeld
aan hem te nemen en te doen zoals hij deed. Maar niet deed hij alzo hij nog
leerde want toen hij man was was hij in alle oorlogen gewapend en nooit
zonder wapen gevonden want anders was hij niet levend terug gekeerd uit de
strijd. Hij beminde altijd de wapens en toen hij Sauls wapens aflegde zo nam
hij andere daar hij Goliath mee doodde. Was u een kind zoals hij was zo mag u
doen zoals hij deed, maar u bent nu groot genoeg om wapens te dragen en u
hebt schande dat te weerzeggen en niet te dragen. Vrouwe, zei ik, ik zie wel
dat ik met argumenteren niet winnen mag, maar ik zeg u met korte woorden dat
ik deze wapens af moet doen en niet langer dragen mag. Ik wilde ze al af doen
want daar is er geen of ze kwetsen me. Hiermee opende
ik de gesp en ontdeed de wapens, legde mijn zwaard neer en de schede met het
schild. Toen Gratie me zag aldus ontwapenen weerhield ze me en zei: Nadat u
zich ontwapenen wil zou u me tenminste gebeden hebben dat ik voor u iemand
wilde gaan halen die sterk genoeg is om de wapens na u te dragen zodat u ze
kan gebruiken als het nodig zou wezen. Ay vrouwe, ik heb u zoveel vermoeid
dat ik het van u niet vergen durf. Maar ik bid u vriendelijk en verzoek dat
ge me aan iemand wil helpen en zij die niemand weigeren kan beloofde me alzo
te doen. |
<houtsnede:
links de slapende pelgrim, rechts de pelgrim met alleen tas en staf, met
gevouwen handen, en alle andere wapens naast zich op de grond>
[29va] Hier
mede ghinc si van mi ende ic bleef daer alleen daer ic mi van als ontwapende
ende ick en behilt niet dan male ende palster. ende stont recht ongewapent
als een pelgrim Als ic my seluen van als vant ontwapent wordick versteken in
groten wanhope niet wetende wat ic beghinnen soude. Soete heer god seide ic
wat sal ic doen dat ic gracien mijn meesterse ende regierster dus veel
gemoeyt hebbe. Sy hadde mi eerlic ende edelic gewapent gelijc een graue my en
gebrac niet Maer lacen tegen haer leringe ende soete vermaninge heb ic mi van
als ontcleet ende niet aen gehouden. O soete heer god hoe of waer heb ic mijn
cracht verloren ende waer om en bin ic niet starc ghenouch dat ic de wapen
dragen mocht ende gedogen [29vb] want seker ic waers veel te beter ende men
soude mi te meer prisen ende ontsien Maer het is om niet want ic en soudse in
geender manieren gedogen mogen Dus soe wil ic my seluen gheuen in handen van
gracie ende houden my van als aen haer Ic hope dat si my noch sal helpen ende
mi niet begeuen en sal want als nv isse in mijn werck waer by mijn troest te
meerder is. wan tom mijnen wil is si gaen halen een die mi de wapen after na
draghen sal |
Hiermee ging
ze van me en ik bleef daar alleen daar ik me ontwapende en ik behield niets
dan bedelzak en pelgrimsstaf en stond recht ongewapend als een pelgrim. Toen
ik mezelf ontwapend vond werd ik gestoken in grote wanhoop en wist niet wat
ik beginnen zou. Lieve heer God, zei ik, wat zal ik doen dat ik Gratie, mijn
meesteres en regeerster, aldus veel vermoeid heb. Ze had me eerlijk en edel
gewapend gelijk een graaf en me ontbrak niets. Maar eilaas, tegen haar lering
en zoete vermaning heb ik me als ontkleed en niet aangehouden. O lieve heer
God, hoe of waar heb ik mijn kracht verloren en waarom ben ik niet sterk
genoeg dat ik de wapens dragen mag en gedogen, want zeker ik was veel te
beter en men zou me te meer prijzen en ontzien. Maar het is om niet want ik
zou ze in geen manieren gedogen mogen. Dus zo wil ik mezelf geven in handen
van Gratie en houden me aan haar. Ik hoop dat ze me nog zal helpen en me niet
opgeven zal want als nu is ze voor mij aan het werk waarbij mijn troost te
meerder is. Want om mijn wil is ze gaan halen een die me de wapens na dragen
zal. |
<houtsnede:
links de slapende pelgrim, rechts pelgrim met staf en tas, Memorie en Gratie
Gods>
[30ra] Als ic
in dese state dus stont ende teghen my seluen sprac Soe sach ic gracie comen ende
bracht geleyt mit haer een ioncwijf die also my dochte gheen oghen en hadde ¦
Maer als zij wat naerder by my quam zo wardt ic gewaer dat haer ogen achter
in haer hals stonden ende voer en sach zij niet. Twelc my zeer verwonderde
ende vreesder my of ende viel so in een swaer ghepeyns Maer gracie seyde ter
stont tot my. Nu zie ic wel wat stouter ridder du zijs Dat wanneer du
sculdich waers te vechten so hebstu al dijn wapen of gheleyt ende zijs sonder
steec of slach verwonnen Dy soude wel van node zijn een warm badt ende een
sacht bedde om daer op te rusten ende een meester om dijn wonden te saluen
die gequetst zijn Vrouwe sey[30rb]de ic daer of suldy meesterse wesen ende
mijn troesterinne want ic ben soe moede dat ic de wapen niet langer gedraghen
en can. Ende ic bid v dat gy op my niet verstoert en wilt wesen want al mijn
hoep is an v dat gij my noch helpen sult Nu ziet seide si ic hebbe di bracht
dit ioncwijf van eenen verren lande om di te helpen in uwer noot. want ic sie
en helpe ic di niet du souds varinc qualic gaen dit ioncwijf sulstu mit di
leiden ende suls haer de wapene gheuen ende si salse dragen om alstuer noot
hebben suls dattuse altoos bereet hebben moghes. want en hadstuse ter noot
niet altoos bereet ter stont soustu sijn vermoert ende doot geslaghen ic
seide vrouwe van desen monstre of van desen ioncwiue soudic gaern weten den
name. ende waer bij dat zij [30va] aldus
wonderlic is ghescepen. Ic verscricker my af want ic nye sulc een dier en
sach Oec meendic dat ghy my een ionc vroem man tot een knape gebrocht sout
hebben om my te helpen ter noet want sulc een ioncwijf soude water dragen zij
en verstaet haer niet van wapen te dragen Vrient seyde si. Dit ioncwijf is
ghenoemt memorie de niet en plach te ziene toecomende dinghen Maer van oude
voerleden tijden can si wel spreken waer bij dat haer ogen achter staen Dus
so en ist geen saec om verwonderen maer is zeer noetsakelic di sciencie ende
conste studeren willen Ouer lange tijt waeren de clercken tot niet gecomen en
had dit ioncwijf haer goet ende wetenheit niet ghewacht alst mit arbeyt
vercreghen is Dus al ist dat si tlicht achter heeft Daer by sulstu weeten dat
si tresoriere ende wachster is van wetenheyt ende grote wijsheyt Ende du
beste oec scvldich te weeten dat si alle tijt mit haer draecht dit goet waer
dat zij gaet Dus doet haer dese wapen na dy dragen want zij salse so wel
dragen als bewaren sonder sorge Dus en neemtse in genen spijte Ic seg dy
diese tot een ioncwijf heeft dat hi sonder groten dienst niet en is want al
datstu niet dragen en moechs dat sal si wel dragen sonder last Ende dit sal
dy meerder schanden zijn dan ofse een man v nae droeghe die starc [30vb]
waer. Ende daer om heb icse dy mit opset gebracht om datstu somtijts alstu
haer sies dragen van schaemte niet en suls mogen laten du en suls dy oec
beproeuen somwijle ofstuse oec souds moghen draghen Urouwe seyde
ic nae dien dat het alsoe is ic en segger niet teghen want ic en soudts niet
volcomen mogen Dus laetse ons dan torsen op memorien: ic sal dan voer gaen
ende si sal my achter volgen Hier mede beurden wy de wapen op ende leyden se
op memorien diese gaerne nam ende droechse alsoet mi van node was Als memori dus
getrost was seydic O gracie Gods danc moet ghy hebben Vrient seyde zij nu
bistu al bereet te gaen na de scone stadt van iherusalem du hebs memorien die
dijn harnasch achter di draecht om dy te wapenen alst van node zijn sal du
hebs de male ende palster Van als bistu voersien hadstu van moyses brode Dus
gaet ende haeltet du hebs oerlof hoe wel datstuut niet verdient en hebs Maer
ymmer en wilt niet laten du en volcomes datstu sculdich zijs van doen want du
hebs al gesien ende gehoert hoemen sculdich is te doen. Doe ginc ic tot
moysesse ende bad hem om te hebben van zijnen brode Dat was vanden ouerscot
datmen den armen pelgrymen gaf ende hy en weygerde my niet ende ic stact in
mijn male [31ra] Doe
keerdic werder tot gracie haer danckende ende biddende dat si mi doch ter
noot niet begeuen en wilde want ic sonder haer niet gedoen en mocht Vrient
seide si du segts waer want sonder mi soustu ser lichtelic bescaemt worden
Dus dan na dat dijn bede redelic is meenic als nv mit di te gaen ende van di
te niet sceyden het en come toe doir dine sculde Vrouwe seide ic. ic dancke v
seer hogelic ende wil mi gaen stellen te wege als ic alder eerst mach Vrient seyde
si wilt wel verstaen in wat manieren ic meyne mit di te gaen Men vint enige
menschen die so grote hoep ende troest stellen op haer vrienden dat sijs veel
te quader sijn meenende al doen si quaet dat ment haer doer hulp van vrienden
verdragen sal Hier bi op datstu di op mi niet te serr verlaten en souds ende
dair op enich quaet mohen doen soe en willic van dinen ogen niet gesien sijn
want ic van dinen gesicht ende van allen menschen gesicht mi selluen bergen
mach soe dicke alst mi gelift Ende ic sal mi menichwerf bergen van dijnen
ogen alstu suls meenen dat ic bi di ben ende sal elder sijn dair ic te doen
sal hebben ende dat sal sijn alstu di anders dan rechtelic beleet suls
hebben. ende alstu di veronwaerts ende verpijns te vragen naden rechten wech
ende wanneerse di verdriet of dattuse niet gaen [31rb] en wils ende laten den
goeden wech ende gaen den quaden Hier om soe weest wiselic versien om wel te
gaen ende dijn beuaert wel te doen. want ic scheide nv wt dinen oghen dattu
mi niet meer sien en suls Alsoe drae al
si dit gesproken had soe wart icse quijt van mijn gesichte dies ic bouen
maten droeue was al en halpt mi niet Maer ymmer mijnen wech die ick an
genomen hadde wilde ic volcomen ende niet achter laten Ende seide tot
memorien neemt mijn wapen ende achteruolcht my want ick wil my gaen stellen
te weghe |
Toen ik in
deze staat aldus stond en tegen mezelf sprak zo zag ik Gratie komen en bracht
geleid met haar een jong wijf die alzo me dacht geen ogen had. Maar toen ze
wat dichterbij bij me kwam zo werd ik gewaar dat haar ogen achter in haar
hals stonden en voor zag ze niet. Wat me zeer verwonderde en me bevreesde en
viel zo in een zwaar gepeins. Maar Gratie zei terstond tot mij: Nu zie ik wel
wat voor dappere ridder ge bent dat wanneer u moest vechten zo hebt u al uw
wapens afgelegd en bent zonder steek of slag overwonnen. U zou wel een warm
bad en een zacht bed nodig zijn om daarop te rusten en een dokter om uw
wonden te zalven die gekwetst zijn. Vrouwe, zei ik, daarvan zal ge meesteres
wezen en mijn troostster want ik ben zo moe dat ik de wapens niet langer
dragen kan. En ik bid u dat gij op mij niet verstoord wil wezen want al mijn
hoop is aan u dat gij mij nog helpen zal. Nu ziet, zei ze, ik heb u gebracht
dit jonge wijf van een ver land om u te helpen in uw nood. Want ik zie help
ik u niet u zou vlug gaan en dit jonge wijf zal u met u leiden en zal haar de
wapens geven en ze zal ze dragen om als u het nodig zal hebben dat u ze
altijd gereed hebben mag. Want had u ze in nood niet altijd gereed terstond
zou u dan zijn vermoord en dood geslagen. Ik zei, vrouwe van dit monster of
van dit jonge wijf zou ik graag de naam weten en waarom dat zij aldus
wonderlijk is geschapen. Ik schrik er van want ik zag nog nooit zoÕn dier.
Ook meende ik dat ge mij een jonge dappere man tot een knaap gebracht zou
hebben om mij te helpen ter nood want zoÕ n jong wijf zou water dragen en zij
verstaat zich niet van wapens te dragen. Vriend, zei ze, dit jonge wijf is
genoemd Memorie die niet plag te zien toekomende dingen. Maar van oude
voorleden tijden kan ze goed spreken waarbij dat haar ogen achter staan. Dus
zo is het geen zaak om te verwonderen maar is zeer noodzakelijk die
wetenschap en kunst studeren willen. Al lange tijd waren de klerken tot niets
gekomen had dit jonge wijf haar goed en wetenschap niet bewaakt toen het met
arbeid verkregen was. Dus al is het dat ze het licht achter heeft daarbij
moet u weten dat ze schathouder en bewaakster is van wetenschap en grote
wijsheid. En u moet ook weten dat ze dit goed altijd met haar draagt waar ze
gaat. Dus laat haar deze wapens na u dragen want zij zal zo goed dragen en
bewaren zonder zorgen. Dus neem haar zonder spijt. Ik zeg u die haar tot een
jong wijf heeft dat hij niet zonder grote dienst is want al dat u niet dragen
mag dat zal zij wel dragen zonder last. En dit zal u meerder schande zijn dan
of een man het u na droeg die sterk was. En daarom heb ik haar met opzet
gebracht zodat u soms als u haar ziet dragen van schaamte het niet zal mogen
laten en u zal u ook soms beproeven of u het ook zou mogen dragen. Vrouwe, zei
ik, na dien dat het alzo is zeg ik er niets tegen want ik zou het niet
volkomen mogen. Dus laat het dan dragen op Memorie: ik zal dan voor gaan en
ze zal me achtervolgen. Hiermee beurden we de wapens op en legden ze op
Memorie die ze graag nam en droeg ze alzo het me nodig was. Toen Memorie
aldus beladen was zei ik: O Gratie, Gods dank moet gij hebben. Vriend, zei
ze, nu bent u al bereid te gaan naar die mooie stad van Jeruzalem, u hebt
Memorie die uw harnas achter u draagt om u te wapenen als het nodig zal zijn,
u hebt de bedelzak en pelgrimsstaf. Van alles bent u voorzien, had u van
Mozes brood. Dus ga en haal het, u hebt verlof, hoewel dat u het niet
verdiend hebt. Maar immer wil het niet laten wat u moet doen want u hebt
alles gezien en gehoord hoe men het moet doen. Toen ging ik naar Mozes en bad
om van hem te hebben van zijn brood. Dat was van het overschot dat men de
arme pelgrims gaf en hij weigerde het me niet en ik stak het in mijn bedelzak. Toen keerde ik
weer tot Gratie en bedankte haar en bad dat ze me in nood toch niet opgeven
zou want zonder haar zou ik het niet doen kunnen. Vriend, zei ze, u zegt
waar, want zonder mij zou u licht beschaamd worden. Dus dan na dat uw bede
redelijk is meen ik als nu met u te gaan en van u niet te scheiden of het
komt door uw schuld. Vrouwe, zei ik, ik dank u zeer hogelijk en wil me gaan
stellen te wege zo gauw ik kan. Vriend, zei
ze, wil het goed verstaan in welke manieren ik meen met u te gaan. Men vindt
enige mensen die zoÕ n grote hoop en troost stellen op hun vrienden zodat zij
het veel slechter hebben en menen al doen ze kwaad dat men het door hulp van
vrienden verdragen zal. Hierbij zodat u zich op mij niet te zeer verlaten zou
en daarop enig kwaad mogen doen zo wil ik van uw ogen niet gezien worden want
ik me mag me voor uw gezicht en van alle mensen gezicht verbergen zo vaak als
het mij belieft. En ik zal me vaak verbergen voor uw ogen als u zal menen dat
ik bij u ben en zal elders zijn daar ik te doen zal hebben en dat zal zijn
als u anders dan recht beleid zal hebben en als u zich verontwaardigd en
denkt te vragen nar de rechte weg en wanneer het u verdriet of dat u niet
gaan wil en verlaten de goede weg en gaan de kwade. Hierom zo wees wijs te
zien om goed te gaan en uw bedevaart goed want ik ga nu uit uw ogen zodat u
mij niet meer zal zien. Alzo gauw als
ze dit gesproken had zo werd ik haar kwijt van mijn gezicht dus was ik boven matig
droevig al hielp het me niet. Maar immer mijn weg die ik aangenomen had wilde
ik volkomen doen en niet nalaten. En zei tot Memorie, neem mijn wapens ende
achtervolg me want ik wil me gaan stellen te weg. |
<houtsnede:
links de slapende pelgrim, rechts de kaerl met een knots op zijn schouder, de
pelgrim en Memoria in een landschap>
[31va] Ende
als wi aldus gingen memorie ende ic. ende doe wij een stuc ghegaen hadden
neffens eenen berch al peynsende want ic droeue was om gracien dien ic also
verloren hadde. in minen wech daer ic lijden soude sach ic staen eenen ouden
kaerl die recht te mi waert quam gelijc als of hi mi hadde willen wederstaen
minen wech ende benemen. Groot ende lanc was hi ende ser mismaect mit eenre
langer gnbuulder nuesen ende scerp recht of hi mi eten soude. quam hi
fellicke te mi wairt bitende mit sinen tanden. op sinen hals droech hi enen
groten onbesuusten stock mit beiden handen daer hi hem op leende als hy
teghens my sprac. alsoe ghi horen moghet in wat manieren hi mi aen vaerde als
ic hem bi was comen Hoe waerstu [31vb] seide hi noeyt soe coene dattu dorstes
breken de wet die de coninc geoerdineert heeft ouer lanck. want die coninc
geboot dat niemant palster noch male en droege. ende bouen sinen gebode
hebstuse ghenomen ende brencse hier in minen ogen. wanen comt di die
stouthede. ende hoe waerstu so coene. ter quader tijt quaemstu hier noeyt in
al v leuen een [sic] deetstu meerder sothede Als ic alle
dese woerde gehoort hadde was ick veel meer veruaert dan te voren. geene antwoerde
en wist ic te geuen Enen aduocaet soude ic gehuert hebben had icken weten te
vinden want ics wel van node hadde Doe wart ick peynsende hoe dat ic ontgan
mochte ende sloech myn ogen opwaerts ende sach c[32ra] of hadde dat was vrou
reden die in wel spreken wel bekent is want si en seyt niet het en is al wel
gheordineert Ende om dat icse meer gesien had kende icse te bet ende was
haerders zeer blijde hopende dat dese oude kaerle bij haer ghestilt soude
warden die op my so qualic gesproken hadde Vrou reden ghecomen zijnde ghinc
ter stont tot hem ende seyde Nu seg my du kaerle hoe zijstu soe waenscapen
ende mismaect ende waer of dienstu Bistu een bailiu of een bespijer hoe
heetstu waen bistu ende waer om draechstu desen groten stoc die ghenen goeden
man en betaemt te draghen Dese kaerle
leende doe op zijn stoc ende seyde tot reden. Wat meendy ghij dunct my zijnde
een niewe questerighe thoent my vwe commissie so sal ic ten minsten weeten
vwen name ende of vwe macht alsoe groet is als gy aenschijn doet want anders
en meen ic op vwe vraghe niet te andwoerden Reden dit
horende haelde een bosse wt haer bosem daer zij een brief wt nam ende seyde
Sich hier mijn macht nem ende lese desen brief dan moechstu mijn macht weten
ende name ende waer om dat ic hier ghecomen ben Seker seyde
hij ic en ben geen clerck leestse selue gelieftet v want ic achtse seer
weinich Vrient [32rb] seyde zij Alle man en is van vwer opinien niet maer
daer om niet gij sultse nochtant horen lesen of mijn clerken en sullen my
gebreken. Doe riep zij my ende seyde Coemt hier ende leest voer desen ioncker
dese brief op dat hy mi mach andwoerden als hijse gehoert sal hebben Doe nam
ic den brief ende lasse dies de oude kaerel niet alte wel te vreden en was
want ter wijle dat ic las stont hy altijt ende beet op zijn tanden Ende de
teneur vanden brief was dus luidende Gracie gods Bij wien de coningen hem
seggen regnerende tot onser geminder vrouwen Reden in allen saeken getrouwe
geuonden Saluyt van dat wy dy gebieden te doen volcomen macht Wij hebben verstaen
dattter een vuyl lelic kaerl is geheten ruyd verstant die hem gemaect heeft
een verspier der weghen ende een rouer der pelgrymen ende wilse berouen van
haer palster ende male ende haer verblasende ende dreygende mit loghentale
ende bedroch Ende om te meer ontsichs heeft hi van houaerdichede ontleent
haer fellen stoc die genoemt is Obstinacie of eenwillige verstinicheyt die my
noch qualicker ghenoucht dan de oude kaerl selue Waer by wy dij ghebieden
ende machtigen datstu dijn wech daerwaert maecs ghebiedende ende beuelende
seer scarpelic op tgunt dat hy teghens ons verbeuren mach Dat hy zijnen omen
daer ic grote begherte [32va] stoc neder legge ende dat hi vant ander oflaet
ende cesseer Ende indien hijt wederseyt ende niet obedieren en wil. so
dachuaert hem ter rekeninge ten laetsten doemsdage ende daer of soe maken wy
di commissarijs ende gheuen dy daer toe volcomen macht Ghegeuen In onse iaer
xiiij.c.xxxvi. Als ic den
brief ghelesen had nam reden weder haer brief ende seyde tot den kaerle Nu
hebdy gehoert mijn macht ende waer omme dat ic hier come Dus so andwoert
gelieftet v op dat ghy hier gehoert hebt ende dat ic v geuraecht heb Wie sidi
seyde de kaerle Ic ben reden seyde si ghy hebt hier mijn name hooren lesen
ende wie ic ben. Droem dy of maecstu castelen in spaengien Ic heb wel gehoert
dat gij reden hiet maer om dat de name so lelic is heb ict v weder geuraecht
waer hebdi dit geuonden seide reden Ter molen seide hy ter molen daer ic
gheweest hebbe der voert ghi valsche mate ende steelt den luyden haer coren Coemt haer
seyde reden ende hoort my spreecken. Seker gij en spreect niet als de vroede
ter molen by auentuer hebdi gesien een mate die reden heet om haer grote
onreden te bedecken Maer daer by en ist geen reden maer het is bedroch ende
valschede tusschen de name ende het wesen ende ic wilder groet onderscheyt
tusschen maken Want het is [32vb] een ander dinc reden selue te weesen dant
is de name alleen daer of te hebben want mitter name dect een dief sijn
lelichede Hets dicwile gesien dat die niet schoen en is hem moey maect ende
die niet goet en is hem simpelic ghelaet Alle quadaders decken hem gaerne mit
de name van eenighe deucht int contrari om van den volcke niet bekent te zijn
Ende hier bi en is ducht niet te argher maer is een teyken datse goet is als
de quaethede haer daer mede verchiert Dus al heeft de mate daer du of segs
haer mit mijnen name ghepareert dat en is mijn eer niet sculdich mispresen te
zijn mar gepresen onder den verstandelen Wat duuel
seyde hy is dit my dunct ghy wilt ghepresen zijn daer een ander of
gheblameert soude sijn Maer kende ic geen vliegen in melcke so waer ic na v
segghen harde sot Meendi dat ic geen hont of cat en ken voer een paert of
eesel Ic kense al wel by haer name want zij ende haer namen zijn alleens waer
bij al ist dat gij reden heet. ic seg mede dat gij reden zijt ende ist dat
reden tcoren steelt ic segge oec dattet van v ghestolen is ende en meent niet
dat ghijt my anders sult doen verstaen Doe andwoerde
reden al lachende ende al in boerd nemende Nu sie ic wel dat ghy den aert
cont ende wel geleert hebt See[33ra] condi argueren ende goede exemplen geuen
ghy zijt een proper ionghelinc waerdier nae ghemaect. Ghy dunct my spot
houdende mit my seyde hy Seker ghi segt waer seide si ende noch sal ic meer
mit v spotten tot dat ic vwen name weten sal also gij den minen doet ende het
en is v eer niet dat ghijse heelt Eer seyde hy wat seg dy de oneer is v want
ghy hebt minen naem in gescrifte. maer gi slacht de man die zyn ezel socht
ende hi satter op maer my dunnct v ding is al dwaeshede O seyde reden si dy
de ghene die int gescrifte staet dat en wist ic niet Maer nv sie ic wel dat
ghi de man zijt sonder enich onderscheit vwe exemplen hebbent my wel getoecht
ende an v woerden die soe subtijl zijn weet ic dat ghij zijt Ruytuerstant so
dat ic v vergheue de onwetentheyt die ghi my ghedaen ende bewesen hebt doer
haete gy meent my te zijn als gy zijt Ruythede leerdet v. Ruyt ende
onuerstandel zijdi ende vwen rechten naem hebdi Met dese
woerden wart de karel al verbaest ende en wist wat seggen anders dan dat hy
sijn tanden te gader beet maer daer omme en zweech reden niet ende seyde Nae
dien dat ic weet vwen name soe en ist van ghenee node vorder nae v te vragen
want ic hebt al claer bescreuen dat ghy een verspider zijt der pelgrymen ende
wiltse berouen van [33rb] palster ende male waer om wilstu tegens tghebot
doen van mijnder vrouwen maer seit hij om dat si draghen de palster ende male
contrari het ewangelie als ic heb horen lesen in onse dorp daert in verboden
is datmen gheen palster noch male draghen en moet Dus als icse yemont sie
draghen teghens coninx gebot gaerne neem icse haer O seide reden het is al
anders te verstaen dat verbot was al verkeert Het is wel waer het was
verboden mar het wart weder geboden Het en is een coninc geen schande al
verkeert hi zijn wet om redelicke saecken Ende het waer om sal ic dy seggen
De ghene die die ten eynde is van zijn wech die en heeft van ghenen node
pelgrym te zijn Ende die geen pelgrym en is en behoeft palster noch male
Ihesus de coninc is self dat eynde van alle goede pelgrymen ende tot desen
eynde waeren zijn pelgymen tot hem gecomen bij zijn roupen als hy haer
verboedt dat si palster noch male dragen en souden. Ende mede was hy machtich
sonder hulpe van yemonde hemluyden te geuen haer noetruft van als dat
hemluyden ghebreken mach Oec mede hi wilde wanneer dat hyse wt sende om te
predicken dat si van de hoorders gheueodt waren want elc man wel waerdich is
zijn loen te ontfaene Ende daer mede was elx vernoucht r subtijlick [33va] Siet
dit was de saeck waer om dat den heilegen apostelen verboden was dat zij
palster noch male dragen en souden Maer daer na als si scheiden souden ende
de doot lijden ende de tijt daer of al veruolt was Hij die selue dat eynde
was van har wech wilde doen vermaken zijn wet als een goet deuchdelic coninc
ende dede haer weder nemen de palster ende male Ghelijc of hij wilde seggen
Al wast dat ghy gecomen waert ten eynde van vwen weghe ende dat ic v verboedt
palster ende male te dragen Maer nu om dat ic van v scheiden moet ende laten
v. soe wil ic dat ghijt weder an neemt gelijc als ghy te voren hadt Want ic
weet wel als ghy my verloren sult hebben so sal v de palster ende male van
node wesen want gij moet pelgrims zijn ende stellen v te weghe Andersins en
moechdi my niet volgen noch tot my comen Ende oec mede als ic wech sal zijn
suldier luttel vinden die v goedt doen sullen ende mit ghoeder herten
beminnen Daer om so neemt v male ende palster ende rust v ende leent daer an
tot dat ghij tot my coemt Siet hier reden die starck genouch is palster ende
male te draghen waer by dastu dy niet sculdich en zijs te onderwinden noch
hinderlic te zijn den ghenen diese hebben ende draghen waer si gaen want si
hebben oerlof tot elc comen sal ten eynde zijns weges [33vb] Wat blaesdy
nv seyde de kaerl wildy het ewangelie houden voer loghen Ghij segt dat het
verboden is dat god geordineert heeft Ende in dient hier alsoe of waer als
ghy segt het soude also oec zijn van alle den anderen Ende alle de ordenancie
doer scrapt ende wt den boeck ghedaen Neen seyde reden het en soude want het
is goet dat men weet den tijt die gheleden is Hoe dat men dede hoe dat men
seyde waer om dat het was ende wat reden daer toe was Ende daer omme en is
het ewangelie niet geualscht maer ya veel te veel gracelicker den menscen van
goeden verstande ¦ Te meer dat
in een mensch of weyde veel diuersche bloemen staen soe veel te gracelicker
ende genouchelicker is de plaets ende te mer dat si wonderlicker is soe veel
te meer wordense besien ende ghepresen Uan dese
woerden so seghende hem de kaerl mit zijn ruyde ende groeue handen seggende
Wat wil dit weesen meendi my te betoueren my dunckt al dat ic segghe gy
speelt my al vant contrarie ende verkeertet al. Valschede heet ghy schoenhede
ende schoenhede heet ghy valschede. ende dat de coninc verboden heeft dat
segdy dat gheboden is ende puerlic sprekende teghens het ewangelie Gij [34ra]
en zijt anders niet dan een bespotster ende die anderluyden dingen onder wint
Laet my mit gemaecke Want al dat ghy segt ic en gheloefs niet ende ic sal
bliuen by mijn propoest ende ic en sal my an v woerden niet houden noch
gelouen Ten minsten
seyde reden soe sulstu ter neder moeten leggen de groten stoc die du draechs
want du weets wel dattet gracie alsoe geordineert heeft. Wat macht seyde hy
gracien deeren dat ic den stoc drage want hy is my noetsakelic om my mede te
verweeren ende ic bender van een yehelic of ontsien ende elx vreest hem van
my dus waer ic harde sot leide icken ter neder. O seyde reden du en biste
daer niet wel an anderen readt waer dy van node Nymmermeer en soude gracie
mogen beminnen die sulcken stoc draecht want gracie haet desen stoc meer dan
eenich dinc. waer bij en legs du dan desen stoc niet van dy du en does gheen
vroeschape O seyde die
kaerl gij zijt harde sot sulcke woerden te spreecken Ende of den stoc haer
niet en deert waer bi soudt haer dan leet zijn dat icken droege Ic salt dy
seggen seyde reden mit strenge woerden want ic sie wel de ruydicheyt dijns
verstants wilt also geseit wesen Hadstu een vrient ende hem yement quaet
wilde doen het en soude dy [34rb] niet deeren het mocht dy leet zijn Gracie
goods mynt allen luyden ende daer om als yemont enich letsel heeft of hinder
al ist dat het haer niet en deert het is haer te minsten leet. Dese stoc is
vyant den genen diese te vriende wil hebben Ende en waer dese stoc de ioden
souden hem bekeeren ende tot gracie comen Alle menschen souden haer bekeren
van haer ketterie en beteren hem. Bij desen stoc waren gescoffiert nabel ende
pharo want zij leenden daer op ende beiaechden haer doot daer an elckerlijc
soude doen dat zij hem hiete ende ghebode ende niemont en soude tegens haer
ouerhoerich wesen Ende en waer die stoc niet alle rude verstanden souden haer
onderdanich zijn Ia du seluer die properlic geheten zijs ruyduerstant Du
souts dy veroetmoedighen ende wercken bij rade en deede dese stoc Waer bij
dat ic dy rade datstuse neder legs ende ontbeers ende niet meer an en houds Help god seyt
hy hoe luttel prijs ic soedaneghe woerden Ic salder an lenen ende my an houden
wildi of en wilt ende om nyemont laeten O seyde reden nv sie ic wel dat ic
niet meer an dy en heb te onderwijsen maer ic dage dy ten oerdele ten
doemsdage ende dat gi daer seluer coemt sonder yement te senden Doe keerde
reden haer om ende riep my seggende. Gaet stou [34va] telic
sonder ruyt uerstant yet te vraegen of ontsien Ende wat hy dy vraget geeft
hem gheen andwoerde want salomon seyt datmen den sot niet andwoerden en sal
Vrou seide ic salomon seyt datmen den sotten andwoerden sal om haer dwaesheit
te tonen Seker seyde reden du segs waer maer men moet poynt ende stonde sien
om gaern te andwoerden ende daer in heb ic my wel gequijt al ist dat ic
arbeit verloren heb want hy is sonder begrip harder dan een steen maer dat hy
eerst ontfat dat mach hy noch en wil laten Dus dan mit sodanighen kaerl
sprake te houden en mach dy niet dan schande gebueren Dus soe ganc dijnen
wech laet den karel staen clappen ende bijten zijnen breydel ende leenen op
zijnen stock Urouwe seydic
Ic danc v dat gh my aldus onderwijst maer ic seg v voer waer ic en darf verbi
den kaerl niet lijden het en waer dat ic enich geleye van v hadde Waer bij ic
v vriendelic bidde dat ghy mit my coemt ende leet my verby den karel want ic
heb v noch te spreken ende soude v enighe sake vragen die mi van node zijn te
weeten Doe nam zij my ter stont bijder handt ende leede my verbij den kaerel
ende sette my in mijnen wech dies ic zeer blijde was De kaerel bleef staen al
murmurerende ende leende op zijnen stock altijt zijn gesicht op ons houdende
[34vb] Als ic my dus ontghaen sach vanden karel beghan ic reden te vraghen
seggende. Vrou ic heb geweest ende noch ben in groten ghepeynse waer by dat
ic gheen wapen draghen en mach noch gedoghen ende ic sie datse een ioncwijf
draecht dat my grote schande is dat icse so wel niet dragen en mach als zij
doet ende ic soude mit recht veel starcker zijn dan si is Dus bid ic v dat
ghij my seggen wilt ende onderwijsen de reden waer by dit coemt Doe andwoerde
my reden ende seyde Hoe hebstu so langhe ghesijn int huys van gracie sonder
haer daer of te vraghen ende my en twijfelt niet zij en heeft dy enighe
saecken daer of geseyt Vrouwe seyde ic si heefter my wel of gheseyt maer ic
hebs veel vergeten. maer my gedinct wel dat si my seide dat ic te vet ende te
grof was. Ende waer dat saec dat ic my seluen magerde ende enich quaet dede
men soudt voer dwaesheit nemen ende oec mede en soudic mijn wapen also wel
niet moghen draghen ghelijck of ick grof ende starc waer Dees ende deser
ghelijcke saecken doen my peynsen Oec mede ic en versocht an gracie nye om
trechte verstant hier of te weeten om dat ic my ontsach haer te zeer te
moeyen ende dat icse vertorent mocht hebben Dus bid ic v dat gij my de saec
wilt doen verstaen [35ra] Seetstu
seyt zij wye du biste oftu enckel zijs of dubbel ende ofstu niemont anders en
hebs te regieren noch te voeden dan dy seluen Vrouwe seydic als verbaest my
dunct dat ic nimont en heb te regieren of te besorgen dan my seluer ic ben
alleen als gij wel siet ic en weet wer om dat ghijt vraecht. Nu verstaet dan
ende hoert ic saldy ander dinck seggen Du moets weten datstu voeds dijn alder
meesten vyant die du inder werelt hebs Daer en is spijse ter werelt so lecker
of costelic. du doestese hem hebben Ende hy was di gestelt te dienen ende du
dienste hem in allen dinghen in costelicke cleeder du behangs hem mit
iuweelen ende ander costelhede Du does hem hebben alle zijn gemac wel sacht
te leggen Om hem te rvsten alsnu doestu hem hebben een stoue als dan een badt
Jae al dat hy begeert doestu hem hebben by nachte als by daghe ende sulck als
hij is hebstu hem op gheuoedt ende veel meer hebstu besorcht gheweest voer
hem dan een voester voer haer kint dat zij tsuicken geeft Mede du en houds
niet op het is geleden xxxvi jaer ende meer datstu dit ghedaen hebste ende nochtan
is hy de gene die dy bedriecht ende verradet Hy is de gene die dy niet en
laet dragen dijn wapene noch ghedoghen en wil Altijt is hy dijn wederpartie
so wanneer du wel wils doen [35rb] Urouwe
seydic Ic verwonder my seer van dat ghy my hier vertelt Ende en waert dat ic
v so wel niet en kende wijs ende vroet Ic soude meenen oft loghen waer of
droem dat ghij my segt Maer ic kenne in v soe grote deucht dat ghy niet en
soudt willen liegen. Dus bid ic v dat ghij my wijsen wilt den quaden verrader
ende oec wie hij is hoe gedaen wat hij is ende waer hij geboren was ende hoe
hij genaemt is so dat icken kennen mach ende hem spijt doen Want al waert dat
ic hem van als ontleede al leuende soe en waer ic daer noch niet ghenouch of
ghewroecken nae dat ghij my segt dat hij my misdaen heeft Seeker seyd
zij du segs waer want du zijs oec schuldich te weten Dat en waerstu hij en
soude niet zijn of luttel soudt van hem zijn Niement en soude hem willen eens
waerdigen an te sien noch niemant en soude gheren by hem te zijn Het is een
hoep van misse een ghedaente van lijme ende een schu der voghelen Bij hem
seluen en mach hy hem niet verporren wenden keren noch wercken want doef is
hij ende blint onmachtich crepel ende gheconterfeit Het is een wonderlic worm
die gheboren was int landt vanden wormen Een worm die in hem seluen de wormen
voedt Een worme die int eynde spijse sal zijn der wor [35va] men
ende stincken Ende hoe wel dat hi sulck is nochtant legstu hem alle nacht by
dy int bedde slapen ende du soucs al dat hem vermaken mach Ende dat meer is
als hy te vol is gegeten ende gedroncken so draechstu hem zijn sac ende mage
ter stillen om te ydelen Besiet nv ofstu hem niet grotelic onderdanich en
zijs mede hier en weet hij v altesamen gheen danc of maer is veel gewilliger
v leet te doen sulc is hy van aerde Urouwe seidic
wilt my zijnen name seggen want ic souder my ouer willen wreeken ende doden
hem O seyde reden du en hebs genen oerlof hem te doden maer ghy moechten
castien ende zijn quade gewoenten ter neder doen mit arbeid hem an te doen
vasten ende ander penitencie sonder de welcke du niet en moechs ouer hem
gewroken zijn want alsostu eer saechs indien du de saec verstaes penitencie
is zijn mestersse ende die hem castijt geeft hem haer zij sal hem castien
ende slaen mit haer roede dat hy dij voert meer een goed dienaer sal zijn
ende dat zijstu schuldiger te begeren dan zijn doot. want hy is dij gegeuen
om hem tot salichede te brenghen het is dijn selfs lichaem ende anders en can
ict dy niet genoemen. Vrouwe seydic wat segdi Droem ic of droemt ghy Mijn
lichaem ende mijn vleysch heet gij dat anders dan my nochtant [35vb] zie ghij
dat ic alleen bij v ben noch datter niemont en is dan wij twee alleen Ic en
weet wattet bediet het en zij sothede Neen also niet seyde reden want wt mijn
mont en quam nye logentale noch sothede of dat men drome heeten mocht Mar
segt my doch bij dijn trouve ofstu waers in een stede daerstu van als dijn
begheren hads van wel teten drincken sacht te slapen ende rusten. soudstu
daer wel altoes willen blijuen. seker vrou seydic iae ic Jae gy seytse wat
sechstu. dan soustu achter moeten laten dijn pelgrymage. Vrou seyde ic. ic en
soude want ic souder noch al in tijts genouch comen alst paste In tijts
genouch seyde zij ketijf het en is mensch inde werelt so seer gaende noch
lopende diere te tijde mach comen. Ende ofstu na veel weelden mit arbeyd ende
pijne daer geraken soudstu oec op wege slaen Daer op en wist ic wat
andwoerden dan dat ic wel bliuen wilde oec wilde ic wel gaen O seide reden so
hebstu dubbelt gepeyns ende dubbelde wille Deen wil gaen ende dander wil
blijuen. deen wil rusten dander wil wercken Dat deen wil dat en wil dander
niet geheel contrari zijn si deen den anderen Vrouwe seidic seeker also ghi
segt beuoel ict in my Dus en bistu niet alleen. maer du ende dijn lichaem dat
zijn twee want twee willen en mogen van geen een dinc comen [36ra] Urouwe
seydic Nu bid ic v dat ghy my segt wie ic ben angesien dat ic mijn lichaem
niet en ben dat ic mach weeten wie ic ben want ic en warde nymmermeer te
vreden voer dat ict weet Help seide reden wat segstu mi dunct datstu niet
veel en weets. Want beter ist den mensch hem seluen te kennen dan keyser of
coninc te zijn of dan alle sciencien te weeten of alle tgoet ter werelt te
hebben Maer nae datstuut niet en weets so doestu wel datstuut vrages ende
salt di seggen als ic best can Die ziele van
binnen daer ic nv of gesproken heb die tlichaem van buyten chiert ende
pareert is de gelijkenisse ende beeld van gode Van niet maecte hy di ende
sciep nae zijn gelijckenisse Ende geen edelre maecsel en mocht hij dy geuen.
Hy maecte di schoen ende claer siende lichter dan enich vogel die vliecht
onsterfelic sonder nimmermeer te steruen maer ewich gheduerich Besich di
seluen wel niemont en mach hem tegen dij gelijcken hemel noch aerde noch
vogele noch geen ander creatuer. want god is dijn vader ende du biste zijn
soen En laet v doch niet duncken dat ghi claes of ians soen zijt want nie en
hadden si soen van dier condicien ende natueren. Dijn selfs lichaem die dijn
vyant is dien hadstu van hem ende dat quam dy van hem dat wan hy alsoet
natuer ordineer[36rb]de ende recht ist dat de boem sulcke vrucht draecht als
de natuer haer leert. Ghelijc dat een doern geen vijgen draegen en mach niet
te meer en mach dat menschelike lichaem vrucht gewinnen het en zij vuyl
onreyn ende stinckende corrupci Maer alsulc en hebstu niet want dijn
voertbrengen en hebstu van geen menschelicke geslachte maer zij es dy gecomen
van god den vader. God die en maecte nye vleychelike mensche dan twee Ende
dander beual hi alle natuere te maken na dier exemplaer. mar tmaecsel der
geesten dat hielt hi an hem seluen Alle wilde hi datse van hem gemaect waren
sonder dats hem yemont anders onderwonde hij maecte di want du bist een geest
ende sette dy int lichaem daer du nv in biste hi stelder di in om een wyle
daer in te wonen ende om te proeuen ofstu een vroem ridder souds zijn ende
manlic ende ofstu den lichame verwinnen souds mogen of di hem op souds geuen
want altijt hebstu strijt tegen hem ende hij tegen dy en waer datstu di hem
opgaefs ende mit smeeken hy di ter neder velde ende verdulde di Ende alsdan
sal hij dy onder hem houden het en waer saecke datstu bij crachte verwins.
Nymmermeer soe en hadde hy enige macht bouen di het en waer bi dinen wil ende
consent Du biste sampson ende hy is dalida Du hebste starcheden in dij maer
[36va] hij en heeft gheen Noch hy en can gheen dinck doen dan smeeken om v
den vyanden te leueren hij sal dy wilstu wel scheren ende binden dijn haer al
of. Dijn secreten als hijse weet sal hy seggen den philistienen Dit is de
vrienschap die hy tot dy waerts heeft ende trouwe Nu besiet ofstu dy tot hem
op geuen wils sonder slach te slaen ende ofstu verdult wils zijn als sampson
was ende voer een sot gehouden Urouwe seydic
Ic hoer wonder ic meen dat ic slaep of drome Ghij heet my geest die hier
gesteken ben in mijn lichaem die ghy segt claer siende ende ic sie luttel
noch veel. Ende mijn lichaem dat wel siet segdy dat blint is mit veel andere
redenen die mi in gaen ter eender oren ende ter ander weder wt Dus bid ic v
dat ghi my claerder wilt doen verstaen want ic en cans niet begrijpen Doe began
reden weder ende seyde Hoert nu dan nae my ende verstaet Als de sonne op de
middach bedect is onder een wolcke ende men haer claerheit niet sien en can
wil my doch seggen waen dat die dach coemt Hy coemt seyde hy van der sonnen
die haer claerheit werpt doer de wolcken Hoe mach seyde si der sonnen
claerheit gesien warden doer de wolcken. maer ghelijc seide ic datmense siet
doer een glas of als ment vier siet doer een lantaerne [36vb] Nv spreecstu
mit verstande seyde reden want bijder sonnen sulstu verstaen die ziele die in
dijn lichaem is. het lichaem is een beroecte lantaerne ende wolcke nochtant
si te wel doer de claerhede die de ziel van binnen wt werpt ende meenen enige
sotten dat de claerhede coemt van de wolcke daer de ziele mede belemmert is.
Maer en daede de wolcke de ziele soude so grote claerhede hebben dat zij
soude sien vant oeste tot int westen ende soude sien ende kennen haer scepper De ogen des
lichaems en zijn geen ogen maer glasen veynsteren waer doer de ziel den
lichaem licht geeft van buten. maer daer om en bistu niet sculdich te wanen
datse der zielen van node zijn dese ogen want zij siet alom sonder
vleyschelijke ogen ende siet haer geestelic goed ende soude claerderder sien
hadde tlichaem geen ogen Thobias was blint van lichaem maer niet ter zielen
want bij hem was gheleert zijn soen tobias hoe dat hy leuen soude ende
welcken wech hy houden soude nymmermeer en hadde hij hem dat gheleert had hi
blint geweest ter zielen want de ziele verstont ende bekende tguut dat zij
voert leerde. Hier bij seg ic datstu claer sies nochtan soe is tlichaem blint
ende doet sonder vwe claerhede ende nymmermeer en soudt sien en waert doer v
Ende al soe ic v nv segge vanden zien dies [37ra] ghelijc seg ic vant hoeren
ende van alle de ander sinnen dat het maer instrumenten en zijn doer de
welcke gy van dy ontfaet want hy en hoert noch en siet dan doer v alleen Ende
ic seg dy noch voer waer indienstu hem niet en droeges ende op en hielts dat
hy zijn soude gelijc een stinckende croenge ende sonder enich beuoelen Urouwe seydic
hoe mach dat zijn dat de ziel aldus tlichaem mach draghen want my dunct dat
het lichaem de ziel draecht die int lichaem onthouden wordt Verstaet mi seyde
reden Dijn cleder bedecken dy ende du biste inde cleder ende het soude dy
verwonderen seydic datse dy droegen Ist also hier of seydic Jaet seyt zij
maer daer is onderscheyt Dat is de ziel draecht ende zij is ghedragen Sij
draecht principalic het lichaem maer tlichaem draechtse in hem zijn virtuut
an haer nemende Neemt exempel an een schip datmen stiert want de stierman
diet stiert die voert ende hy wart self geuoert ende en voerde hy tscip niet
tschip en soude hem niet voeren De ziele is stierman vant lichaem zij voertet
ende aldus voerende soe draecht het weder haer iae na dat zijt consenteert
want het lichaem en soudse niet dragen en drouch si tlichaem niet Ende daer
bij soustu arbeyden tlichaem so te voeren ende leyden dat ghijt moch brengen
in een goede hauen dat is in dat ewige leuen [37rb] Urouwe
seydic v seggen soud my zeer profijtelic zijn wilde gij my so veel doen ende
stellen wt mijn scepe ende ontcleden my van mijn lichaem Op dat ic sien mocht
den vuylen keerl ende truwant die my soe veel misdaen heeft als gi segt ende
noch niet of en laet als ic wel geuoele Niet dat ic my yet twijfel ghy en
hebt my de waerheit geseyt maer ic en verstae vwe woerden so claer niet ic en
bid v dat ghijt my bet wilt onderwijsen ende doen verstaen Seker seyde
reden ic geloefs wel datstut niet en verstaets Ende dat waer om is dit het
lichaem sit altijt swaer ende grof als een wolke ende en can anders niet doen
dan dy altoes contrari te zijn. Maer nv alstu an my versoucs so sal ict dy of
doen maer du moetster oec om arbeyden mit my want luttel soude ic daer alleen
toe moghen doen sonder dy maer du sulsten ter stont weder an moeten doen ende
cleden want mijn macht en strect so varde niet yet langhe te mogen wt doen
want so gedane dinghen behoert de doot toe die dicwile coemt sonder ontbieden
Nv neemt daer ende ic neem hier ende en gaept niet haerwaerts ende daer
waerts Maer siet wel voer dy |
En toen we
aldus gingen, Memorie en ik, en toen wij een stuk gegaan waren naast een berg
al peinzend want ik was droevig vanwege Gratie die ik alzo verloren had. In
mijn weg daar ik gaan zou zag ik een oude kerel staan die recht naar mij kwam
gelijk alsof hij mij mijn weg had willen weerstaan en benemen. Groot en lang
was hij en zeer mismaakt met een lange kromme neus en scherp recht of hij me
eten zou kwam hij fel naar me toe bijtend met zijn tanden. Op zijn hals droeg
hij een grote onbesuisde stok met beide handen waar hij op leunde toen hij
tegen mij sprak alzo ge horen mag in wat voor manieren hij me aankwam toen ik
bij hem kwam. Hoe was u, zei hij, ooit zo koen dat u de wet durfde te breken
die de koning geordend heeft lang geleden. Want die koning gebood dat niemand
een pelgrimsstaf nog bedelzak droeg en boven zijn gebod hebt u ze meegenomen
en brengt ze hier onder mijn ogen. Waarvan komt u die dapperheid en hoe was u
zo koen. Ter kwade tijd kwam u hier al uw leven nooit in al deed u meer
zotheid. Toen ik al
deze woorden gehoord had was ik veel meer banger dan te voren. Geen antwoord
wist ik te geven. Een advocaat zou ik gehuurd hebben had ik hem weten te
vinden want die had ik wel nodig. Toen bedacht ik hoe ik kon ontgaan en sloeg
mijn ogen op en zag of had vrouw Reden die in het wel spreken goed bekend is
want ze zegt niets of het is goed geordend. En omdat ik haar meer gezien had
kende ik haar beter en was van haar zeer blij en hoopte dat deze oude kerel
door haar gestild zou worden die op mij zo kwalijk toegesproken had. Toen
kwam vrouw Reden die terstond naar hem ging en zei: Nu zeg me, u kerel, hoe
bent u zo wanschapen en mismaakt en waarvan dient ge. Bent u een baljuw of
een bespieder, hoe heet u, waarvan bent u en waarom draagt u deze grote stok
die geen goede man betaamt te dragen. Deze kerel
leunde toen op zijn stok en zei tot Reden. Wat meen je, ik denk dat je een nieuwe
onderzoekster (?) bent, toon me uw opdracht dan zal ik tenminste uw naam
weten en of uw macht alzo groot is als het lijkt want anders wil ik op uw
vragen niet antwoorden. Reden hoorde
dit en haalde een bus uit haar boezem daar zij een brief uit nam en zei; Zie
hier mijn macht, neem en lees deze brief dan mag u mijn macht en naam weten
en waarom dat ik hier gekomen ben. Zeker, zei
hij, ik ben geen klerk, lees het zelf als het u belieft want ik acht het zeer
weinig. Vriend, zei ze, alle man is niet van uw opinie, maar daarom zal ge
nochtans horen lezen of mijn klerken zullen mij ontbreken. Toen riep ze mij
en zei: Kom hier en lees deze jonker deze brief voor zodat hij mag antwoorden
als hij ze gehoord zal heeft. Toen nam ik de brief en las, dus was die oude
kerel niet al tevreden want terwijl dat ik las stond hij altijd en beet op
zijn tanden. En de teneur van de brief luidde aldus: Gratie Gods, van wie de
koningen zeggen van hem te regeren tot onze beminde vrouw Reden in alle zaken
getrouw gevonden. Saluut van dat wij u gebieden te doen volkomen macht. Wij
hebben verstaan dat er een vuile lelijke kerel is geheten ruig verstand die
hem gemaakt heeft een bespieder der wegen en een rover der pelgrims en wil ze
beroven van hun pelgrimsstaf en bedelzak en hen verbazend en dreigend met
leugentaal en bedrog. En om te meer ontzien heeft hij van hovaardigheid
geleend haar felle stok die genoemd is Obstinate of een willige koppigheid
die me nog slechter vergenoegd dan die oude kerel zelf. Waarbij wij u
gebieden en machtigen dat u uw weg derwaarts maakt, gebiedende en bevelende
zeer scherp op hetgeen dat hij tegen ons verbeuren mag. Dat hij zijn
voornemen daar ik grote begeerte van stok neerlegt en dat hij van het ander
aflaat en ophoudt. En indien hij het tegenspreekt en niet gehoorzamen wil zo
dagvaart hem ter rekening ten laatste doemsdag en daarvan zo maken wij u
commissaris en geven u daartoe volkomen macht. Gegeven in ons jaar 1486. Toen ik de
brief gelezen had nam Reden weer haar brief en zei tot de kerel: Nu heb je
gehoord mijn macht en waarom dat ik hier kom. Dus zo antwoord belieft het u
zodat gij hier gehoord hebt en dat ik u gevraagd heb. Wie ben je, zei de
kerel? Ik ben Reden, zei ze, ge hebt hier mijn naam horen lezen en wie ik
ben. Droomde je of maak je kastelen in Spanje. Ik heb wel gehoord dat gij
Reden heet, maar omdat de naam zo lelijk is heb ik het u weer gevraagd. Waar
heb je dit gevonden, zei Reden. Ter molen, zei hij, ter molen daar ik geweest
ben daar voert ge valse maten en steelt de lieden hun koren. Kom hier, zei
Reden, en hoor me spreken. Zeker gij spreekt niet als de verstandige ter
molen, bij avontuur heb je gezien een maat die Reden heet om zijn grote
onrede te bedekken. Maar daarbij is het geen reden, maar het is bedrog en
valsheid tussen de naam en het wezen en ik wilde er groot onderscheid tussen
maken. Want het is een ander ding reden zelf te wezen, dan het is de naam
alleen daarvan te hebben want met de naam bedekt een dief zijn lelijkheid.
Het is vaak gezien dat die niet mooi is hem mooi maakt en die niet goed is
hem simpel laat. Alle kwaaddoeners bedekken zich graag met de naam van enige
deugd als tegenstelling om van het volk niet bekend te zijn. En hierbij is
deugd niet erger maar is een teken dat ze goed is als de kwaadheid haar
daarmee versiert. Dus al heeft de maat daar u van zegt zich met mijn naam
versierd dat is mijn eer niet schuldig mispresen te zijn maar geprezen onder
de verstandige. Wat duivel,
zei hij, hij is dit me dunkt gij wil geprezen zijn daar een ander van geblameerd
zou zijn. Maar kende ik geen vliegen in melk zo was ik naar uw zeggen erg
zot. Meende ge dat ik geen hond of kat ken voor een paard of ezel. Ik ken ze
alle wel bij hun naam want zij en haar naam zijn alle gelijk waarbij al is
het dat gij Reden heet. Ik zeg mede dat gij Reden zijt en is het dat Reden
het koren steelt, ik zeg ook dat het van u gestolen is en meen niet dat gij
het mij anders zal laten verstaan. Toen
antwoordde Reden al lachend en nam alles in grap. Nu zie ik wel dat ge de
aard kent en het goed geleerd hebt. Zeer kan ge argumenteren en goede
voorbeelden geven, ge bent een propere jongeling was u er naar gemaakt. Ge
lijkt me spot te houden met mij, zei hij. Zeker, ge zegt waar, zei ze, en nog
zal ik meer met u spotten totdat ik uw naam weten zal alzo gij de mijne doet
en het is uw eer niet dat gij het verheelt. Eerder zei hij wat zeg je dat
oneer is u want ge hebt mijn naam in geschrift, maar ge slacht de man die
zijn ezel zocht en hij zat er op, maar het lijkt me alles dwaasheid. O, zei Reden,
jij bent diegene die in het geschrift staat en dat wist ik niet. Maar nu zie
ik wel dat gij de man bent zonder enig onderscheid, uw voorbeelden hebben het
me wel getoond en uw antwoorden die zo subtiel zijn weet ik dat gij
Ruigverstand bent zodat ik u de onwetendheid vergeeft die ge me gedaan en
bewezen hebt door haat. Ge meent mij te zijn zoals gij het Ruigheid leerde.
Ruig en onverstandig ben u en een goede naam heb je. Met deze
woorden werd de kerel geheel verbaasd en wist niet wat te zeggen anders dan
dat hij zijn tanden tezamen beet, maar daarom zweeg Reden niet en zei: Nadien
dat ik uw naam weet zo is het niet nodig verder naar u te vragen want ik heb
het al duidelijk beschreven dat gij een verspieder bent der pelgrims en wilt
ze beroven van pelgrimsstaf en bedelzak. Waarom wil u tegen het gebod doen
van mijn vrouw? Maar, zei hij, omdat ze de pelgrimsstaf en bedelzak dragen
tegengesteld het evangelie zoals ik heb horen lezen in ons dorp daar het in
verboden is dat men een pelgrimsstaf nog bedelzak dragen moet. Dus als ik
iemand het zie dragen tegen konings gebod neem ik ze graag. O, zei Reden, het
is al anders te verstaan, dat verbod was al verkeerd. Het is wel waar, het
was verboden maar het werd weer geboden. Het is een koning geen schande al verandert
hij zijn wet om redelijke zaken. En het waarom zal ik u zeggen. Diegene die
ten einde is van zijn weg die heeft het niet nodig om pelgrim te zijn. En die
geen pelgrim is behoeft pelgrimsstaf nog bedelzak. Jezus, de koning zelf, is
dat einde van alle goede pelgrims en tot dit doel waren zijn pelgrims tot hem
gekomen bij zijn roepen toen hij hen verbood dat ze pelgrimsstaf nog bedelzak
zouden dragen. En mede was hij machtig zonder hulp van iemand hen hun
nooddruft te geven als dat hen ontbreken zou. Ook mede wilde hij wanneer dat
hij ze uitzendt om te prediken dat ze van de toehoorders gevoed waren want
elk man is het wel waard zijn loon te ontvangen. En daarmee was elk subtiel
vergenoegd. Zie, dit was
de zaak waarom dat de heilige apostels verboden was dat zij pelgrimsstaf nog
bedelzak dragen zouden. Maar daarna toen ze scheiden zouden en de dood lijden
en de tijd daarvan al vervuld was en Hij die datzelfde einde was van hun weg
wilde Hij laten vermaken zijn wet zoals een goede deugdelijke koning doeten
hun afnemen de pelgrimsstaf en bedelzak. Gelijk of hij wilde zeggen; Al was
het dat gij gekomen bent ten einde van uw weg en dat ik u verbiedt
pelgrimsstaf en bedelzak te dragen. Maar nu omdat ik van u scheiden moet en u
verlaten zo wil ik dat gij het weer aanneemt gelijk als gij te voren had.
Want ik weet wel als gij mij verloren zal hebben zo zal u de pelgrimsstaf en
bedelzak nodig hebben want gij moet pelgrims zijn en stellen u te wege.
Anderszins kan ge mij niet volgen nog tot mij komen. En ook mede als ik weg
zal zijn zal ge er weinig vinden die u goed doen zullen en met goed hart
beminnen. Daarom zo neemt uw bedelzak en pelgrimsstaf en rust u en leunt
daaraan totdat gij tot mij komt. Ziet hier reden die sterk genoeg is
pelgrimsstaf en bedelzak te dragen waarbij dat u zich niet hoeft te
onderwinden nog hinderlijk te zijn diegenen die ze hebben en dragen waar ze
gaan want ze hebben verlof tot elk te komen ten einde van hun weg. Wat blaas je
nu, zei de kerel, wil ge het evangelie houden voor leugen? Gij zegt dat het
verboden is dat God geordineerd heeft. En indien het hier alzo waar is zoals
ge zegt het zou alzo ook zijn van alle de anderen. En al de bevelen
doorgehaald en uit het boek gedaan. Neen, zei Reden, het zou, want het is
goed dat men weet de tijd die geleden is. Hoe dat men deed, hoe dat men zei,
waarom dat het was en wat de reden daartoe was. En daarom is het evangelie
niet vervalst maar ja, veel meer gracieuzer de mensen van goed verstand. Te meer dat in
een mens of weide veel diverse bloemen staan zo veel gracieuzer en
genoeglijker is de plaats en te meer dat ze wonderlijker is zo veel te meer
worden ze bezien en geprezen. Van deze
woorden zo zegende hem de kerel met zijn ruige en grove handen en zei: Wat
wil dit wezen, meende ge me te betoveren, het lijkt me al dat ik zeg ge spelt
me van het tegenovergestelde en verandert alles. Valsheid noemt gij
schoonheid en schoonheid noemt ge valsheid en dat de koning verboden heeft
dat zeg je dat geboden is en puur spreekt tegen het evangelie. Gij bent niets
anders niet dan een bespotster en die andere lieden dingen onderwint. Laat me
met rust. Want alles dat ge zegt geloof ik niet en ik zal bij mijn voorstel
blijven en ik zal me aan uw woorden niet houden nog geloven. Tenminste, zei
Reden, zo zal u die grote stok neer moeten leggen die u draagt want u weet
wel dat Gratie het alzo geordineerd heeft. Wat macht, zei hij, Gratie deren
dat ik de stok draag want hij is mij noodzakelijk om mij mee te verweren en
ik ben er door iedereen ontzien en elk vreest hem van mij dus was ik erg zot
legde ik hem neer. O, zei Reden, u bent daar niet goed aan, andere raad hebt
u nodig. Nimmermeer zou Gratie mogen beminnen die zoÕ n stok draagt want
Gratie haat deze meer dan enig ding. Waarom legt u dan deze stok niet van u,
u doet geen wijsheid. O, zei de
kerel, gij bent erg zot zulke woorden te spreken. En als de stok haar niet
deert, waarbij zou het haar dan leed zijn dat ik hem droeg. Ik zal het u
zeggen, zei Reden, met strenge woorden want ik zie wel de ruigheid van uw
verstand wil het alzo gezegd worden. Had u een vriend en iemand wilde hem
kwaad doen het zou u niet deren, het mocht u leed zijn. Gratie God bemint
alle lieden en daarom als iemand enig letsel heeft of hinder al is het dat
het haar niet deert het is haar ten minsten leed. Deze stok is een vijand van
diegene die haar te vriend wil hebben. En was deze stok er niet, de Joden
zouden zich bekeren en tot Gratie komen. Alle mensen zouden zich bekeren van
hun ketterij en zich verbeteren. Bij deze stok waren geschoffeerd Nabel en
farao want zij leunden daarop en bejaagden hun dood daaraan. Elk zou doen dat
ze hen zeiden en geboden en niemand zou tegen hen ongehoorzaam zijn. En was
die stok niet alle ruige verstanden zouden haar onderdanig zijn, ja, u zelf
die proper geheten bent ruigverstand. U zou zich verontschuldigen en werken
bij raad en deed niet deze stok. Waarbij dat ik u aanraadt dat u het neerlegt
en ontbeert en niet meer aanhoudt. Help God, zei
hij, hoe weinig prijs ik zodanige woorden. Ik zal er aan leunen en aan me
houden wil ge of wil ge het niet en om niemand laten. O zei Reden, nu zie ik
wel dat ik niets meer aan u heb te onderwijzen, maar ik daag u ten oordeel
ten doemsdag en dat gij daar zelf komt zonder iemand te zenden. Toen keerde
Reden zich om en riep mij en zei: Ga dapper zonder Ruigverstand iets te
vragen of te ontzien. En wat hij u vraagt geef hem geen antwoord want Salomon
zegt dat men de zot niet antwoorden zal. Vrouwe, zei ik, Salomon zegt dat men
de zotten antwoorden zal om hun dwaasheid te tonen. Zeker, zei reden, u zegt
waar, maar men moet punt en stonde zien om graag te antwoorden en daarin heb
ik me goed gekweten al is het dat ik verloren arbeid heb want hij is zonder
begrip harder dan een steen, maar dat hij eerst ontvangt dat mag hij nog wil
laten. Dus dan met zodanige kerel spraak te houden mag u niets dan schande
gebeuren. Dus zo ga uw weg en laat de kerel staan klappen en bijten op zijn
breidel en leunen op zijn stok. Vrouwe, zei
ik, ik dank u dat ge me aldus onderwijst maar ik zeg u voor waar, ik durf
niet voorbij de kerel te gaan tenzij ik enige geleide van u had. Waarbij ik u
vriendelijk bid dat ge met mij komt en leidt me voorbij de kerel want ik heb
u nog te spreken en zou u enige zaken vragen die me nodig zijn te weten. Toen
nam ze me terstond bij de hand en leidde me voorbij de kerel en zette me in
mijn weg, dus was ik zeer blij. De kerel bleef staan al murmurerende en
leunde op zijn stok en hield altijd zijn gezicht op ons. Toen ik me
aldus ontgaan zag van de kerel begon ik Reden te vragen en zei: Vrouwe, ik
ben geweest en nog ben in groot gepeins waarom dat ik geen wapens dragen mag
nog gedogen en ik zie dat een jong wijf ze draagt wat me grote schande is dat
ik ze niet zo goed dragen kan als zij doet en ik zou met recht veel sterker zijn
dan zij is. Dus bid ik u dat gij mij zeggen wil en onderwijzen de reden
waarvan dit komt. Toen antwoorde
me Reden en zei: Hoe kan u zo lang zijn in het huis van Gratie zonder haar
daarnaar te vragen en ik twijfel niet zij heeft u enige zaken daarvan gezegd.
Vrouwe, zei ik, zei heeft er me wel van gezegd, maar ik heb veel vergeten.
Maar ik bedenk me goed dat ze me zei dat ik te vet en te grof was. En was het
zaak dat ik mezelf vermagerde en enig kwaad deed men zou het voor dwaasheid
nemen en ook mede zou ik mijn wapens alzo goed niet mogen dragen gelijk of ik
grof en sterk was. Deze en dergelijke zaken doen me peinzen. Ook mede
verzocht ik aan Gratie niet om het rechte verstand hiervan te weten omdat ik
me ontzag om haar zeer te vermoeien en dat ik haar vertoornd mocht hebben.
Dus bid ik u dat gij mij de zaak wil laten verstaan. Ziet u, zei
ze, wij wie u bent of u enkel bent of dubbel en of u niemand anders heeft te
regeren nog te voeden dan u zelf. Vrouwe, zei ik, als verbaast, het lijkt me
dat ik niemand heb te regeren of te verzorgen dan mezelf, ik ben alleen zoals
gij wel ziet, ik weet niet waarom dat gij het vraagt. Nu versta dan en hoort,
ik zal u een ander ding zeggen. U moet weten dat u voedt uw aller grootste
vijand die u in de wereld hebt. Daar is geen spijs ter wereld zo lekker of
kostbaar, u moet het hebben. En hij was u gesteld te dienen en u bediende hem
in alle dingen, in kostbare kleren, u omhangt hem met juwelen en andere
kostbaarheden. U laat hem hebben al zijn gemak en goed zacht te liggen, om
hem te rusten, als nu doet u hem hebben een stoof, als dan een bad. Ja, al
dat hij begeert laat u hem hebben, bij nacht als bij dag en zoals hij is hebt
u hem opgevoed en veel meer hebt u bezorgd geweest voor hem dan een voedster
voor haar kind dat zij te zuigen geeft. Mede, u houd niet op, het is 36 jaar
geleden en meer dat u dit gedaan heeft en nochtans is hij diegene die u
bedriegt en verraadt. Hij is diegene die u uw wapens niet laat dragen nog
gedogen wil. Altijd is hij uw wederpartij zo wanneer u goed wil doen. Vrouwe, zei
ik, ik verwonder me zeer van dat ge mij hier vertelt. En was het dat ik u
niet zo goed kende, wijs en verstandig, ik zou menen dat het een leugen was
of droom dat gij mij zegt. Maar ik ken in u zoÕ n grote deugd dat gij niet
zou willen liegen. Dus bid ik u dat gij mij wijzen wil de kwade verrader en
ook wie hij is, hoe gedaan, wat hij is en waar hij geboren was en hoe hij
genoemd is zodat ik hem kennen mag en hem spijt doen. Want al was het dat ik
hem ontleedde al levend zo was ik daar nog niet genoeg van gewroken naar dat
gij me zegt dat hij mij misdaan heeft. Zeker, zei ze,
u zegt waar, want u moet dat ook weten. Dat was u, hij zou er niet zijn of
weinig zou van hem zijn. Niemand zou hem willen eens waardig aan te zien, nog
niemand zou graag bij hem zijn. Het is een hoop mest en een gedaante van lijm
en een schuur van de vogels. Bij zichzelf mag hij zich niet verroeren,
wenden, keren nog werken, want doof is hij en blind, onmachtig en kreupel
afgebeeld. Het is een wonderlijke worm die geboren is in het land van de
wormen. Een worm die in zichzelf de wormen voedt. Een worm die in het einde
spijs zal zijn der wormen en stinken. En hoewel dat hij zulk is nochtans ligt
u alle nacht bij hem in het bed te slapen en u zoekt alles dat hem vermaken
mag. En dat meer is als hij te vol is gegeten en gedronken zo draagt u hem
zijn zak om de maag te stillen en te legen. Beziet nu of u hem niet zeer
onderdanig bent en hij mede weet hij u alle tezamen geen dank heeft, maar is
veel gewilliger u leed te doen wat hij van zijn aard is. Vrouwe, zei
ik, wil me zijn naam zeggen want ik zou me erom willen wreken en hem doden.
O, zei Reden, u hebt geen verlof om hem te doden, maar ge mag hem kastijden
en zijn kwade gewoontes neer doen met arbeid, hem laten vasten en andere
penitentie en zonder die mag u hem niet wreken want alzo u eerder zag, indien
u die zaak verstaat, penitentie is zijn meesteres en die hem kastijd geeft
hem haar, zij zal hem kastijden en slaan met haar roede zodat hij u voortaan
een goed dienaar zal zijn en dat moet u meer begeren dan zijn dood. Want hij
is u gegeven om hem tot zaligheid te brengen, het is uw eigen lichaam en niet
anders kan ik het noemen. Vrouwe, zei ik, wat zeg je, droom ik of droomt gij.
Mijn lichaam en mijn vlees noemt gij die andere dan ik zie nochtans dat ik
alleen bij u ben nog dat er niemand is dan wij twee alleen. Ik weet niet wat
het betekent, het zijn zotheden. Neen, alzo niet, zei Reden, want uit mijn
mond kwam nooit leugentaal nog zotheid of dat men dromen noemen mag. Maar zeg
me toch bij uw trouw of u in een plaats was waar u uw begeerte had van goed
eten, drinken, zacht te slapen en te rusten, zou u daar altijd willen
blijven? Zeker vrouwe, zei ik, ja ik. Ja gij, zei ze, wat zegt u, dan zou u
uw pelgrimage weg laten. Vrouwe, zei ik, ik zou, want ik zou er nog wel op
tijd komen als het paste. Met de tijd, zei ze, ellendige, er is geen mens in
de wereld die zo zeer gaat of lopend die er op tijd mag komen. Als u na veel
weelde met arbeid en pijn daar komen wil zou u ook op weg gaan. Daarop wist
ik niet wat te antwoorden dan dat ik wel blijven wilde en ook wilde ik wel
gaan. O, zei Reden, dan hebt u dubbel gepeins en een dubbele wil. De ene wil
gaan en de ander wil blijven, de ene wil rusten en de ander wil werken. Dat
de ene wil dat en dat wil de ander niet, het is geheel tegengesteld, u bent
de ene en de andere. Vrouwe, zei ik, zeker alzo ge zegt voel ik het in me.
Dus bent u niet alleen maar u en uw lichaam dat zijn er twee want twee willen
mogen niet van een ding komen. Vrouwe, zei
ik, nu bid ik u dat ge me zegt wie ik ben, aangezien dat ik mijn lichaam niet
ben dat ik mag weten wie ik ben want ik was nimmermeer tevreden voordat ik
het weet. Help, zei Reden, wat zegt u me, denkt u dat u dat niet weet. Want
beter is het dat de mens zichzelf kent dan keizer of koning te zijn of dan
alle wetenschap te weten of al het goed ter wereld te hebben. Maar naar dat u
het niet weet zo doet u goed dat u het vraagt en zal het u zeggen zo ik het
beste kan. De ziel van
binnen, waar ik nu van gesproken heb die het lichaam van buiten siert en
pareert, is de gelijkenis en beeld van God. Van niets maakte hij u en schiep
naar zijn gelijkenis. En geen edeler maaksel mocht hij u geven. Hij maakte u
mooi en helder ziende, lichter dan enige vogel, die vliegt onsterfelijk
zonder nimmermeer te sterven maar eeuwig durend. Bezie u zelf goed, niemand
mag zich met u vergelijken, hemel nog aarde, nog vogels, nog andere creaturen
want God is uw vader en u bent zijn zoon. En laat u toch niet denken dat ge
Klaas of Jans zoon bent want ze hadden geen zoÕ zoon van die conditie en
natuur. Uw eigen lichaam is uw vijand want die had u van hem en dat kwam u
van hem dat wanneer hij alzo de natuur ordende en recht is het dat de boom
zulke vrucht draagt als de natuur haar leert. Gelijk dat een doren geen
vijgen dragen mag, niet meer mag dat menselijke lichaam vrucht winnen, hetzij
vuil, onrein en stinkend verrot. Maar zulke heb je niet want uw
voortbrengsels hebt u niet van een menselijk geslacht maar is u van God
gekomen, de vader. God die maakte maar twee vleselijke mensen. En de andere
beval hij alle naturen te maken naar dat voorbeeld. Maar het maaksel van de
geest dat hield hij aan zichzelf. Alle wilde hij dat ze van hem gemaakt waren
zonder dat iemand anders zich onderwond, hij maakte u want u bent een geest
en zette u in het lichaam daar u nu in bent, hij stelde er u in om een tijdje
daarin te wonen en om te beproeven of u een dappere ridder zou zijn en
mannelijk en of u het lichaam overwinnen zou mogen of u het op zou geven,
want altijd hebt u strijd tegen hem en hij tegen u en was het dat u hem opgaf
en met smeken hij u neer velde en u verdwaasde. En alsdan zal hij u onder
zich houden was het zo dat u hem met krachten overwint. Nimmermeer zo had hij
enige macht boven u, het was dan bij uw wil en toestemming. U bent Samson en
hij is Dalida. U hebt sterkte in u, maar hij heeft er geen. Nog hij kan geen
ding doen dan smeken om u de vijanden te leveren, hij zal u wil wel scheren
en binden uw haar al af. Uw geheimen als hij ze weet zal hij zeggen de
Filistijnen. Dit is de vriendschap die hij tot u heeft en trouw. Nu bezie of
u zich tot hem begeven wil zonder een slag te slaan en of u verdwaasd zal
zijn zoals Samson was en voor een zot gehouden. Vrouwe, zei
ik, ik hoor een wonder, ik meen dat ik slaap of droom. Gij noemt mijn geest
die hier gestoken is in mijn lichaam die ge zegt helder te zien en ik zie
weinig noch veel. En mijn lichaam dat goed ziet zeg je dat blind is met veel
andere redenen die me ingaan te ene oor en ter andere weer uit. Dus bid ik u
dat ge me duidelijker wil laten verstaan want ik kan het niet begrijpen. Toen begon
Reden weer en zei: Hoort nu dan naar mij en versta. Als de zon op de middag
bedekt is onder een wolk en men haar helderheid niet zien kan, wil me toch
zeggen waarvan dat de dag komt. Hij komt, zei hij, van de zon die haar
helderheid werpt door de wolken. Hoe mag, zei ze, de zon zijn helderheid
gezien worden door de wolken. Maar gelijk, zei ik, dat men het ziet door een
glas of als men het vuur ziet door een lantaren. Nu spreekt u met verstand,
zei Reden, want bij de zon zal u verstaan de ziel die in uw lichaam is. Het
lichaam is een berookte lantaren en wolk, nochtans ze is goed te zien door de
helderheid die de ziel van binnen uitwerpt en enige zotten menen dat de
helderheid komt van de wolken daar de ziel mee belemmerd is. Maar deed de
wolk het, de ziel zou zoÕ n grote helderheid hebben dat zij het zouden zien
van het oosten tot in het westen en zouden zien en kennen haar schepper. De ogen van
het lichaam zijn geen ogen maar glazen vensters waardoor de ziel het lichaam
licht geeft van buiten. Maar daarom moet u niet wanen dat de zielen deze ogen
nodig zouden hebben want zij ziet alom zonder vleselijke ogen en ziet haar
geestelijk goed en zou helderder zien had het lichaam geen ogen. Tobias was
blind van lichaam, maar niet van ziel want door hem was geleerd zijn zoon
Tobias hoe dat hij leven zou en welke weg hij houden zou, nimmermeer had hij
hem dat geleerd was hij blind geweest ter zielen want de ziel verstond en
herkende het goed dat zij verder leerde. Hierbij zeg ik dat u helder ziet,
nochtans zo is het lichaam blind en doet zonder uw helderheid en nimmermeer
zou zien tenzij door u. En alzo ik u nu zeg van het zien het dergelijke zeg
ik van het horen en van alle de andere zinnen dat het maar instrumenten zijn
waardoor gij van u ontvangt want hij hoort nog ziet dan door u alleen. En ik
zeg u nog verder was het indien u hem niet droeg en ophield dat hij zou
gelijk een stinkend kreng zijn en zonder enig gevoel. Vrouwe, zei
ik, hoe mag dat zijn dat de ziel aldus het lichaam mag dragen want het lijkt
me dat het lichaam de ziel draagt die in het lichaam onthouden wordt. Versta
me, zei Reden. Uw kleren bedekken u en u bent in die kleren en het zou u
verwonderen zei ik dat ze u droegen. Is het alzo hiervan, zei ik. Ja, het is
zo, zei ze, maar er is onderscheid. Dat is dat de ziel draagt en zij is
gedragen. Ze draagt voornamelijk het lichaam, maar het lichaam draagt hem in
zijn kracht aan haar neemt. Neem een voorbeeld aan een schip dat men stuurt
want de stuurman die het stuurt die vaart en hij wordt zelf gevaren en voer
hij het schip niet het zou hem niet varen. De ziel is de stuurman van het
lichaam, zij stuurt het en aldus varende zo draagt het weer haar, ja, na dat
zij het bevestigt want het lichaam zou het niet dragen droeg zij het lichaam
niet. En daarbij zou u werken om het lichaam zo te varen en te leiden dat gij
het mag brengen in een goede haven, dat is in dat eeuwige leven. Vrouwe, zei
ik, uw zeggen zou me zeer voordelig zijn wilde gij me zo veel doen en stellen
uit mijn schip en ontkleden me van mijn lichaam zodat ik zien mag de vuile
kerel en trawant die me zo veel misdaan heeft zoals ge zegt en nog niet
aflaat zoals ik goed voel. Niet dat ik er iets van twijfel, ge hebt me de
waarheid gezegd, maar ik begrijp uw woorden niet zo helder en bid u dat ge me
beter zal onderwijzen en laten verstaan. Zeker, zei
Reden, ik geloof wel dat u het niet begrijpt. En dat waarom is dit dat het
lichaam zit altijd zwaar en grof als een wolk en kan niets anders doen dan u
altijd tegengesteld te zijn. Maar als u nu aan mij vraagt zo zal ik het u
doen maar u moet er ook voor werken met mij want ik zou er weinig alleen aan
kunnen doen zonder u, maar u zal er terstond weer aan moeten doen en kleden
want mijn macht strekt niet zo ver iets lang te mogen uit doen want dusdanige
dingen behoort de dood toe die vaak komt zonder te ontbieden. Nu neem daar en
ik neem hier en kijk niet hier en daar, maar kijk goed voor je. |
<houtsnede:
links de slapende pelgrim, rechts de pelgrim uitgestrekt op de grond met zijn
staf naast zich en boven hem zwevend een bloot poppetje, rechts naast hem Rede
en Memorie>
Doe nam mi reden
ende ic ghaf my in haer gewoudt Ende zij trac my ende ic spartelder tegen so
langhe dat de truwant gheuelt was ende van my ontladen. Als ic my aldus sach
ontladen soe vloech ic terstont in de lucht. Ende my docht als ic aldus inde
lucht vloech dat ic so licht was dat ic niet en twint en woech maer dat ic
vloech al omme lichtelic al waer ic wilde ende gheen dinc ter werelt en was
mi voer den oghen verborgen alsoe mi dochte dies ic vtermaten blide was Ende
mi en deerde anders gheen dinck dan alleen dat ic daer in soude moeten woenen
want luttel of niet sach ic dan letsel ende hinder van minen wech wel sach ic
dat waerhede was al dat reden mi geseit hadde wel sach ick oec dat mijn
lichaem niet was ende [37vb] niet te prisen. wel sach ic mede dattet altoos
bleef ligghende op een stede ten wair dat meet wech dede Ter eerden so lacht
gestrect daert en hoorde noch en sach. sijn continancy scheen wel in hem dat
virtuyt noch cracht in hem en was Ic ghinc ende quam ontrent hem om te besien
of hi sliep ende taste sinen puls Mar weet voer waer dat ic in hem en vant
puls noch geuoelen niet meer dan in enen douen stock. want daer en was bloet
noch adem in waer bi ic wel mercte dattet in hem seluen niet en was |
Toen nam Reden
me en ik begaf me in haar geweld. En zij trok me en ik spartelde zo lang
tegen zodat de trawant geveld was en van mij ontladen. Toen ik me aldus zag
geleegd zo vloog ik terstond in de lucht. En ik dacht toen ik aldus in de
lucht vloog dat ik zo licht was dat ik vrijwel niets woog, maar dat ik licht
alom vloog waar ik wilde en geen ding ter wereld was voor mijn ogen
verborgen, zoals ik dacht, dus was ik uitermate blijde. En me deerde niets
anders dan alleen dat ik daarin zou moeten wonen want weinig of niet zag ik
dan letsel en hinder van mijn weg, wel zag ik dat het waarheid was alles dat
Reden me gezegd had. Ook zag ik dat mijn lichaam niet te prijzen was. Goed
zag ik dat het altijd op zijn plaats bleef liggen tenzij dat men het weg
deed. Ter aarde zo lag het gestrekt daar het hoorde nog zag. Zijn contingent
scheen wel in hem dat leven nog kracht in hem was. Ik ging en kwam omtrent
hem om te bezien of hij sliep en taste zijn pols. Maar weet voorwaar dat ik
in hem geen pols of gevoel vond en niet meer dan in een dove stok. Want daar
was bloed nog adem in waarbij ik wel merkte dat het in zichzelf niet was. |
<houtsnede:
links de slapende pelgrim, rechts een duivel in een afgrond met een vijftandige
vork, het blote poppetje en Rede>
Als ic dit al
gheconsidereert ende gemerct had So sprac reden teghens my ende seyde Siet
hier seyt zij dijnen vyant leert hem nv kennen Hy is de ghene die dy dijn
wapene niet draghen en laet noch en ghedoecht Hy is de ghene die dy mit
smeeken verwint ende leuert verwonnen ende hy is de ghene die dy belet doet
te climmen ende te vlieghen tot dijnen scepper. Ic hebber dy ghenouch of
geseyt te voeren so dat ic nv daer niet meer of seggen en wil Maer ghy moet
varinc weder keeren ende daer weder inghaen ende draghen in dijnen wech ende
in dijn pelgrimage Vrouwe seyde ic ic had ghemeent ende mijn deuocie die was
dat ic my nv ghewapent soude hebben ende beproeuen of icse inden wech soude
moghen dra[38rb]ghen want mi dunct sekerlic datse my nv niet verweghen en
souden Seeker seyde si du segs waer si wegen seeker luttel ende daer bij seg
ic dy waert datstuse aldus drouchs dus en souster gheen loen of hebben Du
zijstese schuldich te dragen alstu du ghecleet zijs mit dijnen truwante die
blint is ende stom Hy is wel sculdich zijn last mede daer of te dragen want
hi sal ant goet wel willen deelen Dus wilten weeder an torssen ende daer nae
soe peynst dan om dy te wapenen ende wel te voersien |
Toen ik dit
bevestigd en gemerkt had zo sprak Reden tot me en zei: Zie hier, zei ze, uw
vijand, leer hem nu kennen. Hij is diegene die u uw wapens niet dragen laat
nog gedoogd. Hij is diegene die u met smeken overwint en overwonnen levert en
hij is diegene die u belet laat te klimmen en te vliegen tot uw schepper. Ik
heb er u genoeg van gezegd te voren zodat ik nu daar niets meer van zeggen
wil. Maar gij moet vlug terugkeren en daar weer ingaan en dragen in uw weg en
in uw pelgrimage. Vrouwe, zei ik, ik had gemeend en mijn devotie die was dat
ik me nu gewapend zou hebben en beproeven of ik ze in de weg zou mogen dragen
want het lijkt me zeker dat ze me nu niet te zwaar zullen zijn. Zeker, zei
ze, u zegt waar, ze wegen zeker weinig en daarbij zeg ik u was het dat u ze
alzo droeg u zou er geen loon van hebben. U moet ze dragen als u gekleed bent
met uw trawant die blind is en stom. Hij moet zijn last daarmee dragen want
hij zal aan het goed wel willen delen. Dus wil het weer aantrekken en daarna
zo denkt u er dan om uw wapens goed te voorzien. |
<houtsnede:
links de slapende pelgrim, rechts Rede, de pelgrim in oude gedaante en
Memorie>
Ter stont als
reden dat geseit hadde so keerde ic weder ende troste mijn lichaem weder an
Alle de deucht die ic gehad hadde ende de blijscap daer ic my mede verblijde
al wast weder mit een gedacht onder een wolcke gedect die men niet doer sien
en mocht welcke wolcke ic int eerst so seer haette ende misprijsde beghonste
ic weder te minnen ende te prijsen om my tot hem te keeren ende zijn wille te
doen Maer als ic weder om my bedocht hoe ic bedrogen soude zijn beghan ic te
traen oghen te weenen te versuchten ende te claghen seggende Ay laes wat sal
ic doen tot de welcke van tween sal ic my accorderen ende houden Reden
andwoerde hier op wat let v waer om bistu droeuich weent niet het weenen
behoert de wijfs toe ende niet de man[38vb]nen Vrouwe seydic ic weene want nv
rechteuoert eer ic mijn lichaem weeder an nam was ic soe wel als my dochte
dat nyemont mijns ghelijc en was my dochte ic vloech in den hemel niet en
docht my onmoghelic of contrari weesen. Ende nv en ist maer droem ende ic
vinde al tcontraie Het lichaem verwint my ende houd my verwonnen ic en heb
macht in my noch cracht om my te verweeren Al mijn macht is verloren ic ben
als leuende doot mijn benen die begheuen my memorie ende verstant ontghaen my
maer tlichaem dat is is in als my bouen gaende ende onhoudende dat my soe
swaer om lijden is dat ic om hulpe roup Soe siestu dan
wel seyde reden dat ic dy niet geloghen en heb dat dijn lichaem dijn doot
vyant is van alre [39ra] doget die du doen souds. Seeker seidic het is also
ic siet nv wel danc moet ghijs hebben Maer segt my doch waer by dat hy
starcker is dan ic ende ic niet so starc als hy Starker dan du seide si en is
hij niet. maer du en moechste hem so wel niet verwinnen hier in zijn landt
alstu wel doen souds in dijn landt waerstu aldaer Elkerlijc is stout op zijn
messinge ende in zijn landt Dus so is hy veel de stouter tegen dy Maer
mochstu hem ghecrijgen in dijn landt daer sous du starker wesen ende hy en
soude hem daer teghen v niet dorren steken of vechten Ic en seg dit niet om
dat ic dy verslaen wil al moechstu hem qualic hier verwinnen Maer wildestu
hem verwinnen ende dat hijs mit alle zijn macht niet en sal moghen keeren Soe
moetstu zijn sober van eten ende van drincken weynich rusten Castidinge
discipline bidden ende versuchten. mit dese ende ghelijcker penitencien soust
hem verwinnen mit groter eeren ende victorie ouer hem hebben Ende dan als hy
soe tondere ghedaen soude zijn onder dijn roede Alsdan sulstu dy wel mogen
wapenen mit den voerscreuen wapenen Want inder waerheit de meeste hinder diestu
daer toe hebs is dat dijn lichaem te weeldich is ende te vet Ende dat wast
dat graci tot dy seyde als zij teghens dy sprac Urouwe seide
ic sekerlic nv [39rb] eerst verstae ict maer doe en verstonde ict niet dat
zij vant lichaem sprack ic waende dat hy ende ic al een waeren maer het en is
alsoe niet want an v heb ic de waerhede alleen vernomen na dat ict verstaen
can Seker seyde zij alle de waerhede hadstu mogen an haer vernemen hadstuut
versocht want an haer so heb ict al gheleert ende sonder haer en ben ic niet
noch en weet niet al dat ic seg is bij haer Dus is dijn lichaem dijn vyant of
niet dat sulstu hier na noch wel vernemen want alstu den rechten wech meens
te gaen sal hy dy versteuren ende een anderen wech doen ghaen Ja somtijt al
laet hy dinen wech ghaen daer du schuldich zijs van gaen so sulstu hem
onduchtich slapeperich vinden ende rust begerende Ter maeltijt sal hy langhe
willen zitten Al sal hijt traghelic willen doen om dy hinderlic te wesen.
ende hy sal zijn tijt wel connen wachten dy te flatteren ende besmeken Ende
eer dastu meens sulstu dy seluen bedroghen vinden Soe dat ic seg ende rade dy
datstu dy niet en betrouwes noch en verlaets opt smeeken van hem Want ic
segge dy inder waerheyt datstu puerlic hem stuers tegen dy seluer ende du leuers
hem de instrumenten daer hy dy mede oerloecht ende ontkeert van dijnen weghe
Dus indien datstu my wel verstaen hebs so moechstu claerlic bekennen ende
opentlic mercken [39va] dat hy de gene is die dijn doot vyant is ende die dy
niet en ghedoecht datstu de wapen moechs draghen Urouwe seide
ic Ic danck v ende ic sie oec wel dat het so is. ende van mijn lichaem hebdi
mi claerlic de waerachticheyt gheonderwijst Ende hoe dat het my altoes
contrari is in alle de weldaden die ic doen soude Dus om dat ic weet ende
bekenne vwe vroescap ende dat ic vwer altijt van doen sal hebben So wilde ic
wel dat gy den wech mit my wildet doen die ic doen wil Want ic beducht my dat
ic menich verdriet in den wech vinden sal. Ende waerdi bij my ghy sout my
menighen troest ende solaes doen Soe dat ic v oetmoedelic bid dat ghy mit my
wilt ghaen O vrient seyde
si hebstu gracie goeds in dinen wech hets dy genoech du en moechs nymmermeer
beter vriendinne hebben Niet dat ic my excuseren of ontsculdighen wil ic en
sal gaerne mit dy gaen al so lange alstu wils Maer ic seg dy dat tusschen ons
tween sullen somtijt sulcke wolcken zijn of donckerhede daer mede ic van dy
verholen ende bedect sal zijn Ende somtijt sulstu my donckerlic sien ende
somtijts niet middallen Somtijt sulstu my claerlic ende wel sien nadien
datstu den rechten wech suls houden Maer ist dat du mijnder van node hebs so
soect my ontrent dy want soucstu my naer[39vb]stelic du suls my altoes bereet
vinden Nu gaet terstont ende en wil niet toeuen ende neemt goeden wech ende
en gheloeft den ghenen niet die dy onghetrou is Doe dancte ic
haer van haer goede woerden ende ic sette my te weghe waert Dicwijle vant ict
also zij my gheseyt had ende gheleert Luttel sach icse ic en moester grote
arbeit om doen De wolcken bedectense van mijn oghen Ay god wil my nu behoeden
voer verdriet want ic en weet genen wech daer ic versekert mach gaen ter
stede daer ic gaerne waer Ic beducht my dat ic veel te doen sal hebben als ic
vinden sal mijn weder partie dien ic sachtelic opghehouden heb |
Terstond toen
Reden dat gezegd had zo keerde ik weer en trok mijn lichaam weer aan. Alle
deugd die ik gehad had en de blijdschap daar ik me mee verblijde was weer met
een gedachte onder een wolk bedekt die men niet doorzien mag welke wolk ik in
het begin zo zeer haatte en misprees begon ik weer te minnen en te prijzen om
me tot hem te keren en zijn wil te doen. Maar toen ik me weer bedacht om hoe
ik bedrogen zou zijn begon ik te tranen en te wenen, te zuchten en te klagen
en zei: Ailaas, wat zal ik doen, tot welke van de twee zal ik overeenkomen en
houden. Reden antwoorde hierop, wat let u, waarom bent u droevig, wen niet
het wenen want het behoort de wijven toe en niet de mannen, Vrouwe, zei ik,
ik ween want nu recht voort eer ik mijn lichaam weer aan nam was ik zo goed
zoals ik dacht dat niemand mijn gelijke was, ik dacht niet dat ik vloog in de
hemel en dacht dat het me onmogelijk of tegengesteld zou wezen. En nu is het
maar een droom en ik vindt al het tegengestelde. Het lichaam overwint me en
houdt mij overwonnen, ik heb macht nog kracht in me om me te verweren. Al
mijn macht is verloren, ik ben als levende dood, mijn benen die begeven me,
memorie en verstand ontgaan me maar het lichaam dat gaat mij te boven en laat
los dat me zo zwaar is om te lijden dat ik om hulp roep. Zo ziet u dan
wel, zei Reden, dat ik niet gelogen heb dat uw lichaam uw dode vijand is van
alle deugd die u doen zou. Zeker, zei ik, het is alzo ik zie het nu wel, u
moet bedankt worden. Maar zeg me toch waarom dat hij sterker is dan ik en ik
niet zo sterk als hij. Sterker dan u bent is hij niet, maar u kan hem hier in
zijn land niet zo goed overwinnen zoals u wel doen zou in uw land was aldaar.
Elk is dapper op zijn boodschap (?) en in zijn land. Dus zo is hij veel
dapperder tegen u. Maar mocht u hem krijgen in uw land daar zou u sterker
wezen en hij zou daar tegen u niet durven steken of vechten. Ik zeg dit niet
om dat ik u verslaan wil al kan u hem hier slecht overwinnen. Maar wil u hem
overwinnen en dat hij met al zijn macht niet zal mogen terugkeren zo moet u
zijn sober van eten en van drinken, weinig rusten, kastijden, discipline,
bidden en zuchten. Met deze en dergelijke penitenties zou u hem overwinnen
met grote eer en victorie over hem hebben. En dan als hij zo ten onder gedaan
zou zijn onder uw roede alsdan zal u zich wel mogen wapenen met de voor
beschreven wapens. Want in de waarheid, de meeste hinder die u daartoe hebt
is dat uw lichaam te weelderig is en te vet. En dat was het dat Gratie tot u
zei toen ze tegen u sprak. Vrouwe, zei
ik, zeker, eerst versta ik het, maar toen verstond ik het niet dat zij van
het lichaam sprak, ik waande dat hij en ik al een waren, maar het is niet
alzo want aan u heb ik de waarheid alleen vernomen naar dat ik het verstaan
kan. Zeker, zei ze, alle waarheden had u aan haar mogen vernemen had u het
verzocht want van haar zo heb ik het al geleerd en zonder haar ben ik niets,
nog weet niet al en dat ik zeg is bij haar. Dus is uw lichaam uw vijand of
niet dat zal u hierna nog wel vernemen want als u de rechte weg meent te gaan
zal hij u verdwalen laten en een andere weg laten gaan. Ja, soms al laat hij
uw weg gaan daar u moet gaan zo zal ge hem ontuchtig slaperig vinden en rust
begerend. Ter maaltijd zal hij lang willen zitten. Al zal hij het traag
willen doen om u hinderlijk te wezen en hij zal zijn tijd wel kunnen
afwachten u te flatteren en te smeken. En eerder dan dat u meent zal u
zichzelf bedrogen vinden. Zodat ik zeg en raad je aan dat ge hem niet
vertrouwt nog verlaat op het smeken van hem. Want ik zeg u in de waarheid dat
u puur hem stuurt tegen u zelf en u levert hem de instrumenten waarmee hij u
beoorloogt en omdraait van uw weg. Dus indien dat u me goed verstaan hebt zo
mag u duidelijke bekennen en opmerken dat hij diegene is die uw doodsvijand
is en die u niet gedoogd dat u de wapens mag dragen. Vrouwe, zei
ik, ik dank u en ik zie ook wel dat het zo is en van mijn lichaam heb je me
duidelijk en waar onderwezen. En hoe dat het me altijd tegenover gesteld is
in al weldaden die ik doen zou. Dus omdat ik weet en beken uw kennis en dat
ik u altijd nodig zal hebben zo wil ik wel dat ge de weg met mij wil doen die
ik doen wil. Want ik beducht dat ik menig verdriet in de weg vinden zal. En
was ge bij me zou ge me menige troost en solaas geven zo dat ik u ootmoedig bid
dat ge met me wil gaan. O vriend, zei
ze, u hebt Gratie God in uw weg, het is voor u genoeg en u kan nooit een
betere vriendin hebben. Niet dat ik me excuseren of verontschuldigen wil, ik
zal graag met u gaan zo lang als u wil. Maar ik zeg u dat tussen ons twee‘n
somtijds zulke wolken zullen zijn of donkerte waarmee ik van u verholen en
bedekt zal zijn. En soms zal ge me donker zien en soms helemaal niet. Soms
zal u men duidelijk en goed zien nadien dat u de rechte weg zal houden. Maar
is het dat u me nodig hebt zo zoek me omtrent u want zoekt u mij goed dan zal
ge me altijd bereid vinden. Nu ga terstond en wil niet toeven en neem de
goede weg en gelooft diegene niet die u ontrouw bent. Toen dankte ik
haar van haar goede woorden en ik zette me te wege waart. Vaak vond ik het
alzo ze me gezegd en geleerd had. Weinig zag ik haar en moest er veel voor
werken. De wolken bedekte haar van mijn ogen. Ay God, wil me nu behoeden voor
verdriet want ik weet geen weg daar ik zeker mag gaan naar de plaats waar ik
graag was. Ik beducht me dat ik veel te doen zal hebben als ik mijn weder
partij zal vinden die ik zachtjes opgehouden heb. |
<houtsnede:
links de slapende pelgrim, rechts pelgrim en Memorie bij het kruispunt met de
doornenhaag. Rechts daarvan de mattenmaker, links Ledigheid die een handschoen
opwerpt>
Als ic aldus
ghinc ende al gaende peynsende ende nam mijnen wech soe ic quam tot een wech
die in tween gedeelt was maer zij en lieppen niet varde van een. maer
tusschen tween stont een hage daer mi zeer of verwonderde want de hage scheen
harde verde strecken vol doerne ende braem wassende. ende het scheen wel een
wech te weesen dan alleen de hage diese scheyde. Ter luchter zijde van den
wech zat een schone ioncfrou costelic gepareert ende hielt haer een hant
onder haer oxel ende in dander hadse een hantschoe daerse mede speelde
ontrent haer vingher Ic sach wel an haer gelaet datse van cleynder sorghen
was ende datse niet veel en gheerde te doen. Ter rechter hant zat een
mattemaker die zijn oude matten [40rb] vernayde ende vermaecte. Ende daer ic
mi noch meer of verwonderde dat was dat hi weeder brac dat dat hy eens
gemaect had ende dan weeder maecte Ende al wast dat ic mi liet duncken dat hi
een ghec was dat was mijn sothede ghelijc als ic na wel vernam Niet te min ic
gruete hem eerst Vrient seid ic welck is hier de beste wech hier loepter twee
wat wech sal ic best ghaen Doe andwoerde hi mi ende seide waer wilstu heen Ic
wil gaen seide ic tot iherusalem daer de coninc geboren is een bisscop van
eender maecht gheboren Coemt seit hi doer mi ic ben de wech der onnoselheit
daer men gaet na iherusalem Gaerne soudic weeten seydic ofstu my oec waer
segste. want dijn wercken doen my te verstaen dat in dy luttel wijsheyts is
want 40va] Ic sie dastu matten vermaecs dat een arm ongeuallich ambocht is
ende ic sie datstu na maken weder brekes ende dan weder vermaecs twelc mi
geen vroeschap en dunct het en zij datstu mi segs de reden waer om Doe andwoerde
hi mi aldus Al ben ic van een arm ambocht dat en is geen saec om mi te
blameren of begrijpen van sotheiden al so en connen wi geen muntslagers wesen
Dat deen can dat en can dander niet want waren wij al van eenen ambochct dat
soude elckerlijc tegens gaen want een arm ambocht is dicwijle meer van node
dan een rijck Deen blijft staende mitten anderen ende daer en waerder geen
quaet op dat elx ghetrou waer Daer en leyt niet an wat een doet op dattet
goet is maer datmen ymmer niet ledich en is Beter is een arm getrou ambocht
dan onghetrouwe ledicheyt Al breec ic ende vermake weder om ledicheit te
schuwen dat en is geen saec om mi te berispen want had ic ander werck te doen
ic soudt doen Maer du sies wel en dade dit weederbreecken dat ic veeltijts
ledich weesen soude dus moet ic somwijl maken ende dan weeder breecken ende
dit waer di mit recht ghenouch in dienstu mi te recht bemindes Mynnen seydic
ende wat hebstu mi ye gedaen daer ic di schuldich ben om te beminnen Du en
dee[40vb]ste mi nye goet noch doen en moechste dus en mocht ic v mijn min
niet geuen ic en most v bet kennen. My dunct dat ghij al verdwaest zijt dat
ghij meer prijst pijn ende arbeyd dan rust ende ledichede Ende mi Dunct dat
veel beter is rust dan arbeidt Och seyt hy
goede vrient lutel kenstu my ende veel min kenstu ledicheyde ende haer
vreeselic ommegancs Dus vrage ic dy ter goeder trouwen Bij wat reden ist dat
claer yser of stael schoen gebruyneert roestich wordt ende altoes niet schoen
en blijft Ist alsoe van dattu mi geandwoerdt hebs hier te voren so heb ic
onrecht meer op dy te argueeren want mit die woerden hebstu my geheel verwonn
Seker seit hi also ist want gelijc dat een claer yser daer men niet mede en
doet moet roestich worden Also ist van den mensche die leedich is ende niet
en doet die staet in groter sorghen te vallen in sonden. maer als hi hem
besich wil maken mit enigen goeden wercken om wachten van roestich te werden
van sonden. dan moet men dat yser weder verslipen ende bruyneren Ic seide
vrient ic bidde di dattu mi segts wair gi dese woirden geleert hebt ende hoe
gi heit ende wie bistu want grotelic bin ic verwondert hoet comt dattu my soe
wel andtwoerts. ende ick waende dattu hads [41ra] ghesijn
een sot Graci gods seide hi dien du niet en sies spreect tegen di want zij
steket mi al int ore dat ic tegen v segge ende en verwonders dy niet want ic
ben de ghene die tuolc broet geeft ende die de tijt lichtelick liden doet
sonder verdriet ende daer elc mensche om geboren is ter causen vanden
vreeselicken beet des appels Ende mijn naem is besichede of arbeyd Doer mi
zijn geleden ende moeten lijden alle die gaen willen ter steden daer du
gharen waers Nu doet als du ghepeynst hebste ende lijd doer mi of gaet den
anderen wech maer wacht dy wel datstu niet en kieste den quaetsten wech. Als
de mattemaker mi aldus gheseyt had wie hi was ende hoe hi hiete so nam ic
voer mi dat ic zijnen wech wilde gaen Maer in dat gepeyns began mijn lichaem
mi te smeken ende flatteren seggende aldus Wat peynstu sot geloefstu dsen
dralaert geloeft hem niet maer scheyt van hem hij en doet niet dan hi de
menschen moeyt ende quelt Gaet en spreket tegen die ioncfrou die haer handen
hout onder doxelen ende vraecht haer mede nade wech alstu desen gedaen hebste
bij auentuere zij sal di sulc dinc seggen dattu geenen wil en suls hebben te
gaen den wech die hy dy nv gheseyt heeft te ghaen Mer du sult den wech gaen
die zij di seggen sal [41rb] O seydic tot den lichaem ic kendi harde wel
gheloefde ic v ic soude ter stont qualic varen Ende of ic di waer seide
sulstu mi dan gelouen seide tlichaem ic seide ia De wech seide hi die hier
loept en is niet varre vanden anderen het is al een wech sonder alleen datter
de hage van doerne tuschen tween loept Een haghe en is noch muer noch casteel
men vijnt luttel hagen si en zijn doerboert tot enige stede of men machse
doer boren. Dus al waert dastu ontweecht waerste van dijnen rechten wech du
mochste ter stont doer de hage cruypen sonder enige sorge ende comen so
weeder in dijnen wech Dus dan verstastu mijn woerden wel het en mach di niet
veel letten dastu gaes spreken tegens die schone ioncfrouwe die daer zit op
den steen Int eynde soude ic vrede hebben ic moste daer in consenteren ende
mede gaen Als ic totter
ioncfrouwen quam die ant eynde zat van den anderen wech Ic groetese ende zij
dancte mi seggende vrient god loen v Ioncfrou seidic grote houeschheede soudi
my doen wilde gij my wijsen mijnen rechten wech indien gijt weet. Vanden
weege seyde zij en moechstu niet wel missen ist datstu doer mi wils gaen want
ic ben portier van menige schone weegen. Ic leyde tvolc dat hier coemt int
groen [41va] ende
int schoen rosen ende bloemen pluckende ic leedse in lustelicke plaetsen om
solaes ende genouchte te hebben Daer doe icse singen ende dansen mit harpen
luiten ende ander spelen Besiet wildi nv in sulken stede gaen so moetstu doer
mi gaen Dus beraet di wel du hebs dinen raet by dy Raet seidic
acharmen wat segdi ic heb raet maer hy en heeft geen herte ghetrouwelic mi te
raden. hi is tegen mi aduocaet geworden ic was wel ontweecht als ic hem
wedden gaf om mijn raet te weesen. noch ben ic meer bedroghen want ic moet
hem alle dage zijn volle pensie geuen al ist oec dat hijs niet en verdient Waer om seidde
si segstu ditte bistu sot hoe meenstu dat ic niet en weet dat hi di wel
geraden heeft als hi di tot my dede comen Seeker seidic heeft hij mi wel
gheraden dat waer het eerste Nu segt mi dan seide zij hoe heeft hi di geraden
ende waer om heeft hi di hier doen comen. Ende ic sal di seggen of zijn raedt
goet is Hy seide my dat ic niet verletten en soude om v toe te comen spreken
ende al waert dat ic verdoelt waer bi v of ontweecht ic soude seide hi ter
stont de hage weder vinden ende daer doer gecropen weesen ende comen sonder
sorge weeder in mijn wech ¦ Dese woerden hebben mi hier tot v gebrocht [41vb] Nv
moechstu wel sien ende merken seide zij dat hi di niet bedrieghen en wille
Want hij wil om dijnen wille lijden ende pijn gedogen om dy te behouden ende
te bewegen want du hoerste wel wat hi seyt van der hagen doer te cruypen ende
dat om dy weder in dijnen wech te bringen Du moechs wel sien dat hi niet en
soect solaes of spel mer isser enighe pijn of last hi salse alleen moeten
dragen. Dus soe set v gheloue stoutelic op hem du en mochster niet an misdoen
Coemt al hier ende lijd doer my het is dijn gerechte wech mede du en zijs de
eerste pelgrym niet die hier gecomen heeft. want dese wech is al doerslagen
alstu sies Urouwe seide
ic nae dien dat ghijt wilt ende oec dat ghijt raedt dat ic doer v passeer
ende ga soe segt my dan vwe condicie ende vwen name want dat soudic garen
weeten eer dat ic vwen wech ghinge Daer en leyt di niet an seyde zij dat te
weten want menich heefter doer mi gheleden die daer na niet en vraechden Ic
was hem luyden so playsant ende genouchelic dat zij daer niet of en spraken
Maer nae datstuut emmer weeten wils so segge ic dy voerwaer dat ic een vande
puppen ben. die hier eens iaers vrou traechede sette De welcke du noch hier
na wel sien suls. Ic ben haer dochter ende ic ben geheten ledichede [42ra]
die so cleenlic ende teder is veel lieuer heb ic mijn hantschoen an te doen
ende mijn hoeft te kemmen ende my te spiegelen dan enich ander werck te doen
Ic wensch om misdaghen ende feesten ende om historien te lesen daer de logen
waer schijnt ende om fabelen te vertellen Ic ben v lichaems lief als du
slaeps of waecs so wacht ic dat hi gheen arbeid en doe ende gheen blaeren en
wercke somtijt sende ic hem veel zieren in de handen om zijn tijt cortinge
daer an te hebben Nu besiet wat segstu hier toe wilstu doer mi comen so
segget lichtelic ende stelt di op wege ende trect v handen in v mouwe. Als ic
dit hoerde andwoerde ic haer. Al so lange als mijn lichaem v lief is ende
rechtelic bemint en soud gijs niet willen bedriegen Ende gy weet wel worde hi
ontweecht dat hij bedrogen waer. want ic soude hem wel doen gaen stoutelic doer
de hage ende steken ende porren hem so vreeselic dat hy wel een gat maken
soude in de hage ende vinden weder mijnen wech Ende al waert dat hi bebraemt
ende bedorent waer ic en soude hem niet beclaghen. Dus gaet stoutelic ende en
spreect niet meer want bij hem seluen heeft hi de wech ghecoren soe dat ghi
gheen reden en hebt mi te verspreeken van eeniger valscher minnen die ic an
hem beweesen of getoent mach hebben [42rb] Dus nam ic mijnen wech doer
ledicheit ende stelde mi in haer wech van negligencie of versumenis Dese wech
coes ic bij mijn sothede dies ic beducht noch te wersser sal hebben Ic ben
ontweecht ende ic en weets niet maer ic salt seer corts wel gewaer worden Nu
god moet mi graci verlenen so te gaen ende dese passage so te lijden dat eer
ic ten eynde coem van desen quaden wech een gat vinden mach om doer te
cruipen ende weeder te comen also in mijnen rechten wech Als ic aldus
vaste ghinc neffens de hage. so hoerdic een stemme an dander zijde die tot my
riep dromer wat doestu daer waer gaestu waer om hebstu geloeft den raet die
de logenachtige bedriechster ledicheit di gegeuen heeft zij sal di leyden tot
grooter armoede iae totter doot ende du suls di seluen bedrogen vinden in
desen wech want sonder reden en noemtse sinte bernaerd niet stiefmoeder der
deuchden want hy kendese wel. Sij is stiefmoeder der pelgrymen meer dan de
wouwe is ouer de kukens ghelijc ghi terstont wel vernemen sult het en waer
dat ghij ter stont weeder keerde ende liet dien wech ende ghinct den anderen
die veel bequamer is dan die wech als du noch wel vernemen sulste eer de wech
eynde nemen sal |
Toen ik aldus
ging en al gaande peinzend nam mijn weg zo ik kwam tot een weg die in twee‘n
gedeeld was, maar ze liepen niet ver van een, maar tussen de twee stond een
haag waarvan ik me zeer verwonderde want de haag scheen erg ver te strekken
en groeide vol met dorens en bramen en het scheen wel 1 weg te wezen, dan
alleen de haag die ze scheidt. Ter linker zijde van de weg zat een mooie
jonkvrouw kostbaar voorzien en hield haar hand onder haar oksel en in de
andere had ze een handschoen waar ze mee speelde omtrent haar vinger. Ik zag
wel aan haar gelaat dat ze weinig zorgen had en dat ze niet veel wilde doen.
Ter rechter hand zat een mattenmaker die zijn oude matten vernaaide en vermaakte.
En waar ik me nog meer van verwonderde dat was dat hij weer brak dat wat hij
eens gemaakt had en dan weer maakte. En al was het dat ik dacht dat hij een
gek was dat was mijn zotheid gelijk zoals ik gauw vernam. Niettemin ik
groette hem eerst. Vriend, zei ik, wat is hier de beste weg, hier lopen er
twee, welke weg zal ik het beste gaan? Toen antwoorde hij en zei, waar wil u
heen? Ik wil gaan, zei ik, naar Jeruzalem waar de koning geboren is, een
bisschop van een maagd geboren. Kom, zei hij, langs mij, de weg der
onnozelheid daar men naar Jeruzalem gaat. Graag zou ik weten, zei ik, of u me
ook de waarheid zegt want uw werken doen me verstaan dat in u weinig wijsheid
is want ik zie dat u matten vermaakt dat een arm ongevallig ambacht is en ik
zie dat u na het maken ze weer breekt en dan weer vermaakt wat me geen
deskundigheid lijkt, tenzij dat u me de reden zegt waarom. Toen antwoorde
hij me aldus: Al ben ik van een arm ambacht dat is geen zaak om me te
blameren of begrijpen van zotheden alzo kunnen we geen muntslagers wezen. Wat
de ene kan dat kan de ander niet want waren wij alle van een ambacht dat zou
elk tegen gaan want een arm ambacht is vaak meer nodig dan een rijke. De ene
blijft staan met de andere en daar is geen kwaad in als elk trouw was. Daar ligt
het niet aan wat de ene doet zodat het goed is, maar dat men immer niet ledig
is. Beter is een arm getrouw ambacht dan ontrouwe ledigheid. Al breek ik en
vermaak het weer om ledigheid te schuwen dat is geen zaak om me te berispen
want had ik ander werk te doen ik zou het doen. Maar u ziet wel en liet dit
weer breken zodat ik vaak ledig zou wezen dus moet ik het soms maken en dan
weer breken en dit was u met recht genoeg indien u me te recht beminde. Minnen, zei
ik, en wat hebt u me ooit gedaan waarom ik u moet beminnen. U deed me geen
goed nog doen mag dus mag ik u mijn min niet geven, ik moest u beter kennen.
Het lijkt me dat u geheel verdwaasd bent dat gij meer prijst pijn en arbeid
dan rust en ledigheid en het lijkt me dat rust veel beter is dan arbeid. Och, zei hij,
goede vriend, weinig kent u me en veel minder kent u ledigheid en haar
vreselijke omgang. Dus vraag ik u ter goede trouw, bij welke reden is het dat
helder ijzer of gebruinde stalen schoen roestig wordt en niet altijd mooi
blijft? Is het alzo me geantwoord hebt hier te voren zo heb ik onrecht meer
met u te argumenteren want met die woorden hebt u me geheel overwonnen.
Zeker, zei hij, alzo is het want gelijk dat een helder ijzer daar men niets
mee doet moet roestig wordt, alzo is het van de mens die ledig is en niets
doet die staat om in grote zorgen te vallen van zonden. Maar als hij zich
bezig wil houden met enige goeden werken om wachten van roestig te worden van
zonden dan moet men dat ijzer weer slijpen en bruineren. Ik zeg u
vriend, zei ik, ik bid de ge me zegt waar ge deze woorden geleerd hebt en hoe
ge heet en wie bent u want ik ben zeer verwonderd hoe het komt dat u me zo
goed beantwoordt. En ik waande dat u een zot was geweest. Gratie Gods zei
hij, die u niet ziet spreekt tegen u want zij steekt het me al in het oor dat
ik tegen u zeg en het verwondert u niet niet want ik ben diegene die het volk
brood geeft en die de tijd licht gaan doet zonder verdriet en daar elk mens
om geboren is vanwege de oorzaak van de vreselijke beet van de appel. En mijn
naam is Bezigheid of Arbeid. Door mij zijn gegaan en moeten gaan alle die
gaan willen ter plaatse daar u gaan wil. Nu doet als u gedacht hebt en ga
langs me of ga de andere weg maar let wel op dat u niet de slechtste weg
kiest. Toen de mattenmaker me aldus gezegd had wie hij was en hoe hij heette
zo nam ik me voor dat ik zijn weg wilde gaan. Maar in dat gepeins begon mijn
lichaam me te smeken en flatteren en zei aldus: Wat peinst u zot, geloof je
de draler, geloof hem niet maar scheidt van hem, hij doet niets dan dat hij
de mensen vermoeit en kwelt. Ga en spreek tegen die jonkvrouw die haar handen
houdt onder de oksels en vraag haar mede naar de weg zoals u deze gedaan
hebt, bij avontuur zal ze zoiets zeggen dat u geen wil zal hebben om de weg
te gaan die hij nu gezegd heeft te gaan. Maar u zal de weg gaan die zij
zeggen zal. O, zei ik het
lichaam, ik wist het erg goed, geloofde ik u ik zou terstond slecht gaan. En
als ik u was zou u me dan geloven, zei het lichaam. Ik zei, ja. De weg, zei
hij, die hier loopt is niet ver van de andere, het is alle een weg,
uitgezonderd alleen dat er de haag van dorens tussen de twee loopt. Een haag
is nog muur of kasteel, men vindt weinig hagen of er zit een gat in naar
enige plaats waar men ze door kan gaan. Dus al was het dat u verdwaald was
van uw rechte weg u kan terstond door die haag kruipen zonder enige zorg en
zo weer op uw weg komen. Dus dan verstaat u mijn woorden goed, het mag u niet
veel letten dat u gaat spreken tegen die schone jonkvrouw die daar zit op de
steen. Tenslotte zou ik er vrede mee hebben en ik moest daarin toestemmen en
meegaan. Toen ik tot de
jonkvrouw kwam die aan het eind van de andere weg zat begroette ik haar en ze
bedankte me en zei: Vriend, God beloont het u. Jonkvrouw, zei ik, grote
hoffelijkheid zou u me doen wilde gij mij wijzen mijn rechten weg indien gij
het weet. Van de weg, zei ze, kan u niet slecht missen is het dat u langs mij
wil gaan want ik ben de portier van menige mooie wegen. Ik leidt het volk dat
hier komt in het groene en plukken de mooie rozen en bloemen, ik leid ze in
lustige plaatsen om solaas en genoegen te hebben. Daar laat ik ze zingen en
dansen met harpen, luiten en andere spelen. Beziet, wil ge nu naar zulke
plaatsen gaan dan moet u langs mij gaan. Dus beraad u goed want u hebt uw
raad bij u. Raad, zei ik,
ach arme, wat zeg ik, ik heb raad maar hij heeft geen trouw hart om mij aan
te raden. Hij is mijn tegen advocaat geworden, ik was verdwaald als ik hem
wedden gaf om mijn raad te wezen. Nog ben ik meer bedrogen want ik moet hem
alle dag zijn volle loon geven al is het ook dat hij het niet verdient, Waarom, zei
ze, zegt u dit, bent u zot, hoe meent u dat ik niet weet dat hij u goed
aangeraden heeft toen hij u tot mij liet komen? Zeker, zei ik, heeft hij mij
goed aangeraden dat was de eerste. Nu zeg me dan, zei ze, zij hoe heeft hij u
aangeraden en waarom heeft hij u hier laten komen? En ik zal u zeggen of zijn
raad goed is. Hij zei me dat ik niet letten zou om naar u te komen spreken en
al was het dat ik verdwaald was door u of verdwaald, ik zou, zei hij,
terstond de haag weer vinden en daardoor gekropen zijn en zonder zorgen weer
op mijn weg komen. Deze woorden hebben me hier tot u gebracht. Nu kan u goed
zien en merken, zei ze, dat hij u niet bedriegen wil. Want hij wil om uw wil
lijden en pijn gedogen om u te behouden en te bewegen want u hoorde goed wat
hij zei van de haag door te kruipen en dat om u weer in uw weg te brengen. U
kan wel zien dat hij niet zoekt solaas of spel, maar is er enige pijn of last,
hij zal het alleen moeten dragen. Dus zo zet uw geloof dapper op hem en u zal
er niets aan misdoen. Kom hier en ga langs mij, het is uw echte weg mede, u
bent niet de eerste pelgrim die hier gekomen is want deze weg is geheel
doorlopen zoals u ziet. Vrouwe, zei
ik, nadien dat gij het wilt en ook dat gij het aanraad dat ik langs u passeer
en ga zo zeg me dan uw conditie en uw naam want dat zou ik graag weten eer
dat ik uw weg ging. Daar ligt het u niet aan, zei zij, dat te weten want
menige is er langs me gegaan die daarnaar niet vroegen. Ik was hen lieden zo
plezant en genoeglijk dat zij daarvan niet spraken. Maar nadat u het immer
weten wil zo zeg ik u voorwaar dat ik een van de poppen ben die hier een jaar
vrouw Traagheid zette. Die u nog hierna wel zien zal. Ik ben haar dochter en
ik ben geheten Ledigheid die zo klein en teer is. Veel liever heb ik mijn
handschoen aan te doen en mijn hoofd te kammen en me te spiegelen dan enig
ander werk te doen. Ik wens om feestdagen en feesten en om histori‘n te lezen
daar de leugen waar schijnt en om fabels te vertellen. Ik ben uw lichaam lief
als u slaapt of waakt zo wacht ik dat hij geen arbeid doet en geen blaren en
werk. Soms zend ik hem veel sieren in de handen om zijn tijd te korten
daaraan te hebben. Nu beziet wat zegt u hiertoe, wil u langs mij gaan zo zeg
het gauw en stel u op de weg en trek uw handen in uw mouw. Toen ik dit hoorde
antwoorde ik haar. Al zolang als mijn lichaam u lief is en recht bemint zou
gij hem niet willen bedriegen. En ge weet wel, raakt hij verdwaald dat hij
bedrogen was. Want ik zou hem wel dapper laten gaan door de haag en hem
steken en porren zo vreselijk dat hij wel een gat zou maken in de haag en
weer mijn weg vinden. En al was het dat hij vol met bramen en dorens was zou
ik hem niet beklagen. Dus ga dapper en spreek me niet meer want bij zichzelf
heeft hij de weg gekozen zodat gij geen reden hebt me tegen te spreken van
enige valse minnen die ik aan hem bewezen of getoond mag hebben. Dus nam ik
mijn weg door Ledigheid en stelde me in haar weg van zorgeloosheid of
verzuim. Deze weg koos ik bij mijn zotheid dus was ik meer beducht nog te
erger zal hebben. Ik ben verdwaald en ik weet het niet, maar ik zal het gauw
gewaar worden. Nu God moet me gratie verlenen zo te gaan en deze passage zo
te gaan dat eer ik ten einde kom van deze kwade weg en een gat vinden mag om
door te kruipen en weer te komen alzo in mijn rechte weg. Toen ik aldus
vast ging naast de haag zo hoorde ik een stem aan de andere zijde die tot me
riep: Dromer, wat doet u daar, waar gaat u, waarom hebt u geloofd de raad die
de leugenachtige bedriegster Ledigheid u gegeven heeft, zij zal u leiden tot
grote armoede, ja, tot de dood en u zal u zelf bedrogen vinden in deze weg
want zonder reden noemt Sint Bernardus het niet stiefmoeder der deugden want
hij kende haar goed. Zij is stiefmoeder der pelgrims meer dan de wouw is over
de kuikens gelijk gij terstond wel vernemen zal tenzij dat gij terstond weer
keerde en verliet die weg en ging de anderen die veel bekwamer is dan die weg
zoals u nog wel vernemen zal eer de weg einde nemen zal. |
<houtsnede:
links de slapende pelgrim, rechts de pelgrim langs de doornenhaag met achter
zich Memorie>
Doe worde ic
al verbaest want die tegen mi sprac en sach ic niet Nochtan andwoerde ic ende
seide Segt mi ic bids v wie zijdi die ic hoer spreken ende niet en sie. Doe
andwoerde mi die daer sprac ende seyde. Du waerste mi nochan wel schuldich te
kennen ende te weeten wie ic ware want ic heb di menige doget gedaen ende
geleert haddijt wel onthouden Ic ben de ghene die dy leede in mijn huys ende
thoende dy menich schoen iuweel Ic ben graci gods. Als ic dat hoerde seydic
soete vrou nae dat gijt zijt ben ics sculdich v te dancken dat gij v
waerdicht tegen mi te spreken daer mi zeer na verlangt heeft om te vragen van
dese weghe Wat bediet dat dese twe wegen dus int middel gedeilt zijn mit dese
hage Dus doer ghenade [42vb] wilt mi dat doen verstaen Ende dan sal ic mijn
macht doen om ouer te lijden al heefter tlichaem verdriet in ic salt bestaen
Seeker seyde si du waers sculdich te lijden hier doer mit starcker harten
want hoe du langher gaes hoe de hage dicker sal warden Vrou seidic dats mi
lief want te meer sal tlichaem gequelt worden dat mi verraden wilde int haer
comen Dese hage seide graci behoert der vrouwen die de bessem in de mont had
ende is penitencie. zij liet dese hage hier planten om die den anderen wech
gaen hier niet weder en souden keeren sonder pijn te lijden Sij plantese daer
oec omme veel ander redenen wille als haer roeden ende bessem daer wt te te
plucken so dic alst haer gelieft Dese haghe en is int beghinsele niet dicke
soe dat ic [43ra] di rade datstuse int eerste ouergaes want bistu daer
langher bij auentuer du suls daer vinden dingen die di hinderlic souden zijn
ende niet weeder en souden laten haerwert keeren Doe began ic
al om te sien of ic ergent enich gat inde hage vinden mocht. Als ic dus stont
ende versach mi al om so sach ic an dander zijde vrou reden dies ic mi seer
verwonderde Hoe coemt dit vrou seydic dat gij mi gelaten hebt ende anders
niet en wist gij en soudt mi voet ouer voet geuolcht hebben ende niet gelaten
An mi seyde si en wilt v niet houden want du hebste my eerst gelaten hadstu
al desen wech gecomen noch waer ic mit dy. En wil niet meenen dat ic gaen sal
weegen die men laecken mach. ic houde mi altoes an den goeden wech al daer de
goede pelgrymen ghaen Coem hier ende geloeft gracien want zij heeft di
tschoenste gepresenteert ende du suls geheel dwaelen ende gec warden gaestu
lange die wech Als si mi dit
gheseit had began ic noch weder te kijken ende te soucken waer de hage dunste
was vanden doerne want my iammerde tlicham meer dan ic sculdich was te doen
Nu god wil mi voert behoeden doer zijn grote barmharticheyt want mi gruwelt
zeer bouen mate voer quaet gemoet ende quade auentuer want so lange gaet de
pot om [43rb] water dat si int laetste breect bij ongeual dattter inden wech
op coemt Oec hi is sot die niet en doet als hi mach want hijs niet doen en
mach als hi wil Hier begint
dat anderde boucke |
Toen werd ik
geheel verbaasd want die tegen me sprak zag ik niet. Nochtans antwoorde ik en
zei: Zeg me, ik bid het u, wie bent ge die ik hoor spreken en niet zie. Toen
antwoorde me die daar sprak en zei: U behoorde me nochtans goed te kennen en
te weten wie ik ben want ik heb u menige deugd gedaan en geleerd had gij het
goed onthouden. Ik ben diegene die u leidde in mijn huis en toonde u menig
mooi juweel. Ik ben Gratie Gods. Toen ik dat hoorde zei ik: Lieve vrouwe,
naar dat gij het bent moet ik u bedanken dat gij u zich verwaardigd tegen mij
te spreken omdat het me zeer verlangd heeft om te vragen van deze weg. Wat
betekenen deze twee wegen die dus in het midden gedeeld zijn met deze haag.
Dus door genade wil me dat laten verstaan. En dan zal ik mijn macht doen om
over te gaan al heeft mijn lichaam er verdriet in, ik zal het bestaan. Zeker,
zei ze, u moet hierdoor gaan met een sterk hart want hoe langer u gaat hoe de
haag dikker zal worden. Vrouwe, zei ik, dat is me lief want te meer zal het
lichaam gekweld worden dat me verraden wilde hierin te komen. Deze haag, zei
Gratie, behoort de vrouw die de bezem in de mond had en is Penitentie. Zij
liet deze haag hier planten om die de andere weg gaan en hier niet weer
zouden keren zonder pijn te lijden. Zij plantte het daar ook om veel andere
redenen als haar roeden en bezem daaruit te plukken zo vaak als het haar
belieft. Deze haag is in begin niet dik zodat ik u aanraadt dat u er in het
begon doorgaat want bent u daar langer bij avontuur zal u daar dingen vinden
die u hinderlijk zouden zijn en niet weer zouden laten hier te keren. Toen begon ik
al om te zien of ik ergens enig gat in de haag vinden mocht. Toen ik aldus
stond en zag al om zo zag ik aan de andere zijde vrouwe Reden, dus
verwonderde ik me zeer. Hoe komt dit vrouwe, zei ik, dat gij me verlaten hebt
en niet anders wist dat ge me op de voet gevolgd zou hebben en niet verlaten.
Aan mij, zei ze, wil u zich niet houden want u hebt me eerst verlaten had u
al deze weg gekomen dan was ik nog bij u. En wil niet menen dat ik wegen zal
gaan die men laken mag. Ik hou me altijd aan de goede weg al daar de goede
pelgrims gaan. Kom hier en geloof Gratie, want zij heeft u het mooiste
gepresenteerd en u zal geheel verdwalen en gek worden gaat u lang die weg. Toen ze me dit
gezegd had begon ik nog weer te kijken en te zoeken waar de haag het dunste
was van de dorens want me jammerde het lichaam meer dan ik moest doen. Nu God
wil me voort behoeden door zijn grote barmhartigheid want het gruwelt me zeer
boven mate voor kwaad gemoed en kwaad avontuur want zo lang gaat de pot in
het water dat ze tenslotte breekt door ongeval dat er in de weg op komt. Ook
is hij zot die niet doet zoals hij mag want hij niet doen mag zoals hij wil. Hier begint
dat volgende boek. |
<houtsnede:
links de slapende pelgrim, rechts de pelgrim aangevallen door Traagheid; in het
midden Memorie>
Nv sal ic v
segghen hoedt my quam daer my so grotelic of misuiel Want als ic aldus ghinc
souckende in mynen wech een gat inde hage. Soe ward ic siende coerden ende
stricken die my ghestrict hadden eer dat icse gewaer wardt onuersienlic daer
ic so verbaest of was ende onstelt dat ic mijn spreken tot reden of liet ende
gracien gods al vergat. Vant gat te soucken inde hage liet ic al of. Ic had
genouch te peynsen hoe ic de stricken tontcnopen ende myn seluen te lossen ic
en mochtse niet wel breken want ic en had sampsons cracht niet Een vreeselic
ende mismaecte ou queen die volgde die de stricken in haer hant hielt Ende
als ic mi om keerde ende icse wel besach. veel meer [43vb] veruaerde ic my
dan te voren want ic sachse al beschimmelt vies ende lelic swart ende vuyl
ende drouch de bile eens vleyschouwers of zij varcken had wilen slaen ende op
haer hals so drouch si een pac van coerden. Ic meende als icse dus sach na de
manieren dat zij een iaechster waer geweest om woluen te vangen want sulcke
packen plagen de wolf iagers te draghen als si iaghen wilden Stinckende
queene seydic wat bediet dat gij my volcht wie sidi ende mit wat recht
arresteerdi mi hier. ghi en behoert dus heymelic ende diefs gewijse niet te
comen sonder enich geluyt te slaen het schijnt wel dat ghi nye ter goeder
stede en quaemt vliet van hier ende doet my dese stricken van mijn beenen ic en
ben sparwer noch valc om aldus gebonden te zijn [44ra] Doe
andwoerde mi de queene ende seide Seker du en suls so lichtelic niet van mi
comen alstu meenste Ter quader tijt quaemstu hier Du hebste mi stinckende
quene genoemt daerstu an misdaen hebste want ic en stinck niet Ic heb tot
veel plaetsen geweest beide in winter ende somer ende gelegen in skeysers
camer coningen ende ander heren ende prelaten die mi nie stinckende en
noemden ende waen coemt di de stouticheit daerstu in mijn banden zijste ic
meenstu seer fier souds zijn ende ouerdadich van spreken waerstu mijn
geuangen niet maer na ic di vast heb waen ic mi wel ouer di te wreecken ende
ic sal dy corts leiden tot sulcker plaetsen daer ic di sal doen gelouen an
mijn god Queene seidic
wie sidy die soe stout van harten zijt wilt my vwen name doch seggen na dat
ghi mi dus dreycht Ic ben seide zij desvleyschouwers wijf vander hellen ende
ic brenge alle de pelgrymen ter hellen die ic geuanghen can menighe heb icker
gebracht ende noch sal daer du deerste of weesen suls of du en ontulieges mi
wt den banden ende daer om quam ic dus heimelicke want waer ic opentlic
gecomen bi auentuer ic soude di verloren hebben want du vaers in wille den
anderen wech te gaen. Ic ben die oud vielge die te legghen pleecht inder kinderen
bedde ende diese dicwile om doe kee[44rb]ren ende node opstaen Ic ben die den
stierman in de zee doe slapen iae hoet stormt of wayt al en acht hijs niet ic
ben die distel doren netelen ende ander quaet cruijt doe wassen sonder
spitten of saeyen Ende menichwarf een dinc dat ghereed was te doen heb ic
doen verleggen tot des anderen daechs ende so voert so datter int eynde niet
of en quam. soe datter bi my menich goet werc is achter gebleuen Ic heet
traechede de crancke de crepele de mancke ende de gequetste de vercoude ende
verstopte Ende wilstu mi anders noemen so moetstu my zeerichede heeten want
al dat ic sie verdriet my gelijc een molen die niet en maelt haer seluen eet
ende verslijt dies gelijc gae ic al etende mi seluen ende slitende daer en
word niet gedaen dat mi gheneucht het en si na minen wille gedaen Ende om
dattet mi dus verdriet so drage ic dese bile die verdriet van leuen hiet ende
slaet het volc ende is de selue bile daer eens iaers helyas mede sloech onder
den boem Mit dese bile sla ic dese clercken inder kercken ic en spaer
niemende wien ic geraken can Dese stricken ende coerden daerstu mede gebonden
zijs die zijn gemaect van mijn darmen ende daer bi zijn si so starck want
watstu trecs si en sullen niet breeken zij waeren ghemaect int donckerste der
hellen si zijn swart ende taye doer mijn buyc getoghen [44va1] Wilstu
weten haer namen De een heet negligencie of versumenis de ander heet moethede
ende si zijn antreckende ende smekende want also heb icse gemaect om vast te
cnopen ende tuolc daer in te toeuen ende verwarren sonder haer cleder te
schoren. Ende mit dese twee so houdic di Als van de coerden die ic op mijn
hals drage daer swijch ic nv of op dese tijt want op een tijt eerstuut suls
weten sulstu ia sonderlinge in de een gheuangen zijn ende gebonden Ende van
die sal ic di nv seggen om die te meer in te binden ende noch vaster dan ic
doe [44vb1] mit de ander Dese coerde heet wanhoep ende hier mede was iudas
verhangen als hy christum verraden had ende is des hancdiefs coerde vander
hellen Ende is de coerde daer hi mede sleept ende hanct alle die hi daer in
gecrijgen can Dus draech icse al om op auentuer of ic yemont mocht vinden
mede te stroppen ende maken hem een strop om den hals ende slepen hem also
ter hellen Besich nv ofstu hier wel geraect zijs ende ofstu mijn dochter
ledicheit wel gedient hebs Sij heeft di haerwaert doen comen dus du biste
daer du bliuen moets |
Nu zal ik u
zeggen hoe het me afkwam daar het me zo zeer misviel. Want toen ik aldus ging
en mijn weg zocht door een gat in de haag zo zag ik koorden en strikken die
me gestrikt hadden eer dat ik ze gewaar werd en onvoorzien waar ik zo
verbaasd van was en ontsteld dat ik mijn spreken tot reden liet en Gratie God
geheel vergat. Van het gat te zoeken in de haag liet ik al af. Ik had genoeg
te peinzen hoe ik de strikken los kon maken en mezelf te verlossen, ik kon ze
niet goed breken want ik had Samsons kracht niet. Een vreselijk en mismaakte
oude kwee die volgde die de strikken in haar hand hield. En toen ik me
omkeerde en ik haar goed bezag werd ik veel meer banger dan te voren want ik
zag haar al beschimmelt, vies en lelijk, zwart en vuil en droeg een bijl van
een vleeshouwer alsof ze een varken had willen slaan en op haar hals zo droeg
ze een pak van koorden. Ik meende toen ik haar aldus zag naar de manieren dat
zij een jaagster was geweest om wolven te vangen want zulke pakken plegen de
wolf jagers te dragen als ze jagen wilden. Stinkende
kwee, zei ik, wat betekent het dat ge me volgt, wie ben je en met wat recht
arresteer je me hier. Ge behoort aldus heimelijk en diefachtig niet te komen
zonder enig geluid te slaan, het schijnt wel dat ge niet van een goede plaats
komt, vliedt van hier en doe me deze strikken van mijn benen, ik ben geen
sperwer nog valk om aldus gebonden te zijn. Toen antwoorde
me die kwee en zei: Zeker, u zal niet zo gemakkelijk van mij afkomen zoals u
meent. Ter kwade tijd kwam u hier. U hebt me stinkende kwee genoemd waar u
aan misdaan hebt want ik stink niet. Ik ben op veel plaatsen geweest, beide
in winter en zomer, en gelegen in keizers kamer, koningen en andere heren en
prelaten die me niet stinkend noemden en waarvan komt u die dapperheid dat u
in mijn banden bent, ik meende dat u zeer fier zou zijn en overmoedig van
spreken was u mijn gevangene niet, maar naar dat ik u vast heb waan ik me wel
over u te wreken en ik zal u gauw leiden tot zulke plaatsen waar ik u zal
laten geloven aan mijn God. Kwee, zei ik,
wie bent u die zo dapper van hart bent, wil me uw naam toch zeggen naar dat
ge me aldus dreigt. Ik ben, zei ze, de vleeshouwers wijf van de hel en ik
breng alle pelgrims ter hel die ik vangen kan. Menige heb ik er gebracht en
zal nog waar u de eerst van wezen zal of u ontkomt me uit de banden en daarom
kwam ik dus heimelijk want was ik openbaar gekomen bij avontuur zou ik u
verloren hebben want u was in de wil om de andere weg te gaan. Ik ben die
oude uil of vuile? die te liggen pleegt in de kinderen bed en die ze vaak om
doet keren en node opstaan. Ik ben die de stuurman in de zee doet slapen, ja,
hoe het stormt of waait hij acht het niet. Ik ben die distel, doren, netels
en ander kwaad kruid laat groeien zonder spitten of zaaien. En vaak een ding
dat gereed was te doen heb ik laten wegleggen tot de andere dag en zo voort
zodat er in het einde niets van kwam. Zodat er bij mij menig goed werk is
nagelaten. Ik heet Traagheid, de zwakke, de kreupele, de manke en de
gekwetste, de verkouden en de verstopte. En wil u me anders noemen, zo moet u
me zeren noemen want al dat ik zie verdriet me gelijk een molen die niet
maalt en zichzelf eet en verslijt en aldus gelijk ga ik al etende mezelf en
slijtende, daar wordt niets gedaan dat me vergenoegd, tenzij naar mijn wil
gedaan. En omdat het me aldus verdriet zo draag ik deze bijl die verdriet van
leven heet en sla het volk en is dezelfde bijl daar eens per jaar Helias mee
sloeg onder de boom. Met deze bijl sla ik de klerken in de kerken, ik spaar
niemand die ik raken kan. Deze strikken en koorden waar u mee gebonden bent
die zijn gemaakt van mijn darmen en daarbij zijn ze zo sterk want wat u trekt
ze zullen niet breken, zij waren gemaakt in het donkerste van de hel, ze zijn
zwart en taai door mijn buik getrokken. Wil u haar
namen weten? De ene heet negligentie of verzuim en de ander heet moeheid en
ze zijn aantrekkend en smekend want alzo heb ik ze gemaakt om vast te knopen
en het volk daarin te vertoeven en te verwarren zonder hun kleren te
scheuren. En met deze twee zo hou ik u. Als van de koorden die ik op mijn
hals draag daar zwijg ik nu van op deze tijd want op een tijd eer u het zal
weten zal u ja zonderling in de ene gevangen zijn en gebonden. En van die zal
ik u nu zeggen om u te meer in te binden en nog vaster dan ik doe met de
andere. Dit koord heet wanhoop en hiermee was Judas verhangen toen hij
Christus verraden had en is dus de hangdief koord van de hel. En is het koord
waar hij mee sleept en hangt alle die hij daarin krijgen kan. Dus draag ik
het al om op avontuur of ik iemand mocht vinden mee te stroppen en maken hem
een strop om de hals en sleep hem alzo ter hel. Bezie nu of u hier goed
geraakt bent en of u mijn dochter Ledigheid goed gediend hebt. Zij heeft u
hierheen laten komen dus u bent daar waar u blijven moet. |
<houtsnede:
links de slapende pelgrim, recht van li. naar re. Memorie, de liggende pelgrim
bedreigd door Traechede met haar bijl>
[44va2] Als mi
de queene dus vertelt had van haer ambocht dat zij te doen plach So andwoerde
ic weder haer in spijte ende seide beromppelde queene mi dunct dat v
gheselscap niet en doech laet my ghaen [44vb2] want ghij sout mi leetten als
ghi alrede gedaen hebt Doe tracse haer bijl voert ende sloech mi een so
groten slach dat ic neder ter aerden viel had ic doe mijn wapen gehad het
hadde mi wel van node gheweest want [45ra] die
slach die zij mi gaf was dootlic Ende en had gedaen de salue die ic in mijn
mael had dat was geestelike salue die geen sterflic mensch maecken en can
welcke salue graci geleit had in mijn male want si wiste wel dat ics van node
soude zijn Als ic dus ter neder lach riep ic heer god genade Dese quene heeft
mi doot geslagen mit haer bijle ende ist dat ic gheen hulp van v en heb dat
ic steruen moet sonder respijt Dus heer god wilt mi beraden Als ic aldus
riep ende claechde leide de queene haer bijl ter neder ende nam des hancdiefs
coerde mi daaer mede te stroppen an mijn hals seggende Meenstu met dijn
claghen mi te ontghaen ende mit dijn roupen ic sal dese coerde cnopen om dijn
hals ende hangen di ende slepen daert mi gelieft. Als ic dit gedreych hoerde
ende de ghereescap sach die si daer toe maecte ward ic peynsende op mijnen
palster die ic mit beyden handen greep ende hielt so dat ic weder hart
ghecreech ende stont weder op mijn voeten menende te lopen na de hage maer si
volgede mi mit haer bijle ende hielt my so vast bijder coerden dat ic niet
ontgaen en mocht Coem haer seide zij du en moechs dese hage niet vergeten
ende mijn bijl ende coerde moetstu onderdanich zijn Ende aldus so trac si mi
weeder om mitter coerden die [45rb] ic achter mi sleepte Altijt beduchtende
datse mi mit de coerde vanden valschen iudas worgen soude maer als zij sach
dat ic haer onderdanich was troste si weeder tfardeel op haer hals gelijc
zijt te voren had Ende liet het een eynde na mi slepen seggende. waert dat ic
mi luttel of veel keerde na de hage dat si dan de coerde weder op nemen soude
ende stroppen ende trecken mi weder seerder dan te voren Twelc zij my wel
hielt. want alsoe dic als ic mi kerrde an de haghe om daer te ghaen veruaerde
zij mi mit dreigen scuddende haer bijle ende toech mi bijde coerde soe zeer
dat ic int eynde vande hage verureemt was |
Toen me de
kwee aldus verteld had van haar ambacht dat zij te doen plag zo antwoorde ik
haar weer in spijt en zei, gerimpelde kwee, het lijkt me dat uw gezelschap
niet deugt, laat me gaan want ge zou het me beletten zoals ge alreeds gedaan
hebt. Toen trok ze haar bijl voort en sloeg me zoÕ n grote slag dat ik ter
aarde viel, had ik toen mijn wapens gehad het was me wel nodig geweest want
die slag die zij mij gaf was dodelijk. Had niet gedaan de zalf die ik in mijn
bedelzak had, dat was geestelijke zalf die geen sterflijk mens maken kan
welke zalf Gratie gelegd had in mijn bedelzak want ze wist wel dat ik het
nodig zou hebben. Toen ik aldus neer lag riep ik, heer God genade. Deze kwee
heeft me met haar bijl dood geslagen en is het dat ik geen hulp van u heb dat
ik sterven moet zonder respijt. Dus heer God wil me beraden. Toen ik aldus
riep en klaagde legde de kwee haar bijl neer en nam het hangdief koord om me
daarmee te stroppen aan mijn hals en zei: Meent u met uw klagen me te ontgaan
en met uw roepen, ik zal dit koord om uw hals knopen en u hangen en slepen
daar het me belieft. Toen ik dit gedreig hoorde en het gereedschap zag die ze
daartoe maakte werd ik peinzend op mijn pelgrimsstaf die ik met beide handen
greep en zo hield dat ik weer hart kreeg en stond weer op mijn voeten en
meende te lopen naar de haag, maar ze achtervolgde me met haar bijl en hield
me zo vast bij de koorden dat ik niet ontgaan mocht. Kom hier, zei ze, u moet
deze haag vergeten en mijn bijl en koorden moet u onderdanig zijn. En aldus
zo trok ze me weer terug met de koorden die ik achter me sleepte. Altijd
beduchtende dat ze me met het koord van de valse Judas zou wurgen, maar toen
ze zag dat ik haar onderdanig was zette ze weer de last op haar hals gelijk
zij het te voren had. En liet het een eind achter me slepen en zei: Was het
dat ik me weinig of veel veranderde naar de haag dat ze het koord weer zou
opnemen en stroppen en me weer meer trekken dan te voren, waar ze me wel
aanhield want alzo vaak als ik me naar de haag keerde om daarin te gaan zo
dreigde ze door met haar bijl te schudden en trok me zo zeer met het koord
zodat ik op het eind van de haag vervreemd was. |
<houtsnede:
links de slapende pelgrim, rechts van li. naar re. Flatterie met Hoovaerdicheit
op haar hals, de pelgrim, Memorie en Traechede>
[45va] Als zij
mi aldus veruarde van der hagen ende ontweechde. so leyde zij my in een
valeye die seer doncker ende ofgrijselic was. Twee ander queenen seer
vreselic sach ic tot mi waerts comen Deen drouch den anderen opten hals Ende
die gedraghen was. was bouen mate seer geswollen want het en was gheen werc
van natueren na dat ic haer fatchoen mercken cost Op haer hals had zij een
grote stoc ende een horen in haer voerhooft ende in haer hant hielt zij een
ander horen ende een blaesbalch Ende zij had om haer een witte mantel ende
een spoer ande voet. ende het scheen wel datse mestersse was ouer de queen
die haer drouch want zij deedse ghaen waer zij wilde. zij hield een spiegel
daerse haer mede spiegelde. Als ic dus sach dese [45vb] twee queenen tot
miwaerts comen Verscricte ic mi segghende Soete heer god genade in dit lant
en zijn niet dan oude queenen ic en weet in wat landt dat ic geraect ben Ic
en mach sonder de doot van dese queenen ende wt dit landt niet geraecken Doe
also mi docht hoerdic een stemme van graci gods die mi seyde Dy en doech in
geen wanhoep te vallen du moets strijt hebben tegen dese queenen of sonder
vechten di op geuen Dv biste in haer lant gecomen daer en coemt niemont hi en
wordt besprongen te voet of te paerde. om twee of drie en zijt niet veruaert
want du sulster genoch vinden die di harde cort sellen willen houden Ende indienstu
niet anders gewapent en zijs anders dan nu du suls iammerlick gehantiert
worden [46ra] Ic
bidde v seydic doe dat ghi mi wilt seggen wie dese queenen zijn die hier tot
mi comen. Du sulstet haer vraghen ende zij sullent di wel seggen want ic hebt
haer beuolen alsoe te doen Als ic aldus stont ende sprac tegens de stemme die
van bouen quam De queene die opten anderen zat nam haer horen ende blies ende
quam so tot miwaert al roupende van varren ontbeyt ontbeyt ende gheeft v
geuangen of ic sla di doot Segt mi seidic wien sal ic mi opgeuen want sonder
vwe name te weeten en sal ic mi nimmermeer gheuangen geue Hoer seydse na mi
ic salt di seggen Du suls weeten dat ic de outste queene bin van alle de
queenen want eer de werelt ende den hemel volmaect waren so was ic int nest
vanden hemel gebroedt ende nye en was arger broet van voghel gekipt. want
also drae als ic wt den eye croop ende ic mijn vader so schoen sach weesen so
blies ic op hem mit den blaesbalch die ic hier houde so seer dat ic hem neder
deed vallen tot inden gront der hellen. Schoen ende wit was hi te voren ende
claerder blinckende dan de son. maer nv is hy swarter ende lelicker geworden
dan de doot Inde zee is hi vischer ende vogelaer geworden ghelijc du noch wel
sien suls eer dijn wech voleint sal weesen Ende als ic hem aldus had
ghesteken wt zijn nest so viel ic mit [46rb] hem neder ende inden hemel en
bleef ic niet meer maer ic quam in aertrijc dat nyewelinc gemaect was Daer ic
siende wordt een werck dat mi niet en behaeche dat was dat ander souden mogen
climmen int nest daer ic wt geuallen was ende mijn vader had doen vallen het
welc ic niet verdragen en mocht ende peynsde hoe ic dat climmen soude mogen
beletten Also ic dede ende ghinc tot adam ende blies hem in zijn gepeins ende
maecte hem so geswollen dat hi hem liet duncken waert dat hi ate vande
vruchten die hem verboden waeren dat hi so vol sciencien wesen soude als god
Ende hier mede was hy bedrogen ende wart daer om verdreuen wt den paradise.
Als ic dus dese twee dingen gedaen had ende dus ionge was peynsdic dat ic
noch veel quaets soude doen in mijn leuen Ende seker ic hebder sint veel
gedaen ende noch doen sal Ic stchte de oerlogen ic maec tweedracht twisken de
lantsheern ende doese malcanderen ontseggen Ic doe alle doen anders dant van
reden geordineert is ic en sie niet wat een ander doet al waert noch so wel
gedaen wat een ander goets doet dat en sie ic niet maer doet hy quaet dat sie
ic wel In my en is niet dan wint ende roec een blase vol stancs Van een
yegelic ben ic bespotster Hier voermaels was ic ghecroent ende coninghinne
geheten. Ende mijn [46va] name is
houaerdicheit de felle gehorende beeste om mitten horen die ic int voerhoeft
heb hort ic den onnoselen ende dese horen hiet fierhede ende is de horen van
eender een horen die vreselicker is dan enich tweegetacte hoerne want in al
de werelt en is punt van stale so fijn of scharp die eens menschen hert
doersteken mocht sonder plomp te warden het en waer dat desen horen hem holpe
ende den wech maecte Ic steker mede an allen zijden sonder yemont te spaeren
paep noch clerc Ende du suls weeten dat de gene die na haer macht gesuuert
zijn van haer sonden die steec ic veel vreeselicker dan dander Sijn
blaesbalch heet ydel glorie ende is ghemaect om dode colen leuende te maecken
en verwaende sotten die onreyn ende vuyl zijn van oude sonden te doen menen
datse allen anderen beter zijn Gelijc dat de wint doet vallen de vruchten
vande bomen Also de wint van dese blaesbalch leyt ter neder alle deuchden Ja
al dat hi gecrijggen can ende geen deucht en macher voer staende bliuen Hi
verswelcht de grote vogelen hi beroeftse vande substancie haers leuens.
Hebstu niet gehoert vanden rauen die een case in zijn bec had ende de vos
quam tot hem ende seyde Lieue rauen ic bidde dy singe mi doch een liedekijn want
mi verlangt seer v keelkijn te horen [46vb] dat zoeter is dan orghelspel. Van
welcken sanc hi vernam sulcken wint dat hy de case liet vallen ende began te
singen want het hert was hem open meenende dat de vos hem de warachticheit
geseyt had maer hy en meende de sanc vanden rauen niet maer hi meende alleen
de case die hi nam ende droechse wech ende versubtijlde so den rauen Bij
desen exempel moechstu claerlick sien dat de wint van desen blaesbalch den
ghenen die best gepluymt zijn ter neder doet leggen al dat si hebben Dats te
seggen Als ic yemont sie die eenighe deucht in hem heeft mit desen blaesbalch
bedwinge ic hem dat hi zijn waen verliest ende ter neder valt De wint wan
desen blaesbalge en soude nimmermeer assch nach [sic] stof wech blasen. mer
wel den sterffeliken mensch die stof ende assche na geblasen is mit een
luttel wints so ist gespreet ende te quist gemaect Dese blaesbalch doet
enigen pijpen ende trompen dat zijn die ydel van deuchden zijn ende geen
zinne en hebben mit desen blaesbalge can ik wel weder wint an mi trecken Want
als my yemont gaet blasende int ore seggende dat ic schoen ben ende machtich
milde ende vroet Dan trec ic die wint tot mi waerts ende make hem plaets in
mijn buyc daer ic dus grof ende gheswollen of ben also du sien moechs Ic hebt
di nv anderwarf gheseyt [47ra] die wint doet mi op heffen mijnen staert ende
draeyen gelijc een paewe om datmen mach sien mijn confusie ende scande. Dese
windt doet mi so swellen waert dat icker niet of geydelt en waer ic soude
terstont splijten of van rouwe steruen waer bij in maniere van versuchten so
heb ic een sonderling horenkijn daer ic den wint mede wt werp Dit horenkijn
heet Beroemen het ist daer ic alle de beesten vande lande mede veruare Ic
hebber dicwile mede gheblasen dat ic nochtan niet en ving want ic beroeme mi
dic van dingen die ic niet en heb ende ic seg dat ic dinghen gedaen heb die
ic nie en peynsde Ic seg dat ic van groten geslachten ben geboren ven een
groeten huise Ende veel ander blasingen dat niet en is dan wint Ic blaser oec
mede als ic een proye geuangen heb der pijnen waerdich om eer daer of te
hebben dat en mach ic dan niet helen of ic en most splijten Ic seg en hebdi
niet gesien of gehoert dat ic gedaen heb wat dunct v en ist niet wel gedaen
meendi dat ic doen soude als pieter of pouwels Na dien dat icker mi toe
ghegeuen heb en salt niemont so wel doen oec wat het is ic en soudt veel bet
connen doen Doer dit
horenkijn gaet grote wint want het was geblasen mit eenre vuylder pensac ende
als hi geen gehoer en crijcht diere mede [47rb] blaest dat en can hi niet
verdragen maer wil altoes gehoert zijn ende datter nyemont anders en spreeke
dan hi alleen ende dat van hem seluen seggende dat hi van te voren weet al
dat de luyden segghen willen ende breect so haer tale ende houtse ouer sot
Elcken andwoerdende sonder vraghen hi argueert hi solueert hi concludeert
ende al nae sijn selfs begrip Sulc een man can wel sonder meenen vasten ende
ander deuchden prijsen hoe wel dat hij inden buyc niet en heeft dan wint om
tuolc te verblaeuwen maer die mit dese horen iaecht veriaechter veel meer dan
hi vangt Dese horen en was de horen niet daer roeland mede blies als hi
steruen soude maer hi is oudt als ic ben ende wi waren te samen geuoecht Oec mede
bijden sporen ben ic mede bekent want dat is een teyken dat ic rijden wil
ende mi verclenen soude te voet te gaen of mijn paert en waer bi mi Ic ben
oec veel te gereeder om quaet te doen Die een spore heet Ongehoersaemheit
ende dander Rebelheyt Mit de eerste spore reet adam als hi van den appel beet
tegen tgebodt Eua beghan ende daer na ghinc hi Ter quaeder tijt was hi eel
man dat om een appel teten sporen most spannen Uander spore
drouch de coninc pharao als de operste coninc hem ontnemen wilde tuolc van
ysrahel [47va] ende wt zijn landen setten Maer want hy zijn macht wilde
setten teghen den coninc die machtiger was dan hi so quam hem zijn spore tot
achterdeel ende gheen voerdeel. want als hi lancste geiaecht ende mit sporen
geslaghen had Int eynde soe maecte hijs so veel dat hi in de zee viel ende verdranc
Sulc meent een ander te veruaren die van zijn selfs slaghen ter neder valt
Maer daer coem datter of comen mach. de houaerdige en mach hem niet onthouden
hy en verlaet hem op zijn sporen so dat hijre tlijf om verliest Nv sal ic v
seggen van mijnen stoc die ic draghe voer mijn palster Ic leen ende ruster op
als mi yemont wil doen vallen mit zijn sermonen ende precagen Ic beschermer
mi mede als mi yemont tegens mijn danc mijn instrumenten benemen wil Het is
de selfde stoc die de kaerl in zijn hant had hier voeren daer reden tegens
disputeerde Obstinacie of eenwillighe hardnecheit is hi geheten als voer
geseit is Het is de stoc daer saul op ruste als hem samuel schalt om die
proye die hy van damelech bracht. het is een stoc die hardt gecnort crom vol
cnopen is ende niet buygen en mach mijn vader brachten wten bossche van
egipten ende gaffen mi Ter quader tijt so was hi geuonden. ende diere mede
gheslegen sullen worden die sullen [47vb] de doot ontfaen Ic salder dese
verharde karels mede nijt ende hadt doen werpen op den verstandelen Ic
veriager mede graci gods in allen steden ende doense sneuelen ende vallen die
naerstich zijn te keeren ter hagen van penitencien. Ende om dat dese
belettinge te meerder soude zijn so maec icker officiael of ledichede om de stricken
te maecken om mede te vangen die ic hebben wil Nv sal ic di voert segghen van
mijn mantel die ic an heb Dese mantel was ouerlanc gemaect om mijn lelichede
ende vuylichede mede te decken ende te heelen ghelijc dat de snee de misse
bedect. So doet dese mantel mi schinen schoen ende heylich te zijn van buyten
maer waert dat ic van de mantel ontdect waer ende dat men mi van binnen
besien mocht niement en soude mi prijsen want ic ben alte veel anders van
binnen dan ic van buyten schijn. De naem van desen mantel is ypocrisie ende
is gheuoert mit vellen van vossen al schijntet van buyten datse mit lammeren
geuoert is Ic draechse als ic meen datmen my versteken wil van de staet daer
ic een wijl tijts in geweest heb. Ic doese oec an als ic al versteken ben ende
verlaten ende dan maec ic de pope laer ende conterfeyt de heylege man Oec doe
ic ghelijc reynaerdt dede die hem doot maecte leggende in den wech ende liet
hem so werpen op [48ra] hem inden wech doot maecte op dat menne op de karre
worpen soude om harinc te etene Bi hem soe heb ic dicwil geweest in groten
state ghelijck eenre goddinnen seere besien schemincle bin ic ende
scheminckelen sijn si alle die desen mantel an hebben. want hi doet
conterfeyten ander luder ambocht dat hi selue niet doen en can. ende en is
nochtan anders niet dan een waentghiwaerts Ghelijc dat dye phariseeus
schemynckel was die hem van buten dede schijne blinckende van duechden ende
wel vastende ende gheene sonden en plach hy te doene alsoe hy seyde.
Tschemincle dat eens iaers conterfeite den ouden schemakere daer of leestmen
dat hem soe vele onderwant vanden ambochte dat hi hem seluen die kele ontwe
sneet. sot is hi die hem onderwint van dingen die hi niet wijs en is Desen
mantele en cleedic niet alleene. maer elc vanden ouden queenen die cleede ick
als sijs te doen hebben om te sijn van scoenre manieren. Ledichede maect haer
moey daer mede ende ic maker my mede oet moedich Ende elc vanden anderen die
cleettene oec om daer mede te bedecken hare quaetheden. te meer dat men aen
doet ende besicht te starcker is hi ende te min verslijt hi. nv sal icken di
an doen ende di daer mede cleeden ende daer na sal ic mit di alle mijn wille
doen Als mi aldus houaerde ver[48rb]telt hadde van haren quaden manieren.
noch had ic begeerte te wetene wie die ander was die droech. ic seide queene
wie sidi die also houaerden draget ende die gedoecht dat soe quade een beeste
op uwen hals leyt ic wane seker dat ghi niet en doecht dat ghi v alsoe laet
dwingen Doe antwoerde
si mi na dien dat ghi weten wilt wie ic bin ic saelt di seggen Du doets harde
wel dattuus mi alsoe segts sonder smeeken. dat ic niet en doech het is wair
want ic bin die sotte queene die elckerlijc te dancke spreken wille ende die
heren te groetene ende hem luden die plumen af rapen die si op hem niet en
hebben. mit rechte ende mit onrechte louicse alle ende diense mit placebo.
want ic can wel liegen. totten sotten seg ic dat si vroet sijn. ende totten
tyrannen seg ic dat si ontfermhertich sijn ic can wel schuwen plaetse die
modderich is. ende wel uwen schorfden hoefde can ic smeren. ende wel can ic
smeeren tquade wiel dat crijscht dat daer nae noch vele meer keert. te houe
bin ic willecome ende in allen tijden ende wel ontfaen. ten is gheen speelman
bet ontfaen dan ic bin noch die daer meer solaes doet. maer sij sijn harde
sot want ic bedriehcse alle Ic bin die mereminne vander zee mit mijnen soeten
sange doe ic dicke die ghene verdrencken ende versmoren die mijnen soeten
sanc gaern [48va] willen horen Mijnen rechten name is flatteringhe. ende ic bin
verraeds nichte die outste dochter van valscheden ende voetster van alre
quaethede Alle die queenen die du sien suls ende die du gesien hebs alle heb
icse geuoestert mit mijnen borsten ende ghespeent. ende hoe dat ic haer
lieder voesterige bin. specialic van houaerdien bin ic housterige ende
draechsterigge ic draechse ende houdse op alstu sies ende en waer ic si soude
varinc vallen. want si en can niet te voet gaen Nu segt my seide ic wat
bediet die spiegel dien du dair alsoe hout Si antwoerde my en hoordestu nye
spreken vanden eenhoren hoe dat hi verliest inden spiegel alle sijne
houaerdie vanden foreeste als hi sijn aensichte daer in ghesien heeft ende
blijft al stil staende Ic hebber seide ic wel of hooren spreken Dies gelijcke
seide si willic houaerdien compareren bijden eenhoorne. want wairt dat sake
dat si haer niet dicwile en spiegelde elckerlijc soudse horten ende steken.
ende gheen dinc en soudse bi vrientscappen doen Maer als si haer wel
gespiegelt heeft ende wel haer aensichte besien daen wert si goedertieren den
genen die hair den spiegel houdt Desen spiegel is louinghe ende accorderinghe
van al dat men seit. want als die houaerdige yet seyt hi wil datmen segge ghi
segt waer ende gy segt wel het is alsoe Dit is een goet [48vb] spiegel
spiegelter v in Maer wairt soe dat si ghenen spiegel en vonde harde cort
soude si op heffen haren hooren ende steker mede ghelijc als doet die een
hooren Ende dair omme dat ic verdregen soude sijn. soe drage ic den spiegele
ende loue ende volghe al dat ic hoore ende sie Ic bin hugo vanden ouden
bossche die elckerlijcken bi mijnre sotheden antwoerde ende segghe al dat ic
hore segghen wien dat deeren mach of helpen |
Toen ze me
aldus vervreemdde van de haag en verdwaalde zo legde ze me in een vallei die
zeer donker en afgrijselijk was. Twee ander kween, zeer vreselijk, zag ik
naar me komen. De ene droeg de andere op de hals. En die gedragen was die was
boven mate zeer gezwollen want het was geen werk van natuur naar dat ik aan
haar vorm merken kon. Op haar hals had zij een grote stok en een horen, in
haar voorhoofd en in haar hand hield zij een andere horen en een blaasbalg.
En zij had om zich een witte mantel en een spoor aan de voet en het scheen
wel dat ze meesteres was over de kwee die haar droeg want zij liet haar gaan
waar zij wilde. Zij hield een spiegel waar ze zich in spiegelde. Toen ik
aldus deze twee kween tot me zag komen schrok ik en zei: Lieve heer God
genade, in dit land zijn niet dan oude kween, ik weet niet in wat voor land
dat ik geraakt ben. Ik kan zonder de dood van deze kween niet uit dit land
komen. Toen ik alzo dacht hoorde ik een stem van Gratie Gods die me zei; U
behoort niet in wanhoop te vallen, u moet strijd hebben tegen deze kween of
zonder vechten u opgeven. U bent in hun land gekomen waar niemand komt of hij
wordt besprongen te voet of te paard. Om twee of drie hoeft u niet bang te
zijn want u zal er genoeg vinden die u erg kort zullen willen houden. En
indien u niet anders gewapend bent anders dan nu dan zal u jammerlijk
gehanteerd worden. Ik bid u, zei
ik, dat ge me zeggen wil wie deze kween zijn die hier tot mij komen. U zal
het ze vragen en zij zullen het u wel zeggen want ik heb het ze bevolen alzo
te doen. Toen ik aldus stond en sprak tegen de stem die van boven kwam nam de
kwee die op de andere zat haar horen en blies en kwam zo tot mij al roepende
van verre, wacht, wacht en geef u gevangen of ik sla u dood. Zeg me, zei ik,
aan wie zal ik me opgeven want zonder uw naam te weten zal ik me nimmermeer
gevangen geven. Hoor, zei ze, naar mij en ik zal het u zeggen. U zal weten
dat ik de oudste kwee ben van alle kween, want eer de wereld en de hemel
volmaakt waren zo was ik in het nest van de hemel uitgebroed en nooit was er
een erger broedsel van een vogel gekipt. Want alzo gauw als ik uit het ei
kroop en ik mijn vader zo mooi zag wezen zo blies ik op hem met de blaasbalg,
die ik hier hou, zo zeer dat ik hem neer liet vallen tot in de grond ter hel.
Mooi en wit was hij te voren en blonk helderder dan de zon, maar nu is hij
zwarter en lelijker geworden dan de dood. In de zee is hij visser en vogelaar
geworden gelijk u nog wel zien zal eer uw weg ge‘indigd zal wezen. En toen ik
hem aldus had gestoken uit zijn nest zo viel ik met hem neer en in de hemel
bleef ik niet meer, maar ik kwam in aardrijk dat net gemaakt was. Daar ik een
werk zag dat me niet behaagde, dat was dat andere zouden mogen klimmen in het
nest daar ik uit gevallen was en mijn vader had laten vallen wat ik niet
verdragen kon en peinsde hoe ik dat klimmen zou mogen beletten. Alzo deed ik
en ging aar Adam en blies hem in zijn gepeins en maakte hem zo gezwollen dat
hij zich liet denken, was het dat hij van vruchten die hem verboden waren at,
dat hij zo vol kennis zou wezen als God. En hiermee was hij bedrogen en werd
daarom verdreven uit het paradijs. Toen ik dus deze twee dingen gedaan had en
dus jong was peinsde ik dat ik nog veel kwaad zou doen in mijn leven. En
zeker, ik heb er sinds veel gedaan en zal nog doen. Ik stichtte de oorlogen,
ik maak tweedracht, twisten de landsheren en laat ze elkaar ontzeggen. Ik doe
alles en doe het anders dan het van reden geordineerd is, ik zie niet wat een
ander doet al was het nog zo goed gedaan, wat een ander goed doet dat zie ik
niet, maar doet hij kwaad zie ik dat wel. In mij is niets dan wind en rook,
een blaas vol stank. Van iedereen ben ik bespotster. Hier vroeger was ik
gekroond en koningin geheten. En mijn naam is hovaardigheid, de felle
gehorende beesten om met de horen die ik in het voorhoofd heb hort ik de
onnozele en deze horen heet fierheid en is de horen van een eenhoren die
vreselijker is dan enige tweetakkige horen want in de hele wereld is er geen
punt van staal zo fijn of scherp die een mensen hart doorsteken mag zonder
plomp te worden, tenzij dat deze horen hem hielp en de weg maakte. Ik steek
er mee aan alle zijden zonder iemand te sparen, paap nog klerk. En u zal
weten dat diegene die naar hun macht gezuiverd zijn van hun zonden die steek
ik veel vreselijker dan de andere. Zijn blaasbalg
heet ijdele glorie en is gemaakt om dode kolen levend te maken en verwaande
zotten die onrein en vuil zijn van oude zonden te laten menen dat ze beter
dan alle anderen zijn. Gelijk dat de wind de vruchten van de bomen laat
vallen. Alzo de wind van deze blaasbalg legt neer alle deugden. Ja, al dat
hij krijgen kan en geen deugd mag er voor blijven staan. Hij verzwelgt de
grote vogels, hij berooft ze van de substantie van hun levens. Hebt u niet
gehoord van de raaf die een kaas in zijn bek had en de vos kwam tot hem en
zei: Lieve raaf, ik bid u toch een liedje voor me te zingen want me verlangt
zeer uw keeltje te horen dat zoeter is dan orgelspel. Van die zang nam hij
zoÕ n wind dat hij de kaas liet vallen en begon te zingen want het hart was
hem open en meende dat de vos hem het waarachtig gezegd had. maar hij
bedoelde niet het zingen van de raaf maar hij bedoelde alleen de kaas die hij
nam en wegdroeg en zo verschalkte de raaf. Bij dit voorbeeld kan u duidelijk
zien dat de wind van deze blaasbalg diegene die het beste gepluimd zijn neer
laat liggen alles dat ze hebben. Dat is te zeggen: Als ik iemand zie die
enige deugd in zich heeft bedwing ik hem met deze blaasbalg zodat hij zijn
waan verliest en neder valt. De wind van deze blaasbalg zou nimmermeer as als
stof weg blazen, maar wel de sterfelijke mens die van stof en as geblazen is
met wat wind en zo wordt het verspreid en tot verlies gemaakt. Deze blaasbalg
doet enige pijpen en trompetten, dat zijn die leeg van deugden zijn en geen
zin hebben. Met deze blaasbalg kan ik wel weer wind aan me trekken. Want als
me iemand in oren blaast en zegt dat ik mooi ben en machtig, mild en
verstandig, dan trek ik die wind tot me en geef hem plaats in mijn buik daar
ik dus grof en gezwollen van ben zoals u zien kan. Ik heb het u nu al een
andere keer gezegd dat die wind me mijn staart laat opheffen en draaien
gelijk een pauw zodat men mijn beschaamdheid en schande kan zien. Deze wind
laat me zo zwellen en was het niet dat ik er niet van geleegd werd dan zou ik
terstond splijten of van rouw sterven, maar daarbij heb ik een manier van
zuchten en zo heb ik een bijzonder horentje waar ik de wind mee uitwerp. Dit
horentje heet Beroemen. Het is daarmee waar ik alle beesten van het land mee
verschrik. Ik heb er vaak mee geblazen wat ik nochtans niet ontving, want ik
beroem me vaak van dingen die ik niet heb en ik zeg dat ik dingen gedaan heb
die ik niet heb bedacht. Ik zeg dat ik van grote geslachten ben geboren en
van een groot huis. En veel ander blazen is niets dan wind. Ik blaas er ook
mee als ik een prooi gevangen heb de pijn waard om eer daarvan te hebben dat
mag ik niet verhelen of ik moet splijten. Ik zeg en heb je niet gezien of
gehoord wat ik gedaan heb, wat dunkt u is het niet goed gedaan, meende je dat
ik zou doen als Petrus of Paulus? Na dien dat ik er me toe begeven heb zal
het niemand zo goed en ook wat het is zou ik het veel beter kunnen doen. Door dit
horentje gaat grote wind want het was geblazen met een vuil wapen en toen hij
er geen gehoor mee kreeg van die er mee blaast kon hij dat niet verdragen,
maar wil altijd gehoord zijn en dat er niemand anders spreekt dan hij alleen
en dat van hij van zichzelf zegt dat hij van te voren alles weet wat de
lieden zeggen willen en breekt zo hun taal en houdt ze voor zot. Elk
beantwoord hij zonder vragen, hij argumenteert, hij lost op, hij concludeert
en alles naar zijn eigen begrip. ZoÕ n man kan wel menen zonder te vasten en
andere deugden te prijzen, hoewel dat hij het in de buik niets heeft dan wind
om het volk te verbazen, maar wie met deze horen jaagt verjaagt er veel meer
dan hij vangt. Deze horen was niet de horen daar Roeland mee blies toen hij
sterven zou, maar hij is oud zoals ik ben en wij waren te samen gevoegd. Ook
mede bij de sporen ben ik mee bekend want dat is een teken dat ik rijden wil
en me verkleinen zou ik te voet gaan of mijn paard was bij me. Ik ben ook
veel beter gereed om kwaad te doen. Die ene spoor heet Ongehoorzaamheid en de
andere Rebelsheid. Met de eerste spoor reed Adam toen hij van de appel beet
tegen het gebod. Eva begon en daarna ging hij. Ter kwade tijd was hij een
leeg man dat om een appel te eten sporen moest spannen. De spoor droeg koning
farao toen de opperste koning hem het volk van Isra‘l wilde ontnemen en uit
zijn land zetten. Maar toen hij zijn macht wilde zetten tegen de koning die machtiger
was dan hij zo kwam hem zijn spoor tot nadeel ende geen voordeel. Want toen
hij lang gejaagd en met sporen geslagen maakte hij in het eind zo veel dat
hij in de zee viel en verdronk. Zoiets meent een ander bang te maken die van
zijn eigen slagen neer valt. Maar er komt af wat er afkomen mag, de
hovaardige kan zich niet onthouden, hij verlaat zich op zijn sporen zodat hij
er het lijf om verliest. Nu zal
ik u zeggen van mijn stok die ik draag als mijn pelgrimsstaf. Ik leun en rust
er op als me iemand wil laten vallen met zijn sermoenen en preken. Ik
bescherm me er mee als me iemand tegen mijn dank mijn instrumenten benemen
wil. Het is dezelfde stok die de kerel in zijn hand had hier te voren daar
Reden tegen disputeerde, Obstinaat of een willige hardnekkigheid is hij
geheten zoals voor gezegd is. Het is de stok daar Saul op ruste toen Samuel
op hem schold om de prooi die hij uit Damelech bracht. Het is een stok die
hard, knorrig, krom en vol knopen is en niet buigen mag. Mijn vader bracht
hem uit de bossen van Egypte en gaf die mij. Ter kwader tijd zo was hij
gevonden en die er mee geslagen zullen worden die zullen de dood ontvangen.
Ik zal deze verharde kerels er mee nijd en haat doen werpen op de
verstandige. Ik verjaag er mee Gratie Gods in alle steden en laat haar
sneuvelen en vallen die vlijtig zijn te keren naar de haag van penitentie. En
omdat deze beletting groter zou zijn zo maak ik er een beambte of Ledigheid
van om de strikken te maken, om mee te vangen die ik hebben wil. Nu zal ik u
verder zeggen van mijn mantel die ik aan heb. Deze mantel was lang geleden
gemaakt om mijn lelijkheid en vuilheid mee te bedekken en de verhelen gelijk
dat de sneeuw de mest bedekt. Zo doet deze mantel mij mooi lijken en van
buiten heilig te zijn van buiten, maar was het dat ik van de mantel ontbloot
was en dat men mij van binnen bezien mocht, niemand zou me prijzen want ik
ben al te veel anders van binnen dan ik van buiten schijn. De naam van deze
mantel is hypocriet en is gevoerd met vossenvellen al schijnt het van buiten
dat het met lammeren gevoerd is. Ik draag het als ik meen dat men mij
versteken wil van de staat daar ik een tijdje in geweest ben. Ik doe het ook
aan als ik al verstoken ben en verlaten en dan maak ik de populier en beeld
de heilige man af. Ook doe ik gelijk Reinaert deed die zich dood maakte en
lag in de weg en liet zich zo dood werpen op de weg zodat men hem op een kar
werpen zou om haring te eten. Bij hem zo ben ik vaak in grote staat gewest
gelijk een godin, zeer bezien, een aap ben ik en apen zijn ze alle die deze
mantel aan hebben. Want hij beeld af andere lieden hun ambacht wat hij zelf
niet doen kan en is nochtans niets anders dan een wanen tot u. Gelijk dat u
een Farizee‘n aap was was die zich van buiten blinkend liet schijnen van
deugden en goed vastte en geen zonden plag hij te doen, alzo hij zei. De aap
die eens per jaar de oude schoenmaker afbeeldde daarvan leest men dat hij
zich zo veel onderwond van het ambacht dat hij zichzelf de keel doorsneed.
Zot is hij die zich onderwind van dingen die hij niet kan. Deze mantel trek
ik niet alleen aan, maar elk van de oude kween die kleed ik ermee als ze het
nodig hebben om van mooie manieren te zijn. Ledigheid maakt haar mooi daarmee
en ik maak er mij mee ootmoedig. En elk van de anderen die kleedt zich ook om
daarmee haar kwaadheden te bedekken, te meer omdat als men het aandoet en
gebruikt is het sterker en is hij te minder verslijt hij. Nu zal ik u hem aan
doen en u daarmee kleden en daarna zal ik met u al mijn wil doen. Toen ze me
aldus hovaardig verteld had van haar kwade manieren had ik toch nog begeerte
te weten wie die ander was die haar droeg. Ik zei; kwee, wie bent u die alzo
hovaardigheid draagt en die gedoogd dat zoÕn kwaad beest op uw hals ligt, ik
waan zeker dat gij niet deugd dat ge u alzo laat dwingen. Toen
antwoorde ze me, nadien dat gij weten wil wie ik ben zal ik het u zeggen. U
doet het erg goed dat u het me alzo zegt zonder te smeken dat ik niet deug.
Het is waar, want ik ben die zotte kwee die elk te dank spreken wil en die
heren te groeten en die lieden de pluimen af rapen die ze niet op zich
hebben. Met recht en met onrecht geloof ik ze alle en bedien ze met placebo.
Want ik kan goed liegen. Tot de zotten zeg ik dat ze verstandig zijn en tot
de tirannen zeg ik dat ze barmhartig zijn. Ik kan goed waarschuwen een plaats
die modderig is en uw schurftige hoofden kan ik goed smeren. En goed kan ik
smeren het kwade wiel dat krijst en dat daarna nog vele meer keert. Te hof
ben ik welkom en in alle tijden en goed ontvangen. Er is geen speelman beter
ontvangen dan ik ben, nog die daar meer solaas doet. Maar zij zijn erg zot
want ik bedrieg ze alle. Ik ben die meermin van de zee, met mijn zoete zang
doe ik vaak diegene verdrinken en versmoren die mijn zoete zang graag willen
horen. Mijn echte naam is flatteren en ik ben verraadÕ s nicht, de oudste
dochter van valsheden en voedster van alle kwaadheid. Al die kween die u zal
zien en die u gezien hebt heb ik alle gevoed met mijn borsten en gespeend en
hoe dat ik hun voedster ben en speciaal van hovaardij ben ik houdster en
draagster, ik draag haar en houdt ze op zoals u ziet en waar is, ik zou vlug
vallen want ze kan niet te voet gaan. Nu zeg me, zei ik, wat betekent die
spiegel die u daar alzo houdt. Ze antwoorde me, hoorde u nooit spreken van de
eenhoren hoe dat hij in de spiegel verliest al zijn hovaardij van het bos als
hij zijn aangezicht daarin gezien heeft en blijft geheel stil staan. Ik heb
er, zei ik, wel van horen spreken. Diergelijke, zei ze, wil ik hovaardij vergelijken
bij de eenhoren want was het zaak dat het zich niet vaak spiegelde elk zou
haar horten en steken en geen ding zou het van vriendschap doen. Maar als ze
zich goed gespiegeld heeft en goed haar aangezicht bezien dan wordt ze
goedertieren diegene die haar de spiegel voorhoudt. Deze spiegel is geloof en
komt overeen met alles wat men zegt. Want als die hovaardige iets zegt wil
hij dat men zegt; gij zegt waar en gij zegt het is goed alzo. Dit is een
goede spiegel en spiegelt er u in. Maar was het zo dat ze geen spiegel vond,
erg gauw zou ze haar horen opheffen en ermee steken gelijk als doet die
eenhoren. En daarom dat ik drager zou zijn zo draag ik de spiegel en geloof
en volg alles wat ik hoor en zie. Ik ben Hugo van het oude bos die elk op
mijn zotheid antwoorde en zeg alles dat ik hoor zeggen, wie dat deren mag of
helpen. |
<houtsnede:
rechts de slapende pelgrim, links Nijd met Verradenisse en Betreckigge op haar
rug, Traechede met bijl, de pelgrim en Memorie (?)>
[49ra] Alsoe
flatteringe my aldus hielt clappende een ander queene quam op my lopende ouer
hande ende voeten stekende in haer oghen twe scachte vleysch noch bloet dan
alleen tfel ouer tgebeente hebbende. op haer rugghe saten twee ander queenen
veel vreseliker ende leliker dan si De een was bedect het aensicht mit een
conterfeyt aensicht. in deen hant een dagghe houdende. ende in dander hant
een busse mit salue Dander queene hielt in haer hant een glauie vol mans oren
gespeet. een bloedich been in de mont al cnagende Ick anmerckende de manieren
deser quenen. vraechde die dander twe queenen droech Doer alle vreese die gy
my doet wilt mi doch seggen uwen name ende doer wyen dat ghi dient. [49rb]
Seker antwoerde si my al bistu beureest ten is gheen wonder want ic bin nijt
satanas dochter die hi wan an houaerde. Daer en is slot noch stat inder
werelt ic en hebber manslacht in ghedaen ende mede sal ic dy ter stont ter
doot leueren. ic bin het wreede beest dat ioseph dede vercopen van sinen
broederen. nyement en darf hem van my verblijden want al dat bitter is daer
leue ic bi ende alle soeticheit is my contrarie Ander luden magerheit voet mi
ende haer ongemack spijst my. maer om dat ics niet ghenoech tot mijn begeren
en heb soe bin ic mager ende bleec Ander luden duecht maeckt my bleec ende
ander luden gemac verteert myn vleysch ende bloet. Ende ic meene al waer ic
in hemelrijc dat ic steruen soude van de duechden die daer in zijn. ende daer
[49va] bi dier mi in dade soude mi versworen maken. want die doot heeft my
beloeft ende geseit dat ic nymmermeer steruen en sal eer dat die werelt
vergaen is. ende nochtan soe en waen ic niet dat ic dan steruen sal. Daer om
want bi mi soe quam si in de werelt ende bi my soe regneert si Ic bin
tserpent dat alle quaetheit cnauwet ende hate alle luden die wel doen ende na
mine macht soe verdoemicse ende geen dinc en mach ick minnen in hemelrijcke
inde zee noch in eertrijcke. ic doe caritaten spijt ende vechte iegen den
heiligen geest. mit desen tween glauien die du sies wt mijnen ogen steken soe
anvechtic elckerlijcken Deene heet gramscap van ander lude goet ende dander
heeft bliscap van ander luden misvalle. mitten eerster so stercte hem saul om
dauid te slane als hi harpte. mer van ander glauien hadde die coninc ihesus
die zijde doersteken. het deerde hem meer die borderinge die de ioden hadden
mit sinen tormente dant dede dat spere dat hem longius in sijn herte stac.
Dese glauien sijn gewortelt diepe in mijn herte maer doer mine ogen hebben si
haren wtganc om my te makene eene gehorende beeste. ende om mijn venijn te doen
werpene doer mijne ogen om te venijnene mine ghebueren mit eenen siene sonder
yet te sparene Mijne ogen sijn ogen van enen cokentrijs. alle [49vb] die gene
die ontrent my sijn ofte bi my woenen wanneer dat icse sie so sijn si doot
dwelcke mijne dochteren di wel seggen sullen op dattuut hem luden vrages. bet
ghemackelijcke soe mogen si spreken die rijden op mijne rugge dan ic mach die
gheen tijt noch ruste en heeft. nv vraghet hem luden ende verstaet
naerstelijke soe sulstuut perfectelic mogen weten Doe seide ic ic souds hem
vragen Wie bistu
seyde ick die voer op hatien sits die dijn aensichte alsoe bedect hebt mit
een gemaect aensichte datmen di niet bekennen en mach. ende waer bi draghestu
dat mes alsoe stillekijne bedect ende die busse mitter saluen. van di en can
ic geen duecht gepeinsen of ghi en doet mi ander bescheit Doe antwoerde si my
ende seide. wiste elc wel wie ic waere ic wane my luttel yement begeren
soude. ic bin een veruolsterigge van mijnre moeder nijt want om dat si niet
elcken deeren en mach na hare begeerte. soe dede si mi een iaers ter scholen
gaen ende hiet mi dat ic leren soude sulcken quaden aert bijden welcken dat
ic hare quade begeerten volbrengen soude dus ginc ic ter scolen ende daer
vandic mijnen vader dier meester was ende leerde mijnre suster der luder
vleisch raeu eten alsoestu sies ende beene te cnagene: Als hi my sach seyde
hi. Nu coemt hyer seyt hy mijn lieue [50ra] dochtere. nv sie ic wel dattu
enigen aert leeren wils ende enich quaet om die luden te bedriegen. ick saelt
dy gaerne leeren ende ic bins blijde Doe ontsloet
mijn vader een scryne ende reycte daer vte dese busse ende dit gemaect
aensichte ende dit messe dat ic hier stillekijn onder my drage. Dochter seyt
hi die wil vangen vogelen die en is niet sculdich te settene die scuwe biden
nette. want waert dat si die scuwe saghen stappans soude si wech vlieghen.
Daer om lieue dochter so seg ict di want wilstu yement bedriegen du en sijs
niet sculdich hem te tonen dijn lelic aensichte dat soe vreselic ende soe
swart is. want du souds verliesen al dijn pine die du gedaen hads. mar wel
lieue dochter du moets hebben eene subtyle maniere dattu hem toges scoen
gelaet ende goede chiere van voren gelijc dat tscorpioen dat bi gelijcken
maect schoen ghelaet van voren ende het steect van achter mitte steerte Ende
om dattu dijne saken volbringen ende voldoen suls mogen sonder failgeren so
presenteer ic di dese busse bijl ende gemaect aensichte het sijn instrumenten
daer die menige mit is verloren Joab als hi dode amasam. ende abur die behalp
hem daer mede. Judas en wasser oeck niet sonder als hy vercofte den coninc
ihesus Bijden welken lieue dochter ic rade dat ghijse neemt om uwe
sie[50rb]ke moeder te vertroesten ende te helpen dat si bi haer seluen niet
gedoen en mach. mit deser saluen sulstu den genen saluen die du mitten kniue
steken wils. ende mitten gemaecten aensichte sulstu dijn afgrijselick
aensichte bedecken. dats te seggen dattu dijn gepeyns mit valschede bedecken
suls Ende dan sulstu hebben een maniere van soeter spraken die sacht ende
smerende sal sijn. dats die salue dair die coningen ende prelaten dicke mede
gesmeert sijn. het en is nv coninck noch graue hi en wil dese salue hebbe
Waer bi dochtere smeertse stoutelic mit deser salue ende daer na sonder enich
sparen soe steecse mitten messe. Nu seg ic dy als my mijn meester aldus
geseit hadde ende gewijst soe ghinc ic vter scole op mijnre moeder ghinc ic
sitten also du sies in deser manieren. Meestresse ben ic also my dunct van al
dat mi geleert was wel can ic mijn gemaect aensichte aen doen ende my van
allen dinghen onderwinden vander salue ende van smeerene ende te lachene
binnen den tanden. ick can wel bijten sonder bassen ende wel mijn ghelaet
simpel houden aen een zijde wryuen ende smeeren an dandere zijde slaen ende
steken. ick bin een quaet serpent dat hem deect onder tgras totter tijt toe
dat yement bij my comt ende aso varinc als hy my genaect soe is hi doot Al
siestu [50va] mi van
buyten gepareert seker daer omme en kenstu my niet men kent die lieden niet bi
haren clederen noch den goeden wijn biden vaten menich boem is van buten
groene ende wel ghebladert die binnen al vol wormen is. ick bin eene wilge
verdroecht van binnen. ende een plancke ter noot gebroken ende een vat daer
die hoepen an verrot ende gebroken sijn verdoruen is hi die an my leent. ende
al waert dat hem nyement in my betrouwede so en mach my nochtan nyement
ontgaen. want tegen minen aert mach hem qualic yement wachten Cracht van
lieden of menichte van volcke en gruyt my niet een bone seert dat ic een
ghemaect aensichte an gedaen hebbe. ende een valsch lachen gelachen hebbe
alle sijn si verloren ende verdoruen ende in mijn genade geset Ic bin
verradenisse die heeft in menigen steden menigen valschen treec gedaen noeyt
en speeldic schaecspel ic nam wel mit minen consten welcken trec ic begeerde
geen en isser coninc of roc ic en treeckse wel tot mi. ende om dat dijn leuen
verdriet mijnder moeder nijt soe heeft si my beuolen dat ic di an my trecke
sonder respijt ende dat ic di haer presentere dus soe ontseggic di ende
verbiede di desen wech geeft v oppe du biste doot sinte niclaeis die de clerc
verloste en sel di nymmermeer wt mijnen handen trecken [50vb] Doe al
si my genaecte om doot te slane dandre die bi hair sat seyde suster ic bits
di en sijt niet haestich gedoecht dat hi leue totter tijt dat hi weet minen
name ende daer na onder ons beeden sullen wijen te gader beuechten want van
rouwe soudic steruen en dedicker niet soe veel toe als ghi Doe ter stont
anvaerde my dese vermaledide teue bassende ende cnagende ant been dat zij
hielt. segghende hoe bistu soe coen dattu hier bringes desen stock ick hate
alle die stocks die niet crom en sijn ende alle diese draghen mede ende ic
bijtse gaern van after als ic mach al ist dat ic scoen gelaet toge van voren
ghelijck dat mijn suster hier voer gheseit heeft. want als ic alre sconste
manier ende gelaet toghe soe bin ic opt alre vreselichste om yemant hinder
ende quaet te doen. want mijn manier is van buten scoen tonende ende binnen
vol bedrochs Ende die stoc die du drages heeft mijn moeder nijt gehaet. Ic
sal di cnauwen totten beene ende tfel vanden rugge. Nye en saechstu reude
noch teue soe garen raeu vleisch eten als ic doe Ic hebbe die kele bloedich
daer of gelijc die wolf die scapen gebeten heeft Bouen alle dingen etic
gaerne croengen ende soe si meer stincken soe veel te lieuer heb icse Want
van natueren en mach icker niet af eten eer [51ra] datse quaet ende
stinckende zijn. Al had ic appelen te bewaren ic en soud nimmermeer geen eten
ten waer dat ic een quade of verrotte vonde inden hoep dat is mijn voetsel
ende leuen gelijc mijnre moeder nijt Als zij mi dit vertelt had hoe wel dat
ic veruaert was nochtant verstoute ic mi ende greep een luttel moets Ende ic
seyde loddinge gij waert goet mijn appelen te verlesen ende te wachten. Dus
ist saec datstu dijn bijten of lates ic sal di genoch appelen ende peren te
verlesen geuen Ende genoecht di hier mede niet ic sal di ander vuylicheden
genouch wijsen op datstu mi niet meer en bijts Doe andwoerde
si weeder ende seyde. Ic en darf niet varde gaen om vuylichede te soncken
want ic heb de instrumenten in mijn mont daer mense mede smeedt waerder enich
in de werelt ter stont soudse tusschen mijn tanden gesmeedt zijn na dat mijn
susters meester mi leerde Ic geloef wel seydic hadstu materie du soudts
smeeden want geen meester en mach smeden sonder materie Materijs vindic
genouh seyde zij want ic en vinde geen deucht ic en canse wel int quade
verkeren ende tot valscheit vertrecken Ic can wijn in water veranderen ende
van triaeckel venijnt maecken de goede luyen laec ic ende daer na eticse ende
verslinde gelijc raeu vleysch[51rb] Hoe is seidic dan vwe name Betreckigge
heet ic die de luiden mit mijn tanden betrec ende stamp tot pottage om mijn
moeder die ziec is ic ben haer coc ic diense van mans oren geroest an een
spit van yser Mijn glauie is mijn tonge want zij snijt vreselicker wonden dan
eenich swaert De oren die dus gespeet zijn dan mijn glauie dat sijnse die
mijn woerden garen horen ende die steken haer oren doer mijn glauie om te
dienen mijn moeder die si sien quellen Ende dit ouer weesende so vraechde ic
haer waer om dat het yser van haer glauie een haec hadde Hoor seyde zij na mi
ic salt dy seggen. Als ic doet ghesteken hebbe eenige ore mit mijnder glauien
ghaerne doe ic noch soe veel daer mede toe Dat ic yemonts goede name mede tot
miwaerts haecke Want veel lieuer soe steele ic de fame ende tgheruft van enen
goeden mensch dan de natuerlicste dief die ye gheboren was appetijt had enich
schat ter werelt te steelen So zijstu dan een diefegge seidic want veel beter
is te hebben een goede fame dan enich costelic schat Seeker seyd zij du segs
waer Maer salomon leerd ons dat selue. Ic ben een diesegge van allen goeden
dingen geen dinc en mach ic in dit lant stelen na mi dunct dat beter is Ende
indien icker geen restitucie of doe ic en mach [51va] gheen pardoen noch
vergiffenisse crijghen Oec soude ict harde node doen om de grote schande die
icker of hebben soude Mede alst alst houaerdie wist nimmermeer en soude zijt
toelaten Ende wat doedi seydic tot haer alstu de goede namen bij den ore hebs
gehaect ende een goeden man daer of ontcleet Seeker seyde zy ic heb di hier
voer gheseit dat ict in venijn veranderre ende daer mede voed ic mijn moeder
Doe andwoerde ic haer ende seyde My dunct dat ic van dese iaer soe quaden
beest nye en sach alstu zijs. seeker seyde zij ic geloefs wel. ic ben arger
dan de helle. want de helle en deert nyemont diere niet in en is of die van
goeden leuen zijn. Al waer sint ian in de helle hy en souder geen pijn hebben
Want de grote volmaectheit van hem souden beschermen. maer ic. ic deer so wel
die van mi zijn als die by mi zijn. ic werp mijn glauie so lichtelic ouer de
zee als ic soude ouer een mijle of twee. ende also wel belet ic heilege
personen als ander Ende al waer sint ian op aerrtijc noch soude hi mijn
glauie proeuen. ia wildic ic soudt hem corteling inden hemel doen beuoelen.
Tot anderen tijden heb ict geproeft ende hebder meenighe mede geslagen ende
noch sal. Ende ic segt di oec mede dat ic di niet langher verdraghen en wil.
van di te slaen ende ter neder te vellen [51vb] Doe
andwoerde verraedscap suster latet ons te gader doen Slaet gij an deen zijde
ende ic sal hem smeeren ende daer na sal icken oec slaen an dander zijde
Aldus en sal hi niet ontgaen hi en moet seer goede meesters hebben Ic wilt
wel sprac dander. maer laetten ons eerst doen vallen van zijnen paerde so dat
hy niet meer rijden en mach. Als ic dese woerden hoerde wardic seer veruaert
want ic en wist niet dat ic eenich paert had. hoe seidic tot verraetschap ben
ic te paerde. Reden andwoerde hovaerdie heeftet my geleert als ic tegen haer
sprac Die seide dat een mensch te paerde is die van goer famen is ende name
Dit paert behoert vier voeten te hebben sulc als ic weet ende en hadter maer twee
of drie het soude hincken ende niemont en souder eer of hebben sulc een paert
te rijden. De eerste voet is. dat een vri sal weesen van saken daer hi in een
quade faem mede comen mocht dander is dat hi vri moet wesen niemonts eygen de
derde is dat hi van een ghetrouden bedde moet zijn De vierde is dat hi sonder
enige verwoethede alle zijn leuen sinnich moet zijn. Dit zijn vier voeten die
nootdorftich zijn den ghenen die orconscap draghen sullen Ende om dat mijn
suster beuoelt datstu op sulck een paert geseten bist Soe wast dat zij sprac
om di daer of te vellen ende [52ra] daer
sal ic haer toe helpen. Doe soe riep zij weeder haer suster seggende Suster
waer ende hoe sullen wy hem eerst bespringen Weetstu niet seid zij dat ic
tserpent cerastes ben ende gelijc de slange die den rechten wech niet en gaet
ende bit den luiden onuersienlic Ic verraetscap sal heimelic gaen ende bijten
de teen van zijn paert dat hi rijdt ende so sal hi moeten vallen Dats te
seggen daer hi minste om denct ende dat hi mijnder niet gewaer en worde Ende
daer so sal ic hem bedectelic ende heymelic bijten ende cnaegen want worde hi
mijns gewaer hy mocht mi mit de beslagen voeten int aensicht slaen maer de
nagelen vanden paerde en hebben gheen beuoelen dus en mach hi mijn bijten
niet ghewaer worden voer dat hy altemael vallen sal Doe seyde
verraetscap nv dan wel an laeten ons bespringen Doe quam. Betrecken mit haer
glauie ende quetste mi daer mede daer na quam si lopen al gapende of zij
verwoet geweest waer ende nam mijn paert bi de nagelen mit haer tanden ende
maectet sneuelen ende hincken ende my selue en spaerde si oec niet. Sij nam
mi mit haer tanden wel tonende datse was van honrs geslachte Ter neder warp
zij my. want ic en mochtse niet ontgaen. Nijt quam doe lopende mit haer twee
schachten ende stacse doer mijn buyc. Ver[52rb]raetscap die en sliep oec niet
want alle de tijt dat dander my beten ende slloegen so salfde si mi weder wt
de bosse diese drouch. maer in dander zijde stacse mi ende wonde mit haeren
knijf De queene oec mitter saghen quam oec al roupende Geeft di op du sies
wel datstu niet ontgaen en moechs ende began mi mit horten ende anders veel
pijnen an te doen Als ic mi aldus beuangen sach was ic weemoedich wel mocht
ic roupen wopen aylaes ouer het letten dat ledicheit mi gedaen had Ic was
belet in allen punten ic en mochte mi niet verporren maer nochtans ic hield
altijt mijn palster recht op ende vast ende en lietse niet gaen hopende dat
ic noch bijden palster wel ontgaen soude |
Alzo Flatteren me
aldus ophield klappende kwam een andere kwee naar me lopend op handen en
voeten en staken in haar ogen twee schachten die geen vlees of bloed dan
alleen het vel over het gebeente had. Op haar rug zaten twee andere kween
veel vreselijker en lelijker dan zij. Van de ene was het aanzicht bedekt met
een getekend aangezicht die in de ene hand een dolk hield en in de andere had
een bus met zalf. De andere kwee hield in haar hand een lans vol mans oren
gespeend (?) een bloederig been in de mond al knagend. Ik merkte de manieren
op van deze kween en vroeg die de andere kween droeg. Door alle vrees die ge
me doet wil me toch uw naam zeggen en wie ge dient. Zeker, antwoorde ze me,
al bent u bevreesd, het is geen wonder want ik ben nijd, Satans dochter die
hij won aan Hovaardigheid. Daar is slot nog stad in de wereld of ik heb er
manslacht in gedaan en mede zal ik u terstond ter dood brengen. Ik ben het
wrede beest dat Jozef liet verkopen van zijn broeders. Niemand durft zich van
mij te verblijden want alles dat bitter is daar leef ik van en alle zoetheid
is me tegengesteld. Andere lieden magerte voedt me en hun ongemak spijst me,
maar omdat ik niet genoeg tot mijn begeren heb zo ben ik mager en bleek.
Andere lieden deugd maakt me bleek en andere lieden gemak verteert mijn vlees
en bloed. En ik meen al was ik in hemelrijk dat ik sterven zou van de deugden
die daarin zijn. En daarbij die meer in deed zou me verzworen maken. Want de
dood heeft me beloofd en gezegd dat ik nimmermeer sterven zal eer de wereld
vergaan is en nochtans zo waan ik niet dat ik sterven zal. Daarom want bij
mij zo kwam ze in de wereld en bij mij zo regeert ze. Ik ben het serpent dat
aan alle kwaadheid knauwt en alle lieden haat die goed doen en naar mijn
macht zo verdoem ik ze en geen ding mag ik beminnen in hemelrijk, in de zee
noch in aardrijk. Ik laat Barmhartigheid spijt hebben en vecht tegen de
Heilige Geest. Met deze twee lansen die u uit mijn ogen ziet steken zo vecht
ik elk aan. De ene heet gramschap van ander lieden goed en de ander heet
blijdschap van andere lieden misval. Met de eerste zo versterkte zich Saul om
David te verslaan toen hij harpte. Maar van ander lansen had die koning Jezus
de zijde doorsteken. Het deerde hem meer dat boordsel die de Joden hadden met
zijn kwelling dan dat de speer deed die hem Longius in zijn hart stak. Deze
lansen zijn diep in mijn hart geworteld maar door mijn ogen hebben ze hun
uitgang om me te maken een horend beest. En om mijn venijn te laten werpen
door mijn ogen om mijn buren te vergiftigen met een zien zonder iets te
sparen. Mijn ogen zijn ogen van een cockatrice (Basilisk). Al diegene die
omtrent me zijn of bij me wonen wanneer dat ik ze zie zo zijn ze dood wat
mijn dochters u wel zeggen zullen als u het hen vraagt. Beter zo mogen ze
gemakkelijk spreken die rijden op mijn rug, dan ik mag het niet die geen tijd
nog rust heeft. Nu vraag het hen en versta vlijtig dan zal u het perfect
mogen weten. Toen zei ik dat ik het hen zou vragen. Wie bent u,
zei ik, die voor op Haat zit die uw aanzicht alzo bedekt hebt met een gemaakt
aanzicht zodat men u niet herkennen mag. En waarom draagt u dat mes alzo
stilletjes bedekt en die bus met de zalf. Van u kan ik geen deugd bedenken of
ge doet me ander bescheid. Toen antwoorde ze me en zei: Wist ik goed wie ik
was waan ik dat weinig me begeren zouden. Ik ben een vervolger van mijn
moeders nijd want omdat ze niet elk deren mag naar haar begeerte zo liet ze
me een jaar naar school gaan en zei me dat ik leren zou zoÕ n kwade aard
waarbij ik haar kwade begeerten volbrengen zou. Dus ging ik naar school en
daar vond ik mijn vader die er meester was en leerde mijn zuster de lieden
vlees rauw te eten zoals u ziet en benen te knagen. Toen hij mij zag zei hij:
Nu kom hier, zei hij, mijn lieve dochter. Nu zie ik wel dat u enige kunst
leren wil en enig kwaad om de lieden te bedriegen. Ik zal het u graag leren
en ik ben blijde. Toen opende
mijn vader een schrijn en reikte daaruit deze bus en dit gemaakt aanzicht en
dit mes dat ik hier stilletjes onder me draag. Dochter, zei hij, die vogels
wil vangen die hoeft niet de val bij het net te zetten want was het dat ze
die val zagen gelijk zouden ze wegvliegen. Daarom, lieve dochter, zo zeg ik u
want wil u iemand bedriegen u hoeft hem niet uw lelijke gelaat te tonen dat
zo vreselijk en zo zwart is want u zou al uw werk verliezen die u gedaan had.
Maar wel, lieve dochter, u moet een subtiele manier hebben dat u hen een mooi
gelaat toont en van voren een goede sier gelijk de schorpioen waarbij u zich
vergelijken mag, een mooi gelaat van voren toont en het steekt van achteren
met de staart. En zodat u uw zaken volbrengen en voldoen zal mogen zonder
falen zo presenteer ik u deze bus, bijl en gemaakt aanzicht. Het zijn
instrumenten waarvan menige mee is verloren als Joab toen hij Amasam doodde
en Abur die behielp zich daarmee. Judas was er ook niet zonder toen hij
koning Jezus verkocht. Waarbij, lieve dochter, ik u aanraadt dat gij ze neemt
om uw zieke moeder te vertroosten en te helpen wat ze mag het van zichzelf
niet doen. Met deze zalf zal u diegene zalven die u met het mes steken wil.
En met het gemaakte aanzicht zal u uw afgrijselijke aanzicht bedekken. Dat is
te zeggen dat u uw gepeins met valsheid bedekken zal. En dan zal u een manier
van lieve spraak hebben die zacht en smerende zal zijn. Dat is die zalf daar
de koningen en prelaten vaak mee gesmeerd zijn. Er is geen koning nog graaf,
hij wil deze zalf hebben. Waarbij de dochter ze dapper smeert met deze zalf
en daarna zonder enige sparen zo steekt ze hen met het mes. Nu zeg ik u zoals
mijn meester aldus gezegd en gewezen heeft en zo ging ik uit de school en
ging op mijn moeder zitten alzo u ziet in deze manieren. Meesteres ben ik
alzo me lijkt van alles dat me geleerd was en goed kan ik mijn gemaakt
aanzicht aandoen en me van alle dingen onderwinden, van de zalf en van smeren
en te lachen binnen de tanden. Ik kan goed bijten zonder bassen en mijn
gelaat goed simpel houden, aan een zijde wrijven en smeren en aan de andere
zijde slaan en steken. Ik ben een kwaad serpent dat zich onder het gras
bedekt tot de tijd toe dat er iemand bij me komt en alzo vlug en als hij me
raakt dan is hij dood. Al ziet u me van buiten versierd daarom kende u me
zeker niet, men kent de lieden niet bij hun kleren nog de goede wijn bij het
vat, menige boom is van buiten groen en goed bebladerd die binnen al vol
wormen is. Ik ben een wilg verdroogd van binnen en een plank ter nood
gebroken en een vat daar de hoepels aan verrot en gebroken zijn. Verdorven is
hij die tegen me leunt en al was het dat niemand zich op mij vertrouwde zo
mag toch niemand ontgaan want tegen mijn aard kan men zich slecht wapenen.
Kracht van lieden of menigte van volk boeit me niet wat een boon sinds dat ik
een gemaakt aanzicht aan gedaan heb en een vals lachen gelachen heb, alle
zijn ze verloren en verdorven en in mijn genade gezet. Ik
ben verraad die in menige plaatsen menige valse trek heb gedaan. Nooit
speelde ik een schaakspel, ik nam wel met me mijn kunsten welke trek ik
begeerde en er is geen koning of ik raak ze trek ze wel tot mij. En omdat uw
leven me verdriet heeft mijn moeder nijd en me bevolen dat ik u aan me trek
zonder respijt en dat ik u haar presenteer, dus zo ontzeg ik u en verbied u
deze weg, geef u zich over, u bent dood en Sint Nicolaas die de klerk
verloste zal u nimmermeer uit mijn handen trekken. Toen ze
tot me kwam om me dood te slaan zei haar zuster die bij haar zat; zuster ik
bid u dat ge niet haastig bent, gedoog dat hij leeft tot de tijd dat hij mijn
naam weet en daarna zullen wij onder ons beiden hem samen gaan bevechten,
want van rouw zou ik sterven deed ik er niet zo veel toe als gij. Toen
terstond aanvaarde me deze vermaledijde teef bassend en knagend aan het been
dat zij hielt en zei; hoe bent u zo koen dat u hier brengt deze stok, ik haat
alle stoken die niet krom zijn en alle die ze meedragen bijt ik ze graag van
achter als ik mag al is het dat ik een mooi gelaat toon van voren gelijk dat
mijn zuster hier voor gezegd heeft. Want als ik aller mooiste manier en
gelaat toon zo ben ik op het aller vreselijkste om iemand hinder en kwaad te
doen. Want mijn manier is van buiten mooi te tonen en binnen vol bedrog. En
die stok die u draagt heeft mijn moeder nijdig gehaat. Ik zal u knauwen tot
de benen en het vel van de rug. Nooit zag u een reu of teef zo graag rauw
vlees eten als ik doe. Ik heb de keel bloederig daarvan gelijk de wolf die
schapen gebeten heeft. Boven alle dingen eet ik graag krengen en zo ze meer
stinken zo veel te liever heb ik ze. Want van naturen mag ik er niet van eten
eer dat ze kwaad en stinkend zijn. Al had ik appels te bewaren, ik zou er
nimmermeer een eten, tenzij dat ik een kwade of verrotte vond in de hoop, dat
is mijn voedsel en leven gelijk mijn moeder nijd. Toen ze me dit verteld had,
hoewel dat ik bang was, nochtans verstoutte ik me en greep wat moed. En ik
zei, loddinge, het was goed dat ge mijn appels leest en te wachten. Dus al is
het zaak dat u uw bijten laat, ik zal u genoeg appels en peren te lezen
geven. En vergenoeg u niet hiermee, ik zal u andere vuilheid genoeg wijzen
zodat u mij niet meer bijt. Toen antwoorde ze me weer en zei: Ik durf niet ver
te gaan om vuilheid te zoeken
want ik heb de instrumenten in mijn mond daar men ze mee smeedt, was er enige
in de wereld terstond zou die tussen mijn tanden gesmeed zijn, naar dat mijn
zuster meester me leerde. Ik geloof wel, zei ik, had u materie u zou het
smeden, want geen meester mag smeden zonder materie. Materie vind ik genoeg,
zei ze, want vind ik geen deugd, ik kan ze wel in het kwade veranderen en tot
valsheid trekken. Ik kan wijn in water veranderen en van teriakel venijn
maken, de goede lieden laak ik en daarna eet ik ze en verslind ze gelijk rauw
vlees. Hoe is, zei ik, dan
uw naam. Betrekking heet ik, die de lieden met mijn tanden betrek en stamp tot
stamppot om mijn moeder die ziek is. Ik ben kok in dienst van mans oren
geroosterd aan een spit van ijzer. Mijn lans is mijn tong want zij snijdt
vreselijker wonden dan enig zwaard. De oren die aldus gespitst zijn dan mijn
lans dat zijn ze die mijn woorden graag horen en die steken hun oren door
mijn lans om te dienen mijn moeder die ze zien kwellen. En toen dit over was
zo vroeg ik haar waarom dat het ijzer van haar lans een haak had. Hoor, zei
ze, naar mij, ik zal het u zeggen. Als ik enige oren dood gestoken heb met
mijn lans doe ik er graag nog zo veel meer toe. Dat ik iemands goede naam
mede tot me haak. Want veel liever zo steel ik de faam en het gerucht van een
goed mens dan de natuurlijkste dief die ooit geboren was appetijt had enig
schat ter wereld te stelen. Dan bent u een dievegge, zei ik, want veel beter
is te hebben een goede faam dan enige kostbare schat. Zeker, zei ze, u zegt
waar. Maar Salomon leerde ons dat zelf. Ik ben een dievegge van alle goede
dingen, geen ding mag ik in dit land stelen naar me dunkt dat beter is. En
indien ik er geen restitutie van doe mag ik geen pardon nog vergiffenis
krijgen. Ook zou ik het erg node doen om de grote schande die ik er van
hebben zou. Mede als het hovaardig is wist ik nimmermeer of ze het toe zou laten.
En wat doet u, zei ik, tot haar als u de goede naam bij de oren hebt gehaakt
en een goede man daarvan ontkleed? Zeker, zei ze, ik heb u hiervoor gezegd
dat ik het in venijn verander en daarmee voed ik mijn moeder. Toen antwoorde
ik haar en zei: Het lijkt me dat ik dat jaar nog niet zoÕ n kwaad beest zag
als u bent. Zeker, zei ze, ik geloof het ook wel, ik ben erger dan de hel
want de hel deert niemand die er niet in is of die van goed leven zijn. Al
was Sint Johannes in de hel, hij zou er geen pijn hebben. Want de grote
volmaaktheid van hem zou hem beschermen. Maar ik, ik deer zo wel die van mij
zijn als die bij mij zijn. Ik werp mijn lans zo licht over de zee als ik zou
doen een of twee mijl en alzo goed belet ik heilige personen als andere. En
al was Sint Johannes op aardrijk, nog zou hij mijn lans proeven. Ja, wilde
ik, ik zou hem gauw in de hemel doen voelen. Tot andere tijden heb ik het
beproefd en heb er menige mee geslagen en zal nog. En ik zeg u ook mede dat
ik u niet langer verdragen wil om u te slaan en neer te vellen. Toen antwoorde
Verraad zuster, laat ons het tezamen doen. Slaat gij aan de ene zijde en ik
zal hem smeren en daarna zal ik hem ook slaan aan de andere zijde. Aldus zal
hij niet ontgaan of hij moet zeer goede meesters hebben. Ik wil het wel,
sprak de ander, maar laat ons hem eerst doen vallen van zijn paard zodat hij
niet meer rijden mag. Toen ik deze woorden hoorde zo werd ik zeer bang want
ik wist niet dat ik enig paard had. Hoe, zei ik tot Verraad, ben ik te paard.
Reden antwoorde, hovaardij heeft het me geleerd toen ik tegen haar sprak. Die
zei dat een mens te paard is die van goede faam en naam is. Dit paard behoort
vier voeten te hebben zulke zoals ik weet en had het er maar twee of drie het
zou hinken en niemand zou er eer van hebben zoÕ n paard te rijden. De eerste
voet is dat een vrij zal wezen van zaken waarvan een kwade faam mocht komen
en de ander is dat hij vrij moet wezen, niemands eigen, de derde is dat hij
van een getrouwd bed moet zijn. De vierde is dat hij zonder enige dolheid al
zijn leven zinvol moet zijn. Dit zijn vier voeten die nootzakelijk zijn
diegenen die getuigenis dragen zullen. En omdat mijn zuster voelt dat u op
zoÕ n paard gezeten bent zo was het dat ze sprak om u daaraf te vallen en
daar zal ik haar bij helpen. Toen riep ze weer haar zuster en zei: Zuster,
waar en hoe zullen we hem eerst bespringen. Weet u niet, zei ze, dat ik het
serpent Cerastes ben en gelijk de slang die de rechte weg niet gaat en bijt
de lieden onvoorzien. Ik zal in verraad heimelijk gaan en de tenen van zijn
paard bijten dat hij berijdt en zo zal hij moeten vallen. Dat is te zeggen
waar hij het minste om denkt en dat hij mij niet gewaar wordt. En daar zo zal
ik hem bedekt en heimelijk bijten en knagen, want wordt hij mij gewaar mocht hij
mij met de beslagen voeten in het aanzicht slaan, maar de nagels van het
paard hebben geen gevoel dus kan hij mijn bijten niet gewaar worden voordat
hij helemaal vallen zal. Toen zei verraad, nu
dan, wel aan laten ons hem bespringen. Toen kwam Betrekken met haar lans en
kwetste me daarmee en daarna kwam ze lopen al gapende of zij verwoed geweest
was en nam mijn paard bij de nagels met haar tanden en maakte het sneven en
hinken en mijzelf spaarde ze ook niet. Ze nam me met haar tanden en toonde
goed dat ze van honden geslacht was. Ter neder wierp zij mij want ik kon haar
niet ontgaan. Nijd kwam toe lopen met haar twee schachten en stak ze door
mijn buik. Verraad die sliep ook niet want al de tijd dat de andere me beten
en sloegen zo zalfde ze me weer uit de bus die ze droeg, maar in de andere
zijde stak ze me en verwonde met haar mes. De kwee met de zaag kwam ook al
roepend: Geef je over, u ziet wel dat u niet ontgaan kan en begon me met
horten en anders veel pijnen aan te doen Toen ik me aldus bevangen zag was ik
weemoedig, wel mocht ik roepen woorden als ailaas over het letten dat
ledigheid me gedaan had. Ik was belet in alle punten en ik kon me niet
verzetten, maar nochtans hield ik altijd mijn pelgrimsstaf recht op en vast
en en liet die niet gaan en hoopte dat ik nog bij de pelgrimsstaf wel ontgaan
zou. |
<houtsnede:
links de slapende pelgrim, rechts de pelgrim door alle vrouwen aangevallen,
terwijl Gramschap nadert van links>
[52va] O Als
ic aldus in deser groter noot was haerwaerts ende ghinswaerts siende Een
ander quene sach ic comen lopen vanden berch neder roupende tot den anderen
Houten vast houten vast ic coem v te hulpe siet dat hi v niet en ontgae mit
den palster daer hi hem aen hout Dese queene was wonderlic gedaen want si was
al om ghewapent mit scharpe naelden in haer handen hielt zij twee
keselstenen. het vier spranc haer wt den ogen ende scheen puerlic verwoet In
haer mont hadse een zage maer twaer om en wist ic niet Dus soe vraeche ict
haer ende seyde Quene seidic. als si bi mi was segt mi waer om hebdi die seer
vreemde manieren ende contenancien ouer v ende hoe is vwe name. Doe nam zij
de twee stenen ende sloechse te gader [52vb] datter tvier of in mijn aensicht
spranc seggende ic sal di terstont mijn naem wel seggen ende oec doen geuoelen
van wat ambocht ic ben Ic ben de hiertsche queene een dochter der hellen. ic
en souck niet dan wraeck ouer die mi misdaen hebben ic ben bitende moeylic
ende onlijdsamich ende ouremoedich bitterder dan ghalle suerder dan azijn Ic
heet noli me tangere dats en roert mi niet want om een cleine saec als ic
gheroert worde maec ic mijn vyant die eerst mijn vrient was ic verwarre der
luyder sinnen ende maecse blint opten rechten middach ic dien van galle ende
van alsem ende geefse veel lieuer die van coleriker ende heeter naturen zijn
dan den fleumatiken ende die van couder natueren zijn Ic doe in tfirmament
van den mensch blasen ende wint rijsen [53ra] ende donre ic veriaghe reden
ende verstant Ic hiet gramscap alre padden venijn moeder alre bitterheit ende
suerhede. ic bin die steen daer men tfier wt slaet. want als my yemant roert
hoe luttel dattet is soe wardic ontsteken ende doe vier wt my vlieghen deen
vanden stenen heet spijt ende dander scelden. dit sijn die twe stenen daer
veel menschen onder geset zijn Mit desen tween stenen smedic eens tsiars die
sage die ic in mijn mont draghe. schelden was daer die hamer of ende spijt
het aenbelt Onghedoechsaemheit is dat yser dat gemaect was inder hellen te
meer dat ment slaet te min wortet gewrocht Hier voirmaels dedict tanden
subtijlic ende dat van vrou iusticye dieze van duechde smeedde ende hadde een
vile genoemt correxie die de sonden wt vijlt tot de wortele ende wilde mi
eens tsaers wt vijlen mijn roestichede mar ic sette daer tegen dat quade yser
ongedoechsaemheit ende als si mi waende te vijlen soe vijlde si mijn yser
ende tandeerdert mit groten tanden gelijc honds tanden. ende hebder of
ghemaect mijn sage die genoemt is haet daer ic mede doen scheiden geselscap
ende liefte der broederlicker minnen alst blijct in iacob ende esau ic
saechdse ende verscheidese verre deen vanden anderen ende soe hebbicker
menich verscheiden daer tvertrec te lanc of vallen soude Ic dra[53rb]ge dese
sage in mijn mont om als ic mijn pater noster lese varre van gode gesacht
worde. want als ic hem bidde dat hi mi vergeue mijn sculden gelijc ic doe die
my sculdch zijn twelic niet en doe dus biddic tegen mi seluen ende keer die
saghe op my Ende soe wye dese sage draecht stelt hem seluen onder tgunt dat
hi saecht dats int afgront der hellen. ende van deser sage sulstu noch
meester zijn ende dan sal ic di gorden mit het gordel dat ic ontrent mi hebbe
ende dair mede gegort sijn die moerdnaers als icse ridder make. ende is
genoemt manslacht het welc snijt ende maeyt het leuen vten lichaem ende is
tgunt dat die tyrannen droegen als si die heiligen hier voertijt doden. dus
danige beesten sijn sorgelic den pelgerims als si achter lande gaen Ende want
du een pelgrim biste soe heb ic my in dinen wech geset daer ick di mit dit
gordel om gorden sal. ende daer ic di tleuen mede wt dinen lichaem snyden sal
|
O, toen ik aldus in
deze grote nood was keek ik herwaarts en derwaarts. Een andere kwee zag ik
aan komen lopen van de berg neder die tot de andere riep: Hou hem vast, hou hem
vast, ik kom u te hulp, ziet dat hij u niet ontgaat met de pelgrimsstaf waar
hij zich aan vasthoudt. Deze kwee was wonderlijk gedaan was ze was al om
gewapend met scherpe naalden en in haar handen hield zij twee kiezelstenen.
Het vuur sprong haar uit de ogen en scheen puur verwoed. In haar mond had ze
een zaag, maar het waarom wist ik niet. Dus zo vroeg ik het haar en zei:
Kwee, zei ik, toen ze bij me was, zeg me waarom heb je die zeer vreemde
manieren en gelaat over u en hoe is uw naam. Toen nam zij de twee stenen en
sloeg ze tezamen zodat het vuur in mijn aanzicht sprong en zei, ik zal u
terstond mijn naam wel zeggen en ook laten voelen van welk ambacht ik ben. Ik
ben de eerste kwee en een dochter der hel. Ik zoek niets dan wraak die over
die mij misdaan hebben. Ik ben bijtende moeilijk en onverdraagzaam en
overmoedig, bitterder dan gal, zuurder dan azijn. Ik heet noli me tangere,
dat is roer me niet, want om een kleine zaak als ik aangeroerd wordt maak ik
mijn vijand die eerst mijn vriend was. Ik verwar de geest van de lieden en
maak ze blind midden op de dag, ik bedien van gal en van alsem en geef ze
veel liever die van galachtige en hete naturen zijn dan de flegmatieke en die
van koude naturen zijn. Ik laat in het firmament van de mens blazen en wind rijzen
en de donder verjaag ik en verstand. Ik heet Gramschap en ben van alle padden
venijn de moeder, alle bitterheid en zuurheid, ik ben die steen waar men het
vuur uitslaat want als iemand me roert en hoe weinig dat is zo wordt ik
ontstoken en laat vuur uitvliegen, de ene van stenen heet spijt en de andere
schelden. Dit zijn die twee stenen daar veel mensen onder gezet zijn. Met
deze twee stenen smeed ik een in het jaar die zaag die ik in mijn mond draag.
Schelden was daar die hamer van en spijt het aambeeld. Ondeugdelijkheid is
dat ijzer dat gemaakt was in de hel, te meer dat men het slaat hoe minder het
wordt gewrocht. Hier vroeger liet ik het subtiel tanden en dat van vrouw
justitie die ze van deugde smeedde en had een vijl genoemd correctie die de zonden
uit vijlt tot de wortel en wilde me eens per jaar mijn roest uit vijlen, maar
mar ik verzette me daartegen dat kwade ijzer ondeugdelijkheid en toen ze me
waande te vijlen zo vijlde ze mijn ijzer en tandde het met groten tanden
gelijk hondentanden en heb er van gemaakt mijn zaag die genoemd is haat
waarmee ik gezelschap laat scheiden en liefde van broederlijke minne zoals
het blijkt in Jacob en Esau. Ik zaagde ze en scheidde de ene ver van de ander
en zo heb er menig gescheiden waarvan het vertrek te lang zou vallen. Ik
draag deze zaag in mijn mond om als ik mijn pater noster lees ver van God
gezaagd wordt want als ik hem bid dat hij me mijn schulden vergeeft gelijk ik
doe die me schuldig zijn wat ik niet doe en dus bid ik tegen mezelf en keer
die zaag op mij. Ee zo wie deze zaag draagt stelt zichzelf onder hetgene dat
hij zaagt, dat is in de afgrond van de hel. En van deze zaag zal u nog
meester zijn en dan zal ik u omgorden met de gordel dat ik omtrent me heb en
waarmee omgord zijn de moordenaars als ik ze ridder maak. En is genoemd
manslacht wat snijdt en het leven maait uit het lichaam en is hetgeen dat de
tirannen droegen als ze die heiligen hier vroeger doden. Dusdanige beesten
zijn zorgelijk de pelgrims als ze achter land gaan. En omdat u een pelgrim
bent zo heb ik me in uw weg gezet daar ik u met deze gordel omgorden zal en
daar ik het leven mede uit uw lichaam zal snijden. |
<houtsnede:
links de slapende pelgrim, rechts de pelgrim, Ledicheit met bijl en Memorie met
enkele wapenrustingonderdelen op de grond>
[53va] Recht
als ick in desen punte was ende dat ick niet en ontbeide dan dye doot sach ic
memorien bi mi die mi seide waer om en doetstu dine wapene niet an du en
mogeste di niet excuseren. want ic bin hier al gereet ende alstu dine wapene hebben
wils ick hebse hier bi v sietse hier doetse an gelijc als di gracie gods
beuolen heeft ende en maect hier niet dijn bedde want du souts scande hebben
beydstu langer het is grote scande om di dattu soe lange gebeit hebs ende
dattu geen profijt dair af en hebs hadstuse ouer lanc an gehad so en waerstu
nv niet geleuert desen quenen die di soe veel drucx ghedaen hebben en
gearresteert geuelt ende gequest ende soe iammerlic gebonden ende gewont
hebben Als ic hoorde dat [53vb] mijn ioncwijf my toe sprac ende mi so
versprac soe was ic droeue ende nam minen palster ende stont op cranckelic
wast met mi gestelt want ic en was niet starc alsoe ic lange gelegen hadde
mijne wapenen wildic an doen mar ic en hads die tijt niet. Ledicheit setter
haer voer ende seide my al dreygende. waert dat ic die wapene genaecte
voervoets soude si mi slaen mit haer bijle. ic veruaerde my van haer ende ic
en wapende my niet hair spel haddic ouer lanc gesien ic bleef ontwapent als
te voren ende ic was moede ende verwonnen |
Recht toen ik op het
punt was en dat ik op niets anders wachtte dan de dood zag ik Memorie bij me
die me zei; waarom doet u uw wapens niet aan, u mag zich niet excuseren want
ik ben hier al gereed en als u uw wapens hebben wil, ik heb ze hier bij u,
zie hier, doe ze aan gelijk zoals u Gratie God bevolen heeft en maak hier
niet uw bed want u zou schande hebben wachtte u langer. Het is grote schande
dat u zo lang gewacht hebt en dat u geen profijt daarvan hebt. Had u het al
lang aan gehad dan was u niet overgeleverd aan deze kween die u zoveel drukte
hebben gedaan en gearresteerd, geveld en gekwetst en zo jammerlijk gebonden
en verwond hebben. Toen ik hoorde dat mijn jonge wijf me toesprak en me zo
sprak zo was ik droevig en nam mijn pelgrimsstaf en stond op en zwak was het
met me gesteld want ik was niet sterk omdat ik zo lang gelegen had. Mijn
wapens wilde ik aandoen, maar ik had de tijd niet. Ledigheid zette zich er
voor en zei me al dreigend was het dat ik bij die wapens kwam dat ze me
direct zou slaan met haar bijl . ik schrok van haar en ik wapende me niet,
haar spel had ik al lang gezien en ik bleef ontwapend als te voren en ik was
moe en overwonnen. |
<houtsnede:
links de slapende pelgrim, rechts de pelgrim op weg in een landschap>
[54ra] Nv soe
moet mi god bescermen van quaet doene. want in mi en is geene macht of seere
luttele gheen dinc en heb ic mi in betrouwe sonder alleene mijn palster daer
ick op lene mine male dient mi luttel of niet. ende ant broot datter in is en
dar ic niet comen also ic ontweget bin aen des side der hage aticker af
gracie gods en souts in ghenen spele nemen. verhongert bin ic biden brode.
ter quader tijt geloefdic ledicheden. si heeft mi verdult bi haer bin ic
keytijf worden by haer bin ic geleuert desen quenen. in haer lieder hant moet
ic steruen het en si dat ic hulpe hebbe van gracien gods. Ende als ic aldus
ginc mijnen breydel al bijtende. een diep dal vol van bosschen vreselic ende
wilt sach ic voer my staen daer ick doer [54rb] liden moeste op dat ic voert
gaen wilde. daer af dat ic bitterlic veruaert was. want in bosschen heeft een
mensche varinc sinen wech verloren ende menige vrese isser den pelgrim of
comen dier alleen gaen dieue moerdenaers ende wilde beesten euerswine ende
menich ander wonderlic dier vint men dicwile int wout ghelijc als ic v hier
na segghen sal. maer eer ick v meer segge om dat v niet en verdriete soe sal
ic v geuen enen auont ende sal my hier rusten. ende wildi soe comt morgen
weder so suldi tremenant mogen horen. genoech sal ic v segghen ic wane v
saels iammeren ende oec soe saels hem een ander mogen wachten. want van eens
anders misualle soe heeft elc mensche eenen spiegel om hem seluen |
Nu zo moet God me
god beschermen van kwaad doen, want in mij is geen macht of zeer weinig. Geen
ding heb ik in mijn vertrouwen, uitgezonderd alleen mijn pelgrimsstaf daar ik
op leun, mijn bedelzak dient me weinig of niets en aan het brood dat er in is
durf ik niet te komen. Alzo ben ik verdwaald aan deze zijde van de haag, at
ik er van zou Gratie God het niet als spel nemen. Verhongerd ben ik bij het
brood, ter kwade tijd geloofde ik Ledigheid. Ze heeft me verdwaald en door
haar ben ik ellendig geworden, door haar ben ik overgeleverd aan deze kween.
In hun hand moet ik sterven, tenzij dat ik hulp heb van Gratie God. En toen
ik aldus ging mijn breidel al bijtend zag ik een diep dal vol van vreselijke
bossen en wild voor me staan waardoor ik gaan moest wilde ik verder gaan
waarvan ik bitter bang was. Want in bossen heeft een mens vlug zijn weg
verloren en menige vrees is er de pelgrim van gekomen die er alleen gaan,
dieven, moordenaars en wilde beesten, everzwijnen en menig ander wonderlijk
dier vindt men vaak in het woud gelijk zoals ik u hierna zal zeggen. Maar eer
ik u meer zeg zodat het u niet verdrieten zal zo zal ik u een avond geven en
zal ik hier rusten. En wil ge, zo kom morgen weer, dan zal ge het vervolg
mogen horen. Genoeg zal ik u zeggen en ik waan u zal jammeren en ook zo zal
een ander zich mogen wachten want van een ander zijn misval zo heeft elk mens
een spiegel voor zichzelf. |
<houtsnede:
links de slapende pelgrim, rechts de pelgrim met Gierigheid>
[54va] Hier
begint het derde boeck Nv hoort wel
soete luden hoe ic voer ende hoe quade auontuer dat ic hadde ende hoe qualic
dat my quam In desen bosch daer ic of genoept hebbe. ghinc ick toe na de
doncker valeye. al dalende nederwaerts een ander quene van eenre
wonderlijcker figueren ende veel anders van gedane dan ic te voren gesien had
ic staende in mijnen wech si was seer wonderlic om sien. ende het scheen bi
rechten auise doe si my sach dat si my rechteuoert op wylde lopen. nye sulcke
een beeste noch in daniele noch van sulcker natueren in ezechiel noch van
sulcker vormen in apocalipsi en gedinct my niet dat ic nye sach. si was manc
crom ende gebult [54vb] ende gecleet mit eenre groter ouder tijcken al om
gedoect mit ouden sletters. ende enen sack had si hangende an haren hals ende
het scheen wel dat sine niet hols wilde laten. want zy sacter in metael ende
ysere. hare tonge die si wt gesteken hadde die halp haer seere dat werc te
doene. si hadde ses handen ende twe voeten Deene vanden tween handen hadden
nagels van griffoene. wair of si deene achter den rugge hielt in wonderlijker
manieren ende dandere voren. In deen van haren anderen handen hielt si ene
vijle of si slotels of breydels vijlen wilde ende eene schale daer si mede
woech die zodiacum ende die sonne om te vercopene. In dander hant hielt si
een scotele In die vijfte hant hielt si een haex. ende op hair hoeft droech
si enen afgod [55ra] de welcke hare oghen dalen de ende nederwaerts sien De
seste hant hielt si op haer hancke die seer was. ende somtijt hief sijse
opwaerts an haer tonge Ende als ic dese lelicke queene sach ende dat ic voer
bi haer moeste lijden seere was ic veruaert. want ic was harde seere vermoeyt
alsoe ic geseit hebbe vanden queenen voirseit Help heere god seide ic genade
doot bin ic eest dat my dese lelicke beeste nv in dit foreest arresteert si
heeft soe vele handen dat ick duchte grijpt si my dat ic haer nymmermeer
ontgaen en sal O soete here ihesus beraet my of andersins bin ic verloren. In
desen poente sach ic dese queene comen te my waerts om my te bespringene ende
te dodene Bi mamette seide si die mijn god is in wien dat ick geloeue ic
hebbe dy hier ontbeyt du moets hier steruen legt neder dijne male ende dijnen
palster ende doet eere mijnen afgod by wien dat ic geprijst bin ende gheeert
hem moetstu onderdanich sijn: ende daer na sal ic di schandelic ende
lachterlijc doen steruen Als my dese
lelijke queene sulke woirde began te seggene geen herte en haddic te lachene
maer wel haddic willen weten haren name ende wie si was Ende ic seyde quene
segt my dijnen name wie du sijs ende oec waer af datu diens van wat
geslachten ende van [55rb] wat lande dattu bist: ende wie is of dient dijn
afgod den welken du wils dat ic diene. het en is gheen redene dat ic
marmosetkijne onderdanich soude moeten sijn die welcke stom ende doef sijn:
ic die bin van soe edelen geslachte. ende waert also dat icken dienen moeste
bi anxte van der doot. so seg ic di dat ic wil weten wie hi is. ende alsoe
die gelijke wil ic weten wie du sijts ende van waen du biste so dat ic di
bidde dattu my terstont antwoirdes ende segghes Doe antwoerde my die queene
ende seide Na dien dattu wils weten wie ic ben harde cort sal ic di seggen
maer ick sal dy eerst toenen ende doen sien van mijnre kintshede ende van
mijnen spele om dattu mi te bet louen suls Nu comt achter mi ende roept luyde
ach armen du suls cortelic sien dat dal van weene ende dat iammer der iammere
die verdroefde foereest vol claghen ende rouwe Niemant en can gesien hien
roept helpe van groter verwoethede |
Hier begint
het derde boek. Nu hoor goed,
lieve lieden, hoe ik voer en hoe kwaad avontuur dat ik had en hoe kwalijk het
me kwam. In dit bos daar ik van genoemd heb ging ik toe na de donkere vallei
al dalende nederwaartsen zag ik een andere kwee staan van een wonderlijke
figuur en veel anders van gedaante dan ik te voren gezien had. Ze was zeer
wonderlijk om te zien en het scheen bij rechte wijze dat toen ze mij zag dat
ze recht op me wilde lopen. Nooit gedenkt me zoÕ n beest, nog in Daniel, nog
van zulke naturen in Ezechi‘l, nog van zulke vormen in de Apocalyps dat ik
ooit zag. Ze was mank, krom en bultig en gekleed met groot oud teken en al om
gedoekt met oude letters en een zak had ze hangen aan haar hals en het scheen
wel dat ze het niet hol wilde laten want ze zocht er in metaal en ijzer. Haar
tong die ze uitgestoken had die hielp haar zeer dat werk te doen. Ze had zes handen
en twee voeten. De ene van de twee handen hadden nagels van griffoenen
waarvan ze de ene achter de rug hield in wonderlijke manieren en de andere
voren. In de ene van haar andere hand hield ze een vijl of ze sleutels of
breidels vijlen wilde en een schaal waarmee ze de Zodiac woog en de zon om te
verkopen. In de andere hand hield ze een schotel. In de vijfde hand hield ze
een haak en op haar hoofd droeg ze een afgod die haar ogen lieten dalen en
naar beneden kijken. De zesde hand hield ze op haar heup die bezeerd was en
soms hief zie die opwaarts naar haar tong. En toen ik deze lelijke kwee zag
en dat ik voorbij haar moest gaan was ik zeer bang. Want ik was erg zeer
vermoeid, alzo ik gezegd heb van de voor vermelde kween. Help heer God, zei
ik, genade, dood ben ik, is het dat me dit lelijk beeste nu in dit bos
arresteert, ze heeft zo veel handen dat ik beducht grijpt ze me dat ik haar
nimmermeer ontgaan zal. O lieve heer Jezus, beraad me of anderszins ben ik
verloren. In dit punt zag ik deze kwee tot me komen om me te bespringen en te
doden. Bij mamette, zei ze, die mijn god is in wie dat ik geloof, ik heb hier
op u gewacht, u moet hier sterven, leg neer uw bedelzak en uw pelgrimsstaf en
doe mijn afgod eer bij wie dat ik geprezen ben en ge‘erd, hem moet u
onderdanig zijn en daarna zal ik u schandelijk en belachelijk laten sterven. Toen me deze lelijke kwee zulke woorden begon te zeggen, had ik geen
hart om te lachen, maar wel had ik haar naam willen weten en wie ze was. En ik zei, kwee, zeg me uw
naam, wie u bent en ook wie u dient en van wat geslacht en van wat land dat u
bent en wie is of dient uw afgod die u wil dat ik dien. Het is geen reden dat
ik mamette onderdanig zou moeten zijn die stom en doof is. Ik die ben van
zoÕn edel geslacht en was het alzo dat ik hem dienen moeste vanwege angst van
de dood, zo zeg ik u, dat ik wil weten wie hij is. En alzo dergelijke wil ik
weten wie u bent en vanwaar u bent zo dat ik u bid dat u me terstond antwoord
en zegt. Toen antwoorde me die kwee en zei: Na dien dat u wil weten wie ik
ben zal ik het u erg kort zeggen, maar ik zal u eerst tonen en laten zien van
mijn kindsheid en mijn spel zodat u me beter geloven zal. Nu kom achter me en
roep luid ach arme, u zal gauw dat dal van wenen zien en dat gejammer der
jammeren van dit bedroefde bos vol klagen en rouw. Niemand kan zien hierheen,
roep help van grote verwoedheid. |
<houtsnede:
links de slapende pelgrim, rechts de pelgrim die neerkijkt op de kerk en het
schaakbord>
[55va] Doe dede
si my neder sien in enen put daer sach ick een groot pleyn daer in staende
eene scone kercke gefondeert neffens enen schaecberde Daer in waren cleyne
ende grote schaecspelen. van den welcken dat ic sach die rocken ende die
ridders ende den coninc die groot wonder daer in wrochten. Elc hadde gegort
een zwaert daer my seer of verwonderde. want tanderen tiden had ic schaec
gespeelt ende nye en sach ic gheen van sulcker manieren haer luder ghelaet
was harde fier. want ter kercken waert ghingen si ende wilde die kercke ter
neder vellen. die coninc ghinc voren ende mijneerde die fondamente mitter
crootsen van enen bisschop. daer of soe hi sijn houweel ende sijn spade. Dat
scharpe beneden vander crootse dat [55vb] was dye spade ende dat cromme bouen
dat was thouweel. Ach seyde ick doe ic dat sach. ick bin so veruaert ist
droem of verwoethede dat ic dair sie is ditte dat wonder ende dat iammer
dairstu my of spraecs tis seker verdroeft iammer dat ic niet en sie daer my
na lanct Doe seide die quene het is waer dat ick di seyde. siet daer den
coninc vanden schaecspele ende sine rocs ende sine ridders ende alle hare
poynten geschart ende gheordineert hebben Ghenouch hadden si an haer luder
lant ende an hair luder goet en waer ic. want ic belet al ende ic doe hem ander
luder goet beiagen ende gecrijgen in anderen landen maer ic en mach niet
gedogen dat haren sack vol is sonder elder te nemene ende daer om sendicse
tot dier kercke die staet bijde schake om te [56ra] rouene ende te nemene
eerst den coninc die kercken fonderen soude ende in rechte houden. dien heb
ic een edel instrument ghegeuen om keerels werc te doene: dat is die crootse
van eenen bisscop daer hi af maect zijn spade ende sijn houweel. Crootse dats
een eerlic instrument. maer den coninck eest eene schandelicke sake te
deluene ende te houwene ende die fondamenten te mijnerene die sijn voeruaders
gefondeert hebben ende andere edele heren Nu doet hi werc van eenen boeue als
hi slaet en spit ende deluet ende hi maect sine spade vander crootse die crom
is daer men die heilige kercke mede bestieren soude Oeck is hi boeue die
ghehorende die de crootse ende den stock daer sine kercke mede soude sijn
geregeert ghegouuerneert geuoedt ende gheeert den genen geeft dier spade ende
houweel of maken om mede te brekene ende te vellene die heilige kercke om dat
si biden schake staet. deen is boeue soe is dandre oec maer ic en segge niet
welc die meeste boeue is. de coninck mitter spade houwet ende deluet daer
haer die kercke af beclaeht ende beweent. ende die gehorende cornaert die
leuert hem dat instrument als hi hem die tienden geeft sine crootse ende sine
macht geeft hy hem als hi hem dat recht der kercken laet ghebruycken. Hier of
propheteerde ieremias eens iaers ende la[56rb]menteerde ende weende. want als
hy sach datmen mineerde ende delfde ende dat si betaelden tienden ende tolle
hi seide in hem verwonderende ende iammerlic al clagende hoe dat was dat dye
princesse ende dye moeder van alder werelt dat die was worden tributarigghe
ende selue onderdanich Ende wie dat dorste doen gelijc of hi seggen wilde
datmer wel sculdich om waer te weenene Nu soe weent dan ende drijft groten
rouwe als ic di geseyt hebbe. die kercke is al om ghemineert haer ghebrect
luttel si en is ter neder geuallen om haer te destruerene. so stelt hem elkerlic
Coninc oude ridder roc ende vinne. Alt schaecspel volcht den coninc. maer al
dat si doen dat is by my Ic doe hem luden doen al dat si doen. want ouer lanc
hebben si mijne scholiere gheweest. daer en is roc noch conic dies hem fier
maect zy en sijn mi alle onderdanich si studeren al in mijnen boeck weder sy
comen vroech of spade. ieremias. orcondet in sijn derde capittele Ic
antwoerde ende seide seere verwondert maecstu my. ghi moet my segghen op dat
v ghelieft wie ghi sijt want ic en can niet gesien dattu sulcke macht moghes
hebben want du bist naect ende armelic gecleet geconterfayt crom ende gebult
ende contrarie ende ondancx natueren gewonnen also mi dunct ende hoe souddi
macht [56va] hebben ouer coningen ende grauen ende dat ghi soudt sijn haer vrouwe.
want si sijn gewonnen bi natueren ende van edelre gheboertenissen Ende si
antwoerde my wildi weten mijnen name ic bin die gene die touerie ouer my
drage daer ic die lude mede betouere als ic wille. ic make my lieflic ende
schone gracieus ende begeerlic ende dat als ic gemint bin voervoets al dat ic
gebiede dat is gedaen Ic betouere hertogen ende grauen dat si wercken moeten
na mijne touerie ende na mijn ghebodt. ic bin besaycis dochtre die coninc
lacht als ic lache ende hi is droeue als ic droeue bin hi gedoecht dat ic
sine crone neme als icse wil hebben. hi gheeftse mi Aldus suldijt vinden
ghescreuen in esdras boecke int tweeste capittele Hier voermaels die coninc
hadde een lief ende een vriendinne die lange mit hem was in geselscape ende
die hy so minde dat hi haer gaf al sijn tresoer te dispenserene ende te
gheuene den armen ende den religieusen. Sy hiet liberalichede ende was hier
voirtijts van groter namen. si minde den coninc soe sere ende wilde al ouer
al sine eer verwaren ende si gaf soe vele van sinen tresore dat hi dair bi
quam ter groter eeren ende dat hi daer lof ende prijs mede beiaghede. nochtan
en wasser sijn tresoer noch sijn goet niet mede gemindert maer het wies
altoos vele te meer. want ghelijc dat [56vb] tcoren dat gesaeyt is doet meer
profijts dan dat opt solder stille leyt. dies gelijke dat god ghegeuen is is
beter dan dat al stille vergadert leyt Nu verstaet my als ic sach dy den
coninc aldus eeren ende lief hebben ic peynsde ic sout al te male nemen Alsoe
ic peynsde alsoe dede ic In die camere vanden coninck soe ghinc ic ende soe
vele dede ick mit touerien dat my die portier in liet Int bedde vanden coninc
ghinc ic ligghen by hem vant ic ligghende zijn lief ick stalse hem ende namse
hem ende stacse vter cameren. ende ick sloetse in een vanghenisse ende in dat
vanghenisse is sij noch ende salder noch lange bliuen Daer na ghinc ic selue
ligghen in tsconincx bedde ter seluer stede daer si plach te ligghene. de
coninc waende dat ick sijn lief hadde gheweest. maer neen ick niet Ic betouerdene
ende verduldene. ende aldus bleef ic sijne tresoriere Ic wachte hem al zijn
groot goet zijn gout ende zijn siluere. hy waent wel dat ick hem eere doe
maer ick doe hem ghenoech schanden ende sal doen al sijn leuen alsoe langhe
als ic zijne werdinne sal sijn Gheen ondierliker lief en mocht hy hebben al
om sijn goet dan ic bin. wilstu weten wie ick bin ende van wat gheslachte.
ende hoe ic hiete dat sulstu weten dat ic was geboren inden afgront vander
hellen [57ra] Satanas
wan mi daer ende van dair sandt hi my te cahoers ende daer na hiet ic
cahoersine. want ic was daer gheuoestert Enighe ander hieten my vrechede ende
andre conuoitise bin ic geheeten om dat ic ander lude goet begeeren. ende
vrechede heet ic om mijn goet dat ict te nauwe wachte ende houde. Nu heet my
alsoe ghi wilt ende en sijt niet verwondert al siestu my aldus naect ende
qualick gecleet. want du moets weten dat ic mi seluen nye doget en pijnde te
doene mit mijns selfs goede. ic hebbe cleder genoech an te doene maer wetet
dat icse eer soude laten rotten ende den wormen eten eer ic my of andere
doget daer mede dade of gemac ic soude genoech goeder vrienden hebben constic
dmijne deelen ende gheuen te puncte. welc goet ic verloren late ende dat my
nyewers of en dient Ende in dat punt slacht ic den hont die leit op eenen
hoytas ende als yemant sijn handt daer aen doet hi bast ende roept nochtan en
etet hi selue niet. ic hebbe handen genoech om te nemene mair gheen hant en
heb ic om te gheuene. die handen van mijnen gheuere sijn af geslagen alsoe du
moges sien. ick en hebbe maer die stompen. sot is hi die my ghiften eyscht.
ic en soeck niet dan ghelt te gaerne dat is mijne officie ende mijn ambocht.
ic hebbe ses handen om te grijpene in ses manieren [57rb] ende in mijnen sack
te stekene om my wel te ladene Ende waert bi alsoe dat ic viele ter neder dat
ic niet op staen en mochte soe ic meer hebbe soe ic meer hebben wille
Onmatelic is mijn ghepeyns ende mijne begeerte daer toe. daer en is gheene
vervulte an noch gheene genoechlichede. ic bin die grote gheynstre vander zee
diet al verslijndt ende verswelget sonder wt te werpene. Ic laste my ende
lade mitten metale dat meest weghet dats gout. daer ick my den bloc of make
ende daer ic my an hechte. dat mit rechte men my anders niet en dar heeten
dan een ghebloct schemincle. Het schijnt dat ic den block wachte mair hy
wacht my vele bet. Hy wacht my ende beweert dat ic niet op en stae. ende
houdt my ende weghet ter neder Judas die dijnen coninc verriet hinc eens
iaers desen bloc aen den hals. want in zijne handen ende in zijne borsen dede
ick soe vele ysers ende mottaels dat icken van bouen neder dede vallen
schandelick ende inden afgront vander hellen tumelen: Nu sal ick dy segghen
ende declareren van mijnen ses handen daer ick mede pleghe te colligieren ende
te vergaerne mit groten hopen ende te treckene dmetael ende tcopere alsoe ick
dy voer gheseyt hebbe Ic waenstu nye soe quade handen en saghes bynnen [57va]
dijnen leuen harde cort sulstuse proeuen. Deerste hant die ghewapent is mit
griffoens nagelen die is gehieten rapina die hair edel maect ende seyt dat
men haer laet hare proeye gebruycken dair zijse vinden ende ghecrijghen mach.
bijden welcken si dickent gaet in foreesten roeuen ende vermoerden die
pelgryme in die weghen. ic hebbe seyt si cromme naghels. nyement en is my
sculdich te wedersegghene dingen die ic begheere ende na dien dat alsoe is
soe mach ic al omme proeyen nemen ende an my trecken wien lief wien leet.
Aldus soe neemt dese hant hair solaes ende speelt in desen saken doende ende
doet menich quaet bi daghe bi nachte Het is die hant van reynaerde dye de
kiekene vaet ende grijpt Sy neemt peerde ende waghene ende alle manieren van
provantsen die de goede luden hebben ghemaect om haer verteren. heeft een arm
man een swijn of een coe om te wachtene soe neemt zijse hem ende hair en
roect al heeft die arm man zijnen roc daer voren te lombaerde gheleyt. mits
dat haer begeerte vervult zij Mit deser hant soe snijdict ende al snijdende
soe trec ict al ende breeke ende als ic scheere ic vilt al of sonder yet te
laten. ic doe alsoe die spynne doet. want alsoe langhe als die vlieghe march
of bloet in heeft soe suyghet si alte [57vb] mael vte sonder yet in te latene
Dese hant is scherighe ende villinge van den armen luden. si soect thaer
onder tvel om meer te nemene ende te pluckene Ende als si dan aldus zijn
gheuilt ende ghepluct die arme ende wt ghetrect die lijf in hem luden waenden
vinden hi ware sot Aldus soe peynsic di te villene ende te pluckene ende van
di maken mijne spijse om verteeren dijn bloet ende dyn merch alsoe te sughene
ende daerstu mede leuen soudts an my trecken maer eer soe sal ic dy vertellen
van mijnen anderen vijf handen alsoe ic dy beloeft hebbe. Dander hant die ic
achter drage op mijnen rugghe in wonderlijker manieren. dat is die hant daer
ick mede neme ende an my trecke ander luder goet bedectelic ende al stille
hets die hant die de voeten doet baleren ende den horen snijden Ende is
gheheeten borsesnijder ende diefte dye lachterlyke. hets die hant die gheenen
hantscoe eysschen en dar die haer niet en toent dan by nachte. Ende als die
mane niet en schijnt si heeft cromme naghels ghelijc de ander hant. maer soe
vele isser an dat hair trecken ende hair plucken en comt niet soe wel ter
kennissen noch te wetene alst doet vander andere. dwelcke groot iammer ende
ongeual is Ghenoech sijnder nv ontrent den coninc treckers ende hakers.
[58ra] dat worde mens gheware sij soude den coninc ghenoech tachter zijn.
sulcke luden doen hem ander luder goet nemen ende ghewinnen om dat hy vanden
sinen niet ghebruycken en mach. Dese hant is ontdeckinghe ende brekinghe van
huysen ende brekinghe van scrinen ende stroeynghe van nobelen ende
conterfaytinghe van valschen zeghelen ende valsche slotemakinghe ende eene
ontreckinghe van gelde Dese hant ontcleet die dode ende hout vensteren ende
doren ghesloten totter tijt dat si ghenomen ende ghehaect heeft al dat si
wille ende is si excuseringe van restoyre ende wtgheuinge soe seg ic dy dat
si te hair trecken sal ende houden vanden besten. ende vanden schoensten Van
sulcker hant sijn die luden die by nachte wt gaen valsche forestiers ende
valsche serianten die alsulck dinck consenteren ende lude die valschelic
dienen ende die onghetrouwelic wercken ende lude die haer redene vullen
sonder enighe redene daer toe te hebbene. valsche scippers ende andere die
van ander lude goede soe mildelic nemen recht waert dat men sulcke handen
hinghe. niet te min si sullen noch ghehanghen werden als sijt lange genoech
ghedaen sullen hebben. int leste sal icse al hanghen alsoe ic menighe andere
ghedaen hebbe Doe [58rb] seyde ick bistu dan hancdieuinghe ia ic seker seit
si Ledichede seide mi dat sijt was. ende si eest maer dats alleene vander
sielen. ende ic van beeden van den lichame ende van der sielen. Nu segt my
seyde ic soe help dy god wie hinc den lichame van iudase of si of ghi ende en
lieget my niet Ic seg dy dat wijt alle beede onder ons tween deden. wy
maecten den strop ontrent sijn keele ende bi accoorde wi hingene ende trocken
om hoghe. mair hadde hi mijne hant ghesien nymmermeer en hadden ledichede
moghen op strecken om dat hi soe zeere woech ende en behoerde hair oec niet
toe Daer om principalic soe seg ic di dat mijne hant dweerc ende tfait dede
Van sulcker hant soe wacht di want si doet die achter hoede ende neemt den
luden subtilijken. ende dair na als si mach soe hanct zije. Vander hant die
de vijle houdt wil ic di segghen want ic hebs herte Dats die hant daer ic
mede trecke ende vergadere ende taste dat ander luden bepijnt ende besuert
hebben ende mit bezweette leden ghewonen hebben Sy is gemaect tegen natuere
want in allen tijden so en doet si anders niet dan si broehet yser ende coper
om ander te broedene ende te winnene Andere handen doent minderen mit an
comene in dien si daer an comen. maer dese doet wassen on [58va] danck dats
nature. heeft touerigghe is si grotelic. want by hare gokelryen doet si van
eenen tornoyse werden eenen parisijs. ende van vijf maect si ses coen die
niet steruen en moghen smijdt si sonder slach te slane. ende int eynde doet
sijt schijnen anders dant is. si doet coren op solders. ende dan hout sijt
soe langhe tot dat tcoren diere is ende dan vercoept sijt dubbele ende
meenter dubbel payement of te hebbene. si heeft die vijle om te vijlene ander
luder substancie ende te verquistene. luttel ende luttel gaet si vercnauwen
de daer luder goet gheen dinck en is dat bi haer ghedueren mach zij en soudt
verslijten ende eten al gaende. woeker heet mense bi haren name want bi haer
soe is versleten dat leuen vanden ghenen diese pleget sijne tijt te hanterene.
ende en wair si niet soe wel in gewoenten elckerlic soude vaer van haer
hebben. maer soe wel is si ghecostumeert dat zij in marcten bekent is worden.
In marcten gaet si die luden vijlende voer elckerlijke. nyement en isser noch
proeft noch bailui die wederseit tgunt dat si doet. Segt my seyde ic vanden
ghewichte daer du so naerstelic mede weges den zodiacum ende die sonne. want
het is een sake die my seere verwondert Nu leert seit si ende verstaet want
ic en sal dy niet lieghen gracie gods set[58vb]te eens iaers die sonne
ontrent den zodiacum om elckerlijken te lichtene ende om alder werelt ghemeen
te sine. elcken wilde si dat si ghemeen waren ende datter nyement breke of en
hadde Nu seg ic di dat my dat deerde ende leet was. want mijn profijt en sach
icker niet in. want ic sach wel dat en had ic den tijt niet te mywaert ende
in mijn hant dat ick luttel wercken mochte mit mijnre vijle ende dat ic
luttel vijlen soude ende daer bi soe trac icse te mywaert. den zodiacum die
sonne ende den tijt maecte ic mijne ende leydse in mijne schale. ic make my
vercopigge. daer of ic vercoopse bi weken ende bi daghen bi maenden ende oec
bi iaren ende tiaer gheef ic om xx. pont. de maent om ix. penningen. die weke
om v. of om vi. na dien dat een mensche coept of vercoopt daer na weghic Nu
segt my seide ic ic bids v van eenen bosschere die my vercofte hout in sijn
foreest ende hi seide dat hout is dijne om xxx. schellinge op dat ghi my nv
stappans mijn gelt gheues maer wilstu borgen een iaer soe moet ic hebben xl.
schellinghe om te wetene of dese persoen vercofte den zodiacum of woech. Daer
of seit si sal ic di segghen alsoe ic gehoort hebbe. Hier voermaels dye
bosschers vercoften haer hout al staende ende al wassende ende seyden. wildy
mijn hout hebben sulken [59ra] prijs
suldier nv om gheuen. maer wildy beyden totten iare ic saelt dierre moeten
vercopen. want totten eynde vanden iare mijn hout sal beter sijn. ende meer
ghewassen. ende al soe soudt dan beter sijn vercoft hy di aldus thout. dus
dunct my dat hi den tijt niet en weecht. maer was thout ter neder ende
ghehouwen ic wane die tijt gewegen was. want een dinc dat noch beteren noch
wassen en mach ende om langhe borgen te dierer vercoft is den zodiacum ende
den tijt isser gewegen. mair als een dinc wassen mach ende ment dan dierer
vercoopt ic wane ende gheloue dat die wassinghe is gheweghen ende anders niet
Die bosschers seyde ick die en vercopen nv haer hout niet meer staende maer
is gehouwen ende geuelt lange te voeren eert vercoft mach zijn ende nochtant
so louen zijt dierre als si terstont niet betaelt en mogen sijn Doe andworde
si mi ende seide Ic sal di nu seggen dat mi opt herte leyt oec watter of come
Waert dat de boschers haer hout niet en velden voer de tijt dat de coepluyden
quamen zy souden langhe beiden eer si haer hout vercopen souden De coepluyden
al si geen hout geuelt noch gereet en vonden souden seggen laet ons elder
gaen soucken want onse saken hebben haest ende wy en mogen niet ontbeiden
Ende daer bi so wast geordineert om tge[59rb]meen profijt dat de boschers
haer hout ghereet maecten eer de coepluyden quamen ende al bereet vonden ende
dit was een goede ordinanci ende groet voerdeel om den ghenen die tymmeren
wilden ende timmerhout te doene hadden of die hout bernen wilden ende daer by
en sijn zy niet schuldich te verliesene dat si die houeschede doen dat si
alsoe hair hout te voren ghehouwen hebben dat seere gebetert mochte hebben.
ende ghewassen binnen eenen iare. soe dat ic wane dat sijt wel te dierre
vercopen moghen sonder misdoen. ia op dat zijre ghene quaethede of bedroch in
en peynsen te doene. want in sulcker manieren si souden weghen den tijt ende
den zodiacum. Ende by auenturen soe doen si oec maer si moghen hem daer mede
decken mits dat aldus costume is ende langhen tijt gecostumeert Nu glozeert ende
spelt alsoe du wils van der hant mitter scuttele soe wil ick dy andere
nyeumare segghen. Dese hant is gheheeten truwandijse By namen of broot om
gode. Sy is die ghene die de crumen in haren sack ghegadert heeft ende
nochtan soe sijn sijre alle soe langhe dat si beschymmelt worden Het is die
ghene die bidt om gode. ende dye ghene die nergent ghelach betalen en wille.
noch gheen dinck dat zij verteert ende en wil niet dat yement [59va] van hare
verbetert van gheenre houescheden die si doen soude. mitter scotelen so
beiaecht si hare lijftochte schandelic ende oneerlic. hoe wel dat sijt
beteren mochte wilde si pijnen ende wercken hets die ghene die mi aldus
ghepouteniert heeft ende ghelapt alsoestu sies. gheen dinc en can si doen dan
pautenieren ende sacs maken om truwanten te draghene. si leede my ten groten
weghe daer pelgryms lijden of grote heeren om aelmoesenen te eyschene ende om
dat sij meer ontfarmicheden op my souden hebben ende te bet gheuen soe makic
my die helft of meer crancker dan ick bin ende armer. ende noch seg ic di
meer dat sij my maect crepel ende manc ende gheconterfeyt van voeten ende van
handen ende op crucken doet gaen ende roepen aylaes sonder redene ende dat ic
ghene sieckhede en hebbe ende dat ic dicwile sat bin nochtan sie ick leelic
op die ghene die mi niet en gheuen ende die my weder segghen Dese hant leenen
dese edele luden om te truwantene. wel connen si hare grote valken hantschoe
decken ende af doen als sijre mede wille truwanten tot desen religieusen soe
bieden sijse sonder schaemte dair af te hebbene ende segghen gheeft haer van
uwen vellen nv gheeft mi cappoenen om mijne valken ende enen ou[59vb]den
schoe heb ick grote breke ende enen halsbant om mijnen haeswint ende van uwen
casen sendt my: ende dies en laet niet. ic en hebbe enen roc van uwen witten
lakene. leent my acht daghe een paert om hier of daer te rijdene leent my
eene waghen om mijn hout te voerene ende om mijn lant te erene twee ploegen
of drie ick salse v weder senden Al dus ghehelpen si hem mit mijnre hant ende
aldus soe lenen si mit ander luder goet ende thare schandelic ende sondelic
sparende dies grote habundancie hebben Ende het schijnt dat hem luden dunct
dat die aerme lude niet en hebben sonder tharen behoef. dattu ghesien hebs
als si niet en hebben al dat si eyschen of begheren ghene excusacie en willen
si hebben maer hebbens nijt alle die vanden huse Nu besiet of sij my wel
minnen mogen als ic hem aldus doe draghen die scuttele van den truwanten ende
steke mijne hant in haer luder hantschoe als mijne sack ende mijne scuttele
aen haren arm doe dragen Het is ene nyewe practijke ende maniere dat een
ridder of een edel man mi broot bidt die soe out ende soe grijs byn. Nu
biddic v wilt my doch seggen vander hant mitten hake want van derser hant heb
ic ghenoech ghehoort Doe antwoirde si mi dese oude quene ende seyde Die hant
mit [60ra] ten hake was hier voermaels gevischt inden afgront vander hellen
Symon magus ende gyesi die brachtense my tot hier ende deder mi een present
mede ende ghifte maer den haeck die gaf hem symon vander eerster figuere van
zijnre name gelijc eenen hake eest gefigureert dat siedy wel voer v oghen
ende is geheeten symonie Desen haeck ende dese figuere thoent dat ic bin
abdisse mair het is van een lelijke ende zwarte abdye ende daer men leeft van
quaden ende valschen leuene mit deser crotsen ende dese symon is dese croetce
gheheten. Symonie hets een hant die gheleit ende brenct die dieue in goods
huse by valschen treken. ende daer sijn grote gate sonder ter doren in te
comene of te lijdene: Ende als zijse daer in ghehaect heeft mit haren
valschen hake dan maectse mit haren hake hem luden eene croetse. ende maectse
wachters van schapen ende voeders. wachters ende voeders hietmense. maer het
sijn die ghene die hem seluen voeden. ende soe vele doen datmense bet wolue
heeten mochte dan schaepwachters Mit haren crootsen veriaghen si ende
veronrechten gracien goods ende stekense wt haren trone ende wt hare
maiesteyt bi waerlijker ghiften. op enen tijt maectse hem coopers op eenen
anderen tijt [60rb] vercoopers ende om ghelt soe legghen zijse dickent te
wets den genen die hem die penninghen gheuen Gracie gods isser gram omme.
haer dunct datmense luttel prijst of eert alsmense alsoe vercoopt ende te
weets laet om soe luttele Ende oec en is si niet wel ghepaeyt dat die gene
diese ter eeren bracht heeft haer weder doen die voerseyde schande De hant
mit hare hakinghe is van sulcker condicien ende manieren dat si op een tijt
vercoopt ende op een ander tijt vercoopt si weder Bi den welcken die
properlic spreken wille als zij vercoopt Gheseterye. ende als zij coopt
Symonye is geheeten. maer ghemeenlic symonie is beslutende beede die namen
Van deser haec en sijn niet sonder dye luden die misse doen singhen om te
belouene ende te geuene ghelt den papen. oeck diese doen en sijn der oec niet
sonder ende dier gheelt of nemen. maer zij slachten den valschen verrader
iudase die ihesum om dat ghelt vercofte ende noch meer zij sijn arger dan
iudas was. want als iudas sach dat hi quaet gedaen hadde hy gaf tghelt weder.
maer sij en doen niet alsoe. ghene redene noch predicacie en dedet hem weder
geuen. ende wilstu weten hoe dat comt ic segge di voerwaer dat die sack die
ghi mi siet dragen heeft enen soe subtilen inganc dat soe wat [60va] datter
in geworpen is en mach niet weder vte hij is ghelijc eenre hilten daermen
vissche in vaet daer is wel een inganc maer daer en is gheen wtganc Ende om
dat al daer in geworpen moet sijn al dat mijn handen betrapen connen ende
alle die se hebben. dair bi so en macher gheen dinc vte maer het moeter alte
male in roten |
Toen liet ze me
omlaag kijken in een put en daar zag ik een groot plein waarin een mooie
gefundeerde kerk naast een schaakbord stond. Daarin waren kleine en grote
schaakspelen waarvan dat ik zag die rokken en de ridders en de koning die
groot wonder daarin wrochten. Elk had een zwaard omgord waarvan ik me zeer
verwonderde want te andere tijden had ik schaak gespeeld en nooit zag ik het
op zoÕ n manier. De lieden gelaat was erg fier want ter kerken waart gingen
ze en wilde die kerk neer vellen. De koning ging voren en ondermijnde dat
fundament met de kruisen van een bisschop waarvan hij zijn houweel en spade
had. Dat scherpe beneden van het kruis was uw spade en dat kromme boven dat
was het houweel. Ach, zei ik, toen ik dit zag, ik ben zo bang, is het droom
of dolheid dat ik daar zie, is dit dat wonder en dat jammer daar u me van
sprak, het is zeker droevig, jammer dat ik niet zie wat me verlangt te zien.
Toen zei die kwee, het is waar dat ik u zei, zie daar de koning van het schaakspel
en zijn rokken en zijn ridders die al hun punten geschaard en geordend
hebben. Genoeg hadden ze aan hun lieden land en aan hun lieden goed was ik er
niet, want ik belet alles en ik laat hen ander lieden goed bejagen en krijgen
in andere landen, maar ik mag niet gedogen dat hun zak vol is zonder elders
te nemen en daarom zend ik ze tot die kerk die bij het schalen staat om die
eerst te beroven en te nemen. Eerst de koning die de kerk funderen en recht
zou houden. Die heb ik een edel instrument gegeven om kerel werk te doen; dat
is dat kruis van een bisschop waarvan hij zijn spade maakt en zijn houweel.
Een kruis, dat is een eerlijk instrument, maar de koning is het een
schandalige zaak te delven en te houwen en die fundamenten te ondermijnen die
zijn voorvaders gefundeerd hebben en andere edele heren. Nu doet hij werk van
een boef als hij slaat en spit en delft en hij maakt zijn spade van het kruis
die krom is en waarmee men die heilige kerk besturen zou. Ook is hij een boef
die het kruis toebehoort en de stok waar zijn kerk mee zou zijn geregeerd,
gegouverneurt, gevoed en ge‘erd aan diegenen geeft die er spade en houweel
van maken om mee te breken en te vellen die heilige kerke omdat ze bij het
schaken staat. De ene is boef en zo is de andere ook, maar ik zeg niet welke
de grootste boef is. De koning met de spade houwt en delft daar de kerk zich
van beklaagt en beweent en die gehorende kornuit die levert hem dat
instrument als hij hem de tienden geeft zijn kruis en zijn macht geeft hij
hem als hij hem dat recht van de kerk laat gebruiken. Hiervan profeteerde
Jeremia een jaar en lamenteerde en weende want toen hij zag dat men
ondermijnde en delfden en dat ze betaalden tienden en tol, hij zei in zich
verwonderend en jammerlijk al klagende hoe dat het was dat uw prinses en uw
moeder van alle wereld dat die was geworden tribuut te betalen en zelf
onderdanig. En wie dat durfde te doen gelijk of hij zeggen wilde dat men wel
om moest wenen. Nu zo ween dan en drijf grote rouw zoals ik u gezegd heb. Die
kerk is alom ondermijnd, haar ontbreekt weinig, ze is neer gevallen om haar
te vernielen. Zo stelt zich elke koning, oude ridders, rok en vrienden. Al
het schaakspel volgt de koning. Maar alles dat ze doen dat is bij mij. Ik
laat die lieden doen alles dat ze doen want ze zijn al lang mijn scholieren
geweest. Daar is geen rok of koning die hem fier maakt, ze zijn me alle
onderdanig, ze studeren alle in mijn boek of ze komen vroeg of laat. Jeremia
verkondigt het in zijn derde kapittel. Ik antwoorde en zei dat ge me zeer
verwondert maakt. Ge moet me zeggen als het u belieft wie ge bent want ik kan
niet zien dat u zulke macht mag hebben want u bent naakt en armoedig gekleed,
krom afgebeeld en bultig en tegengesteld en tegen de wil van de natuur
gewonnen zoals het me lijkt. Hoe zou u macht hebben over koningen en graven
en dat ge hun vrouwe zou zijn want ze zijn gewonnen bij naturen en van edele
geboorte. En ze antwoorde me, wil ge mijn naam weten, ik ben diegene die
toverij over me draagt waar ik de lieden mee betover als ik wil. Ik maak me
lieflijk en mooi, gracieus en begeerlijk en dat als ik gemind ben direct
alles dat ik gebied is dat gedaan. Ik betover hertogen en graven dat ze
werken moeten naar mijn toverij en naar mijn gebod. Ik ben Besaycis dochter,
die koning lacht als ik lach en hij is droevig als ik droevig ben. hij
gedoogt dat ik zijn kroon neem als ik die hebben wil. Hij geeft die aan mij.
Aldus zal he het beschreven vinden in Esdras boek in het tweede kapittel.
Hier vroeger had die koning een lief en een vriendin die lang met hem was in
gezelschap en die hij zo beminde dat hij haar al zijn schatten gaf te
dispenseren en te geven aan de armen en de religieuzen. Ze heet liberaalheid
en was hier vroeger van grote naam. Ze beminde de koning zo zeer en wilde
overal zijn eer bewaren en ze gaf zo veel van zijn schatten zodat hij er
grote eer en prijs mee bejaagde. Nochtans was zijn schat nog zijn goed niet
vermindert maar het groeide altijd veel meer aan. Want gelijk dat het koren
dat gezaaid is veel meer profijt doet dan dat het stil op zolder ligt,
dergelijke dat aan God gegeven is is beter dan dat al stil verzameld ligt. Nu
versta me als ik zeg uw koning aldus te eren en lief te hebben, ik peinsde ik
zou de allemaal nemen. Alzo ik peinsde deed ik. In die kamer van de koning zo
ging ik en zoveel deed ik met toverij dat de portier me inliet. In het bed
van de koning ging ik liggen en bij hem vond ik liggen zijn lief, ik stal
haar van hem en benam ze hem en deed haar uit de kamer en ik sloot haar op in
een gevangenis en in die gevangenis is ze nog en zal er nog lang blijven.
Daarna ging ik zelf liggen in konings bed op dezelfde plaats daar zij plag te
liggen. De koning waande dat ik zijn lief was, maar neen, ik niet. Ik
betoverde en verdroeg en aldus bleef ik zijn schatbewaarster. Ik bewaakte hem
van al zijn groot goed, zijn goud en zijn zilver. Hij waant wel dat ik hem
eer doe, maar ik doe hem genoeg schande en zal doen al zijn leven alzo lang
als ik zijn waardin zal zijn. Geen ondierlijker lief mag hij hebben al om
zijn goed dan ik ben. Wil u weten wie ik ben en van wat geslacht en hoe ik
heet, dan zal u weten dat ik was geboren in de afgrond van de hel. Satan won me
daar en vandaar zond hij me te Cahors en daarnaar heet ik Cahorsine want ik was
daar gevoed. Enige ander noemen me vrekkigheid en van andere ben ik
begeerster geheten omdat ik andere lieden goed begeer en vrekkigheid heet ik
om mijn goed dat ik te nauw bewaak en houdt. Nu noem me alzo ge wil en wees
niet verwondert al ziet u me aldus naakt en slecht gekleed want u moet weten
dat ik mezelf niet gedoog om me zelf te pijnigen met mijn goed. Ik heb kleren
genoeg aan te doen, maar weet dat ik ze eerder zou laten rotten en de wormen
eten eer ik er andere deugd daarmee deed of gemak, ik zou genoeg goede
vrienden hebben kon ik die de mijne delen en geven te punt. Welk goed ik
verloren laat en dat me nergens voor dient. En in dat punt slacht ik de hond
die op een hooitas ligt en als iemand zijn hand daaraan doet bast hij en
roept, nochtans hij eet het zelf niet. Ik heb handen genoeg om te nemen, maar
geen hand heb ik om te geven. Die handen van mijn geven zijn afgeslagen alzo
u mag zien. Ik heb maar die stompen. Zot is hij die van me giften eist. Ik
zoek niets dan geld te graag, dat is mijne taak en mijn ambacht. Ik heb zes
handen om te grijpen in zes manieren en in mijn zak te steken om me goed te
laden. En was het alzo dat ik neerviel zodat ik niet mocht opstaan zo ik meer
heb zo ik meer wil hebben. Onmatig is mijn gepeins en mijne begeerte daartoe.
Daar is geen vervullen aan, nog geen genoeglijkheid. Ik ben die grote
gheynstre (geest ?) van de zee die het al verslindt en verzwelgt zonder uit
te werpen. Ik last me en laadt met metaal en dat het meeste weegt, dat is
goud waar ik een blok van maak en waaraan ik me hecht zodat met recht men mij
niet anders durft te noemen een geblokt scharminkel. Het schijnt dat ik de
blok bewaak maar het bewaakt mij veel beter. Het bewaakt me en beweert dat ik
niet opsta en houdt me en druk het neer. Judas die uw koning verraadde hing
eens per jaar dit blok aan zijn hals. Want in zijn handen en in zijn beurs
deed ik zo veel ijzer en metaal zodat ik hem van boven schandelijk neer liet
vallen en in de afgrond van de hel tuimelen: Nu zal ik u zeggen en declareren
van mijn zes handen waarmee ik pleeg te verzamelen en vergaderen met grote
hopen en het metaal en het koper te trekken alzo ik u voor gezegd heb. Ik
waant dat u niet zulke kwade handen zag binnen uw leven die u erg gauw zal
proeven. De eerste hand die gewapend is met griffoen nagels die is geheten
rapina die haar edel maakt en zegt dat men haar laat haar prooi gebruiken
daar zij het vinden en krijgen mag. Waarbij ze vaak in bossen gaat te roven
en de pelgrims op de weg te vermoorden. Ik heb gezegd, zei ze, kromme nagels.
Niemand moet me weerzeggen dingen die ik begeer en na dien dat het alzo is zo
mag ik alom prooien nemen en aan me trekken, wie het lief, wie het leed is.
Aldus zo neemt deze hand haar solaas en speelt in deze zaken, doende en doet
menig kwaad bij dag en bij nacht. Het is die hand van Reinaert die de kuikens
vangt en grijpt. Ze neemt paard en wagen en alle soorten proviand die de
goede lieden hebben gemaakt voor hun verteren. Heeft een arme man een zwijn
of een koe om te bewaken, zo neemt zij het hem en haar kan het niets schelen
al heeft die arme man zijn rok daarvoor te lommerd gelegd mits dat haar
begeerte vervuld zijn. Met deze hand zo snij ik het en al snijdende zo trek
ik het al en breek en als ik scheer vil ik alles af zonder er iets aan laten.
Ik doe alzo de spin doet. Want alzo lang als die vlieg merg of bloed in zich
heeft zo zuig ik het allemaal uit zonder er iets in te laten. Deze hand is
scherend en villend van de arme lieden. Ze zoekt het hare onder het vel om
meer te nemen en te plukken. En als ze dan aldus die arme gevild zijn en
geplukt en uitgetrokken, die een lijf in die lieden waanden vinden hij was
zot. Aldus zo peinsde ik u te villen en te plukken en van u te maken mijn
spijs om uw bloed te verteren en uw merg alzo te zuigen en waar u mee leven
zou aan mij te trekken, maar eerder zo zal ik u vertellen van mijn andere
vijf handen alzo ik u beloofd heb. De andere hand die ik achter op mijn rug
draag in wonderlijke manieren dat is die hand daar ik mee neem en aan me
andere lieden trek en goed bedekt en geheel stil. Het is die hand die de
voeten doet balanceren of dansen en de horen snijden. En is geheten
beurzensnijder en besteelt u lachend. Het is die hand die geen handschoen
durft te eisen en durft zich niet te vertonen dan bij nacht. En als de maan
niet schijnt, ze heeft kromme nagels gelijk de andere hand, maar zo veel is
er aan dat haar trekken en haar plukken niet zo bekend wordt nog te weten
zoals het doet van de andere wat zeer jammer en ongevallig is. Genoeg
trekkers en hakers zijn er nu omtrent de koning en dat wordt de mens gewaar,
ze zouden de koning genoeg nadelig zijn. Zulke lieden laten van andere lieden
het goed nemen en gewinnen omdat hij van de zijne niet gebruiken mag. Deze
hand is openen en breken van huizen en breken van kisten en verstrooiing van
van nobele en afbeelden van valse zegels en valse sloten te maken en een
onttrekking van geld. Deze hand ontkleedt de dode en houdt vensters en deuren
gesloten tot de tijd dat ze genomen en gehaakt heeft alles dat ze wil en is
een excuseren van hergebruik en uitgeven, zo zeg ik u dat ze tot zich zal
trekken en houden van het beste en van het mooiste. Van zoÕ n hand die lieden
die bij nacht uitgaan, valse boswachters en valse bediende die al zulke
dingen bevestigen en lieden die vals dienen en die ontrouw werken en lieden
die hun reden vullen zonder enige reden daartoe te hebben. Valse schippers en
andere die van andere lieden goed zo milddadig nemen, recht was het dat men
zulke handen ophing. Niet te min zullen ze nog gehangen worden als zij het
lang genoeg gedaan zullen hebben. Tenslotte zal ik ze alle hangen alzo ik
menige andere gedaan heb. Toen zei ik, bent u dan hangdief? Ja ik, zeker, zei
ze. Ledigheid zei me dat zij het was en ze is het, maar dat is alleen van de
zielen en ik ben van beide, van het lichaam en van de ziel. Nu zeg me, zei
ik, zo helpt u God, wie hing het lichaam van Judas, of zij of gij en belieg
me niet. Ik zeg u dat wij het alle beide deden onder ons twee‘n. Wij maakten
de strop omtrent zijn keel en bij overeenstemming hingen we hem en trokken
hem omhoog. Maar had hij mijn hand gezien, nimmermeer had ledigheid hem op
mogen tillen omdat hij zo zwaar was en het behoorde haar ook niet toe. Daarom
principaal zo zeg ik u dat mijn hand het werk en feit deed. Van zoÕ n hand zo
wacht u want ze doet de achterhoede en neemt de lieden subtiel en daarna als
ze kan zo hangt ze het. Van de hand die de vijl houdt wil ik u zeggen want ik
heb het hart. Dat is die hand waarmee ik trek en verzamel en tast dat andere
lieden bewerkt en bezuurd hebben en met bezweette leden gewonnen hebben. Ze
is gemaakt tegen natuur want in alle tijden zo doet ze niets anders dan ze
broedt het ijzer en koper om andere te broeden en te winnen. Andere handen
laten het verminderen met eraan te komen indien ze daaraan komen. Maar deze
laat het desondanks groeien, dat is de natuur en heeft toverij waarin ze
groot is. Want bij haar goochelen doet ze van een Tours een Parijs worden en
van vijf maakt ze er zes koen, die niet sterven mogen smijt ze zonder een
slag te slaan en in het einde doet ze het schijnen anders dan het is. Ze doet
koren op zolders en dan houdt zij het zo lang totdat het koren duur is en dan
verkoopt ze het voor het dubbele en meent er dubbel betaling van te hebben.
Ze heeft die vijl om te vijlen andere lieden substantie en te verkwisten.
Weinig en weinig gaat ze knauwen waarbij het bij de lieden geen goed ding is
dat bij haar duren mag, ze zou het verslijten en al gaande eten. Woeker heet
men het bij haar naam want bij haar zo is versleten dat leven van diegenen
die ze pleegt zijn tijd te hanteren en was ze niet zo goed in gewoonte zou
elk gevaar van haar hebben. Maar zo goed is ze in het gebruik dat ze in
markten bekend is geworden. In markten gaat ze die lieden elk voor vijlende. Niemand
is er nog beproeft het, de baljuw die weerlegt hetgeen dat ze doet. Zeg me, zei
ik, van het gewicht waar u zo vlijtig mee de Zodiac en de zon weegt want het
is een zaak die me zeer verwondert. Nu leer, zei ze, en versta want ik zal u
niet beliegen. Gratie God zet eens per jaar de zon omtrent de Zodiac om elk
te verlichten en om de hele wereld algemeen te zien. Elk wilde dat ze die
algemeen waren en dat er niemand gebrek van had. Nu zeg ik u dat me dat
deerde en leed was want mijn profijt zag ik er niet in. Want ik zag wel dat
had ik de tijd niet tot mij toe en in mijn hand dat ik weinig met mijn vijl
werken mocht en dat ik weinig vijlen zou en daarbij zo trok ik ze naar mij.
De Zodiac, de zon en de tijd maakte ik mijne en legde ze in mijn schaal. Ik
maak er me handel daarvan of ik verkoop ze met weken en bij dagen, bij
maanden en ook bij jaren en het jaar geef ik wel voor 20 pond, de maand voor
9 penningen, de week voor 5 of voor 6, na dien dat een mens koopt of verkoopt
en daarna weeg ik. Nu zeg me, zei ik, ik bid u van een houthakker die me hout
verkocht in zijn bos en hij zei dat hout is voor u voor 30 schelling op dat
ge me nu gelijk mijn geld geeft, maar wil u een jaar borgen dan moet ik 40
schelling hebben om te weten of deze persoon de Zodiac verkocht of woog.
Daarvan, zei ze, za ik u zeggen alzo ik het gehoord heb. Hier vroeger
verkochten de houthakkers hun hout al staande en groeiende en zeiden; wil ge
mijn hout hebben zal ge er nu zoÕ n prijs voor geven. Maar wil ge een jaar
wachten zal ik het duurder moeten verkopen. Want op het eind van het jaar zal
mijn hout beter zijn en meer gegroeid. En alzo zou het dan beter zijn
verkocht hij u aldus het hout. Dus lijkt me dat hij de tijd niet weegt, maar
was het hout neer gehouwen waan ik dat hij de tijd gewogen was want een ding
dat nog verbeteren nog groeien mag en om lang te borgen te duurder verkocht
wordt is de Zodiac en de tijd gewogen. Maar als een ding groeien mag en men
het dan duurder verkoopt, ik waan en geloof dat dit groeien is gewogen en
anders niet. Die houthakkers, zei ik, die verkopen nu hun hout niet meer
staande maar gehouwen en geveld lang te voren eer het verkocht mag zijn en
nochtans zo beloven het als ze terstond niet betaald worden. Toen antwoorde
ze me zei: Ik zal u nu zeggen wat me op het hart ligt en ook wat er van komt.
Was het dat de houthakkers hun hout niet velden voor de tijd dat de
kooplieden kwamen zouden ze lang wachten eer ze hun hout verkopen zouden. De
kooplieden toen ze geen hout geveld nog gereed vonden zouden zeggen laat ons
elders gaan zoeken want onze zaken hebben haast en we kunnen niet wachten. En
daarbij zo was het geordend om het algemeen profijt dat de houthakkers hun
hout gereed maakten eer de kooplieden kwamen en al bereid vonden en dit was
een goede verorderning en groot voordeel om diegenen die timmeren wilden en
timmerhout nodig hadden of die hout branden wilden en daarbij moeten ze niet
die hoffelijkheid verliezen die ze doen dat ze alzo hun hout tevoren gehouwen
hebben dat zeer verbeterd mocht zijn en gegroeid binnen een jaar. Zodat ik
waan dat zij het wel duurder verkopen mogen zonder misdoen. Ja, zodat zij er
geen kwaadheid of bedrog in peinzen te doen want op zoÕ n manier zouden ze de
tijd wegen en de Zodiac. En bij avonturen zo doen ze ook, maar ze mogen zich
daarmee dekken mits dat het aldus in gebruik is en lange tijd gebruikt. Nu
buig en spel het alzo u wil van de hand met de schotel, zo wil ik u van
andere nieuws zeggen. Deze hand is geheten truweel of troffel. Bij namen van
brood om goed. Ze is diegene die de kruimels in haar zak verzameld heeft en
nochtans zo zijn ze alle er zo lang dat ze beschimmeld worden. Het is diegene
die bidt om goed en u diegene die nergens gelag betalen wil, noch geen ding
dat zij verteert en wil niet dat iemand haar verbeterd van geen hoffelijkheid
die ze doen zou. Met de schotels zo bejaagt ze haar lijftocht schandalig en
oneerlijk, hoewel dat zij het verbeteren mocht wilde ze pijnen en werken. Het
is diegene die me aldus gebedeld heeft en gelapt alzo u ziet. Geen ding kan
ik doen dan bedelen en zakken maken om trawanten te dragen. Ze leidde me naar
de grote weg daar pelgrims gaan of grote heren om aalmoezen te eisen en omdat
ze meer barmhartigheid op me zouden hebben en beter geven zo maak ik me de
helft meer zwakker dan ik ben en armer. En nog zeg ik u meer, dat zij me
kreupel maakt en mank en afgebeeld van voeten en van handen en op krukken
moet gaan en roepen ailaas zonder reden en dat ik geen ziekte heb en dat ik
vaak zat ben, nochtans zie ik lelijk op diegene die me niets geven en die me
tegen spreken. Deze hand lenen deze edele lieden voor hun trawanten, wel
kunnen ze hun grote valken handschoen ermee bedekken en af doen als zij ermee
trawanten tot deze religie willen hebben zo bieden ze die zonder schaamte
daarvan te hebben en zeggen; geef haar van uw vellen, nu geef me kapoenen
voor mijn valken en een oude schoen heb ik groot gebrek en een halsband om
mijn hazewind en van uw kaas zend me en dus laat niet. Ik heb een rok van uw
witte laken, leen me acht dagen een paard om hier of daar te rijden, leen me
een wagen om mijn hout te vervoeren en om mijn land te eggen twee ploegen of
drie, ik zal ze u weer zenden. Aldus behelpen ze zich met mijn hand en aldus
zo lenen ze met ander lieden goed en het van hun schandalig en zondig
sparende die dus grote overvloed hebben. En het schijnt dat die lieden denken
dat die arme lieden niets hebben zonder hun behoefte. Dat u gezien hebt alsof
ze niets hebben al dat ze eisen of begeren en geen excuus willen ze hebben,
maar hebben nijd alle die van het huis. Nu beziet of ze me wel minnen mogen
als ik hen aldus laat dragen die schotel van de trawanten en steek mijn hand
in hun handschoen in mijn zak en mijn schotel aan hun arm laat dragen. Het is
een nieuwe praktijk en manier dat een ridder of een edelman me brood bidt die
zo oud en zo grijs ben. Nu bid ik u
wil me toch zeggen van de hand met de haak want van deze hand heb ik genoeg
gehoord. Toen antwoorde deze oude kwee en zei: Die hand met de haak was hier
vroeger gevist in de afgrond van de hel. Symon Magus en Gyesi die brachten
het tot me hier en deed me er een present mee en gift, maar de haak die gaf
hem Symon van de eerste figuur van zijn naam gelijk een haak is het gevormd
en dat zie je wel voor uw ogen en is geheten simonie. Deze haak en deze
figuur toont dat ik ben abdis, maar het is van een lelijke en zwarte abdij en
daar men leeft van een kwaad en vals leven met dit kruis en naar deze Symon
is dit kruis geheten Simonie. Het is een hand die geleidt en brengt de dieven
in Gods huis bij valse streken en daar zijn grote gaten zonder ter deur in te
komen of te gaan: En als zij ze daarin gehaakt heeft met haar valse haak dan
maakt ze met haar haak van die lieden een kruis en maakt ze wachters van
schapen en voeders. Wachters en voeders noemt men ze, maar het zijn diegene
die zichzelf voeden en zoveel doen dat men ze beter wolven noemen mocht dan
schapenhoeders. Met hun kruisen verjagen ze en verontwaardigen Gratie God en
steken haar uit de troon en uit haar majesteit bij ware giften. Op een tijd
maakt ze hen kopers en op een andere tijd verkopers en om geld zo leggen zij
het vaak aan degene die hen die penningen geven. Gratie God is er gram om. Ze
denkt dat men ze weinig prijst of eert als men ze alzo verkoopt en te weten
laat om zo weinig. En ook is ze niet goed gepaaid dat diegene die ze ter eer
gebracht heeft haar weer doen die voor vermelde schande. De hand met haar
haak is van zulke conditie en manieren dat ze op een tijd verkoopt en op een
andere tijd verkoopt ze weer. Waarbij die netjes spreken willen als zij
verkoopt Geestelijkheid en als zij koopt Simonie is geheten. Maar gewoonlijk
besluit simonie beide die namen. Van deze haak zijn uw lieden niet zonder die
mis laten zingen om te beloven en te geven de papen geld. Ook die het doen
zijn er ook niet zonder en die er geld van nemen. Maar zij slachten de valse
verrader Judas die Jezus om dat geld verkocht en noch meer, zij zijn erger
dan Judas was want toen Judas zag dat hij kwaad gedaan had gaf hij het geld
weer terug. Maar zij doen niet alzo. Geen reden nog predicatie laat hen het
weer terug geven en wil u weten hoe dat komt, ik zeg u voor waar dat die zak
die ge me ziet dragen zoÕn subtiele ingang heeft dat zo wat dat er in
geworpen is kan er niet weer uit, het is gelijk een greep of haak daar men
vissen mee vangt. Daar is wel een ingang maar er is geen uitgang. En omdat
alles daarin geworpen moet worden al dat mijn handen betrappen kunnen en alle
die ze hebben. Daarbij zo mag er geen ding uit maar het moet er allemaal in
rotten. |
Als si my
aldus vertelt ende gheseyt hadde van deser handt dat groot spijt. ic badt
haer voert dat si mi segghen wilde van der handt die si gheleyt hadde op hare
quetsuere Sy antwoerde my ende seide Die handt is gheheeten baraet ende
bedriech die hair altoos pijnt om bedrieghen die ghene dye onschalc sijn ende
sonder malicye. of die onnosel ende onwetende sijn van comenscappen mit
valschen gewichte ende mit valscher maten soe metet zij. Ende weder zij coopt
of vercoopt van elcken zoe vseert zij dubble mitter groter elle wil si meten
dat si coopt ende dat si vercopen wille dat can zij wel meten mitter cleynder
ellen. ende dies ghelijke doet si mitter balancen ende ghewichte dat zijre in
leit wel can si wisselen ende keeren teghen dat si geeft of neemt. nye soe en
mat si gerechtelic noch en woech mit iuusten gewichte. sulke saken doen gode
spijt dat vindic ghescreuen in prouerbi[60vb]en Dese hant maect den laken
gereders cortmen om dat die verwe te fijnder soude schijnen vanden lakenen
ende oeck soe gheuallet dickent dat si thont goede pennewaerden. ende dair na
als si vercoft sijn soe heeft si andre van sulcker verwen die si gheeft den
coepman in die stede. Harde veel quaets doet dese hant op eenen tijt broedet
zij paerde ende doet die quade goet sijn of schijnen den ghenen diese copen
wille Een ander tijt voert si achter lande valsche heylichdoeme dye toent si
den simpelen luden om valschelijke ghelt te beiaghene. op een ander tijt
nemen si oude beelden in de kercke ende maect tbeelde gaten int hoeft om den
papen te doen winnen ende in die gaten die si gemaect hebben doen si olye
ende dan alst neder loopt soe seyt men dat zweet is ende dat by miraculen dat
beelde zweet ende om dat te bet die miracule ge geopenbaert soude sijn so ga
ic spreken die truwanten ende doese conterfaiten dat si schijnen cropel ende
stom ende in sulcken punte doe icse comen voer tbeelde ende roepen Ay laes
heilich beelde gheneest my want naest gode staet al mijn hope an dy ende mijn
geloue Ende dan voervoets so hefficse op mit mijnre hant al ghesont ende
genesen ende dat en is gheen wonder. want si en hadden gheen siechede noch
quetsinge. sonder meer mijn [61ra] euel
hadden si ende anders niet mar die sotte luden en wistent niet si rekendent
ouer myrakel ende seggen dat die ymage gedaen heeft ende aldus soe wint die
pape ende maect men ene valsche feeste. menich ander quaethede heeft die hant
ghedaen ende noch alden dach doet. mair ic en wilder dy niet meer of spreken
want ic hebbe niet ghenoech te seggene Doe seide ic nv wilt my seggen waer bi
dat dijne hant die du hebs op dijne ghequetste hancke soe dickent comt an
dijne serpentige tonge Doe seker antwoerde si my mijne tonge seit si die
versaeit is die is geheten verzweren ende mijne seere hancke heet ic loghene
Ten desen tween dingen soe volcht bedriech die grotelic hare kennisse ende
vriendinne is. gaerne soe trect si te hem waert. want van bloe bestaen si
malc anderen. bi hare was gemaect loghene Si is oec verzweeren gheboren. want
versweeren en mach niet wesen of toe comen ten dade logene. ende logene ende
versweeren en mach niet sijn sonder bedroch dit zijn drie dingen van eenen
accorde Hoe dat si groot onrecht hebben. dit is die redene waer bi dat mijne
hant leent op die quetsure. Ende waer bi dat haer onderwint die tonge te
tastene ende te visenterene. Nu segt my seyde ic waer bi dattu dijne tonghe
heets verzweeren ende dijne [61rb] ghequetste hancke loghen Sij seyde my hier
voermaels op enen tijt ontmoet ic waerheden ende gherechticheden comende in
mijnen wech die ghingen om haer broot. ende waren seer arm si haden doe
luttel vrienden so en hebben noch dat dunct my Doe icse sach doe hadde ic my
gaerne vten weghe ghemaect op dat ic haer niet en soude gemoeten om dat ic
luttel an hem luden winnen mochte. Ten lesten liet ic haren wech ende
begonste te lopene ende te vliene achter velde sonder wech te houdene Daer
geraectic te vallene ouer eenen berch daer questic mi mair noch al en bin ics
niet ghenesen noch en sal alsoe langhe als ic sal leuen Manc bin ic ende crom
ende houtende ten danse ga ic trappende Mijn seer ende mijn manchede heet ic
bi name logene. want gheene soe lelijke manchede en is als logene. maer niet
te min si is mi seere nootsakelic om dat ic te doene hebbe vele te eer is
mijnen sac vol ende vele te bet so vindic neringe dan of ic recht ginge. ende
die sulke comt nv tot mi die van mi vlien soude Nu daer bi seg ic di dat
aldus manc gaende ende aldus mit logenen in my soe wast soe grote hitte ende
soe groten brant ende begheerte van meer te hebbene dan ic hebbe dat ic mijne
tonge wt trecken moet gelijc enen hont diet heet heeft Tes conincs [61va]
houe Soe sach ic na dat ic recht gehoort hebbe. ende segghe dat ic aduocaet
sijn sal ende dat ic my van rechten onderwinden sal. daer doe ic enen eet dat
ic mijne tonghe niet recken en sal om nyemens wille het en ware of hi goet
recht hadde. mar als ic den stijl gesien hebbe ende een stick clappende
gegaen hebbe mit logenen ende mit zwerne. weder dat recht is of onrecht van
mijnre tonghen en doe ic gheen verdrach te treckene als ick sie dat icker
ghelt of sal hebben Ende oec so seg ic di dat ic doe recht als een ghewichte
doet die neder daelt daert tghewichte meest in is. dies ghelijke daer ick
meest ghels zie darwaerts treck ic mijne tonge. menichwaruen is mi gheuallen
dat lude tot my quamen ende baden my dat ic hem helpen wilde ende dat ic hare
sake orconden wilde ende dat ics stoutelic mijnen eet dade dat si goet recht
hadden. maer weetstu wat ic dedet seker dat als men my ghelt brochte om te
sackene dat ic cort ende lichtelijc zwoer dat si goet recht hadden ende mit
goeden rechte dinghen ende nochtan soe wistic wel dat al andersins was Sulcke
maniere van clappene van te keerne ende totkeerne dat recht in onrechte ende
dat onrecht in rechte om in mijnen sack te bringhene ander luder ghelt Hier
om heet mijne tonge verzweeren. ende [61vb] oec soe seg ic di dat si versaeit
is bij groten loghenen ende bi zweerne ende by hitten die zij heeft ander luder
goet te vergaderne bi valschen loghenen ende bi valschen eeden. so vele heeft
si ghelogen ende ghezworen dat zij nymmermeer gheloeft en wert of Canon ende
leges moeste verkeeren. an haer soe machmen my wel kennen. want sulcke tonge
en is niet menschelic. nature souts haer belgen waert soe dat man of wijf an
haer trecte mitter tonghe yser of coper ende deder mede alsoe man ende wijf
te gader plegen te doene. ende daer an mogestu wel sien dat ic natueren niet
toe en behore ende dat ic van hare geslachte niet en bin noch nye en was ic
van haren wercke. ende noch sulstuut bet weten alstu suls horen van mijnen
monde Wel versta ic seyde ick dattu my collacie daer doen suls. ende daer na
dattu niet en vergetes my te seggene vanden afgod die du drages op dijn hoeft
Mijn mont seit si dat sijn die ghene die crom sijn die hem sijn sculdich te
lijnene bi rechter regulen hets eene sake oueruloeyende die alle regulen crom
maect ende belet dat recht is Du suls weten dat hi die gene is die den rijken
doet slachten ende gelijken den kemele die om sine groote bulte niet lijden
en mach doer dnauwe wijket Als een mensche is gegaen doer een clyen wijket al
naect ende hi [62ra] daer weder doer lijden moet eest dat hi bulen maect
tusschen beeden hets goet te wetene dat hi niet lijden en mach of tgat en
ware gemeerdert of hi moet sine bulen weder of doen Lieden die in religioene
trecken bi beloften ende bi professe ende doir poortkijne die nauwe sijn Eest
dat sake dat hi daer na bulen ende boetsen maect in te vergaerne dat hi ghelaten
heeft ende geloechent seker hi en sal niet mogen lijden doir dat wijnket van
hemelrijcke ter doot. dwelcke dat nauwe is alsoestu gesien hebs Dese bulte
heet Prosperitas dye haren surgien armoede soe seere ontsiet dat zijse niet
ontbeyden en dar om dat zijse soude willen vlyemen. ende suueren. want dies
gelijke dat een schorft hoeft van ghenen wel cammene en verblijt Deis gelijke
had prosperitas dat is medespoet ofte goet geluck aermoeden Ende alsoe doe ic
oec mede. want alsoe ic crom bin ende dese cromme ende gebulte die in dese
cloesters begeuen sijn die zijn mine mage ende meer dan andere mine vrienden
Neffens der regule so sijn crom ende bi rechten wege soe gaen si crom ende
van nyement en willen si begrepen sijn Hier na sulstuut wel weten alstu van
mijnen gebulten suls sijn dat sal sijn mach ic harde cort. maer eer sal ic di
een woert segghen van mijnen afgod die mijn here ende mijn god is alsoe waen
[62rb] ic sal hi de dijne sijn Nu wacht v so du best moghes al hebstune weder
seyt djn god sal hi sijn wilstu of en wilstu mijn mamet mijn god dat is die
penninc van goude of van siluere daer in dat geprint is die figure vanden
hogen meestre vanden lande hets een god die in borsen ende in scrinen gaern
leyt bedectelic ende in potten rustelic ende inder eerdee mitten mollen. hets
die god die verleent alle die gene die te hemwaert sien die den sotten haren
oghen nederwaerts doet slaen ter eerden ende den mol wachten die ghene die
den luden alsoe crom maect als ick bin het is die ghene die my ontfigureert heeft
alsoestu sies ende onteert my leelic gemaect ende gheconterfayt. ende nochtan
heb ickene so lief ende so wel behaecht hi mi dat ickene looue in ertrijke
gelijc gode gheen dinc en is dat ic doen mochte ic en soudt doen om hem te
treckene ende hem in mijnen hoec te leedene Hier voer maels briedic sinte
lauwerencius op enen roester om dat hi mijnen scat genomen hadde ende
geroeft. so seere min ickene dat icker of versotte ende dat ic dicwile
verliese mijnen roc om hem mit menigerhande spele dat verboden is mit
terlingen ende mit tafelspele ende ic gader om naect ende ontcleedt achter
straten Ende om dat ic hem soe seere minne. so wil ic oec datstu hem goet
samblant thoenes [62va1] ende dat hi van dy ghedient ende gheeert si. Nu zyet
wattu te doen hebs want van my en hebstu niet meer vreden loeftene recht nv
ende van allen punten gheeft di te hem op Alsoe als my aldus ghierichede
parste ende bedwanc om haren valschen afgod te oefene ende te geloeuene.
achter mi hoordic roepen mit eenre luder stemmen een voys [62vb1] die seyde
helpe geselinne eest een man daer yegen dat gierichede al soe clapt ende niet
en doet. gaen wy daer ende laetten ons bespringen ende genouch schanden doen.
al te seere heeftsene gespaert waer of hi sculdich is geblameert te sine.
seker du segs wair seit si dandre Nu laet ons grote naersteichede doen dat hi
niet en ontgae ende dat hi hier doot bliue. |
Toen ze me aldus
verteld en gezegd had van deze hand was me dat grote spijt. Ik bad haar voort
dat ze me zeggen wilde van de hand die ze gelegd had op haar kwetsing. Ze
antwoorde me en zei: Die hand is geheten beraad en bedrieg die zich altijd
pijnt om bedriegen diegene die niet schalks zijn en zonder verdorvenheid of
die onnozel en onwetend zijn van koopmanschap en met valse gewichten en met valse
maten zo meten zij. En of zij koopt of verkoopt van elk zo versiert zij
dubbel en met grotere ellen wil ze meten dat ze koopt en dat ze verkopen wil
dat kan zij wel meten met de kleine ellen en dergelijke doet ze met de
balansen en gewichten dat zij er in legt, goed kan ze wisselen en veranderen
tegen dat ze geeft of neemt. Nooit zo meet ik gerecht nog woog met juiste
gewichten. Zulke zaken doen God spijt en dat vind ik geschreven in Spreuken.
Deze hand maakte de lakenbereiders kort, omdat die kleur fijner zou schijnen
van het laken en ook zo gebeurd het vaak dat ze thuis goede koopwaar waren en
daarna als ze verkocht zijn zo heeft het een andere kleur dan ze de koopman
van die plaats geeft. Erg veel kwaad doet deze hand, op een tijd broedt ze
paarden en laat die slechte goed lijken diegene die ze kopen wil. Een ander
tijd gaat ze in achter land valse heiligdom en toont ze de simpele lieden om
vals geld te bejagen, op een andere tijd nemen ze oude beelden in de kerk en
maakt in het beeld gaten in het hoofd om de papen te doen winnen en in die
gaten die ze gemaakt hebben doen ze olie en als het dan omlaag loopt zo zegt
men dat het zweet is en dat bij mirakels dat beeld zweet en om dat beter die
mirakels u geopenbaard zouden worden zo ga ik die trawanten spreken en laat
ze afbeelden zodat ze kreupel en stom schijnen en in zulk punt laat ik ze
voor het beeld komen en roepen: Ailaas, heilig beeld, genees me, want naast
God staat al mijn hoop aan u en mijn geloof. En dan gelijk zo hef ik ze op
met mijn hand geheel gezond en genezen en dat is geen wonder want ze hadden
geen ziekte nog kwetsing. Zonder meer mijn euvel hadden ze niets anders, maar
die zotte lieden wisten het niet, ze rekenden het voor een mirakel en zeiden
dat de verbeelding het gedaan had en aldus zo wint de paap en maakt men een
vals feest. Menig andere kwaadheid heeft die hand gedaan en nog doe alle
dagen. Maar ik wil er u niet meer van spreken want ik heb niet genoeg te
zeggen. Toen zei ik, nu wil me zeggen waarom dat uw uw hand die u hebt die op
uw gekwetste heup zo vaak aan uw serpentachtige tong komt. Doe het zeker,
antwoorde ze, mijn tong, zegt ze, die voor gezegd is die is geheten verzweren
en mijn zere heup heet ik leugen. Met deze twee dingen zo volgt bedrog die
zeer haar kennis en vriendin is. Graag zo trekt ze tot haar toe want van
bloed bestaan ze elkaar. Bij haar was gemaakt leugen. Ze is ook verzweren
geboren want verzweren kan er niet wezen of toe komen deed leugen het niet en
leugen en verzweren kan niet zonder bedrog zijn. Dit zijn drie dingen van een
overeenstemming. Hoewel dat ze groot onrecht hebben en dit is de reden waarom
dat mijn hand leunt op die kwetsing. En waarbij dat
zich de tong onderwind te tasten en te onderzoeken. Nu zeg me, zei ik,
waarbij dat uw tong heet verzweren en uw gekwetste heup leugen. Ze zei me,
hier vroeger op een tijd ontmoette ik waarheid en gerechtigheid die in mijn
weg kwamen en om brood gingen en zeer arm waren, ze hadden toen weinig
vrienden zo zenog hebben wat me lijkt. Toen ik ze zag had ik me graag uit de
weg gemaakt zodat ik hen niet zou ontmoeten omdat ik weinig aan die lieden
winnen mocht. Tenslotte verliet ik ze en begon te lopen en te vlieden achter
velden zonder de weg te houden. Daar geraakte ik te vallen over een berg en
daar kwetste ik me, maar nog steeds ben ik niet genezen nog zal alzo lang ik
zal leven. Mank ben ik en krom en houterig ten dans ga ik trappende. Mijn
zeer en mijn mankheid heet ik bij naam leugen want geen zo lelijke mankheid
is er als leugen. Maar niet te min is ze me zeer noodzakelijk om wat ik te
doen heb en veel eerder is mijn zak vol en veel te beter, zo vind ik nering
dan of ik recht ging en sommige komen nu tot mij die van mij anders vlieden
zouden. Nu daarbij zeg ik u dat aldus mank gaande en aldus met leugen in me groeit
zoÕ n grote hitte en zoÕ n grote brand en begeerte van meer te hebben dan ik
heb dat ik mijn tong uittrekken moet gelijk een hond die het heet heeft. Te
konings hof zo zag ik nadat ik het goed gehoord heb en zeg dat ik advocaat
zal zijn en dat ik me van rechten onderwinden zal. Daar doe ik een eed dat ik
mijn tong niet rekken zal om niemands wil tenzij het was dat hij goed recht
had. Maar als ik de stijl gezien heb en een stuk klappend gegaan ben met
leugen en met zweren of dat recht is of onrecht, van mijn tong laat ik geen
verdrag trekken als ik zie dat ik er geld van zal hebben. En ook zo zeg ik u
dat ik doe recht als een gewicht doet die neer daalt daar het gewicht het
grootste in is. Iets dergelijk waar ik het meeste geld in zie, derwaarts trek
ik mijn tong en vele malen is het me gebeurd dat lieden tot me kwamen en me
baden dat ik hen helpen wilde en dat ik hun zaak bewijzen wilde en dat ik
dapper mijn eed deed dat ze goed recht hadden. Maar weet u wat ik deed en
zeker als men mij geld bracht om zaken die ik kort en licht zwoer dat ze goed
recht hadden en met goede rechte dingen en nochtans zo wist ik wel dat het al
anderszins was. Zulke manieren van klappen van te keren tot omkeren dat recht
in onrecht en dat onrecht in recht om andere lieden hun geld in mijn zak te
brengen. Hierom heet mijn tong verzweren en ook zo zeg ik dat u ze u verzegd
bij grote leugens en bij zweren en bij hitte die zij heeft van ander lieden
goed te verzamelen door valse leugens en bij valse eden. Zo veel heeft ze
gelogen en gezworen zodat ze nimmermeer geloofd wordt of Canon en leges
moesten veranderen. Aan haar zo mag men mij goed kennen. Want zoÕ n tong is
niet menselijk, natuur zou zich verbolgen was het zo dat een man of wijf aan
haar trok met de tong en ijzer of koper en deed er mee alzo man en wijf
tezamen plegen te doen. En daaraan mag u goed zien dat ik de natuur niet
toebehoor en dat ik niet van haar geslacht ben en ook ben ik niet van haar
werk. En nog zal u het beter weten als u het zal horen van mijn mond. Goed versta
ik, zei ik, dat u me een toezegging daar doen zal en daarna dat u het niet
vergeet me te zeggen van de afgod die u op uw hoofd draagt. Mijn mond, zei
ze, dat zijn diegene die krom zijn die zich moeten lijnen bij echte regels, het
is een overvloeiende zaak die alle regels krom maakt en belet wat recht is. U
zal weten dat hij diegene is die de rijken doet slachten en vergelijken de
kameel die om zijn grote bult er niet door door de nauwe weg gaan mag. Als
een mens is gegaan door een klein gaatje al naakt en hij daar weer door moet
gaan en is het dat hij builen maakt tussen beide is het goed te weten dat hij
niet gaan kan of het gat was groter of hij moet zijn builen weer af doen.
Lieden die in religie trekken bij beloften en bij professie en door een
poortje die nauw zijn en is het zaak dat ze daarna builen en vormen maken in
het verzamelen dat hij gelaten en geloochend heeft, zeker zal hij niet mogen
gaan door dat gaatje van het hemelrijk ter dood die nauw is zoals u gezien
hebt. Deze buil heet Prosperitas die haar zorgelijke armoede zo zeer ontziet
dat zij ze niet wachten durft omdat zij het zou willen vlieden en bezuren
want dergelijke is een schurftig hoofd die van geen kam blij is. Dergelijk
had Prosperitas, dat isvoorspoed of goed geluk armoede. En alzo doe ik ook
mede want alzo ik krom ben en deze kromme en gebulte die in deze kloosters
gegaan zijn die zijn mijn verwanten en meer dan andere mijn vrienden. Naast
de regels zo zijn ze krom en bij rechte weg zo gaan ze krom en van niemand
willen ze begrepen worden. Hierna zal u het wel weten als u van mijn gebult
zal zijn en dat zal erg gauw zijn. Maar eerder zal ik u een woord zeggen van
mijn afgod die mijn heer en mijn God is alzo wanneer ik de zijne zal zijn. Nu
wacht u zo u best mag al hebt u hem weersproken, uw God zal hij zijn wil u of
wil u niet, mijn mamet, mijn god dat is die penning van goud of van zilver
waarin geprint is die figuur van de hoge meester van het land, het is een god
die in beurzen en in kastjes graag bedekt ligt en rustig in potten en in de
aarde met de mollen. Het is die God die verleent al diegene die zich tot hem
zien die de zotten hun ogen naar beneden laat slaan ter aarde en de mol
bewaken diegene die de lieden alzo krom maakt als ik ben, het is diegene die
me misvormd heeft zoals u ziet en onteert. me lelijk gemaakt en afgebeeld en
nochtans heb ik ze zo lief en zo wel behaagt hij me dat ik hem loof in
aardrijk gelijk een God. Geen ding is er dat ik doen mocht, ik zou het doen
om hem te trekken en hem in mijn hoek te leiden. Hier vroeger braadde ik Sint
Laurentius op een rooster omdat hij mijn schat genomen had en geroofd. Zo
zeer bemin ik hem dat ik er gek van wordt en dat ik vaak mijn rok verlies om
hem met menigerhande spelen dat verboden is met teerlingen en met tafelspel
en ik ga er om naakt en ontkleedt achter straten. En omdat ik hem zo zeer
bemin zo wil ik ook dat u hem goed een goed gezicht toont en dat hij van u
gediend en ge‘erd is. Nu ziet wat u te doen hebt want van mij heb u niet meer
vrede, looft hem echt nu en van alle punten geef u tot hem op. Alzo als me
aldus gierigheid perste en dwong om haar valse afgod te beoefenen en te
geloven. Achter me hoorde ik roepen met een luide stem een stem die zie; help
me gezellin, is het een man daartegen dat gierigheid alzo klapt en niets
doet. Gaan we daar en laten ons bespringen en genoeg schande doen. Al te zeer
heeft ze hem gespaard waarvan hij geblameerd moet worden. Zeker, u zegt waar,
zei de andere. Nu laat ons grote vlijt doen dat hij niet en ontgaat en dat
hij hier dood blijft. |
<houtsnede:
rechts de slapende pelgrim, links Venus op een zwijn, Gulsicheit ernaast, een
pijl heeft de pelgrim in het rechteroog getroffen>
[62va2] Als ic
sulcke woerden hoorde was ick meer veruaert dan te woren Eeen luttel keerdic
ouer side ende sach comen een grote quene mit eenre langher nuese mit tween
groten ogen leelick staende ende enen vollen sack die ten eynden doer gaet
was. dien hielt si tusschen haer tande mit enen trachtere dien si inden mont
hadde om mi te verworgene nam zij haren keer [62vb2] ende iegen my hielt si
hare clauwen ende swoer bijder trouwen dat si mi bider storten soude nemen.
Noch een ander queene sach ic comen die mi vele meer veruairde Een conterfayt
aensichte droech zij in haer lufter hant ende maecter recht ene targe mede.
si reet op een zwijn ende wel ghenoech was si gepareert hair pareringe was al
vuyl van modderen vanden welken men qualic gesien moch [63ra] te haer
aensichte dat si decte onder haren caproen Een schicht had zij daer mede dat
si my schoet eer dat ic teghens haer sprac den schicht vloech doer mijn oge
tot in mijn herte daer of quam my groot misual dat ic doe mijnen helm niet en
hadde ende dat ic op mijne ogen niet gewapent en was. Daer na schoet si my in
die handen. waer bi my wel van node geweest hadde enen yseren hantscoen om
mijn handen dair mede te wapenen. maer het is waer dat die lieden seggen die
sot en geloeft niet voer dat hijt heeft Als ic my aldus ghewont sach ende dat
ic noch niet versekert en was vander eerster queenen ende om dat ic ontrent
die keele gheene gorgie en hadde meende ic bijder storten gehouden sijn. ic
en wist wat doen. mar so vele wistic wel dat einch roepen luttel helpen
mochte. Keytijf seide ic wat sulstu doen. nv ist dy qualick comen datu ye in
dit landt quaems Nu hebstu verwrocht redenen ende gracye gods is hare vaerde
ende si is so seere gewont in die handen bi fauten vanden hantscoen dattu
dijnen palster niet gedragen en moges Ten minsten soudtstu vragen wie sij
sijn die dit gedaen hebben Queene seide ic die den sack drages in dine tanden
segt mi dinen name. ende ofstu mi wils aldus doen steruen sonder slach te
slane Doe antwoirde die queene weetstu seyt si wie dat sijn ypucuri. [63rb]
Du suls weten dat ic bin haer moeder wie sijn seide ic ypocuri. het sijn seit
si lude dye van haren bodemlosen sacke haren god maken. ende dye in allen
tiden haer gepeyns hebben om dien sack te vullene ende ydelne. wel eenen
gehelee dach lanc of meer souden si wel rieken om enen leckeren roest te
bradene om te makene enighe gelee of enighe andere spijse gheene delectacie
en hebben sij anders dan in etene ende in drinckene dat reputeeren si alleene
solaes ende deduut. Hoe heetstu seyde ic Sy seyde ic heete gulsicheit die in
mijnen sack soe vele steke dat hijer vuyl ende stinckende of werdt. ia soe
veel steeck icker dickwile in dar drie of viere arme menschen wel hare sacs
dair mede souden vullen. wistu hoe vele quistinghe ende ouertallichede die ic
siaers doe van spijsen ende van drancke. ende die ouerdaet Mijnen gerechten
name is castrimarie: Ende ic seyde wat is castrimarie of castrimargia het is
seyt si ouertallichede ende verswelginge vanden morselen. nimmermeer en
sietmense weder nae dien dat icse hebbe in mynen sack gheworpen. ende ick
segghe v oec dat icker dicwile menige gesact hebbe die ic weder hebbe moeten
wt werpen bi fortsen Achter mi latic clatten van lijme ghelijc dat eene
slecke doet Fy fy seyde ick stinckende [63va] queene en sprect my niet meer
daer of hets eene onmenschelijke sake ende leelic ende vuyl Seker seit si du
segs waer. maer alstu die waerhede weten wils hets recht dat icse di segghe
eest datmen my gulsichede heet ende ic te vele ete ende verswelge en is geene
sake die ic sculdich bin te helene. ic bin die wolfynne vanden bossche die altoos
sulcke verwoethede heeft in die tanden dat ic altoos moet mijne kake roeren
ende mijne kele open houden. ic bin bel diet al verswelgt die in die cokene
mijne nuese steke doir die veynster om te riekene ende om te ondersoekene
welcke spise dat best is mijn nuese is lanc ic steecse al om in. rieken doet
si mi al haer macht om te vinden enich dinc die ic in mijnen sack steken mach
Segt mi seide ic oftu di niet en vuls mit spijsen van cleynen prijse ende
oftu mit bonen of mit brunen brode enigen tijt dijnen buyck groot maecs Hoort
seit si die waerhede dat ic alsoe wel mit bruynen brode mijnen sack vulle als
mit andere goeder spijsen Alsoe wel maect my lecker die lauidite als die
curiosite. maer die lange nuese was my van mijnen vader gegeuen om dat ic
daer mede visscherie maecte ter smake van mijnre groter leckerhede Ende wat
is seydic smake hets seit si daer dore dat al lijdt dat ic verslonde. dats
den mont van mijnen [63vb] sacke. ende ick segghe di dat hi cume drie dumen
lanc is al waert dat ickene maecte wel wildic dat hij meerder waer ende dat
hi den hals van enen reyger hadde. ende daer altoos lidinge doer ware van
goeden vetten morseelen. ende my en roechte wat pijnen datter die sack om
hadde op dat hi vol ware. mijne ogen sijn groot ende heet ende berrende
mijnen appetijt ende deen ende dandre willen van also veel of meer als die
smake ghesmaken mach willen hem die ogen deliuereren hoe groot dat die ogen
ende den sack sijn. ne gheene vervulte noch mate en is in hem ende dat is
eene sake die seere mijn leuen cort bi mijnre sotheden. want en is gheen so
verradelic mes als ouervloethede van vetten morseelen: waer bi seide ick
neemstu dan dese vreeselijke morseele. ic drage seit si in mijnen mont eenen
soe vreselijken smake. welcke smaecke als hi beseuen heeft dat lecker morseel
dan heeft hi so groot riueel ende soe groot spel al waert dat dandere niet en
besieue gelijc als vten sinne soudt sijn deen na dandre Si wilt hebben
ghelijc der smaecke sonder cesseren ende hem en roect van mijnen profijte
anders dan dair hi solaes in heeft. Segt my seyde ick hoe dat sulcke smaec
geheeten is. het is eene harde dappere ende snelle bode die harde cort geseit
heeft wat dat therte begeert Quade ge [64ra] bueren
hietense die luden om dat si soe gaerne quaet seit tot haren gebuers ende
schelt als si haren wijn gedroncken heeft ende die goede morseelen gheproeft.
Is dijnen smake soe soete seide ic die haer onderwint vanden wijne te
proeuene. wat is si anders seyt si daer in neemt si haer solaes ende haer
deduut Bi haren bin ic onmatelic. ende bi haer bin ic lecker gheheeten. si
onteert my ende beneemt my lof ende prijs Si eest die my den trachter
ghegeuen heeft die ic hier in mijnen mont ten sacke gestelt hebbe. Den wijn
laet icker mede nederwaert ende bi ouerdaden gheeft sijs my soe vele dat ic
noch redene noch sin en hebbe. ende dat ic niet mijn huus en can vinden noch
my te bedde gedoen Du bist dan seyde ic een dinc dat gheen vroetscap en heeft
noch geen bestier dat dunct my Du segghes waer seit si. want als ic mijne
sack ghevult hebbe ende gedroncken ende mijne spijse gheten soudic wel tegens
gode disputeren ende sinte marien lachteren Quame redene tot mi ic
veriaechdese voer voets. Quame iusticie of waerhede of enige andere doget
voer my stappant waer si van my versteken ende veriaecht Soberhede ende
getymperthede en mochter niet dan schande beiaghen mit hem luden soude ic
boerderen ende schympen als wijn my is int hoeft soe en doech ic
nye[64rb]mende. elckerlijken wilic horten ende steken ghelijc eenen
eenhoorne. den eenen verspreken den anderen lachteren. mijne oghen braken
ghelijc eenen stier Om niet en heb ic twee buken ghelijc eenen putoer. want
rudelic ende loerdelic spreeck ic tegen die luden Hoe seide ic hebstu twe
buken. ia ic seit si vanden welcken dat comt ende wast vrou venus. die du my
siet achter my volghen daer of die enen is geheeten dronckenscap. ende dander
dat is gonffre. die altoos om eten ghereet is De eerste is als hi ghedroncken
heeft eens eer dandre gheware wort hy seyt noch dat hy eten wille. ende alst
alsoe valt dat hi eerst etet dandere voervoets wilt oec drincken ende seit ic
verbiet. ende dit en is niet genoech an een werf of an twe of an drie of an
viere. maer willen altoos achteruolghen dat si begonnen hebben sonder eynde.
Elc van hem beeden wil tachterste nemen ende altoos weder beghinnene. alsoe
langhe als inden pot wijn is Dese twee buken doen reueleren ende versieren
vrou venus. om hem hout si haer bi my ende omtrent my volget ende van quaet
doene is si te min beschaemt. wair ic gae daer comt si gaerne. want sy peynst
dat si in haer banden sal hebben den ghenen die ic bijder storten ghenomen
hebbe Ic peynse dattu selue dat cortelic sijn suls na dien dat [64va] tu hier
comen best. Doe nam si my bider storte mit beyden handen ende seyde aldus Na
dien dattu ghene gorgie en hebs wetet dat ic di vele te fierer sal sijn.
Helpe seidic helpe ay laes laet my eerst spreken iegen die ghene die ic sie
achter dy comen si heeft my mit haren schichten gescoten. ic bin verloren of
ic en weet die waerhede wie dat si is ende haren name Doe seide ic het hout
an dy. ic wil wel dat sijt di segge: maer du en suls my niet ontgaen ic sal
versekert sijn van di na dien dat ic di hebbe dus bi my Doe totter ander die
my ghescoten hadde soe vraechde ic wie bistu. want sottelic vaerstu achter
lande dat dunct mi Op dit swijn ende keitiuelic sidy alsoe bedect ende
ghestoopt dijn aensichte mit dijnen capproene. Seker seyt si ic bin die ghene
die mijne subiecten ende mijne dienaren doe woenen inden gront gelijc padden.
daer soe quetsicker menighe beyde in siene ende oeck in spraken ende van hare
contenance Ic bin venus daer dy af geseit heeft vrouwe gulsicheit die di
ghemeestert heeft bider storten vter werelt stac ic hier voermaels suyuerhede
ende veriaechde die engelen diese minden. nye sint soe en hadde si mi ter
herten als te voren haren nuese schoren si als si my sien. dwelcke si niet
doen en souden om een stinckende crooege ofte daer en ware [64vb] meer
vuyllicheden. ic iage suuerheden in allen tiden sonder rusten ende en ware dat
si in religione geslopen ware ic hadse ouer lanc doot maer ic vinde den
casteel soe starc dat ick haer gheen quaet gedoen en mach of en ware dat si
dolende quame ter poorten gelijc als dyna dede had si niet vte ghecomen si en
hadde niet ontsuuert geweest. dier gelijke en mach ic suuerhede niet
verwinnen of deeren si en quaem buten duere Ende ic seyde wat heeft v dese
ghedaen dattuse soe seere hates Suuerheit seit si wilde nye liggen op bedde
daer ic was noch in cameren ende nye en was ic en stanc op haer om mijne
grote onnuthede ende om mijne onmatelike stanc ende altoos als si my siet so
roept si stappans fy. Lieuer heb ic seit si mijnen mantel te latene dan bi te
liggene. ende lieuer heb ic my te begheuene in abdien dan in dijn geselscap
te sine Hoe seide ick mach dat waer sijn dat dese monicken beede grauwe ende
witte hebben zuuerhede ontfaen ende dat si mit hem luden begeuen is. iaes
seit si sekerlijken maer dat is mi harde leet dair is dortuerierigghe ende
maect haer luder bedde gelijc enen ioncwiue ia seide ic soe heeft si officie
du seges waer seit si ende daer bi soe hatixse ende volgse te meer. waer bi
seyde ick hebstu my gheschoten Hoe seit si na dien dattu mi soe naer sijs [65ra] soe en
soudstu van my niet beseffen Bi mijnen hoefde seit si dat wel gecamt is. noch
en hebstu niet van al gheproeft want als ic yement besprongen hebbe so varinc
en laeticken van my niet scheiden. sijstu seyde ic soe gecamt ende soe schone
alstu segts Ick wane waert waer du en souds di niet soe seere teghens mi
decken alstu does Nu verstaet seit si een luttelkijn. wel is waer. waric
schone dat ic mi niet aldus en soud decken het en volcht niet. al bin ick
gecamt ende ic een luttelkijn make den moeyaert dat ic daer bi schone bin Ic
bin leelic ende onnuttich oude quene stinckende limich ende bemoddert ende
noch vuylre dan ic segghen dar om dat het niet te segghen en is Ic stoppe my
datmen my niet en siet hoe dat ick harde moey bin ende en wil niet ghesien
sijn in steden daer enighe lucht is: ic gae doer hoeken ende doir wegen ic
slupe int doncker al omme ende hebbe genoech pijnen ende vreesen om een
luttel mijnen wille te vorderne. ende wist ghijt wel hoe menichwaruen ende in
wat steden dat ic dicwile ga. ic waent di seer verwonderen soude ende du
souds my seere luttel prijsen ic rijde een harde quaet peert. want daer die
quaetste passe sijn ende dairt alre vuylste ende moddrichste is dair gaet
neder liggen bi sijnre natueren Dit paert dat is mijnen properen wille dye my
[65rb] draecht ende is gereet ghelijc eenre soghe te ligghene dair die
moddere ende slick meest is gefigureert eest gelijc eenen zwijne dat die mule
altoos in die eerde heeft daert wille liggen daer werpet my neder. maer meer
eest in vuylen steden dan in schonen bi hem bin ic aldus beslapt ende
bemoddert bi hem bin ic oec in abstracto leelic mar vele lelicker in
concreto. ende ic drage een gemaect aensichte om te bedeckene die grote
lelichede van mijnen aensichte. Dit gemaect aensichte is geheeten faerderie
dats te segghene als ic out ende berompelt bin worden ende grijs ende blont
so makic my daer mede claer ende blenckende in spijte van natueren ende
verandere mijn maecsele. dan makic van my een stillecamere dat si alle die
daer willen lijden gelijc eenre messie die teenen cruysweghe leyt daer elc
mach toe gaen wie die wille om vuylichede te makene ende te doene Fy fy seide
ic het en is anders niet dan oneere ende schande. Seker seit si du segghes
waer. maer hadstu die instrumenten ghesien dat ic hier onder my draghe bedect
noch soudstu my min prijsen oft du en waers wel sodt. Thoentse mi seide ic
tot haer ende segt my hoe si hieten Deen seyt sij heet raptus. dandere
stuprum. terde incestus tvierde adulterium. tvijfte fornicacie ende tseste
dat niet te [65va] segghene en is daer mede houdt dijnen paeys. Nu exponeerse
alsoestu wils ende wetet dat si vreselic sijn Als nv ter tijt en sulstuse
niet sien. want niet gaerne en thoen icse om haer grote leelichede ende
nochtan can icker wel mede slaen als ic moete hebbe ic sal di daer mede slaen
op dattu niet en ontvlies of dattu niet seerder en gaes dan tygris. maer na
dien dat dy gulsicheit hout soe en duchtic niet van dijnen vliene. Ter quader
tijt quaemstu hier te steruen ende nymmermeer en gaestu vordere Doe schoet mi
die quuene mitten schichte in mijn herte ende velde mi. gulsicheit halp hair
seere ende trac my bijder storten. Ghierichede ende alle dandere queenen en
toenden niet dat si sliepen of dat sij den crampe hadden. elck in hare
quaethede sloeghen my mit sulker wapenen als si hadden. Daer was my ghenomen
mijnen palster. maer mijne male die liet men my. si peynsden si souder wel
toe comen als zij my van allen punten verwonnen hadden Als ic my aldus sach
ghe ghewont ende ter neder ghesleghen. ende dat ic mijnen palster alsoe
verloren hadde daer mede dat ic plach op te stane. nye man dat waen ic en was
meer bedroeft dan ic doe was Ay laes seyde ic aylaes wat sulstu doen. wat
sulstu segghen ketijt nv bistu comen by dijnen eynde. waer [65vb] bi wairtstu
nye pelgrim. ter quader tijt naemstu palster ende male om hier aldus te
verliesene in dit lant Beter waert hadstu nye gheboren gheweest. wie sal dy
nymmermeer moghen beraden of helpen. du hebs verloren bi dijnre sotheden
gracien gods dijnre goeder vriendinnen. Ay penitencie waer bi dochtic nye
voerbi te lijdenen uwe doorne hage ende uwe roeden nv soudt my sijn alle
soethede ende minne en waer ick niet so verre vervremt van v. dijne roeden
ende dijne scherpe discipline dat waer recht een salue teghens mijne quade
auenture Aey wapenen van ridderlijker aert v sal ick claghen ende beweenen al
mijn leuen lanc mit v was ic eens ghecleet ende eerlijken verschiert. maer
lacen ketijf dat en was niet langhe want ic leide v varinc neder. menich
verdriet ende druck isser mi sijndert of comen Nu sonder langer sparen bin ic
geiugeert ter doot Ay sacrament vander kercken ic beduchte dat ic in
ydelheden v ontfanghen hebbe Na dien dat ic mijnen palster verloren hebbe
mitten welcken dat ic op plach te stane telken als ic gheuallen was Ay
iherusalem iherusalem daer ic om was wt ghetrocken hoe sal ic my teghen di
mogen excuseren ende wat antwoerde sal ic moghen gheuen. ic hadde di belouet
in mijnen moet dat ic dy ver [66ra1]
soecken soude ende mijnen wech doen tot di om dat ic sach inde spiegel so
schone ende so claer Nu bin ic van desen queenen gearresteert nv bin ic
ghe[66rb1]slegen. nv bin ic gewont ter quader tijt bin ick verdoelt. ick
duchte dat ick dy nymmermeer sien en sal tot ghenen stonden |
Toen ik zulke
woorden hoorde was ik meer banger dan te voren. Ik draaide wat over zijde en
zag een grote kwee komen met een lange neus en twee grote ogen die lelijk
stonden en een volle zak die op het einde een gat had. Die hield ze tussen
haar tanden met een trechter die ze in de mond had. Om me te verwurgen nam
zij haar keer en tegen mij hield ze haar klauwen en zwoer bij de trouw dat ze
me bij de strot zou nemen. Nog een andere kwee zag ik komen die me veel meer
bang maakte. Een afgebeeld aanzicht droeg ze in haar linkerhand en maakte er
recht een speer van. Ze reed op een zwijn en was goed genoeg gekleed en haar
kleed was geheel vuil van modder waardoor men slecht haar aanzicht zien kon
die ze bedekte onder haar muts. Een
schicht had zij waarmee e me schoot eer dat ik tegen haar sprak, de schicht
vloog door mijn oog tot in mijn hart en daarvan kwam me groot misval dat ik
toen mijn helm niet op had en dat ik op mijn ogen niet gewapend was. Daarna
schoot ze me in de handen en was het wel nodig geweest dat ik een ijzeren
handschoen had om om mijn handen daarmee te wapenen. Maar het is waar dat de
lieden zeggen, de zot gelooft het niet voor dat hij het heeft. Toen ik me
aldus gewond zag en dat ik nog niet verzekerd was van de eerste kween en
omdat ik omtrent de keel geen halsstuk had meende ik bij de strot gehouden
zijn. Ik wist niet wat te doen. Maar zo veel wist ik wel dat enig roepen
weinig helpen mocht. Ellendige, zei ik, wat zal u doen. Nu is het u slecht
bekomen dat u ooit in dit land kwam. Nu hebt u gewraakt Reden en Gratie Gods
doet haar gang en ze is zo zeer gewond in de handen bij fouten van de handschoen
dat u uw pelgrimsstaf niet dragen mag. Ten minsten zou u vragen wie zij zijn
die dit gedaan hebben. Kwee, zei ik, die de zak draagt in uw tanden zeg me uw
naam en of u me aldus wil laten sterven zonder een slag te slaan. Toen
antwoorde die kwee, weet u, zei ze, dat zijn hypocrieten. U zal weten dat ik
haar moeder ben. Wie zijn, zei ik, hypocrieten. Het zijn, zei ze, lieden die
van hun bodemloze zak hun God maken en die in alle tijden hun gepeins hebben
om die zak te vullen en te legen. Wel een gehele dag lang of meer zouden ze
wel ruiken om een lekkere haan te braden om enige gelei te maken of enige
andere spijs, geen delicate hebben zij anders dan in eten en in drinken en
dat herhalen hebben ze alleen solaas en vermaak. Hoe heet u, zei ik. Ze zei,
ik heet gulzigheid die in mijn zak zo veel steek dat die er vuil en stinkend
van wordt, ja zo veel steek ik er vaak in dat er drie of vier arme mensen wel
hun zak daarmee zouden vullen. Wist u hoeveel verkwisting en overtolligheid
die ik er per jaar in doe van spijzen en van drank en de overdaad. Mijn echte
naam is gastronomie: En ik zei, wat is gastronomie? Gastronomie of
castrimargia is, zei ze, overtolligheid en verzwelgen van de stukken.
Nimmermeer ziet men ze weer na dat ik ze in mijn zak heb geworpen en ik zeg u
ook dat ik vaak menige gezakt heb die ik weer met geweld heb moeten uit
werpen. Achter me laat ik klodders van lijm gelijk een slak doet. Foei, zei
ik, stinkende kwee spreek me niet daar niet meer van, het is een onmenselijke
zaak en lelijk en vuil. Zeker, zei ze, u zegt waar. Maar als u de waarheid
wil weten, het is recht dat ik het u zeg, is het dat men me gulzigheid noem
en ik te veel eet en verzwelg is het geen zaak die ik moet verhelen. Ik ben
de wolvin van het bos die altijd zulke verwoedheden heeft in de tanden dat ik
altijd mijn kaak moet roeren en mijn keel open houden. Ik ben die het alles
verzwelgt, bij in het koken mijn neus steekt door de venster om te ruiken en
om te onderzoeken welke spijs dat het beste is. Mijn neus is lang en ik steek
ze overal in. Ruiken doet ze me met al haar macht om enig ding te vinden die
ik in mijn zak steken mag. Zeg me, zei ik, of u ge niet vult met spijzen van
weinig waarde en of u met bonen of met bruin brood enige tijd uw buik groot
maakt. Hoort, zei ze, de waarheid dat ik alzo wel met bruin brood mijn zak
vul als met andere goede spijzen. Alzo goed maakt me lekker het verlangen als
de curiositeit. Maar die lange neus is me van mijn vader gegeven omdat ik
daarmee vissen zou naar de smaak van mijn groter lekkerheid. En wat is, zei
ik, smaakt het, ze zei, daardoor dat al ga dat ik verslind dat is de mond van
mijn zak en ik zeg u dat hij nauwelijks drie duimen lang is en al was het dat
ik hem maakte, wilde ik dat hij groter was en dat het de hals van een reiger
had en daar altijd leidingen door waren van goede vette stukken en het kon me
niet schelen welke pijnen dat die zak er om had op dat hij vol is. Mijn ogen
zijn groot en heet en brandend, mijn appetijt en de ene en de andere wil van
alzo veel of meer als die smaak smaken mag willen hem die ogen leveren, hoe
groot dat die ogen en de zak zijn. Neen, geen volheid nog maat is in hem en
dat is een zaak die zeer mijn leven verkort bij mijn zotheden. Want er is
geen zo verraderlijk mes als overvloedigheid van vette stukken: Waarbij, zei
ik, neemt u dan deze vreselijke stukken. Ik draag, zei ze, in mijn mond een
zoÕ n vreselijke smaak welke smaak als hij dat lekker stuk beseft heeft dan
heeft hij zoÕ n grote opstand en zoÕ n groot spel al was het dat de andere het
niet zien gelijk als ze uit de zin zou zijn, de een na de andere. Ze wil
hebben gelijk de smaak zonder dralen en het kan haar niets schelen van mijn
profijt anders dan daar het solaas in heeft. Zeg me, zei ik, hoe dat zulke
smaak geheten is. Het is een erg dappere en snelle bode die erg kort gezegd
heeft wat het hart begeert. Kwade buren noemen het de lieden omdat ze zo
graag kwaad zegt tot hun buren en scheld als ze haar wijn gedronken heeft en
die goede stukken geproefd. Is uw smaak dan zo zoet, zei ik, die zich
onderwindt van de wijn te proeven, wat is ze anders, zei ze, daarin neemt ze
haar solaas en haar ambt. Bij haar ben ik onmatig en bij haar ben ik lekker
geheten. Ze onteert me en beneemt me lof en prijs, zij is het die me de
trechter gegeven heeft die ik hier in mijn mond van de zak gesteld heb. De
wijn laat ik er mee nederwaarts en bij overdaad geeft ze mij zo veel dat ik
nog reden nog zin heb en dat ik mijn huis niet kan vinden nog me te bed doen.
U bent dan, zei ik, een ding dat geen vriendschap heeft nog geen bestuur, dat
lijkt me. U zegt waar, zei ze, want als ik mijn zak gevuld heb en gedronken
en mijn spijs gegeten zou ik wel tegen God disputeren en Sint Maria
uitlachen. Kwam reden tot me ik verjaagde haar direct. Kwam justitie of
waarheid of enige andere deugd voor me, gelijk waren ze van mij verstoken en
verjaagd. Soberheid en getemperdheid mocht er niets dan schande bejagen, met
hen zou ik grappen en schimpen als wijn me in het hoofd is en zo deug ik
niemand. Elk wil ik horten en steken gelijk een eenhoorn. De ene tegen
spreken en de andere uitlachen. Mijn ogen braken gelijk een stier. Om niet
heb ik twee buiken gelijk een roerdomp. Want ruig en lomp spreek ik tegen die
lieden. Hoe, zei ik, hebt u twee buiken. Ja ik, zei ze, waarvan dat komt en
was het niet van vrouw Venus die u me ziet achtervolgen waarvan die ene
geheten is dronkenschap en de andere dat is opblazing die altijd om eten
gereed is. De eerste is als hij gedronken heeft en eer de andere het gewaar
wordt, hij zegt nog dat hij eten wil en als het alzo valt dat hij eerst eet
wil de ander ook direct drinken en zegt ik verbied het en dit is niet genoeg
aan een maal of aan twee of aan drie of aan vier, maar willen altijd
achtervolgen dat ze begonnen zijn zonder einde. Elk van hen beide wil het
laatste nemen en altijd weer beginnen alzo lang als in de pot wijn is. Deze
twee buiken doen ontbloten en versieren vrouw Venus. Om hem houdt ze zich bij
mij en omtrent mij volgt en van kwaad doen is ze minder beschaamd en waar ik
kom daar komt ze graag. Want ze peinst dat ze in haar banden zal hebben
diegenen die ik bij de strot genomen heb. Ik peins dat u dat zelf gauw zijn
na dien dat u hier gekomen bent. Toen nam ze me bij de strot met beide handen
en zei aldus: Na dien dat u geen halsstuk hebt weet het dat ik u veel fierder
zal zijn. Help, zei ik, ailaas, laat me eerst spreken tegen diegene die ik
zie achter u komen, ze heeft me met haar schichten geschoten. Ik ben verloren
of ik weet de waarheid wie dat ze is en haar naam. Toen zei ik, het ligt aan
u, ik wil wel dat zij het u zegt: Maar u zal me niet ontgaan, ik zal van u
verzekerd zijn na dien dat ik u aldus bij me heb. Toen tot de
andere die me geschoten had zo vroeg ik, wie bent u want zot lijkt u me te gaan
achter land. Op dit zwijn en ellendig bent ge aldus bedekt en verstopt uw
aanzicht met uw muts. Zeker, zei ze, ik ben diegene die mijn subjecten en
mijn dienaren laat wonen in de grond gelijk padden en daar zo kwets ik er
menige, beide in zien en ook in spreken en van hun houding. Ik ben Venus
waarvan u vrouw gulzigheid overmeesterd heeft, bij het storten uit de wereld
stak ik hier vroeger zuiverheid en verjoeg de engelen die haar beminden. Niet
sinds had ze me ter hart als tevoren, haar neus verstopt ze als ze me zien
wat ze niet doen zouden om een stinkende kroeg of daar was meer vuilheid. Ik
jaag in alle tijden op zuiverheid zonder te rusten en was het dat ze in
religie geslopen waren, ik had ze al lang gedood, maar ik vindt het kasteel
zo sterk dat ik ze geen kwaad mag doen of het was dat ze dolend kwam ter
poort gelijk als Diana deed was ze er niet uitgekomen en was ze niet onzuiver
geweest. Diergelijke mag ik zuiverheid niet overwinnen of deren of ze kwam
buiten de deur. En ik zei, wat heeft u deze gedaan dat u haar zo zeer haat.
Zuiverheid, zei ze, wilde niet liggen op het bed daar ik was, nog in de kamer
en nooit stonk op haar vanwege mijn grote nutteloosheid en om mijn onmatige
stank en altijd als ze me ziet zo roept ze gelijk; foei. Liever heb ik, zegt
ze, mijn mantel te laten dan bij u te liggen en liever heb ik me te begeven
in abdijen dan in uw gezelschap te zijn. Hoe, zei ik, mag dat waar zijn dat
deze monniken, beide grauwe en witte, zuiverheid hebben ontvangen en dat ze
met hen begeven is. Ja het is, zei ze, zeker, maar dat is me erg leed en daar
is daardoor strijd (?) en maakt hun bed gelijk een jong wijf. Ja, zei ik, zo
heeft ze een taak, u zegt waar, zei ze, en daardoor zo haat ik haar en volg
haar te meer. Waarom, zei ik, hebt u op mij geschoten? Hoe, zei ze, na dien
dat u me zo na bent, zo zou u het van mij niet beseffen. Bij mij hoofd, zei
ze, dat goed gekamd is. Nog hebt u niet van alles geproefd want als ik iemand
besprongen heb zo vlug laat ik hem van mij niet scheiden. Bent u, zei ik, zo
gekamd en zo mooi zoals u zegt. Ik waan was u zo u zou zich niet zo zeer
tegen mij bedekken zoals u doet. Nu versta, zei ze, iets, wel is waar was ik
mooi dat ik me niet alzo zou bedekken, het klopt niet. Al ben ik gekamd en ik
iets de moeite maak dat ik daarbij mooi ben. Ik ben een lelijke en onnuttige
oude kwee, stinkend, lijmachtig en bemodderd en nog vuiler dan ik zeggen durf
omdat het niet te zeggen is. Ik verstop me zodat men mij niet ziet hoe dat ik
erg mooi ben en wil niet in plaatsen gezien worden daar enige lucht is: Ik ga
door hoeken en door wegen, ik sluip in het donker al om en heb genoeg pijnen
en vrees om mijn wil iets te bevorderen en wist gij het wel hoe menige keer
en in wat plaatsen dat ik vaak ga, ik waan dat het u zeer zou verwonderen en
u zou me zeer weinig prijzen, ik rij een erg kwaad paard want daar die
slechtste passen zijn en daar het aller vuilste en modderigste is daar ga ik
neer leggen bij zijn natuur. Dit paard dat is mijn propere wil die me draagt
en is gereed gelijk een zeug te liggen daar de modder en slijk het meest is
afgebeeld. Is het gelijk een zwijn dat die muilezel altijd in de aarde heeft
en daar wil liggen, daar werpt het me neer. Maar meer is het in vuile
plaatsen dan in schone, door hem ben ik aldus verslapt en bemodderd, door hem
ben ik ook in abstracto lelijk, maar veel lelijker in concreto. En ik draag
een gemaakt aanzicht om die grote lelijkheid van mijn aanzicht te bedekken.
Dit gemaakte aanzicht is geheten faerderie, dat is te zeggen; als ik oud en
gerimpeld ben geworden en grijs en blond zo maak ik me daarmee helder en
blinkend en blinkende in spijt van naturen en verander mijn maaksel. Dan maak
ik van mij een stille kamer zodat alle die daar willen gaan gelijk een mis
die aan een kruisweg ligt waar elk naar toe mag gaan die wil om vuilheid te
maken en te doen. Foei, foei, zei ik, het is niets anders dan oneer en
schande. Zeker, zei ze, u zegt waar. Maar hebt u die instrumenten gezien dat
ik hier onder me bedekt draag dan zou u me nog minder prijzen en of was een
erge zot. Toon ze me, zei ik tot haar, en zeg me hoe ze heten. De ene, zei
ze, heet geestvervoering of roof, de andere verkrachting, de derde incest, de
vierde huwelijkstrouw, de vijfde bloedschande, en de zesde dat niet te zeggen
is en hou daarmee uw tevreden. Nu zet het uit alzo u wil en weet dat ze
vreselijk zijn. Als nu ter tijd zal ge ze niet zien want niet graag toon ik
ze vanwege hun grote lelijkheid en nochtans kan ik er weel mee slaan als ik
moed heb zal ik u daarmee slaan zodat u niet ontvliedt of dat u niet harder
gaat dan de tijger, maar na dien dat uw van gulzigheid houdt zo ducht ik niet
van uw vlieden. Ter kwade tijd kwam u hier te sterven en nimmermeer gaat u
verder. Toen schoot me die kwee met de schicht in mijn hart en velde me. Gulzigheid
hielp haar zeer en trok me bij de strot. Gierigheid en alle de andere kween
toonden niet dat ze sliepen of dat zij de kramp hadden. Elk in hun kwaadheden
sloegen me met zoÕ n wapen als ze hadden. Daar werd me ontnomen mijn
pelgrimsstaf, maar mijn bedelzak die liet men mij. Ze peinsden dat ze er wel
toe zouden komen toen ze me in alle punten overwonnen hadden. Toen ik me
aldus zag gewond en neergeslagen en dat ik mijn pelgrimsstaf alzo verloren
had waarmee ik plag op te staan was niemand meer bedroefd dan ik toen was.
Ailaas, zei ik, ailaas, wat zal u doen, wat zal u zeggen ellendige, nu bent u
tot uw eind gekomen. Waarom werd u geen pelgrim, ter kwade tijd nam tu
pelgrimsstaf en bedelzak om hier aldus te verliezen in dit land. Beter was
het als u niet geboren was geweest, wie zal u nimmermeer mogen beraden of
helpen. U hebt verloren bij uw zotheid Gratie God, uw goede vriendin. Ay,
penitentie, waarom dacht ik niet om er voorbij uw dorenhaag te gaan en uw
roeden, nu zou het me zijn alle zoetheden en minne was ik niet zo ver
vervreemd van uw roeden en uw scherpe discipline, dat was echt een zalf tegen
mijn kwade avontuur. Aey, wapens van ridderlijke aard, u zal ik beklagen en
bewenen al mijn leven lang, met u was ik eens gekleed en eerlijk versierd. Maar
helaas, ellendige, dat was niet lang want ik legde u vlug neer. Menig
verdriet en druk is er me sinds van gekomen. Nu zonder langer sparen ben ik
veroordeeld ter dood. Ay sacrament van de kerk, ik beducht dat ik u in
leegheid ontvangen heb. Na dien dat ik mijn pelgrimsstaf verloren heb waarmee
ik plag op te staan als ik gevallen was. Ay, Jeruzalem waarom ik was
uitgetrokken, hoe zal ik me tegen u mogen excuseren en welk antwoord zal ik
mogen geven. Ik had u beloofd in mijn gemoed dat ik u ver zou zoeken en mijn
weg doen tot u dat ik in de spiegel zo mooi en helder zag. Nu ben ik van deze
kween gearresteerd, nu ben ik geslagen, nu ben ik gewond, ter kwade tijd ben
ik verdwaald. Ik ducht dat ik u nimmermeer zal zien tot geen stonden. |
<houtsnede:
rechts de slapende pelgrim, links ligt de pelgrim op de weg; een hand uit de
lucht reikt hem zijn staf aan die hij al met een hand omvat>
[66ra2] Als
ick aldus lach ende claechde mijn verlies ic sach lijden bouen my een wolcke
comende vten oesten mit enen soeten winde. de wolcke bleef staende recht
bouen mijn hoeft maer niet vele en acht icker op om die seerichede ende
groten druc die ic had Nu verstaet goede luden hoe node dat gracie gods
scheydt van eenen mensche dien si eens geholpen heeft ende hoe gaerne dat si
in staden staet alst noot is Wt deser wolken quam een voeys ofte stemme die
tot my al dus seyde Nu wel op ketijf ongeuallich truwant al te lange hebstu
ghedoken ende ter neder geleghen [66rb2] want du bist een quaet ridder. siet
ic bringe dy weder dijnen palster om dy op te heffene vter moddere ende vten
slijke nv hoort na my. ic geuene di weder noch en wil ic niet dijne doot. hoe
wel dat ghi teghens mi misdaen hebt maer ick wille dattu bekeers ende leues
Als ick alsulcke woerde hoorde ic ontdede een luttelkijn mijn ogen ende ic
sach een hand die mijnen palster hielt ende van bouen my boet. ic peynsde dat
die hant was vander gheenre die my den palster van eerst gaf ende si wast
oec. Ay god seide ic soete gracie nye en verdiende ic tegen di dattu aldus om
my peynst. recht nv waer ic ver[66va] loren haddy my niet beschermt na dien
dat ghi my mijnen palster weder geeft ende by uwer ontfermcheden my vertroest
van mijnre droefheden ende beschermt vander doot. Ic segghe v danc ende lof
soete heer ihesus christus Ay gracie gods mijn lieue vrouwe. nv sie ic wel
dat ghy noch myne siele niet vergheten en hebt. ter groter noot zijdi bereet
om my te helpene of het en hout aen my. ic en weet wanen my dit comt het en
si bij dijnre goedertierenheit want in my en hebdy luttel doechden vonden
dijnen raet en geloefdic nye. mit rechte isser mi quaet of comen. mit beeden
handen bid ic genade ende kenne dat mijn schult is mijne weerde vrouwe ic sal
my beteren dat belouic v bi mijnre sielen sonder meer helpt mi dese reyse ic
sal dy een ander reyse gheloeuen. recht my op want liggen is my al te swaer.
rechteuoert wil ick lopen ter hagen waert eest dat ic nv verlost mach sijn bi
di. ende wildi ghi sulter my selue leeden als ghi my op gherecht sult hebben.
Doe seyde gracie gods hoort ic sal dy seggen eest dat sake dat die ghene die
aelmoesenierigge is van my ende wtgeuerigghe wilde soe vele doen tegen mijnen
vader die haer sone is ende si mijn moeder dat hi dy my weder gaue noch en
soutstu niet te quiste gaen. du soudste noch wel vercouereren. [66vb] van
penitencien. wildy ic salder dy blijdelic leyden ende doen dy wt allen
tormenten Ende wie is si seyde ick die vrouwe ende meestresse van wt te
gheuene. een grote vrouwe is si die van v aelmoesenierigghe is seker seit si.
Du segghes waer ende daer by moest du eerst spreken tot haer ende haer
oetmoedelic bidden ghenade. wil si ick sal dy helpen te deser noot noch hebs
ics wille also ic dy nv ghetoent hebbe. Weetstu niet wie die vrouwe is dat is
di grote confusie ende schande. anderwerf heeft si dy gheholpen ende
gheworpen wt menighe quade wegen het is die carbonckel ende den appel van
dijnen palstere die soe schone is op anderen tijden heb icker dy of gesproken
maer segt datstuut vergeten hebs Vrouwe seydic ic en letter niet op noch ic
en gaffer ghene grote herte toe dat ghy my van haer spraect. ic waende dat
ghijt gheseyt hadt van eenre andre die ic noeyt ghesien noch ghekent en
hadde. maer na dien dat mijn carbonckel is gaerne wil ick ontdoen mijnen mont
ende mit goeder herten haer bidden in sulcker manieren als ick best sal
connen ende moghen. maer wilde ghi my wijsen die manyere hoe dat icse bidden
soude harde gaerne soudict doen. Recht als ick dit sprack soe viel van bouen
vter wolcke eenen brief daer in stont al [66va] dus sulstu nv bidden ende
tanderen tijden telken alstu vanden quenen gehouden suls sijn. Nu las ic
stappans den brief Du suls haer bidden mit goeder herten haer belouende dattu
goet pelgrim suls sijn ende dattu nymmermeer gaen en suls dairstu waens
vinden quaden wech. Ende als ic aldus den brief gelesen hadde soe dede ic
mijne bedinghe inder manieren also die brief sprac ende aldus sprack den
brief. An dy der werelt toeuerlaet glorieuse maget maria Com ic gelopen al
confuys want ic en mach niet bet an di houdic my ende lettel helpt my ick bin
gheuallen verwonnen heeft my mijn groot aduersarijs ende om dat elcke
redelijke creature te dy toeloept heeft. soe bin ic wel sculdich to di te
comene eer ic meer commers hebbe sulcke worstelinghe en is my niet
nootsakelic of du vrouwe goedertiere bescermt ghelijc andere Bi di sal sijn
gecomforteert mijn sieke herte. want du sijs poorte der salicheden. al heb ic
mi qualic ghedregen in die seuen hooftsonden ende gedoelt in onrechten weghe
nochtan bid ic om troest. mijne arme siele bringhe ic di behoutse si is
luttel beter dan doot. alle duechden zijn haer ontgaen. Contrarie my maken
zij hatye mijne sonden te mijnre confusien dat ic niet voer dy en soude comen
om mijne misdaet bi manie[67rb]ren van wanhopen: maer om dat ic ghedinge wil
houden ick laetse voer dy ghebruyken. Aldus doende mijne appellacie dats te
seggene dat di toe behoort van al tal ontfarmicheit ende ghenade. ghy sijt
moeder der ontfarmicheden bi wien god is te accorde mit sijnen lieden by dy
comt paeys ende accoort ende bi dy was ontspannen den boghe van iusticien
Ende om dies wille bedenckes mi dattu die peese of doeste. want ware hi noch
ghespannen mijne arme siele hads becoft Ewelic hebbe ic hope an dy. want
dicwile hebstu my ontfaen in menigher manieren ende mijne siele vervult
mitten hemelschen goede. mair lacen als die vreeselijke dach sal sijn bistu
dan daer niet in mijn hulpe so werde ick daer qualijken an. want gheene
doghet en heb ic dat iammert my ende mit rechte mach ick wel claghen Finalic
com ic geuloen te dijnre tenten om my te bedeckene van tempeeste dat in dese
werelt is. ende en sijt niet absent om mijnre sonden maer wacht my al heb ic
langhe beeste geweest doet edele maghet dat ick v gracie beseffe of
vercrijghe. ende doet oec dat dine soete ontfarmicheit my naect ontcleede.
want ic en hebbe ghene andere renten. Glorieuse moeder ende maghet die nye
teghens yemende houairdich en waers in artrijke [67va] Dijne
sothede thoent my nv ende en ghedoghet niet dat mijn vader my van hem steke
of verdriue. Al bin ic voer hem ydele ende by my seluen niet ontgaen en mach
ic en moet mijne quaetheyt becoopen. Du vrouwe ouer my voer hem presenteere
thonende. Al bin ick niet sijns ghelijke doch is hi mijn broedere. hij wilde
mensche worden by sijnre doghet om versaminghe te hebbene ant menschelijke
geslachte. met hem wies op van ioncheden ontfarmicheyt daer ic op hope ende
verlate si was wel betoent als hem in sijne zijde quam dat felle ysere van
der speere. seker bin ick vroet ic zal doch voerdeel hebben wilstu vrouwe te
deser noot Ic en vinde nyewers gheenen wech daer ic bet mijne salichede sie
naest gode dan in dy want als yement is ontweghet om dat hi varinck weder
gherake mit dijnre ontfermicheyt gheleystene ende doetene laten zijne
dolinghe ende du maecs dinen paeys anden coninck ende settene weder inden
rechten wech. seker wel is hi gheraect ende beleet die dijne gracie also
behoedt kalengiers zijn verlicht mit dijnre name. van allen miskieue werden
si quijte die te dy hem weghen om haer medicine. O du maghet dan te di mi
inclinere. want tot dy comick om te sine ghenesen van mijne quetsuere. en
ghedoget [67vb] niet dat die godlijke iusticie op my slae biden welcken ic
werde verloren. luttel soudic moghen verclaren dijne grote soethede. ic en
weet an wien trecken sal dijn sone van di gheboren werden dat hi niet tegen
my en trecke. en ghedoget ghene wreetheit te mi waert. ic kenne vrouwe mijne
misdaden ende dat ic mi dicwile ter misdaet ghegeuen hebbe vanden welcken men
my of trecken soude. maer wilstu du hebs de salue daer mede dat ic mijne
misquame genesen mach Moyses sach in eene figuere dattu maghet den gods sone
ontfincs een bosschelkijn sach hi bernen sonder vier teghen nature bistuyt ic
en bin niet bedroghen. god is tvier dat in dy was. ende du bist die bossch
vanden aermen om te temperne haren brant. Ende daer by werde moeder doet dat
ick werde ontfaen by dy ende ghetrocken vten misse. O nobele princesse van
alder werelt die nyewer gheen ghelijke en hebt noch inden hemele noch in
ertrijke van dy comt alle doghet die wy hebben gheen ander solaes en hebben
wy dan in dy. alle aerme hopen ende zijne salicheit aen dy haelt alleene
nyement en soude moghen gheseghen noch ghescriuen hoe groot dijne doget is O
warachtich licht vanden blinden du biste ruste van den ghenen die moede sijn.
ende tre[68ra] sorire van allen goeden der werelt Alle die gherechtich sijn
int gheloue die hebben alle hare hope an di nye en waerstu teghens yemende
houaerdich. maer seeghs dy selue deerne ende ioncwijf als in di daelde die
grote here ihesus. Nu bistu gods tresorire ende van gracien deelersse ende
van elcken ghenoech. Ic peynse in mijn ghedochte wat god meende als hy in dy
daelde. in dy wart hy worm vander aerden niet en waen ic dat datte was om
orloghe noch om my te verliesene maer on ons te beschermene ende verlossene O
maghet wildy mi noch helpen ende bijstaen ic hebbe die hope groot na dien dat
hi om mijnen wille mensche wart oft hy en wil hem onnatueren noch soe mocht
ic sine vrientscap behalen Quam mi nochtan dicwijle in mijnen moet. peynsende
hoe menichwarf ic hem ende dy verwracht hebbe ende dat ic mijne ziele qualic
geregeert hebbe ende dat in my anders niet en is dan grote zware sonde
ghisteren quaet heden noch argher. Edele maghet ic vlie tot v. ende en weet
anders nyewaers te vliene of men my iaechde sonder dan tot dy. En dede nye in
nijnen leuen doghet. maer altoos gheneghen geweest tot sonden twelcke my is
een grote pijn ende doghen Recht mi moeder ende castijt mi want mijnen
va[68rb]der en dar ic niet ontbeyden van sijnre correccien sijn castijden is
my al te zwaer. want wat dat hi gheraect hy doermalet al als hi wrake neemt O
lieue moeder wel mach ic duchten sulck castijden. want mijn leuen heeft oeyt
quaet gheweest willet corrigieren want du hebs die salue van zoetheden op
datmen aen dy ghenade roept. sonder dy en is gheen doghet ende sonder dy en
heeft god gheen dinc. want hi heeft di ghestelt als meestresse bouen al ende
alstu wils hi vergheuet al ende by dy is iusticien die plaghe gheset om
ghenen anderen prince noch coninc en cesseert si noch en gaet of van haren
rechte. van alder werelt bistu gouuernisse ende vanden hemel bestierigge.
sonder redene en draechstu niet die crone O heylich temple gods daer hy in
woent van den welcken ghepriueert sijn dye herijten ewelic ende onteruet Tot
dy com ic an dy ic cleue ontfaet mi van di ic niet en ontga. ende bin ic
ghecnocht inden bremen van sonden dat rouwet my bi waerheden. want daer toe
heeft my ghecleeft mijne siele dier niet of en quijte. vrye maget van goghen
doene die ons ten casteele van hemelrijke gheweges pareert my ende suuerlic
binnen ende buten bi sulker manieren dattu int wederkeeren mit dijnre gracien
mi geleets. ic bin vol maect mi reene tot di [68va] ic en vervremt niet van
my maer ter noot weset mijn beraetster helpt my ende leet my of daget my daer
dijne ontfermichede houdt stede. christus dijn sone die heir daelde ende hinc
ant cruce had om mi die side doer steken Dijne grote vreeselichede warp hy
neder als hij om my den geest gaf. zijne lichame hanghende al ghestrect ende
om my storte sijn bloet Constic dit wel verstaen hi sochte wel mijne
salichede. ende om dat icken hebbe verwrocht ende hijt mi niet ghegolden en
heeft. ic roepe di genade ende hem seg ic lof ysaac prefigureerde datte. die
welke niet en gaf om te steruen bi onderhoricheden van sinen vader. bi
oetmoede hijt al ghedoechde ende doerproefde mitter bitter doot. O wel soete
maget moeder doet dat ic mijn herte morwe mit tramen ende dat my dijne gracie
beschijne. dies en sijt niet schaers want harde mildelic hijse mat. zacharias
die verwect my ende vermaent dat ic an dy mijne genade ontbinden sal fonteyne
coemt hi di om te dwane den sondigen mensche dese lesse is goet te verstane.
dwaet my wacht my ende beschermt my dat mi iusticie niet en versla. moeder
ende maget ic roepe wacharmen want luttel doech mijne bede. mijne geande
staet an dy Ende om dat ic niet mijne pijne en verliese. ic beloue dy my te
beterne ende verbinde [68vb] mijne siele di te pande Daer na finalic bid ic
di dat als ic sal doen mine eynde dat du my dan niet af en gaes ouer my wijst
een vonnisse so dat ic getoghen si in die ewige glorie amen Als ic aldus
hadde ghedaen mijn ghebet tot hare die dispenserigge is van gracien. ic hief
mijne handen op ende trac mijnen palster te my waert gracie die boeten my
alsoe ic v seyde bi hare doghet Als ickene hielt seyde ic tot gracien Nu
vrouwe seide ic recht dunct mi wilt ghi mi helpen stappans waer ic op
gherecht ende te hans ghenesen. wilt ghi my smeren mit uwer salue. want ic
weet wel dat mijn carboncle soe wel ontsloten heeft alst slot dat
liberalichede v ghegeuen is te helpene wien dat ghi wilt hoe seere si ghewont
sijn Sy wille dat ghi elcken ghedeelich sijt ende behulpich dat nyement uwes
ghebreke en hebbe Soe dan en hebbe ic gheen succoers noch hulpe van v het en
houdt niet an hare maer an v. helpt mi si sal my helpen des heb ic hope. Doe
boet my gracye die hant ende seyde. na dien dattu hebs op my soe groot
betrouwen ic sal dy helpen gift haer dijn hant standt op leent op dijnen palster
nairstelic sonder veynsen. want om niet bietstu my dijn hant helpstu niet dy
seluen op te stane Ter stont bode ick gracie mijn hant ende hielt [69ra1] my
vaste aen den palster zoe pijndic ende soe seere halp si mi dat den quaden
queenen leedt was Elc te haren lachtere schiet van my ende [69rb1] ghinghen
wech. maer doch sijndert sach icse weder ende daden my seert dier tijt menich
leet al seyde ic alle dage ic en soude niet liegen |
Toen ik aldus
lag en mijn verlies beklaagde zag ik boven me een wolk uit het oosten komen
met een zachte wind. De wolk bleef staan recht boven mijn hoofd, maar niet
veel achtte ik er op vanwege de zeren en de grote druk die ik had. Nu versta,
goede lieden, hoe node dat Gratie God scheidt van een mens die ze eens
geholpen heeft en hoe graag dat ze die bijstaat als het nood is. Uit deze
wolk kwam een voice of stem die aldus tot me zei: Nu wel aan, ellendige en
ongevallige trawant, al te lang hebt u gedoken en te neer gelegen want u bent
een kwade ridder. Ziet ik breng u weer uw pelgrimsstaf om u op te heffen uit
de modder en uit het slijk, nu hoor naar mij, ik geef het u weer en nog wil
ik niet uw dood, hoewel dat ge tegen mij misdaan hebt, maar ik wil dat u zich
bekeerd en leeft. Toen ik al zulke woorden hoorde deed ik mijn ogen wat open
en ik zag een hand die mijn pelgrimsstaf vast hield en van boven me aanbood.
Ik peinsde dat het die hand was van diegene die me de pelgrimsstaf eerst gaf
en ze was het ook. Ay God, zei ik, lieve Gratie, ik verdiende het niet dat u
aldus om me denkt. Recht nu was ik verloren had ge me niet beschermt na dien
dat ge me mijn pelgrimsstaf weer geeft en bij uw ontferming me vertroost van
mijn droefheden en beschermt van de dood. Ik zeg u dank en lof, lieve heer
Jezus Christus. Ay Gratie Gods, mijn lieve vrouwe, nu zie ik wel dat ge mijn
ziel nog niet vergeten hebt. Ter grote nood bent u bereid om me te helpen of
me aanhoudt. Ik weet niet waarvan me dit komt tenzij bij uw goedertierenheid
want in mij heb je weinig deugden gevonden, uw raad geloofde ik niet. Met
recht is er me kwaad van gekomen. Met beide handen bid ik genade en beken dat
het mijn schuld is mijn waarde vrouwe, ik zal me verbeteren en dat beloof ik
bij mijn ziel zonder meer, help me deze keer en ik zal u een andere keer
geloven. Richt me op want liggen is me al te zwaar, recht voort wil ik lopen
ter haag waart is het dat ik nu verlost mag zijn door u. En wil ge me zelf
zal leiden als ge me opgericht zal hebben. Toen zei Gratie Gods, hoor, ik zal
u zeggen, is het zo dat diegene die aalmoezen behoeft van mij en uitgeven wil
en zo veel doen tegen mijn vader die haar zoon is en ze mijn moeder is dat
hij u me weer geeft zou u niet te gronde gaan. U zou nog wel herstellen van
penitentie. Wil ge, ik zal u blijde leiden en u uit alle kwellingen doen. En
wie is zij, zei ik, die vrouwe en meesteres van uit te geven. Een grote
vrouwe is ze die van uw aalmoezen geven zeker is, zei ze. U zegt waar en
daarbij moet u eerst spreken tot haar en haar ootmoedig genade bidden wil ze
dat ik u zal helpen uit deze nood. Nog heb ik de wil alzo ik u nu getoond
heb. Weet u niet wie die vrouwe is, dat is uw grote beschaamdheid en schande.
Een andere keer heeft ze u geholpen en uit menig kwade wegen geworpen, het is
die karbonkel en de appel van uw pelgrimsstaf die zo mooi is en op andere
tijden heb ik er u van gesproken, maar u zegt dat u het vergeten bent.
Vrouwe, zei ik, ik lette er niet op, nog ik gaf er weinig aandacht aan toen
ge me van haar sprak, ik waande dat gij het gezegd had van een andere die ik
nooit gezien of gekend hebt. Maar na dien dat het mijn karbonkel is wil ik me
graag mijn mond open doen en met een goed hart haar bidden op zoÕ n manier
zoals ik het beste zal kunnen en mogen. Maar wil ge me de manier wijzen hoe
dat ik haar zou bidden want ik wil dat graag doen. Recht toen ik dit sprak zo
viel van boven uit de wolk een brief en daarin stond aldus. U zal nu bidden
en te andere tijden telkens als u van de kween vastgehouden zal zijn. Nu las
ik gelijk de brief. U zal haar bidden met een goed hart en haar beloven dat u
een goede pelgrim zal zijn en dat u nimmermeer gaan zal waar u een kwade weg
waant te vinden. En toen ik aldus de brief gelezen had zo deed ik mijn bidden
in de manier zoals die brief sprak en aldus sprak de brief. Aan u de wereld
toeverlaat glorieuze maagd Maria kom ik al verward gelopen want ik kan niet
beter, aan u houdt ik me, help me, ik ben gevallen, overwonnen heeft me mijn
grote tegenstander en omdat elke redelijke creatuur tot u loopt zo moet ik
wel tot u komen eer ik meer kommer heb. ZoÕ n worsteling is me niet
noodzakelijk of u goedertieren vrouwe beschermt me gelijk andere. Bij u zal
mijn zieke hart comfort vinden want u bent de poort van de zaligheden en al
heb ik me slecht gedragen in de zeven hoofdzonden en gedoold in kromme wegen,
nochtans bid ik om troost. Mijn arme ziel breng ik u, hou het, ze is weinig
meer dan dood, alle deugden zijn haar ontgaan. Contrarie maken zij dat ze me
zonden haten tot mijn verwarring zodat ik niet voor u zou komen om mijn
misdaad als een soort van wanhoop: Maar omdat ik geding wil houden, ik laat
ze voor u gebruiken. Aldus doet mijn appel, dat is te zeggen dat u toe
behoort van al getal ontferming en genade, gij bent moeder der ontferming
waarbij God overeenkomt met zijn lieden. Bij u komt vrede akkoord en bij u
was ontspannen de boog van justitie. En daarom, bedenkt me, dat u die pees
los laat, want was hij nog gespannen, mijn arme ziel had het bekocht. Eeuwig
heb ik hoop op u want vaak hebt u me ontvangen in menige manieren en zijn
ziel gevuld met het hemelse goed. Maar helaas, als die vreselijke dag zal
zijn bent u dan daar niet in mijn hulp zo wordt ik daar moeilijk van. Want
geen deugd heb ik en dat vind ik jammer en met recht mag ik wel klagen.
Finaal kom ik gevlogen tot uw tent om me te bedekken van tempeest dat er in
deze wereld is en wees niet absent om mijn zonden, maar wacht op mij al ben
ik lang een beest geweest, doe het edele maagd dat ik u Gratie besef of krijg
en doe ook dat uw lieve ontferming me naakt ontkleedt, want ik heb geen
andere renten. Glorieuze moeder en maagd die nooit tegen iemand hovaardig was
in het aardrijk. Uw zotheid
toont me nu en gedoog het niet dat mijn vader me van hem steekt of verdrijft.
Al ben ik voor hem leeg en mag bij mezelf niet ontgaan, ik moet mijn kwaadheid
bekopen. U vrouwe voor mij voer en hem toon en presenteer. Al ben ik niet
zijn gelijke, toch is hij mijn broeder, hij wilde mens worden bij zijn deugd
om verzameld te worden aan het menselijke geslacht. Met hem groeide op van
jonkheid ontferming waar ik op hoop en verlaat, het was wel getoond toen hem
in de zijde kwam dat felle ijzer van de speer. Zeker ben ik verstandig, ik
zal toch voordeel hebben, wil u vrouwe, te deze nood. Ik vindt nergens een
weg waar ik beter mijn zaligheid zie naast God dan in u, want als iemand
verdwaald is zodat hij vlug weer komt en met uw ontferming geleidt ge hem en
laat hem zijn dolen doen en u maakt uw vrede aan de koning en zet hem weer in
de rechte weg. Zeker wel is hij geraakt en geleid die uw Gratie alzo behoedt
kalanders te zijn verlicht met uw naam. Van alle misdoen worden ze kwijt die
te u zich wegen om hun medicijn. O u maagd, dan tot u me over te hellen want
tot u kom ik om genezen te worden van mijn kwetsing en gedoog niet dat die
goddelijke justitie op mij slaat waarbij ik verloren raak. Weinig zou ik uw
grote liefelijkheid mogen verklaren. Ik weet niet aan wie ik trekken zal, uw
zoon die van u is geboren dat hij niet tegen mij trekt en gedoogt geen
wreedheid tot mij waart. Ik ken, vrouwe, mijne misdaden en dat ik me vaak ter
misdaad begeven heb waarvan men mij aftrekken zou. Maar wil u, u heeft de
zalf waarmee ik mijn misdoen genezen mag. Mozes zag in een figuur dat u maagd
de Gods zoon ontving, een bosje zag hij branden zonder vuur tegen de natuur
in, bent u het dan ben ik niet bedrogen. God is het vuur dat in u was en u
bent dat bosje van de armen om te temperen hun brand. En daarbij werd moeder
dat toen ik werd ontvangen door u en getrokken uit de mest. O nobele prinses
van alle wereld die nergens geen gelijke heeft, nog in de hemel, nog in
aardrijk, van u komt alle deugd die we hebben en geen ander solaas hebben wij
dan in u. Alle armen hoop en zijn zaligheid haalt het aan u alleen, niemand
zou u mogen zeggen nog schrijven hoe groot uw deugd is. O waarachtig licht
van de blinden, u bent de rust van diegenen die moe zijn en schatbewaarder
van alle goed der wereld. Alle die
gerechtig zijn in het geloof die hebben al hun hoop aan u, nooit was u tegen
iemand hovaardig maar verlaagde u zelf, deerne en jong wijf toen in u daalde
die grote heer Jezus. Nu bent u Gods schatbewaarder en deler van Gratie en
van elk genoeg. Ik peins in mijn gedachte wat God bedoelde toen hij in u
daalde. In u werd hij een worm van de aarde, niet waan ik dat het was om
oorlog nog om me te verliezen maar om ons te beschermen en verlossen. O
maagd, wil me nog helpen en bijstaan, ik heb de hoop groot na dien dat hij om
mijn wil mens werd of hij wil zich onnaturen nog zo mocht ik zijn vriendschap
behalen kwam me nochtans vaak in mijn gemoed, peinzend hoe vaak ik hem en u
verwacht heb en dat ik mijn ziel slecht geregeerd heb en in mij niets anders
is dan grote zware zonde en gisteren kwaad en heden nog erger. Edele maagd,
ik vliedt tot u en en weet nergens anders te vlieden of men joeg me vooral dan
tot u. En in mijn leven deed ik geen deugd, maar altijd genegen geweest tot
zonden wat van mij is een grote pijn en gedogen. Recht me op moeder en
kastijd me want op mijn vader durf ik niet te wachten en zijn correctie van
zijn kastijden is me al te zwaar. Want wat dat hij geraakt heeft maalt hij
door al als hij wraak neemt. O lieve moeder, wel mag ik duchten zulk
kastijden want mijn leven is ooit kwaad gewest en wil het corrigeren want u
hebt de zalf van zoetheden zodat men uw genade roept. Zonder u is er geen
deugd en zonder u heeft God geen ding, want hij heeft u gesteld als meesteres
boven al en als u wil vergeeft hij al en bij u is gerechtigheid die gezet
plag te zijn om geen andere prins nog koning die ophoudt nog gaan van zijn
rechte weg. Van alle wereld bent u gouverneur en bestuurt de hemel. U draagt
die kroon niet zonder reden. O heilige tempel God daar hij in woont waarvan
geprofiteerd hebben uw herauten eeuwig en onterft. Tot u kom ik, aan u kleef
ik, ontvang me zodat ik van u niet ontga. Ik ben verknocht in het beramen van
zonden en dat berouwt me echt. Want daartoe heeft aan me gekleefd mijn ziel
die er niet van kwijt kwam. Vrije maagd van hoge doen die ons ten kasteel van
hemelrijk wege me afwendt en zuurachtig binnen en buiten op zulke manieren
dat u in het wederkeren met uw gratie me geleid. Ik ben volmaakt rein tot u
en ik vervreemd het niet van mij maar wees in nood mijn beraadster en help en
leid me of draag het daar uw ontferming plaats heeft. Christus, uw zoon die
hier afdaalde en hing aan het kruis had om mij de zijde doorstoken. Uw grote
vrees wierp hij neer toen hij om mij de geest gaf. Zijn lichaam hangt al
gestrekt en om mij stortte hij zijn bloed. Kon ik dit goed verstaan, hij
zocht wel mijn zaligheid en omdat ik het heb gewrocht en hij het mij niet
vergolden heeft. Ik roep u genade en hem zeg ik lof, Isaac symboliseerde dat
die niets gaf om te sterven bij onderhorigheid van zijn vader. Bij ootmoed
had hij het al gedoogd en beproefde het met de dood. O wel, lieve maagd
moeder, doe dat ik mijn hart vermurw met tranen en dat me uw gratie
beschijnt. Dus wees niet schaars want erg mild mat hij ze. Zacharias die wekt
me en vermaant dat ik aan u mijn genade ontbinden zal, fontein kom hier om te
dweilen de zondige mens. Deze les is goed te verstaan, dweil me en bewaak me
en bescherm me dat justitie me niet verslaat. Moeder en maagd ik roep
wacharme! want weinig deugt mijn bede. Mijn genade staat aan u. En omdat ik
niet mijn pijn verlies beloof ik u me te verbeteren en verbind mijn ziel u te
pand. Daarna uiteindelijk bid ik u dat als ik mijn einde zal doen dat u me
dan niet af gaat over mij, wijs een vonnis zodat ik getrokken wordt in de
eeuwige glorie, amen. Toen ik aldus
mijn gebed had gedaan tot haar die verleenster is van gratie hief ik mijn
handen op en trok mijn pelgrimsstaf tot mij waart. Gratie die bood hem me
alzo ik u zei bij haar deugd. Toen ik hem vast hield zei ik tot Gratie: Nu
vrouwe, zei ik, recht lijkt het me dat me gelijk wil helpen als ik opgericht
ben en gelijk genezen. Wil ge mij smeren met uw zalf want ik weet wel dat
mijn karbonkel zo goed ontsloten is als het slot dat liberaalheid u gegeven
is te helpen wie dat gij wil, hoe zeer ze gewond zijn. Ze wil dat ge elk
deelt en behulpzaam en dat niemand van u gebrek zal hebben. Zo dan heb ik
geen succes nog hulp van u, het ligt niet aan haar maar aan u. Help me, ze
zal me helpen dus heb ik hoop. Toen bood Gratie me de hand en zei: Na dien
dat u op zij zoÕ n groot vertrouwen hebt zal ik u helpen, geef uw hand en sta
op en leun op uw pelgrimsstaf naarstig zonder veinzen want om niet biedt u me
uw hand en helpt u niet zichzelf op te staan. Terstond bood ik Gratie mijn
hand en hield me vast aan de pelgrimsstaf en zo pijnde ik en zo zeer hielp ze
me dat het de kwade kween leed was. Elk tot hun uitlachend scheidde van mij
en gingen weg. Maar toch sinds zag ik ze weer en deden me sinds die tijd
menig leed al zei ik alle dagen dat ik niet zou liegen. |
<houtsnede:
rechts de slapende pelgrim, links de pelgrim en Gratie Gods bij de huilende
rots met de ton eronder>
[69ra2] Doe
toende my gracie eene hoge roetse ende op die roetse stont een oge die grote
tranen weende ende onder die oge stont een cupe om te ontfane alle die dropelen
Siestu die cupe seide gracie ia ic vrouwe ¦ Du moets seit si daer in gebaedt
sijn om dijne wonden te genesene Nu segt my seit hy wanen comter twater. in
die oge verwondert mi ende oec dwater datter wt comt. Hoort seit si die
roetse dat is therte die al willens gelaten hebben den wech van salichede die
als een steen verhaerdt sijn in quaethede. Nu al ickene een wile gelaten
hebbe in zonden somtijt mi iammert sijns ende [69rb2] doe hem dan besien wie
hi is. ende als hi hem wel besien heeft den gront van sijnre herten dan
beghint hi te weenen tranen. ende om dat hi niet verliese sine pine so heb
icker die cupe onder geset om die dropelen te gaderne. vanden welcken
penitencie wel can maken haer loge. In dat vat was magdalena gebaedt ende
sinte pieter ende veel andere. ende daer bi wilstu ghenesen du moets alsoe
gepurgeert sijn Vrou seide ic waert v wil mi daer te leedene ic souder gaerne
gaen. want sonder v en doech icker niet Ic wilt wel seit si gaet voren du
suls mi daer vinden Nu seg ic v dat ic daer ghinc ende daer vant icse: maer
[69va] onder die wolcke was bedecht. Als ick daer quam ic vant die cupe die
niet half vol en was Vrouwe seide ic hier en is niet waters ghenoech om mi te
dwane Doe nam gracie eene roede en weet niet waen si haer quam ic peynsde dat
die selue roede was daer moyses inder woestinen die rootse sloech daer dat
water vte quam om den volcke van ysrahel. ende si wast oec. Mitter roede so
sloech si ende ter stont spranc dair water wt ende dat water liep in die cupe
maer de loop vant water was doer die oge alsoe ic seide Nu seyt si hebstu
waters genoech wilstu ghebaedt zijn sprinct in ic hebt di te passe gemaect
valter in tot ouer thoeft Doe sonder letten ghinc icker in ende dwoech mi van
als ic waen ic waer ghenesen had icker in geduert maer neen ick cort ghinc ic
daer wt. want luttel had ic geleert te badene lutte slachtick dauid die seyde
dat hi alle nachte sijn bedde nat maecte van tranen Als ic weder wt den bade
was gracye seyde tot my en moghestu niet gedogen een luttel waters om dijne
gesondichede. hoe sulstu dan mogen gedoghen die hage te lijdene die du
begeert hebs te lijdene die du scherper suls vinden dan van eerst Nu gaet
alsoestu wils ick sal sien hoe stout du sijn suls Een goet ridder als hi
gewont is geweest in tornoeye hi is dair na stouter ende [69vb] te
riddelijker Doestu soe dat wart my lief ende te lieuer sal ic dy helpen Maer
na dese reyse en sulstu mi niet meer sien ic scheyde van dy ic wille besien
watstu doen suls Als ic ditte ghehoort hadde wat gracie seyde doe wordic
iammerlic wederslegen. Ay lacen seide ic ketijf wat sal ic nv doen. waer sal
ic nv den eerste voet setten. ic wane nye pelgrim soe teynden rade was als ic
nv bin. o soete heere god helpt my ghi sijt die vpperste apple van mijnen
palstre. ic bidde v dat ic in v sien mach al waer mijn wech is. heylich
carbonckele clair die mijnen palster verlicht wijst my hoe ic gaen sal du
biste daer ic oeyt grote hope in hebbe gehadt. an dy roep ic. op dy ic my
verlate. helpstu my niet ic blijf verloren. niet dat ic alsoe riep ende badt
an mijnen apple Ic wat peynsende te wat inden ic die hage ghelaten hadde. ic
peynsde dat icker na soeken soude ende dat icse lichte geraken mochte ic
sette my rechttevoert te weghe. mar so drae als ic mijne dachuaert bestonde
vondic belet als hier na ghescreuen sal staen Hier eyndt het
derde boeck |
Toen toonde
Gratie me een hoge rots en op die rots stond een oog die grote tranen weende
en onder dat oog stond een kuip om die druppels te ontvangen. Ziet u die
kuip, zei gratie, ja ik, vrouwe. U moet, zei ze, daarin gebaad zijn om uw
wonden te genezen. Nu zeg me, zei hij, waarvan komt het water in dat oog, het
verwondert me en ook het water dat er uitkomt. Hoort, zei ze, die rots dat is
het hart die al willens de weg van zaligheid verlaten hebben die als een
steen verhard zijn in kwaadheid. Nu als ik hen een tijdje in zonden gelaten
heb vind ik het soms jammer van hen en laat hen dan goed zien wie zij zijn en
als ze zich goed de grond van hun harten bezien hebben dan beginnen ze tranen
te wenen. En omdat hij zijn pijn niet verliest zo heb ik er de kuip onder
gezet om die druppels te verzamelen waarvan penitentie goed haar loog van kan
maken. In dat vat was Magdalena gebaad en Sint Petrus en veel andere en
daarbij wil u genezen, u moet alzo gepurgeerd worden. Vrouwe, zei ik, was het
dat u me daar leidt, ik zou er graag gaan want zonder u deug ik niet. Ik wil
het wel, zei ze, ga voren, u zal me daar vinden. Nu zeg ik u dat ik daar ging
en daar vond ik haar, maar onder die wolk was het bedekt. Toen ik daar kwam
vond ik die kuip die niet half vol was. Vrouwe, zei ik, hier is geen water
genoeg om me te dweilen. Toen nam Gratie een roede en weet niet waarvan ze
het nam, ik peinsde dat het dezelfde roede was daar Mozes in de woestijn die
rots sloeg daar dat water uitkwam voor het volk van Isra‘l en het was het
ook. Met de roede zo sloeg ze en terstond sprong daar water uit en dat water
liep in die kuip, maar de loop van het water was door daar dat oog alzo ik
zei. Nu, zei ze, hebt u water genoeg wil u gebaad zijn, spring er in, ik heb
het u te pas gemaakt, val er in tot over het hoofd. Toen ging ik er zonder
letten in en dweilde me en toen ik meende dat ik genezen was bleef ik er in,
maar neen, al gauw ging ik daar uit want weinig had ik geleerd te baden en
weinig slacht ik David zie zei dat hij alle nacht zijn bed nat maakte van
tranen. Toen ik weer uit het bad was zei Gratie tot mij, kan u niet wat water
gedogen vanwege uw gezondheid hoe zal u dan mogen gedogen door die haag te
gaan die u begeert hebt te gaan die u scherper zal vinden dan eerst. Nu ga
zoals u wil, ik zal zien hoe dapper u zal zijn. Een goede ridder die in
toernooien gewond is geweest zal daarna dapperder en ridderlijker zijn. Doet
u zo dat was me lief en te liever zal ik u helpen. Maar na deze keer zal u me
niet meer zien, ik scheidt van u en zal zien wat u zal doen. Toen ik gehoord
had wat Gratie zei toen werd ik jammerlijk verslagen. Eilaas, zei ik,
ellendige, wat zal ik nu doen, waar zal ik nu de eerste stap zetten, ik waan
dat er geen pelgrim zo ten einde rade was als ik nu ben. O lieve heer God,
help me, ge bent die opperste appel van mijn pelgrimsstok, ik bid u dat ik in
u zien mag waar mijn weg is. Heilige karbonkel die helder mijn pelgrimsstaf
verlicht wijs me hoe ik gaan zal, u bent daar ik ooit grote hoop in heb
gehad. Aan u roep ik, op u die ik me verlaat, helpt u me niet blijf ik
verloren. Niet dat ik alzo riep en bad aan mijn appel, ik peinsde waar ik de
haag verlaten had en peinsde dat ik er naar zoeken zou en dat ik die licht vinden
mocht en zette mijn rechtervoet te wege, maar zodat als ik mijn dagvaart
bestond vond ik belet zoals hierna geschreven zal staan Hier eindigt
het derde boek. |
<houtsnede:
rechts de slapende pelgrim, links de pelgrim aan de oever van de zee met allerlei
mensen>
[70ra] Hier
beghint dat vierde boeck Nv sal ic v
seggen ghy heeren hoe dat ic in mijnen wech beled vant ende dat my meest an
gaet. want beede op berge ende in dale sach ic menich wonder dwelcke ic niet
al vertrecken en wille want het soude v ende my vernoeyen Nu dan als ic alsoe
ghinc doer enen wech die ick ghenomen hadde uoer my sach ic eene grote zee
dair veel wonders in te sien was. tempeest ende vreeselichede wasser altoos
in mannen ende wijuen lagen daer in al gecleet waer of dat enige lagen mitten
voeten opwaerts. andre stonden daer in al rechte. vanden welken enige hadden
vlercken ende scheen dat si vlieghen souden en ware dbelet van [70rb] dre
zee. sommighe sach icker oeck die biden voeten verwarret waren an langhen
grase dat inden gront wies. eenighe andere hadden verbonden die ogen ende
andere vele in misselijker manieren Als ick ditte sach grotelijc verwonderde
mi ende seere wordic vereent. O soete god seyde ic wat is ditte sulc dingen
en sach ic nye in onsen lande noch sulcke vissche: nv sie ic wel dat ic niet
vorder en mach ic moet weder keeren of ic moet hier verbeiden gracie gods
ende uwe grote genaden. tardic in die zee ic verdrincke. ga ic om so sal ic
verdolen Lieue here ic en weet wat doen of ghi en sent my uwe gracie Ten
lesten peynsde ic dat ick gaen wilde neffens den oeuer om te besiene of ic
vonde enich scip daer ick in ouer voere sonder verse |
Hier begint
dat vierde boek. Nu zal ik u
zeggen, gij heren, hoe dat ik in mijn weg beleid vond en dat me het meeste
aan gaat. Want beide op bergen en in dalen zag ik menig wonder wat ik niet
alle vertellen wil want het zou u en mij vermoeien. Nu dan toen ik alzo ging
op een weg die ik genomen had zag ik voor me een grote zee waarin veel
wonderen te zien waren. Tempeest en vreselijkheid was er altijd in, mannen en
wijven lagen daar in al gekleed of dat enige lagen met de voeten opwaarts.
Andere stonden daar al recht in waarvan enige hadden vlerken en scheen dat ze
vliegen zouden was er niet het belet van de zee. Sommige zag ik ook met de
voeten verwart aan lang gras dat in de grond groeide. Enige andere hadden de
ogen verbonden en veel andere in misselijke manieren. Toen ik dit zag
verwonderde ik me zeer en zeer werd ik benauwd. O lieve God, zei ik, wat is
dit voor ding, dat zag ik nooit in ons land nog zulke vissen: Nu zie ik wel
dat ik niet verder kan, ik moet weer keren of ik moet hier wachten op Gratie
God en uw grote genade. Ga ik in zee, ik verdrink, ga ik om zo zal ik
verdwalen. Lieve heer, ik weet niet wat te doen of ge zendt me uw Gratie.
Tenslotte peinsde ik dat ik naast de oever wilde gaan om te zien of ik enig
schip vond waarin ik zonder gevaar over vaar. |
<houtsnede:
rechts de slapende pelgrim, links de zee met op de oever Heresie met takkenbos,
en de duivel met netten en hoorn in de mond>
[70va] Te wege
sette ic mi rechteuoert ende begonste te ghane op dye riuaetse mair niet
lange so en ghinc ic ic en sach eene soe lelijke beeste dat soe wiese saghe nymmermeer
en quaem hijs te vreden Och mine siele beeft telcken als icker om peynse.
Dese beeste was soe wonderlic ende soe afgriselic dat icker niet of spreken
en dar. ende der bi heb icse geordineert hier te schilden sal om datse elc
die wille sien mach Dese beeste sach ic visschen in de zee sine netten had si
geworpen int water ende die roede hilt hi bider hant. enen horen hinc an
sinen hals ende een bondt coorden droech hi ende vliegende netten had hi
gespreedt op die zee Als hi mi comen sach begonste hi te tutene ende te
blasene ende sine letsen te gerede[70vb]ne om my te vane dat ick hem niet
ontgaen en soude Als ic sach sulke gereescap iammerlic worde ic veruaert.
want ic sach wel leedic doer stappans worde ic van hem gheuaen. Wat sal ic nv
doen quaden wech vinde ic. ic ducht ic nymmermeer scheyden en sal wt deser
plaetsen ghy en helpt my bi uwer gracien |
Te wege zette ik
mijn recht voort en begon te gaan op de passage, maar niet lang en zo ging ik
en zag een zo lelijk beest dat zo wie het zag hij was nimmermeer tevreden.
Och mijn ziel beeft telkens als ik er aan denk. Dit beest was zo wonderlijk
en zo afgrijselijk dat ik er niet van spreken durf en daarbij heb ik het
geordend hier te schilderen zodat elk die wil het zien mag. Dit beest zag ik
vissen in de zee en had zijn netten geworpen in het water en de roede hield
hij bij de hand. Een horen hing aan zijn hals en een bundel koorden droeg hij
en vliegende netten had hij gespreid op de zee. Toen hij mij komen zag begon
hij te toeteren en te blazen en legde ze gereed om mij te vangen zodat ik hem
niet ontgaan zou. Toen ik zulk gereedschap zag jammerde en werd erg bang.
Want ik zag wel ging ik door werd ik gelijk van hem gevangen. Wat zal ik nu
doen, een slechte weg vind ik. Ik ducht ik nimmermeer scheiden zal uit deze
plaats of ge helpt me bij uw gratie. |
<houtsnede:
rechts de slapende pelgrim, links de pelgrim bij de zee, die Heresie met
takkenbos met zijn staf verjaagt>
[71ra] In dien
punte sach ick comen gelopen een queene die een bos rijsen of een bos tacken
brocht op haren hals ende si ghinc al dansende achterwaert ende ouer dweers
sach si op my. want si was schelue Als si bi my was seyde si geeft v op wie
si di seide ic. ick bin seit si in effene wegen een tumelen een subben. ic
heet die sheluwe heresie die stappans als mijn vader blaest ga ic wt die
pelgrim arresteren om hare male te nemene ic hate malen bouen alle dingen dat
sal ic di wel tonen want dine male sal ic di nemen op dat ic can in die
bellekijne sie ic gescrifte. die na mijnen ogen niet te recht gescreuen en
zijn Swijcht seyde ic vermaledide queene tghescrifte is gerechtich ende goet
maer want mit scheluwen ogen en mach [71rb] men niet rechte sien. neen seit
zij my en roect. ic wille dat die letteren gecorrigeert sijn na mijn gesichte.
gelijc dat ic ga verkeert ende dat ic niet en ga als andre queenen Nu segt mi
seide ic bistu die quene die te templiers dades te viere ia ic seit si. Ende
waer bi seide ic loepstu my dus vreeselic op Hoe waenstu seit si soe starc
zijn als augustijn was Neen ic seker seyde ic. maer na dien dat v een man
verwonnen heeft mi dunct du en souts niet soe stout sijn teghen mannen. Ha
seit si. si en hebben niet alle gelijke cracht Ic hebber sijndert menich
verwonnen die ic ontmaelt hebbe haer ondancs ende also sal ic di doen Nu
coemt voirt ende gheeft mi dine male By lode seyde ic. ic en sal Doe liep si
op my mit quaden moede. ende ic duchte dat si mine male [71va]
ghenomen soude hebben. maer ick weerde my ende sloechse mit mijnen palstere
alsoe seere dat si moeste rumen dye plaetse. Doe openbaerde haer te my gracie
gods ende seide dat ic wel gedaen hadde dat ic my verweert hadde ende dair om
soude se my wijsen den wech ende mit my gaen. O vrouwe seide ic groten danc
seg ic v. recht nv waer ic verloren en had di nv niet te mi ghecomen. Die
afgriselijke beeste hadde my ontsint. ende die vreselijke zee oec heeft my
tonder. ende noch en weet ic niet wat dese dinghen bedieden ghi en segghet
my. ende daer om bid ic v dat ghi my daer of informeert. Men mach wel gaen seit
si al sprekende gaen wi ende cort sal ic di seggen wat alle dese dinghen
bediede Nu seg ic dy dat wi leden sijn ouer alle die quade netten ende
stricken die deze quade beeste ghereet hadde ende te sijns ondancs nv al
gaende neffens dese zee seyde gracie tot my aldus Dese zee seit si dat is de
werelt dair altoos tempeest ende onrust in is om ydel glorie dier in waeit.
in dese zee soe swemmen ende gaen misselijke monsteren. Die sulcke hebben die
voeten opwaerts dat sijn dye ghene die geladen sijn mitten sacke van
ghierichede. dwelc niet behoeuelic en is inde zee want tghewichte dat zwaer
is doetet duycken inwaert ende sincken dat hi niet zwemmen en [71vb] mach.
sulc volc reken ic verloren tot ander tijt dat sijt al neder legghen Die
ander diestu sies rechte staen. daer of die sommighe vlercken hebben. wetet
seker dat die sijn gherechtighe luden die niet in dese werelt anders niet en
soeken dan horen nootdrutft. an gode alleene hebben zij haer leuen
menschelic. maer haer geestelic lijf weten si wel andersins te hebben dan
hier ende daer bi gaen si rechte. want in die zee zijn si bi noot saken maer
elder is haren wille. Die ghene die du sies verwarret mitten voeten dat sijn
recht wereltlijke luden die al haer herte ghestelt hebben in ydelheden ende
in wereltlijke dinghen. ende daer bi sijn si ghebonden int gras ic en weet
hoe si gheuliegen souden. si hebben genoech te doene an hem tontwarrene ende
te verlossene vanden crude. Die ghene die du sies die ogen verbonden ende
recht of si blint waren dat sijn recht sotte luden die anders niet en
ghelouen dan si sijn. al weten si dat die werelt vol is ende nochtan verlaten
si hem daer op die sotte mit enighe scoenheit die si hebben. vanden welke
salomon seyde dat alle ydelheit was in de epistele vander magdalenen daer mede
sijn si verblint die ghene die du daer sietste. ogen hebben si daer si niet
mede en sien om die ydele glorie diet hem beneemt bi prosperiteyt ende
auenture [72ra] Sy sijn
in vreesen. du sies wel wat soudicker meer of seggen. maer wilstu weten
vander vreeselijker beesten die dair vischt in die zee die beeste is geheeten
satanas die altoos sijn macht doet om te crijghene alle die in dye zee sijn.
sijn ghewant dat sijn sijne temptacien daer mede dat hi elcken tempteert.
aldus als hem yement consenteert stappans is hi mitten ingeuene geuaen ende
dan trect hijne op om mit hem te draghene. maer om dat hijse niet also lichte
gecrijgen en can daer bi heeft hi gheleert letsen maken ende netten om te
visschene ende om te vangene die goede contemplatiue sijn Vogelare is hi
geworden om dy te vangene nyemant en salre liden op dat hi mach hi en sallene
arresteren nye en saechstu spynne soe veel netten maken om die vliegen te
vangene als hi doet om die visschen te vangene dat sijn die menschen ende te
belette. maer seker die vroet ware ende een luttel crachten had ia die cracht
van eenre vliegen om al sijn wachten en gaue ic niet een caf. al sijne dingen
sijn al niet ende anders niet dan een nette van enre spynnen dat breect al
daer een grote vliege an comet Ende daer af seijt jeronimus dat nyement van
hem verwonnen en is hy en wille. want cranc is hi ende alle sijn letsen. maer
dair bi en seg ic niet du en suls dy altoos wachten van hem. [72rb] want hy
heef duysent consten om den mensche te bedriegene die du sies ende duysent
consten die du niet en sies Somtijt verschijnt hi hem ende doet an een
gemaect aensichte om tvolc te bedriegene valschelic ende schijnt dat hi recht
een engel is al vol claerheden ende dat hi node yement bedriegen soude. ende
daer by wacht dy van hem hi is die ghene daer sinte pieter of seyt hi is die
altoos waect ende peynst hoe hi elken bedriegen sal Soudic dy al vertellen
hoe menich onnosel scaep dat hi heeft gedoot hoe menich lam dat hi vander
borst heeft geteert ende verworcht. dus wacht dy dat bid ic dy |
Op dat punt
zag ik een kwee aan komen lopen die een bos rijs of een bos takken bracht op
haar hals en ze ging al dansend achterwaarts en over dwars keek ze naar mij
want ze was scheel. Toen ze bij me was zei ze, geef u over. Wie bent u, zei
ik. Ik ben, zei ze, in effen wegen een tuimelen, een dubben (?) Ik heet die
schele ketter die gelijk als mijn vader blaast ik uit ga om die pelgrim te
arresteren om zijn bedelzak te nemen, ik haat bedelzakken boven alle dingen
en dat zal ik u wel tonen want uw bedelzak zal ik u nemen zo ik kan. In die
belletjes zie ik geschrift die naar na mijn ogen niet te recht geschreven
zijn. Zwijg, zei ik, vermaledijde kwee, het geschrift is gerechtig en goed,
maar met uw schele ogen kan men niet goed zien. Neen, zei ze, mij een zorg,
ik wil dat die letters gecorrigeerd worden naar mijn gezicht gelijk dat ik
verkeerd ga en dat ik niet ga als andere kween. Nu zeg me, zei ik, bent u die
kwee die tempeliers in het vuur deed, ja ik, zei ze. En waarbij, zei ik,
loopt u me aldus vreselijk op. Hoe waant u, zei ze, zo sterk te zijn als
Augustus was. Neen ik, zeker, zei ik. maar na dien dat u een man overwonnen
hebt lijkt me dat u niet zo dapper bent tegen mannen. Ha, zei ze, ze hebben
alle niet gelijke kracht. Ik heb er sinds menige overwonnen die ik van hun
mali‘n ontdaan heb en tegen hun wil en alzo ik u zal doen. Nu kom verder en
geef u me uw bedelzak. Bij God, zei ik, ik zal niet. Toen liep ze naar me met
een kwaad gemoed en ik duchtte dat ze mijn bedelzak genomen zou hebben, maar ik
verweerde me en sloeg haar zo zeer met mijn pelgrimsstaf dat ze de plaats
moest ruimen. Toen openbaarde zich tot mij Gratie Gods en zei dat ik goed
gedaan had dat ik me verweerd had en daarom zou ze me de weg wijzen en met me
gaan. O vrouwe, zei ik, zeer bedank ik u. Recht nu was ik verloren was u nu
niet tot me gekomen. Dat afgrijselijke beest had me ontstemd en ook die
vreselijke zee heeft me te onder en nog weet ik niet wat deze dingen
betekenen, ge zegt het mij en daarom bid ik u dat ge me daarvan informeert.
Men mag wel gaan, zei ze, al sprekende gaan en kort zal ik u zeggen wat al
deze dingen betekenen. Nu zeg ik dat wij gegaan zijn over al die kwade netten
en strikken die dit kwade beest gereed had en tegen zijn wil en nu al gaande
naast deze zee, zei Gratie God tegen mij aldus: Deze zee, zei ze, dat is de
wereld daar altijd tempeest en onrust in is om ijdele glorie die er in waait.
In deze zee zo zwemmen en gaan misselijke monsters. Sommige hebben de voeten
opwaarts en dat zijn diegene die geladen zijn met de zak van gierigheid wat
niet nodig is in de zee want het gewicht dat zwaar is laat ze duiken naar
binnen en zinken zodat hij niet zwammen kan. Zulk volk reken ik verloren tot
andere tijd dat zij het al neer leggen. Die ander die u ziet recht staan
waarvan sommige vlerken hebben en weet het zeker dat die zijn oprechte lieden
die in deze wereld niets anders zoeken dan hun nooddruft. Aan God alleen
hebben zij hun leven menselijk maar hun geestelijk lijf weten ze wel
anderszins te hebben dan hier en daar gaan ze recht. Want in die zee zijn ze
bij noodzaak, maar elders is hun wil. Diegene die u met de voeten verward
ziet dat zijn echte wereldlijke lieden die al hun hart gesteld hebben in
ijdelheden en in wereldlijke dingen en daarbij zijn ze gebonden in het gras.
Ik weet niet hoe ze vliegen zouden, ze hebben genoeg te doen om zich te
ontwarren en te verlossen van de kruiden. Diegene die u ziet die ogen
verbonden en recht of ze blind waren dat zijn recht zotte lieden die niets
anders geloven dan ze zijn. Al weten ze dat de wereld vol is en nochtans
verlaten die zotten zich daarop met enige schoonheid die ze hebben. Waarvan
Salomon zei dat alle ijdelheid in het epistel van de Magdalenen was en
daarmee zijn ze verblind diegene die u daar ziet. Ogen hebben ze waar ze niet
mee zien om die ijdele glorie die het hen beneemt bij voorspoed en avontuur. Ze zijn in
vrees. U ziet wel en wat zou ik er meer van zeggen. Maar wil u weten van het
vreselijke beest die daar in de zee vist, dat beest is geheten Satan die altijd
zijn macht doet om te krijgen alle die in uw zee zijn. Zijn touwwerk dat zijn
zijne verzoekingen waarmee dat hij elk verleidt. Aldus als hem iemand
toestemt gelijk is hij met het ingeven gevangen en dan trekt hij hem op om
met hem te dragen. Maar omdat hij ze niet alzo lichte krijgen kan heeft hij
daarbij geleerd knopen te maken en netten om te vissen en om te vangen die
van goede beschouwing zijn. Vogelaar is hij geworden om u te vangen, niemand
zal er gaan zodat hij kan en hij zal hem arresteren, nooit zag u spinnen zo
veel netten maken om die vliegen te vangen als hij doet om die vissen te
vangen, dat zijn de mensen en te beletten, maar zeker die verstandig zijn en
wat krachten hebben, ja, de kracht van een vlieg om hem af te wachten geef ik
geen kaf. Al zijn dingen zijn al niets en niets anders dan een net van een
spin dat al breekt als daar een grote vlieg aankomt. En daarvan zei Sint
Hi‘ronymus dat niemand van hem overwonnen is als hij wil. Want zwak is hij en
al zijn knopen. Maar daarbij zeg ik het u niet, u zal zich altijd wachten van
hem want hij heef duizend kunsten om de mens te bedriegen die u ziet en
duizend kunsten die u niet ziet. Soms verschijnt hij aan hem en doet aan een
gemaakt aanzicht om het volk vals te bedriegen en schijnt dat hij recht een
engel is al vol helderheid en dat hij node iemand bedriegen zou en daarbij
wacht u zich van hem, hij is diegene daar Sint Petrus van zegt, hij is die
altijd waakt en peinst hoe hij elk bedriegen zal. Zou ik het u al vertellen
hoe menig onnozel schaap dat hij heeft gedood en hoe menig lam dat hij van de
borst heeft verteerd en gewurgd, dus wacht u dat bid ik u. |
<houtsnede:
rechts de slapende pelgrim, links de pelgrim met Jonchede>
[72va] Mit dat
gracie aldus mit mi sprac sach ic comen een ionghe ioncfrouwe seer schone al
spelende mit eenen caesballe ende hair voeten waren bepluymt. tot haer wilde
ic spreken Ioncfrouwe seide ic waer of diendi dat ghi v so soetelic gelaet
Wistu seit si waer of dat ic diene luttel noch vele soutstu spreken. maer du
souts dy van my veruaren. nochtan ioncfrouwe seide ic sijt ghi soe edele
waerdy te cope men soude v niet mogen volprijsen seker seys zij Dus segts
waer maer datmen mi besichde tamelijke maer dat ware al te starc te doene
luden van putertieren sinne. ic heet ionchede die om alle dangier niet en
geue een stroe. ic gae ic springhe ic danse ic worstele ic werpe den steen
ende luttel bin ic te wets graften ouer te sprin[72vb]gen in boghaerden ende
stappans op die bome te clymmene. sonder redene en bin ic niet gepluymt an
mijn voeten also du sies mijne voeten draghen my daer ic wille Azael eens
iaers hadde gepluymde voeten mair hi becoft harde diere. te grote lichtheit
en is somtijts niet goet. beter is een vroet man mit zwaren voeten dan vier
sotten mit vlieghende voeten. Ende daer by ordineerde eens iaers de heylighe
kercke dat nyement en worde ghestelt of geordineert om dye kercke te
regierene hy en hadde lodine voeten om op te gane soe dan daer af bin ick
gepriueert ende beschermt Een colue moet ic hebben om mede te sollene ende
een stoed gene andre crootse en gebaest my heb icse dat wart dulhede. want
mijne voeten en souden niet [73ra1] connen gedueren van lopene.
noch en heb ics niet genoech ic rolle ick dobble ic spele te tafelen. ende al
om soeck ic mijn solaes mit mijnre colue ende in mijnen bal heb ick meer
spels dan in al dat my vader ende moeder leeren. gheen ander sorge en heb ick
dan om mijn spel ende dat is al mijn studacie Diendi seide ick el nyewer of
Dat suldy wel weten seit si cortelic. want als nv sal ic torsen ende draghen
doer dye zee. My dragen seide ic cleene ioncfrouwe. wat is dat ghi segt ghy
sout node [73rb1] last willen dragen. nochtan seit si sal ic di dragen of
suls cort vinden die ghene die dy dlijf sal nemen. in latijne heetmense mors
Ende wat is mors seyde ic Dat sulstu seyt si wel weten alstu outheden suls
hebben ghesien Ende waer seide ic is outhede ende wat eest. du sulstet wel
weten maer noch niet. gheeft hier v handt ic wille vlieghen ende doer die zee
sal ic di draghen dair sulstu sien veel wonderlicke ende vreemde dinghen op
dattu niet te zeere en slaeps |
Met dat Gratie
aldus met me sprak zag ik een zeer mooie jonkvrouw komen al spelende met een
kaatsbal en haar voeten waren bepluimd. Tegen haar wilde ik spreken.
Jonkvrouw, zei ik, waarvan dient ge dat u zo lieflijk gelaat. Wist u, zei ze,
waarom dat ik u weinig of veel zou spreken, maar u zou van mij meer
schrikken. Nochtans jonkvrouw, zei ik, ge bent ge zoÕn edele waar te kopen,
men zou u niet mogen volprijzen, zeker, zei zij. Dus zeg het waar, maar dat
men mij tamelijk gebruikte, maar dat was al te goed te doen lieden van
goedertieren zin. Ik heet jonkheid die om alle gevaar geen stro geef, ik ga,
ik spring, ik dans, ik worstel, ik werp de steen en weinig hoef ik te weten,
grachten overspringen, in boomgaarden en gelijk op de bomen te klimmen. Niet
zonder reden ben ik aan mijn voeten gepluimd zoals u ziet, mijn voeten dragen
me daar ik wil. Azrael had eens per jaar zijn voeten gepluimd maar hij
bekocht het erg duur. Te grote lichtheid is soms niet goed. Beter is een
verstandig man met zware voeten dan vier zotten met vliegende voeten. En
daarbij ordineerde een jaar de heilige kerk dat niemand gesteld of
geordineerd wordt om de kerk te regeren, hij had dan loden voeten om op te gaan
en zo ben ik daar dan van beroofd en beschermd. Een kolf moet ik hebben om
mee te sollen en een plaats, geen ander kruis gebiedt me want dat was
dolheid, want mijn voeten zouden het lopen niet volhouden. Nog heb ik niet
genoeg, ik rol, ik dobbel, ik speel te tafel en alom zoek ik mijn solaas en
met mijn kolf en in mijn bal heb ik meer spel dan in al dat me vader en
moeder leren. Geen andere zorg heb ik dan om mijn spel en dat is al mijn
studie. Dien ge, zei ik, nergens anders voor? Dat zal ge wel weten, zei ze
kort, want als nu zal ik u torsen en dragen door de zee. Me dragen, zei ik,
kleine jonkvrouw, wat is dat ge zegt, ge zou node last willen dragen.
Nochtans, zei ze, zal ik u dragen of zal gauw diegene vinden die u het lijf
zal nemen. In Latijn noemt men ze mort. En wat is mors (dood), zei ik. Dat
zal u, zei ze, wel weten als u oudheid gezien zal hebben. En waar, zei ik, is
oudheid en wat is het. U zal het wel weten, maar nog niet. Geef hier uw hand,
ik wil vliegen en door de zee zal ik u dragen en daar zal u veel wonderlijke
en vreemde dingen zien zodat u niet te zeer slaapt. |
<houtsnede:
rechts de slapende pelgrim, links de pelgrim op de rug van Jonchede boven de
zee, in de zee Tribulacie met tang en hamer>
[73ra2] Doe sonder
letten nam si my op haren hals ende begonste te vliegene bouen die zee. niet
wel en was ic versekert om die grote stromen die ic onder my sach. ende dat
si int water doepte telken als si wilde. in groter vresen bracht zij [73rb2]
mi dicwile bi harer dulhede. Cirtym caribdim stillam bitallasym syerenam ende
alle andre vreesen vander zee dede si my gedogen. Ende en weet di niet wat
bediede. Dese cirtym ende dandre ic saelt di seggen Cirtes dat is propren
wille die gelijc sande is vergadert maect enen berch in die zee. dat alsmer
doere waent lijden men is gearresteert. saghic enigen mensche die in hem
seluen so vele sijns willen volchde dat hy niet doen en wilde als een andere
ic soude segghen het is sant dat hem tast in die zee. ende beneemt den wech te
lijdene doere dat is cirtes de vreselijke caribdis dat is die vroetscap
vander werelt. sulke dingen altoos veranderen ende nijmmermeer en houden si
hem in eenen state Gedinct v yet van salomone hoe dat hijt al doersochte ende
hoe hijt al rekeent ouer ydelhede ende pijne. An sine exempelen moechdy
verstaen dat alle tbedrijf van deser weerelt is een recht caribdis ende een
vreese sonder verlaet In stilla et vitalloso So eest oec vreeselic zwemmen.
Stilla heet Beieghentheit ende Silallosum. medespoet dat sijn engiene daer
auenture haer wiel mede keert Bitallosus doet op halen ende stilla doet neder
vallen alsomen sien mach an die weghen. Aduersitas doet als stilla want als
yement doer hem lijdt hi is gehort ende gesteken ende in die vloet vander zee
geexponeert. dats eene vreese die vele luden seere duchten ende node comen si
aldaer. maer niet min en is dander te duchtene diet wel mercte want houdende
antreckende ende smerende is die rijchede ende [73vb] dese eer vander werelt
dat wonder is datter enich ontgaet die doir hem lijdt Syrena dat is werlic
solaes dat bi sinen soeten sange die sciplude an hem trect ende doet hem
laten den goeden wech. dats eene vreese dair my ionchede meer in voerde. ic
wane si vreese minde of dat si mi haette ter doot |
Toen zonder letten
nam ze me op haar hals en begon te vliegen boven die zee. Niet goed was ik
verzekerd vanwege die grote stromen die ik onder me zag en dat ze in het
water dook telkens als ze wilde. In grote vrees bracht zij me vaak bij haar
dolheid. Tussen Scylla en Charybdis of tussen twee kwaden en alle andere
vrezen van de zee liet ze me gedogen. En weet u niet wat het betekent. Deze
Cirties en de andere, ik zal het u zeggen. Scylla dat is propere wil die
gelijk zand is verzameld maakt een berg in de zee dat als men erdoor meent te
gaan men is gearresteerd. Zag ik enige mens die in zichzelf zoveel zijn wil
volgde dat ze niet doen willen zoals een ander zou ik zeggen, het is zand dat
hem aantast in de zee en beneemt de weg er door te gaan, dat is Scylla. De
vreselijke Charybdis dat is die wetenschap van de wereld die sommige dingen
altijd verandert en nimmermeer houden ze zich in een vorm. Gedenkt u iets van
Salomon hoe dat hij het al doorzocht en hoe hij het al rekent voor ijdelheid
en pijn. Aan zijn voorbeeld kan ge het hele bedrijf van deze wereld verstaan
en is een echte Charybdis en een vrees zonder verlaten. In Scylla en vitale
filosofie. Zo is het ook vreselijk zwemmen. Scylla heet bejegend-heid of
gedragen tegenover en Silallosum medespoed, dat zijn werktuigen waar avontuur
haar wiel mee draait. Bitallosus laat ophalen en Scylla laat neer vallen alzo
men zien mag aan het wegen. Adversitas of tegenovergesteld doet als Scylla
want als iemand door hem gaat wordt hij gehort en gestoken en in de vloed van
de zee bloot gesteld is een vrees die veel lieden zeer duchten en node komen
ze aldaar. Maar niet min is de andere te duchten die het wel merkte want
houdend, aantrekkend en smerend is de rijkheid en deze eer van de wereld dat
het een wonder is dat er enige ontgaat die door hem gaat. Sirene dat is
wereldlijk solaas dat bij haar zoete zang de scheepslieden tot zich trekt en
laat hen de goede weg verlaten. Dat is een vrees daar me jonkheid meer in
voerde. Ik waan ze vreesde het minder of ze haatte me ter dood. |
<houtsnede:
rechts de slapende pelgrim, links zelfde voorstelling als op fol. 73r>
[74ra] Nv seg
ic v Als si mi aldus lanc droech ter lufter side sach ick een ander queene
die reet op die zeebaren die hadde een vel voer haer geschorst ghelijc enen
smyt. enen hamer hadde si in die een hant ende een tange daer mede dat si my
van verren dreechde. Nu toeft seyt si beedt of niet meer en sulstu ghedregen
sijn du moets leeren zwemmen ghelijc dat andre doen in die zee. Doe wilde ic
weten wie si was ende haren name Segt my seyde ick wie du bist ende waer af
du diens ende waer bi du mi soe dreyges ende ic di niet misdaen en hebbe. Doe
antwoerde si mi mijnen hamer seit si mijne tange ende mijn vel die toenen wel
wie ic bin het sijn instrumenten om mede te smedene my en ghebrect mar een
haenbelt. hebstu eenen [74rb] soe heb ic wel gheuaren want ic salre op
smeden. ende en hebstu ghenen soe hebstu qualic geuaren mijn slach en sal
niet vermijden hy sal op dy vallen als op een haenbelt. Doe worde ic
peynsende om het edele wambaeys dat my gracie eerst gaf dair een haenbilt in
stont. mair lacen doe waest te spade want ic en had niet an. al te spade comt
een ridder wapenen als hi in tornoeye is harde cort wist ic wel Ic bin seit
si die smestere vanden hemele die hier make ende smeede de cronen ende
dmotael dair ic mede wercken wille. ic proeft ic slaet ende smeedt ende
steect in die forneyse om te wetene van wat mijnen dat is somtijt neem ic
bijder tangen ende ic slaedt al plat ende dan vergader ict wedere tgoede
mottael maeck ick betere ende tquade maeck [74va] ic argere Tribulacie bin ic
geheeten mynen hamer heet persecucie dair ic den menigen mede sla mit so
groten slaghen op dat hi gheen wambaeys an en heeft dat memorie draghet hi is
verloren. iob eens iaers ende veel andere waest wel noot want en hadden si
twambaeys niet an ghehad mitten aenbilte die grote slagen die ic sloech hadse
mit allen onteert. mijne tange dat is die anxt ende die smerte die soe vaste
parst dat verwarrende herte dat hem dunct of hi geparst ware in een parsse
vanden welcken men siet dicwile bi parssen die tranen wt druypen doer dat
conduyt. dwelcke is een teyken vander droefheit. dat vel daer ic af make mijn
schortcleet dat heyt confusie ende schande. want als ic yemende soe seere
geslaghen hebbe dat hi steruen moet eest int geestelijke of int waerlijke ter
stont sijn vel moet becoopen bijder schaemten die ic hem doe. want bider
kennisse vanden velle kent men wel den ghenen die ic persequere wel mach men
sien an sijn gelaet dat hi tsijns ondanckes is in mijn handen. schande heeft
hijs maer daer om en gheue ic niet mijn schoertcleet maec icker of om mede te
smedene. want te meer schaemten dat een man heeft te meer vint hi
persecucien. hebstu sulc een vel dat sal ic weten ic salre mijn schoortcleet
of maken ende dan sal ic te stoutelijker [74vb] op di slaen. sijstu edele du
suls breken of du suls harde bol luden In edelheden en is anders niet dan
murmuracie als mer op slaet met harden dingen. ic weet wel ouer lanc waest my
gecommitteert also te proeuene Adonay die gaefs my commissie als hi my
smedetingge maecte vanden hemele Thoent mi seidic oftu wair segts laet sien
dijne letteren ende dyn macht Doe stac si haer hant in haren boesem ende trac
daer wt een lettere ende seide sietse hier. ende en hebstu niet genoech an
dese ic hebbe noch een andere van eenen anderen meester Die wil ic oec sien
seide ick. alle beede die letteren las ic. die eerste lettere sprac aldus
Adonay coninc van iusticien wyens macht nyement ontgaen en mach. de grote
coninc der natueren ende wiens rijke eewelijke geduert an onser geminder
tribulacien saluyt Corts hebben wi verstaen dat die stiefmoeder van virtuten
dats prosperiteyt heeft an geslegen an onse werelt ende heeft onsen
soudenieren die caproenen ouer taensichte gehaelt ende haer wapenen genomen
bokelaer ende zwaert ende wiltse verleeden sonder sparen te verhangene an die
instrumenten van blijscappen. ende noch meer dat si ghedeelt heeft die
prouancie die wi ende gracie hadden geleyt in diuersen laeden luttel hadden
wi enige casteelen wy en hadder ligghende veel vaten al [75ra] vol van
tresoire van hemelrijke. dat was dat soete vloeyen van onser gracien. dwelcke
vele meerder tresoir is dan enich tresoer van goude of van siluere. dus so
heeten wi di ende beueelen dattu gaes al doert lant ende dattu soecks
proesperiteit ende slaetse soe seere dat si nymmermer tegen ons en rebelleere
noch rebel si. oec hieten wi di dattu alle die gene die du vints dye den
craproen voer daensichte hebben die welke prosperiteit verbonden heeft:
steecse ende slaetse soe vreeselijke dat si hem haer ogen ontbinden dat si
mogen sien opwert. ende voert sijn hare wapenen gebroken of versleten dattu
se vermaecs ende doetse hem luden an doen sonder letten. ende voert beuelen
wi dattu alle solaes ende weerlijke bliscap in dijnen handen houts ende dattu
van daer niet en sceeds voer der tijt datstuyt al benomen hebs want wi en
willen niet dat onse seriante of dienres alsoe sijn verhangen. wi geuen di
oec macht dattu gaes besien al om onse vaten of zij waen sijn of ydele.
alstuere op slaes si sullen clincken want si en sijn niet vol. Hyer of gheuen
wy dy volle macht. ende ghebieden hem allen dat si di hier in sijn onderdaen
Dit was gedaen int iaer ende opten dach als adam versteken was Dandere
commissie suldy horen die en is niet al sulc. Sathanas vyant van adams [75rb]
geslachte coninc ende heere van alre quaetheden ende persequerer van alre
doghet saluyt Verstaen hebben wi cortelic dwelc ons niet wel en genoecht
adonays serianten tegen ons soe verheffen dat si ontfaen willen sijn ter
stede dair wi wt gesteken waren ende na dat wi verstaen elc heeft genomen
palster ende male seggende dat si den wech sullen gaen in pelgrimagien tot
daer. Om dwelcke wi di gheuen mandement dattu dair gaes sonder letten ende
slaet sonder sparen alle die ghene dye du darwaerts siets clymmen. ende soe
wat dattu vints vanden haren noch meer dan du ioppe daets wien dattu naems al
dat hi hadde. neemt hem luden palster ende male ende steect hem hair tange in
haren balch soe dat hem wt hangen die darmen ghelijc iudase ende doetse
verhanghen an sijn strop. hier of gheuen wi di macht. Dit was ghedaen int
saysoen dat die coninc vanden ioden den dief dede clymmen int paradijs |
Nu zeg ik u,
toen ze me aldus lang droeg zag ik aan de linker kant een andere kwee die
reed op de zee baren en die had een vel voor haar geschort gelijk een smid,
een hamer had ze in die ene hand en een tang waarmee dat ze me van ver
dreigde. Nu wacht, zei ze, beide niet meer en zal u gedragen worden, u moet
leren zwemmen gelijk de andere doen in de zee. Toen wilde ik weten wie ze was
en haar naam. Zeg me, zei ik wie u bent en waarvan u dient en waarom u me zo
dreigt en ik u niets misdaan heb. Toen antwoorde ze me, mijn hamer zei ze,
mijn tang en mijn vel die tonen wel wie ik ben, het zijn instrumenten om mee
te smeden, me ontbreekt maar een aambeeld. Hebt u er een dan heb ik goed
gevaren want ik zal er op smeden en hebt u er geen dan hebt u slecht gevaren
en mijn slag zal u niet vermijden, hij zal op u vallen als op een aambeeld. Toen
dacht ik aan het edele wambuis dat gratie God me eerst gaf. Maar helaas toen
was het te laat want ik had het niet aan. Al te laat komt een ridder een
wapen erg te kort en dat wist ik wel. Ik ben, zei ze, de smeedster van de
hemel die hier maakt en smeedt de kronen en het metaal waar ik mee werken
wil. Ik beproef het en sla het en smeedt en steek het in het fornuis om te
weten van wat mijnen, dat is soms neem ik het bij de tang en ik sla het al
plat en dan verzamel ik het weer en het goede metaal maak ik beter en het
kwade maak ik erger. Tribulatie of narigheid ben ik geheten, mijn hamer heet
vervolging waar ik menigeen mee sla met zulke grote slagen omdat hij geen
wambuis aan heeft dat Memorie draagt, hij is verloren. Job een jaar en veel
andere hadden het wel nodig want hadden ze het wambuis niet aan gehad met het
aambeeld had ik ze met de grote slagen die ik sloeg op het aambeeld met allen
onteerd. Mijn tang dat is de angst en de smart die zo vast perst dat verwart
het hart dat het hem lijkt of hij geperst wordt in een pers waarvan men vaak
ziet met het persen de tranen uitdruppelen door dat kanaal wat een teken van
droefheid is.Dat vel waarvan ik mijn schortkleed maak dat heet verwarring en
schande. Want als ik iemand zo zeer geslagen heb dat hij sterven moet, is het
in het geestelijke of in het ware terstond zijn vel moet bekopen bij de
schaamte die ik hem doe. Want bij de kennis van het vel kent men wel diegene
die ik goed persen mag en ziet men aan zijn gelaat dat hij tegen zijn wil in
mijn handen is. Schande heeft hij, maar daarom geef ik niet, mijn schortkleed
maak ik er van om mee te smeden want te meer schaamte dat een man heeft te
meer vindt hij achtervolging. Hebt u zoÕ n vel dat zal ik weten, ik zal er
mijn schortkleed van maken en dan zal ik des te dapper op u slaan. Bent u
edel, u zal breken of u zal erg bol luiden. In edelheden is niets anders dan
gemurmel als men er op slaat met harde dingen. Ik weet wel dat het lang
geleden me bevolen was alzo te beproeven. Jehova die gaf me opdracht toen hij
me smidse van de hemel maakte. Toon me, zei ik, of u waar zegt, laat zien uw
brieven en uw macht. Toen stak ze haar hand in haar boezem en trok daaruit
een brief en zei; ziet hier en hebt u niet genoeg aan deze heb ik nog een
andere van een andere meester. Die wil ik ook zien, zei ik, alle beide die
brieven las ik. De eerste brief sprak aldus: Jehova, koning van justitie
wiens macht niemand ontgaan mag, de grote koning van de natuur en wiens rijk
eeuwig duurt aan onze beminde Tribulatie saluut. Net hebben we begrepen dat
de stiefmoeder van denkbeelden, dat is voorspoed, heeft onze wereld
aangeslagen en heeft onze soldaten de mutsen over het aangezicht gehaald en
hun wapens genomen, beukelaar en zwaard en wil haar verlenen zonder te sparen
die instrumenten te hangen van blijdschappen en nog meer dat ze het proviand
verdeeld heeft die wij en Gratie gelegd hadden in diverse laden, weinig
hadden en enige kastelen en we hadden er liggen veel vaten al vol van
schatten van het hemelrijk. Dat was dat zoete vloeien van onze gratie welke
veel groter schat is dan enig schat van goud of van zilver. Dus zo zeggen wij
u en bevelen dat u gaat al door het land en dat u voorspoed zoekt en sla het
zo zeer dat ze nimmermeer tegen ons rebelleert nog rebels is. Ook zeggen wij u
dat u al diegene die u vindt de muts voor het aanzicht hebben die voorspoed
verboden heeft: Steek ze en slaat ze zo vreselijk dat ze hem haar ogen openen
en dat ze omhoog mogen kijken en voort zijn hun wapens gebroken of versleten
dat u ze vermaakt en doe hen aan doen zonder te wachten en voort bevelen we
dat u alle solaas en wereldlijke blijdschap in uw handen houdt en dat u van
daar niet scheidt voor de tijd dat het al benomen hebt want wij willen niet
dat onze bedienden of dienaars alzo zijn verhangen. We geven u ook macht dat
u gaat bezien al om onze vaten of zij vol zijn of leeg. Als u er op slaat
zullen ze klinken want ze zijn niet vol. Hiervan geven wij u de volmacht en
gebieden hen allen dat ze u hierin zijn onderdanig. Dit was gedaan in het
jaar en op de dag toen Adam verstoken was. De andere opdracht zal ge horen en
die is niet geheel zo. Satan, de vijand van Adams geslacht, koning en heer
van alle kwaadheden en vervolger van alle deugd, saluut. Verstaan hebben we
net wat ons niet goed vergenoegd dat JehovaÕ s bediende zich tegen ons zo
verheffen dat ze ter plaats ontvangen willen worden waar wij uitgestoken
waren en naar dat wij verstaan dat ze een pelgrimsstaf en bedelzak hebben
genomen en zeggen dat ze de weg zullen gaan in pelgrimage tot daar. Waarom
wij mandement geven dat u daar gaat zonder letten en sla zonder sparen alle
diegene die u derwaarts ziet klimmen en zo wat u vindt van hen en nog meer
dan u Job deed wie dat u nam alles dat hij had, neem die lieden de
pelgrimsstaf en bedelzak en steek hen de tang in hun buik zodat de darmen hen
uithangen gelijk Judas en laat ze hangen aan zijn strop. Hiervan geven we u
de macht. Dit was gedaan in het seizoen dat de koning van de Joden die dief
in het paradijs liet klimmen. |
<houtsnede:
rechts de slapende pelgrim, links pelgrim wordt, drijvend in de zee, geslagen
door Tribulacie>
[75va] Als ic
dese commissie wel besien hadde ic voudese ende gafse haer weder Ende ic
seide met welker commissie wilstu die serianten vereren van beiden want sij
en trecken niet beide tot eenen fine Als ic seide si vp dij slaen sal met
hameren alsdan mogestu weten met welcker ic werke want kicstu of sprekestu
een wordt sonder altoes gode danckende. so mogestu verstaen dat ic wercke
metter eerster maer Verkeerstu dine manire gode ondanckende of sinen heiligen
ende du dinen mael of does ende den palster vallen laets soe mogestu dan oick
weten dat ict doe metten viant So dan sonder meer het houdt an di met welcker
ic wercken sal want recht alsoe ick vijnde int herte vanden mensche alsoe
wercke ic nae dat ic die materie [75vb] vijnde gedisponeert soe werck ic
diuerselic Nv wacht di niet langher en mach ic mi onthouden van di te slane.
Staphans als si dit gesproken hadde so quam sij. ende hielt mi wel haer
belof. ende sloech my soe sere dat ic met allen viel in die zee Ionchede liet
my gaen ende vloech hare vaerde Doe sonder letten soude ic hebben verdroncken
en hadde gedaen mijn palster an hem hielt ic mi vaste want ic en conste niet
swemmen nochtan haddict wel geleert en had ic niet geweest te trage vele sach
icker seker die wel zwommen ende haer armen vuytrecten gheuende vanden haren
den armen dies noot hadden Ende vele anderen die hare voeten roerden. ende
gaerne ghingen varre pelgrimagien dat was die manier vanden swemmen die ic
daer sach in [76ra] die
zee. maer alsoe en swam ic niet want allene hielt ick my an mijnen palster
die bouen vlotte ende niet sincken en mochte Nv dan als mi dese smeetstere
alsoe voerde al slaende met haren hamere ende my also vaste hielt bedwongen
dat mi dochte dat ic in een parse laghe. soe grote droefhede had ic ter
herten dat zere luttel schielde ic en hadde nalicx laten vallen mijnen
palster Als ic my sach doe in alsulcke poncte. soe riep ic gode genade O
seidic soete scepper ontfarme mijns ende beswijct my niet ter noet Al heb ic
my bi ionchede langhen tijdt my ontgaen sottelic Lacen soete here het
berouwet my. ende sekere het mach my wel leedt sijn Want als ic voer my sach
die sotte ionchede. dijne gracie die mij gheleedde liet ic. ende liet my
dragen vander sottinnen in die zee Nu heeft sij my ghedregen ende sij heeft
my laten vallen iammerlijcke heb ic geuaren och soete here du en sijste my
geen bescut als du waerste noe in den tijdt vander diluuien. du sietste soete
here ic ben verloren weset mijn muer om in te scuwene dese smeedster of soete
here wilstuut selue niet doen doch gelieue di dat dine gracie noch si alsoe
si plach te sijne. Als ic also sprac mijne bedinge die smeetstere hoerde my
staphans ende seide. Na dat ic minen palster niet verloren en hadde ende an
go[76rb]de riep genade sij soude my geleiden tot gracien goeds. Ic ben seit
si recht ghelijck dat die wint die bladeren iaghet te gadere ende ouer sijde
als enich vpvliet. Als yemant valt hij heeft noedt dat hij ruste vint hy een
stede daer hij niet vertreden en werd ic ben die ghene die gheerne dat
ambocht doe alst noodt is ic castide ende sla die ic vijnde die te veil sijn
die ontweechde help ic te weghe: ende nemmermeer en voer ic te rusten voer ic
vonde stede daer icse decken mochte Sommighe iaghe ic ter hogher maiesteit
goids. sulcke andre tot sijnre gracien of ter sterre vander zee Sommighe
andre leyde ick tot enighe andere sancten of daer een mensche oplegget te
hopene. Ende daer omme dat gracie goods dijn hope is van ouden tiden in
dijnen noidt Ic leede di tot hare ende roect niet al hebstu pijne |
Toen ik deze
opdracht goed bezien had vouwde ik ze en gaf ze haar weer. En ik zei, met
welke opdracht wil u die bedienden vereren, van beiden, want ze trekken beide
niet tot een doel. Toen ik zei dat ik op u zal slaan met hamers dan mag u
weten met welke ik werk, want kikt u of een spreekt u een woord zonder altijd
aan God te denken dan mag u begrijpen dat ik werk met de eerste. Maar
verandert u uw manier om God of zijn heiligen niet te danken en u uw bedelzak
af doet en de pelgrimsstaf laat vallen dan mag u dan ook weten dat ik het doe
met de vijand. Zo dan zonder meer het houdt het aan u met welke ik werken zal
want recht alzo ik in het hart van de mensen alzo werk ik naar dat ik de
materie vind bewogen en zo werk ik verschillend. Nu wacht u niet langer en
mag ik me niet onthouden van u te slaan. Gelijk toen ze dit dit gesproken had
zo kwam zij en hield haar belofte tegen mij en sloeg me zo zeer dat ik
helemaal in de zee viel. Jonkheid liet me gaan en vloog haar vaart. Toen
zonder letten zou ik verdronken zijn geweest had niet gedaan mijn
pelgrimsstaf want aan hem hield ik me vast want ik kon niet zwemmen, nochtans
had ik het wel geleerd was ik niet veel te traag geweest. Veel zag ik er die
zeker goed zwommen en hun armen uitrekten en een slag van hun armen gaven die
ze nodig hadden. En vele anderen die hun voeten roerden en graag gingen varen
te pelgrimage, dat was die manier van het zwemmen die ik daar zag in de zee.
Maar alzo zwom ik niet want ik hield me alleen vast aan mijn pelgrimsstaf die
boven dreef en niet zinken kan. Nu dan toen me deze smeedster alzo voerde al
slaande met haar hamer en me alzo vast hield bedwongen dat het me leek dat ik
in een groep lag. Zulke grote droefheid had ik in het hart dat het zeer
weinig scheelde of ik had mijn pelgrimsstaf laten vallen. Toen ik me zag doen
in zoÕn punt zo riep ik Genade God. O, zei ik, lieve schepper ontfermt u zich
over mij en laat me niet vallen in de nood. Al heb ik me bij jonkheid lang
tijd zot begaan, eilaas, lieve heer het berouwt me. En zeker mag het me leed
zijn toen voor keek naar die zotte jonkheid. Uw Gratie die me begeleidde
verliet ik en liet me dragen door die zot in de zee dragen. Nu heeft ze me
gedragen en zij heeft me laten vallen, jammerlijk heb ik gevaren, och lieve
heer, u was me geen beschutting toen u nodig was in de tijd van de zondvloed,
u ziet het lieve heer, ik ben verloren, wees mijn muur om te schuilen van
deze smeedster of lieve heer wil u het niet zelf doen toch sta toe dat uw
Gratie nog alzo plag te zijn. Toen ik alzo mijn bidden sprak hoorde die
smeedster me gelijk en zei: Na dat ik mijn pelgrimsstaf niet verloren heb en
aan God genade riep zou ze me geleiden tot Gratie God. Ik ben, zei ze, recht
gelijk dat de wind die bladeren tezamen jaagt en aan de andere kant bent ik
enige uitweg. Als iemand valt heeft hij het nodig dat hij rust vind en een
plaats daar hij niet vertreden wordt. Ik ben diegene die graag dat ambacht
doe, als het nodig is kastijd en dan sla die ik vindt die te corrupt zijn, de
verdwaalde help ik op de weg en nimmermeer ga ik te rusten voor ik een plaats
vind waar ik ze bedekken mag. Sommige jaag ik naar de hoge majesteit God.
Sommige andere tot zijn Gratie of de ster van de zee. Sommige andere leid ik
tot enige andere heilige of daar een mens zijn hoop op legt. En daarom dat
Gratie God uw hoop is van oude tijden in uw nood leid ik u tot haar en het
kan me niet schelen al hebt u pijn. |
<houtsnede:
rechts de slapende pelgrim, links Gratie Gods, pelgrim aan land gebracht door
Tribulacie, die haar hamer nog heft>
[76va] Mit dat
aldus tribulacie mi vertrack. ic sach dat ic was binaetsen daer ic gaen wilde
gracien gods sach ic daer. Nu hoort seit si wanen comstu ic waende dy verloren
hebben gehadt om dat ic dy niet meer en sach. du hebs mi soe dick gelaten ic
en weet hoe du soe stout sijs weder tot my te comene. Segt my seyt zij alsoe
help dy god waer bi lietstu my alsoe ende wie heeft di weder hier bracht Als
ick hoorde dat si my alsoe versprac lieue vrou seide ic genade. het is wair
dat ic v gelaten hebbe sottelijc harde diere heb ict seert becoft. maer doch
tot v heeft my bracht de grote smeetstere ick kent ick lijdt sietse hier hoe
zij my leedt te mijns ondancx ende comt mit mi. ic bidde v vrouwe dat ghijse
wech iaecht ende [76vb] noch hoop ic an v dat gijs my niet of en suls gaen
Mit dien dat ic also badt die meestresse trac achtere ende droech wech hair
instrumenten dair om dat ic niet gram en was. maer Doe seyde gracie gods Nu
sietstu wel seyt si dat alsoe qualic vaert een man als een beeste dye te vele
eet ende drinct. du hebs di soe vele onderwonden soe dattu nye ruste en hads.
du hebs gheweest onder ende bouen. ende mi die al dijn troest ende toeuerlaet
was hebstu ghelaten. Ketijf wat sulstu doen ende waer soudstu vlyen sonder te
my: Ende ketijf wat soudstu nv hebben ghedaen of begonnen als di tormenteerde
tribulacie. hadstu my niet geuonden bereedt sekere. Sij hadde dy geuoert ter
quader hauenen dat ware totten visschere dye ghy saecht [77ra1] daer si die
commissie of heeft nuchtan wilstu noch mit my comen ic en sal di niet of gaen
maer ic sal di noch vrientscap thoenen ende cort sal ic di leeden ter hagen
die du begheers ende oec wilstu dijnen wech vele corten om te gane tot eenre
schoenre stede daerstu om wt geporret sijt noch soudic di wel leeden elder
dan doer den langen wech om te comen an de hage. maer nochtan soudstuere
vinden gelijkenisse van penitencien. want penitencie heeft gepoedt ende
ghesaeit hare doornen ende hare disciplinen in diuersen steden. ende
specialic in [77rb1] die stede daer ic of spreke maer die wech is daer vele
corter te gane. dus wilstu dien wech gaen dat segt my Als ic dat hoorde van
blijscappen was ick al vervult seere gheliefde my den crotsten wech ende oec
behaechdet mi wel dat si seide noch my te helpene. Vrouwe seyde ick den
cortsten wech is goet pelgrims die moede sijn. ick bin moede den cortsten
wech wil ic gaerne gaen. leedt my daer ick en bens niet in vreesen al vind
ickere equipolencie vander hage van penitencie |
Met dat aldus
narigheid me optrok zag ik dat ik bijna was waar ik gaan wilde en Gratie God
zag ik daar. Nu hoort, zei ze, waarvan komt u, ik waande u verloren te hebben
omdat ik u niet meer zag, u hebt me zo vaak verlaten ik weet niet hoe u zo
dapper bent om weer tot mij te komen. Zeg me, zei ze, alzo helpt u God,
waarom liet u zich alzo en wie heeft u hier weer gebracht. Toen ik hoorde dat
ze alzo tot me sprak zei ik, lieve vrouw genade: Het is waar dat ik u zot
verlaten heb en erg duur heb ik het bekocht. Maar toch tot u heeft me
gebracht de grote smeedster, ik beken het en ik lijdt, ziet hier hoe ze me
leidt tegen mijn wil en komt met me. Ik bid u vrouwe dat ge haar wegjaagt en
nog hoop ik op u dat gij me niet af zal gaan. Met die dat ik alzo bad trok de
meesteres me naar achter en droeg haar instrumenten weg waar ik niet gram om
was. Toen zei Gratie God: Nu ziet u wel, zei ze, zie nu wel dat het een man
als een beest alzo slecht gaat die te veel eet en drinkt. U hebt u zich zo
veel onderwonden zodat u geen rust had, u bent onder en boven geweest en mij
die al uw troost en toeverlaat was hebt u verlaten. Ellendige, wat zal u doen
en waar zou u gaan zonder mij: En ellendige wat zou u nu hebben gedaan of
begonnen als narigheid u nog kwelde had u me niet zeker bereid gevonden. Ze
had u gevoerd naar een kwade haven en dat was naar de visser die ge zag daar
ze de opdracht van heeft, nochtans wil u nog met me komen zal ik u niet afgaan
maar ik zal u nog vriendschap tonen en gauw zal ik u naar de haag leiden die
u begeert en ook wil u uw weg veel korten om naar een mooie plaats te gaan
waarom u uitgetrokken bent. Nog zou ik u wel leiden elders dan door de lange
weg om bij de haag te komen. Maar nochtans zou u er een gelijkenis van
penitentie vinden want penitentie heeft gepoot en gezaaid haar dorens en haar
discipline in diverse plaatsen en speciaal in die plaats waarvan ik spreek,
maar die weg is daar veel korter om te gaan. Dus wil u die weg gaan zeg dat
me. Toen ik dat hoorde werd ik van blijdschap geheel vervuld en zeer beliefde
het me de kortste weg en ook behaagde het me wel wat ze zei me nog te helpen.
Vrouwe, zei ik, de kortste weg is goed voor pelgrims die moe zijn, ik ben
moe, de kortste weg wil ik graag gaan, leid me daar en ik vrees het niet al
vind ik er gelijkmatigheid van de haag en penitentie. |
<houtsnede:
rechts de slapende pelgrim, links Gratie Gods aan de oever bij het schip waarop
een man te zien is>
[77ra2] Mit dien
sach ic comen opt watere in de zee een harde groot scip recht al bereet om
ouer te lijdene. het was mit hoepen gebonden ende mit wissen gesloten mar
enich vanden houpen waren ge[77rb2]slaecht bi gebreke van wissen tghebijnt
was te crancker vele mar die houpen en hadden anders gheen letten dan dat zij
ontbonden ende ontghaen waren ant vergaderen In dat scip waren veel schoenre
[77va] woningen ende schenen wel huysen om coningen. daer waren toornen
mueren ende casteelen. An den mast was gestelt tcruce twelke men heet tseyl
al gereet om te zeylene op dat goeden wint hadde. Siestu seyde gracie gods
dat scip. ia ic seker vrouwe seide ic. maer seere verwondert mi want nye en
sach ic sulke scepe. noch seyt si sulstu dy verwonderen alstu int scip wesen
suls. daer sulstu sien die schone dinghen dorstu mit my daer in gaen Nu segt
my seyde ic vrouwe duecht hoe heet dat scip ende wiet bestiert ende oec of
icker in sal moeten sijn Dat scip seit si is bi namen geheten religioen het
is gebonden bi obseruancien. alsoe lange alst alsoe gebonden is en maecht
nymmermeer vreesen noch argheren Religioen is geheeten om dat dleuen van hem
die daer in gaet wert ontbonden ende gebroken. waren die grote hoepen wel
verwairt die eens iaers die goede verbinders daer an slogen ende wel te punte
verbonden nymmermeer en soude tgrote scip mogen faelcieren wat dat hem
misuiele. maer luttel luden mercken soe luttel op die cleyne wissen dat tscip
dicwil in vreesen wert want hets openbaer dat die houpen nyewers toe en
dienen of si en sijn gebonden met wissen Die wisse ic heete die cleyne
geboden die behoeden ende beschermen die grote. waer by ick [77vb] segghe wye
datse breect of achter laet alt scip is te crancker nymmer meer en sullen die
grote geboden wel gehouden sijn si en sijn verwaert mitten cleynen in teykene
van cleynen wissen Sy hebben alle haer instrumenten verloren. die grote
houpen sijns te crancker ende tscip is vele te onseker. niet dat ic wil
blameren of ontprijsen. want noch sijnre ghenoech grote hoepen die gheen noot
en hebben van verbindene noch van nyewen wissen. Die mast die hoge gherect is
ende dwers gecruyst dye helpt my wel om te seylene als de goede wint daer in
slaet. Die mast is christus cruce ende die wint is die heilige geest wilstu
cort in iherusalem wesen du moets dair in gaen ende logieren in een vanden
casteelen. daer sulstu wesen goet ende starck in siele ende in liue. gheen
vyant en macher in misdoen hoe seere dat hi schieten can ten ware dat men hem
ontdade die poorten ende op gaue. Gawy daer seit si dat radic hets beter dan
oftu ouer zwoms. in vreesen sijn sij die zwemmen ende qualic moghen si
ontgaen |
Met dat zag ik
op het water van de zee een erg groot schip komen helemaal gereed om me over
te laten gaan. Het was met hoop gebonden en met (strobundels) uitwissen
gesloten, maar enige van de hoop waren geslacht bij gebrek van uitwissen. Het
gebinte was te zwakker, maar veel van die hoop hadden geen andere beletten
dan dat zij ontbonden en ontgaan waren in het verzamelen. In dat schip waren
veel mooie woningen en schenen wel huizen van koningen. Daar waren torens,
muren en kastelen. Aan de mast was het kruis gesteld wat men het zeil noemt
en al gereed om te zeilen omdat het goede wind had. Ziet u, zei Gratie God,
dat schip. Ja ik, zeker vrouwe, zei ik, maar zeer verwondert het me want
nooit zag ik zoÕ n schip. Nog, zei ze, zal u zich verwonderen als u in het
schip wezen zal, daar zal u die mooie dingen zien, durft u met mij daarin te
gaan. Nu zeg me, zei ik, vrouwe deugd, hoe heet dat schip en wie het bestuurt
en ook of ik er in zal moeten zijn. Dat schip, zei ze, is bij namen geheten
religie, het is gebonden met observatie en alzo lang als het alzo gebonden is
mag het nimmermeer vrezen nog ergeren. Religie is het geheten omdat het leven
van hen die daarin gaan ontbonden en gebroken wordt. Waren die grote hopen
goed bewaard die eens per jaar de goede verbinders daaraan sloegen en wel te
punt verbonden, nimmermeer zou het grote schip mogen falen wat dat hen
misviel. Maar weinig lieden letten zo weinig op die kleine uitwissen dat het
schip vaak in vrees komt want het is openbaar dat die hopen nergens toe
dienen of ze zijn gebonden met uitwissen. Die uitwis heet ik de kleine
geboden die behoeden en beschermen de grote. Waarbij ik u zeg dat ze breekt
of nalaat het hele schip zwakker is en nimmermeer zullen die grote geboden
goed gehouden zijn. Ze zijn verward met de kleine in teken van kleine
uitwissen. Ze hebben alle hun instrumenten verloren. Die grote hopen zijn te
zwakker en het schip is veel onzekerder. Niet dat ik blameren wil of niet
prijzen want nog zijn er genoeg grote hopen die geen nood hebben om te
verbinden nog van nieuwe uitwissen. Die mast die hoog reikt en dwars gekruist
die helpt me wel om te zeilen als de goede wind daarin slaat. Die mast is
Christus kruis en de wind is de Heilige Geest. Wil u snel in Jeruzalem wezen
dan moet u daarin gaan en logeren in een van de kastelen, daar zal u goed en
sterk in ziel en in lijf wezen. Geen vijand mag er in misdoen hoe zeer dat
hij schieten kan, tenzij dat men hem opende de poort en opgaf. Gaan we daar,
zei ze, dat raad ik aan, het is beter dan als u over zwom, in vrees zijn zij
die zwemmen en slecht kunnen ze ontgaan. |
<houtsnede:
rechts de slapende pelgrim, links de pelgrim voor een poort op het schip, hoed
in de hand, Vreze Gods met knuppel voor de deur>
[78ra] Doe
leydde my gracie ten scepe ende toenden my die schone hoepen daer ic af seide
ende hiet my dat ic ghinghe al om daer ic wilde si soude my daer in doen
gaen. alsoe si mi hiet ic coes een casteel stanpans ghinc ic darwert den
portier vandic voer die poorte die hadde in die hande eenen groten sompe
Poertier seide ic laet mi gaen daer in want gracie heuet al soe gheordineert
dye my tot hyer bracht heeft Vrient seyde hi wistic dat den coninc lief waer
ic liet di lijden. Hoe seide ic is die coninc daer binnen. ia hy vrient
sekere hets een teiken generael als ic ter doren sta datter binnen is die
coninc ihesus Hoe heetstu seide ic. ic heete vrese gods ende bin fondament
van alre vroetscappen. ic veriage die sonden dat si niet lo[78rb]gieren in
desen casteel. mijne grote sompe heet die wrake gods die elc wel ontzyen
mach. ick slare mede tvolc dat si ghene sothede doen en souden en daet dese
colue men soude mi niet ontsien Hoe seide ic sultuere mi mede slaen. ia ic of
du en moges anders in dit casteel niet comen Dus begonste ic achterwairt te
deisene tot gracien ende seide Gracie segt mi mi dunct alsoe ghi seit die
wech en is niet veylich Doe seide si hebstu vergheten dat ic seide datstuere
souds vinden equipolencie van penitencien. den slach vanden portier en is
gheen dootslach en ontsiet di niet daer in te gane om sine sompe Eest alsoe
seide ic vrouwe. iaet seit si. so sal icker dan in treden. maer gaet ghi
voren in ic sal v volghen |
Toen leidde me
Gratie tot het schip en toonde me die mooie hoop waarvan ik zei en zei me dat
ik alom zou gaan waar ik wilde dat ze me daarin zou laten gaan. Alzo ze me
zei koos ik gelijk een kasteel en ging daar. De portier vond ik voor de poort
die in de hand een grote knots had. Portier, zei ik, laat me daarin gaan want
Gratie heft het alzo geordend die me tot hier gebracht heeft. Vriend, zei
hij, wist ik dat het de koning lief was, ik liet u gaan. Hoe, zei ik, is die
koning daar binnen. Ja hij, vriend, zeker, het is een algemeen teken als ik
bij de deur sta dat koning Jezus binnen is. Hoe heet u, zei ik, vrees God en
ben het fundament van alle kennis, ik verjaag de zonden zodat ze niet in mijn
kasteel logeren en mijn grote knots heet de wraak Gods die elk wel ontzien
mag. Ik sla er mee het volk dat ze geen zotheid zouden doen en deed deze
knots het niet zou men mij niet ontzien. Hoe, zei ik, zal u er mee slaan. Ja
ik, en anders kan u niet in dit kasteel komen. Dus begon ik naar achteren te
gaan tot Gratie en zei: Gratie zeg me, het lijkt me niet zoals ge zei dat die
weg veilig is. Toen zei ze, hebt u vergeten wat ik zei dat u gelijkmatigheid
van penitentie zou vinden. De slag van de portier is geen doodslag en ontzie
u niet om daarin te gaan vanwege zijn knots. Is het alzo, zei ik vrouwe. Ja
het is zo, zei ze. Dan zlk ik er zeker in gaan, maar u gaat voor en ik zal u
volgen. |
<houtsnede:
rechts de slapende pelgrim, links de pelgrim in een betegelde hal met om zich
heen allerlei vrouwen>
[78va] Doe
ghinc gracie voren in ende ick volchde haer maer die poortier en vergat mijns
niet ende gaf my eenen slach dat ick mit allen leden verschoet ende ic hadde
ter eerden gheuallen en hadde [78vb] mijn palster gedaen. zeker si en ontfaen
niet alle sulcke halslaghe die ridders diet zwaert gorden het ware grote
blijscap ende genoechte ontfinghen si sulke halslage alle ende groot profijt |
Toen ging
Gratie voren in en ik volgde haar, maar die portier vergat me niet en gaf me
een slag zodat ik met alle leden verschoot en ik was ter aarde gevallen had
mijn pelgrimsstaf niet gedaan. Zeker ze ontvangen niet alle zulke halslagen
de ridders die het zwaard omgorden, met zulke halslagen ontvingen ze alle
grote blijdschap en geneugte en groot profijt. |
<houtsnede:
Vreze Gods slaat de pelgrim met zijn knuppel> In tegenstelling tot alle
andere houtsneden is op deze niet rechts de slapende pelgrim te zien. De
rechterkolom van dit folium is dus deels leeg gebleven. Bovendien klopt de
volgorde waarin de houtsneden zijn aangebracht hier niet geheel met de volgorde
van het verhaal.
[79ra] Nv seg
ic v als wi aldus leden waren den poortier voir seit. Inden casteel sach ic
menich wonder dat my seere schone dochte. daer was cloester reuenter dormter
kercke capittel ende firmerie Ter herbergen ghinc ic eerst om my te rustene
ende te gemake te doene. daer sach ick caritas en die daer diende ende
herbergde die pelgrymen ende dicwile soe ghinc si totter poorte om die arme
te voedene ic hebber v af geseit op andre tijden. het was die selue die
testament van parijs las als moyses zijn relyef deelde Doe ghinc ic bet doere
inden cloester ende in die kercke vant ic een schoen geselscap van vrouwen
daer ic niet af en weet die namen van hem allen. want sonder meer van daer my
meest of verwonderde dat vraechdic gracien. twee sach icker te gader den
steghere vanden dormtere op clymmen daer of die eene an hadde een wambaeys
ende dandere droech eenen stock. die ghene mitten wambayse was al naect
sonder dat si dat wambaeys aen hadde. ende dandere was gewapent ontrent die
handen mit hantschoen ende was gepareert mit witten clederen Twee andere sach
icker te gader spreken ende ten capittele waert gaen waer of dye eene coorden
ende banden droech. ende dandre hadde tusschen haer tande een vijle verstaelt
ende was gewapent [79rb] mit eenre targe Eene andere sach ick die inden
cloester ghinc ende my dochte dat si droech gesukerde spise ende bouen haer
vloech een witte duue Een ander sach ic recht ontrent den reuenter die eene
gorgiere hadde ontrent die kele Eene andre vant ic in die kercke die ene
bosse droech als een bode ende hadde vlercken al ontdaen stappans te
vliegene. ende si hadde in haer hant een boer. ende mitter ander hant diende
si doode luden die mit haren dienste leuende worden Een ander was oec dair
binnen die enen groten horen droech ende maecte daer binnen grote melodie van
orgelen ende van santerien: ic peynsde dat si speelwijs was Als ic al dit
gesien hadde my verlangde seer te wetene van gracien gods waer of dat alle
die vrouwen dienden ende wie si waren Vrou seide ick segt mi wie dese vrouwen
sijn ende waer of dat si dienen dies bid ic v want seere verwondert my van
hem luden Doe seide gracie ic wille dattu eerst sies mitten oghen hoe dat men
dient inden eersten inden reuenter ende daer na wat men doet in den dormtere |
Nu zeg ik u, toen we aldus door de poort gingen als gezegd. In het
kasteel zag ik menig
wonder dat me zeer mooi leek. Daar was een klooster, refter of eetzaal,
slaapzaal, kerk, samenkomst en ziekenhuis. Ter herberg ging ik eerst om me te
rusten en gemak te doen. Daar zag ik Caritas die daar bediende en herbergde
de pelgrims en vaak zo ging ze naar de poort om de armen te voeden waarvan ik
u een andere keer gezegd heb. Het was datzelfde testament van Paradijs toen
Mozes zijn overblijfsel verdeelde. Toen ging ik beter door het klooster en in
de kerk vond ik een mooi gezelschap van vrouwen waarvan ik niet de namen van
hen allen weet want zonder meer me daar van het meest verwonderde dat vroeg
ik Gratie. Twee zag ik er tezamen de steiger van de slaapzaal opklimmen
waarvan de ene een wambuis aan had en de andere droeg een stok. Diegene met
het wambuis was geheel naakt, uitgezonder dat ze dat wambuis aan had en de
andere was gewapend omtrent de handen met handschoen en was versierd met
witte klederen. Twee andere zag ik tezamen spreken en te samenkomen gaan
waarvan de ene koorden en banden droeg en de andere had tussen haar tanden
een verstaalde vijl en was gewapend met een schild. Een andere zag ik die in
het klooster ging en het leek me dat ze gesuikerde spijs droeg en boven haar
vloog een witte duif. Een ander zag ik recht omtrent de refter die een
halsstuk had omtrent de keel. Een andere vond ik in de kerk die een bus droeg
als een bode en had de vlerken al geopend om gelijk te vliegen en ze had in
haar hand een boor en met de andere hand bediende ze dode lieden die met haar
dienst levend worden. Een ander was er ook daar binnen die een grote horen
droeg en maakte daar binnen grote melodie van orgels en van heiligen: Ik
dacht dat ze een speelman was. Toen ik dit alles gezien had verlangde ik zeer
te weten van Gratie God waarvan dat al die vrouwen dienden en wie ze waren.
Vrouwe, zei ik, zeg me wie deze vrouwen zijn en waarvan dat ze dienen, dus
bid ik u want zeer verwondert het me van hen. Toen zei Gratie, ik wil dat u
het eerst bekijkt hoe dat men dient en het eerst in de eetzaal en daarna wat
men doet in de slaapzaal. |
<houtsnede:
rechts de slapende pelgrim, links drie vrouwen (een in een kleed gewikkeld, een
met vleugels en een met hoorn) en de pelgrim in een zaal>
[79va] Doe
leedese mi inden dormtere daer sach ic die ioncfrouwe mitten stocke die de
bedden vermaecte ende wit lijnde waet daer op spreedde. ende hair geselinne
mitten wambaeyse sanc al dus Ic singge ende dat is wel recht wet niet en
draghic mit my ten cleynen doren en sal ick versteken sijn. want ic bin naect
Daer na sach ick inden reuenter daer sach ic dat my seer verwonderde vele
doder luden die gauen tetene den leuenden ende dienden hem soetelic ouer hair
knyen Ende die vrouwe mitter gorgiere si visenteerde hem dier aten ende wat
hem ghebrac dat volquam si hem Nu sal ic di segghen seyde gracie gods vanden
edelen vrouwen van deser stede Die vrouwe die de coorde draget die is
meestresse van hier [79vb] binnen naest my is si priorinne dye haer
cloestriers bedwinct alle bint zijse bi handen ende bi voeten ende mit openen
doren maect zijse prisoniers die is gheheeten Obediencia Die coorde[n e]
66nde die banden sijn haer diuerse [ma]ndamenten die den proper wille soe
verbinden dat zij niet en mach doen na sinen wille. du sullet wel weten hier
na alstu in haer letsen suls sijn. Die vrouwe die de vijle draget die heet
disciplina dat is die vrouwe die de ordine wacht van misdoene Die vijle die
si in haren mont draget is dat castijen of begrijpen van quaetheden gheen
sonden en laet si si en suuert ende purgeert Ende om dat sijt al wel doen
wille ende nyemende misdoen mitter taerge die du hyer voermaels of dades is
si ghewapent die name weetstu wel die ghene die twambaeys an heeft ende die
tledekijn sanc dat is gewillige aermoede die al heeft gelaten dat si in die
werelt hadde van al heef si haer ontcleet ende nv is si naect. en had ic hair
niet an gedaen tporpoent dattu bi trachede of daedes ende memorien gaefs. du
wetes wel hoet heyt si singhet du hores wel dat si niet mit haer en draecht
dat haer belemmert of dlijden benemen mach. hets dy wel noot dattu an hair
vrientscap maecs ende bidt haer mit beyden handen dat si di helpen wille
dattu also moges singhen. Nu hare geselinne mitten stocke radic di mede oec
vrientscap te soekene ende maect dijn lief mensche van haer al dijn leuen
lanc ende doet se alle nachte by dy slapen harde gaerne sal si by di ligghen.
telken alstu wils want mitten anderen si dickent leyt ende maect haer bedde.
het is goet sulke vriendinne te hebbene ende sulc een ioncwijf. quame venus
inden dormtere si soudse veriagen mit haren stocke ende om gheen goet en soud
zijse daer in laten slapen. ende wilstu die redene weten. want venus die veriaechde
hair eens iaers van der werelt. soe dat daer recht is dat zijse oec hier
veriaect Dese vrouwe is geheeten vrouwe witte. die wel ghedwegene die
eyemende68 en begeert hi en ware suuere ende sonder smette. ende wiltuse
andersins noe[*Arb]men si heet suuerheit ende is casteleyne van desen
casteele. daer en is torre noch venstre gheen si en wil al beschermen. sonder
redene en heeft si die handen niet gewapent mitten hantschoe vele te stouter
is si tegen stralen ende tegen geschut dat vliecht Du wetes wel den name
vanden hantscoen. ic heb di hier voermaels geseit. sot waerstu dattuse dades.
69 die vrouwe die du sages wandelen doer den cloester ende spijse dragen die
cancellierigghe ende penitencierigghe70 van hier binnen. si gheeft voetsel
der sielen dat si niet en bederft van node. si vervult dat herte mit harer
soeter spijse. si is geheeten lesse of studie. ende haer spijse heet heilighe
scrifture die geleit is in fracine om dat si niet en storte onderwegen. in
gheen vadt en mach si bet bewaert sijn dan in dat. an haer rade ick dy dattu
makes kennesse ende mynne. want bi haer sulstu cort hebben dye vrientscap
ende kennisse vanden anderen ende die gracie vanden heyligen gheest diese
volcht gelijc eenre duue. hi sal di segghen ende openbaren wat dat men doet Nu
sal ick di segghen van dattu saghes inden reuenter die vrouwe mitter gorgiere
is geheeten abstinencia: haer gorgiere is sober[..]71chede. hets lange leden
dat ict di segge72 die dode die leuende dienen ouer hair knyen dat sijn die
goede luden die verscheeden [*Ava] sijn so vele gauen den leuenden dat sire
op mochten sustineeren soffisantelic. seker hi wair wel quaet van erde die
bijden goede vanden doden moeten leuen ende anders bederuen hy bade doch ouer
die siele. Ende daer bi wie datter beneficien of neemt gelijc al of si
present waren om hem te danckene si liggen ouer die knyen ghelijc of si
seyden Bidt voer ons ghy leeft by onsen goede doch ten minsten bidt ouer ons.
Nu du sies datmen ditte hier wel doet die vrouwe die du sages in die kercke
dye eene bosse draghet als bode dat is die vrouwe die weder dient na dat elc
verdient. si heeft een boer daer si den hemel mede doer boert ende doet neder
dalen tgoet dwelcke hem tleuen weder gheeft Dit boer heet eenpaerlijke
continuacie dat bi sijnen eenpaerlijken geduere den hemel doer boert ende
alsoe gheeft zij hem luden voetsele ende loent hem luden dubbele. noch
hallinc noch penninc en hebben si ghegeuen ten wert hem dusent fout geloent.
want si hebben [......]74 dat leuen dat ewelicke geduert Soe dan al hebben
sij den leuenden gedient vanden leuenden werden si weder gedient haer bode
die dient si raschelijke vander doot doet zijse verrijsen bijder doget die si
hem doet ende cort hare purgatorie. Wilstu weten den name vander vrouwen si
heet bedin[*Avb]ghe si heeft wercken75 om stappans den hemel te doer
vlieghene om haer boetscap te doene voer gode ouer dijnes gelijke geslechte
daer of is si bode ende procurerigghe alst tijt is ende presenteert haer voer
den coninck in goeder trouwen ende siet haer boetscap. bi hair en is nyement
in ghebreke. maer haer pro[...]racie76 is bezegelt mit deuocien: ic rade di
dattu tot haer gaes ende dattuse voren sends ter stede daer dv meens te gane.
si sal dy wel stede connen ordineren om di te woenene. hets wel redene dat
dijne comste daer te voren gheweten si. want nye mensche en setter voet hi en
hadder te voren gesent Vanden dief die mit onsen heere hinc was si ghesent
eewelic was hem te bet Soe dan gheloefstu my du sulse oec voren senden: du
hebs te doene alsoe wel al hi Dye vrouwe dye du saghes spelen op die
instrumenten mitten horene dat is die vrouwe die den coninc wect telken als
hi slaperich is mit haren speelene ende blasene slaept hy te langhe sy wecten
ende doetene op staen. Vigilancia heet mensche in latijne. haren horen dat is
die toe roep van deus in adiutorium Telcker vren sonder cesseren soe blaest
si int begin. ende daer na mit orgelen bedrijft si grote melodie Ende dan
neemt si den soutere mitten anderen dan hoort men groot solaes [*Bra1] van
soeten sange ende melodye dat sijn die instrumenten die wel becomen mijnen
vader den coninck almachtich ende seere wel b[.]ehaecht hem sulcke melodye.
ende om datse hem [*Brb1] so wel behaecht diere mede speelt soe heeft hijse
gemaect sijn meeste. speel wijf Sulc dinck behoort wel den coninc om hem te
vermakene |
Toen leidde ze
me in de slaapzaal en daar zag ik de jonkvrouw met de stok zitten die de
bedden opmaakte en wit lijngewaad daarop spreidde en haar gezellin met de
wambuis zong aldus: Ik zing en dat is wel recht, weet niets en draag ik met
me naar de kleine deur en ik zal versteken zijn want ik ben naakt. Dan zag ik
in de refter waar ik zag dat me zeer verwonderde vele dode lieden die gaven
te eten de levende en bediende hen zachtjes op hun knie‘n. En de vrouwe met
de halsstuk bezocht hen die er aten en wat hen ontbrak dat gaf ze hen. Nu zal
ik u zeggen, zei Gratie God, van de edele vrouw van deze plaats. Die vrouwe
die het koord draagt die is meesteres van hierbinnen en naast mij is ze
priorin die haar kloosterlingen bedwingt, alle bindt zij hen bij handen en
bij voeten en met open deuren maakt ze hen gevangenen die geheten is
gehoorzaamheid of Obedi‘ntie. Die koorden en die banden zijn haar diverse
mandementen of volmachten die de propere wil zo verbinden dat zij niets kan zoen
zonder zijn wil. U zal het hierna wel weten als u in haar beletsel zal zijn.
Die vrouw die de vijl draagt die heet discipline, dat is die vrouwe die de
orde bewaakt van misdoen. Die vijl die ze in haar mond draagt is dat
kastijden of begrijpen van kwaadheid, geen zonden laat ze of ze zuivert en
purgeert. En omdat zij het al goed doen wil en niemand misdoen is ze met het
schild gewapend die u hier vroeger afdeed. Die naam weet u wel van diegene
die de wambuis aan heeft en die het liedje zong, dat is gewillige armoede die
alles heeft gelaten dat ze in de wereld had en van alles heeft ze zich
ontkleed en nu is ze naakt. Had ik haar niet de wambuis aangedaan dat u
vanwege traagheid afdeed en memorie u gaf. U weet het wel hoe ze heet, ze
zingt en u hoort het goed dat ze niets met haar draagt dat haar belemmert of
het lijden benemen mag. Het is u wel nodig dat u met haar vriendschap maakt
en haar bid met beide handen dat ze u helpen wil dat u alzo mag zingen. Nu
haar gezel met de stok raad ik u aan ook daarmee vriendschap te zoeken en
maak haar uw lief mens al uw leven lang en laat haar alle nachten bij u
slapen, erg graag zal ze bij u liggen. Telkens als u wil want met de andere
ligt ze vaak en maakt haar bed. Het s goed zoÕ n vriendin te hebben en zoÕ n
jong wijf. Kwam Venus in de slaapzaal dan zou ze haar wegjagen met haar stok
en om geen goed zou ze haar daarin laten slapen. En wil u de reden weten want
Venus die verjoeg haar een jaar van de wereld zodat het recht is dat zij haar
hier ook wegjaagt. Deze vrouw is geheten witte vrouwe die goed gedwee is en
die iemand begeert als hij zuiver en zonder smetten is en wil u het
anderszins noemen ze heet zuiverheid en is de kastelein van dit kasteel. Daar
is geen toren nog venster of ze wil alles beschermen. Zonder reden heeft ze
de handen niet gewapend met de handschoen want veel dapperder is ze tegen
stralen en tegen geschut dat vliegt. U weet wel de naam van de handschoen, ik
heb het u vroeger gezegd. Zot was het dat u deed. Die vrouwe die u zag
wandelen door het klooster en spijs dragen de kanselier- en penitentieachtige
van hier binnen. Ze geeft voedsel aan de zielen zodat ze niet bederven van
nood. Ze vervult dat hart met haar zoete spijs. Ze is geheten les of studie
en haar spijs heet heilige schrift die in breekbaarheid (?)gelegd is zodat ze
onderweg niet valt. In geen vat mag het beter bewaard zijn dan in dat. Aan
haar raad ik aan dat u kennis maakt en mint want bij haar zal u gauw
vriendschap en kennis hebben van de andere en de gratie van de Heilige Geest
die haar volgt gelijk een duif. Hij zal u zeggen en openbaren wat dat men
doet. Nu zal ik u zeggen van dat u in de refter die vrouw zag met het witte
halsstuk, ze is geheten onthouding of abstinentie: haar halsstuk is
soberheid. Het is lang geleden dat ik het u zei, de doden die de levende
bedienen op hun knie‘n dat zijn de goede lieden die verscheiden zijn en
zoveel de levende gaven dat ze er voldoende mee mochten geholpen zijn, zeker
is hij wel kwaad van aard die het bij het goede van de doden moet leven en anders
bederven, hij bad toch voor zijn ziel. En daarbij wie er weldaad van neemt
gelijk al of ze present waren om hem te danken liggen ze op de knie‘n gelijk
of ze zeiden: Bidt voor ons, ge leeft van ons goed, toch tenminste bidt voor
ons. Nu u ziet dat men dit hier goed doet, die vrouw die u zag in de kerk die
een bus draagt als een bode, dat is die vrouw die weer verdient naar dat elk
verdient. Ze heeft een boor waar ze de hemel mee doorboort en laat het goed
neer dalen wat hen het leven weer geeft. Deze boor heet eenparige continuatie
dat bij zijn eenparige duren de hemel doorboort en alzo geeft ze de lieden
voedsel en beloont hen dubbel. Nog halve penning of penning hebben ze gegeven
of het wordt hen duizendvoudig beloond. Want ze hebben dat leven dat eeuwig
duurt. Zo dan al hebben ze de levende gediend van de levende worden ze weer
bediend. Hun bode die bedient ze snel , van de dood laat ze hen verrijzen bij
de deugd die ze hem doet en kort hun purgatie. Wil u weten de naam van de
vrouw, ze heet bedingen, ze heeft werken om gelijk de hemel door te vliegen
om haar boodschap te doen voor God over uw gelijke geslachte en daarvan is ze
bode en procureur en als het tijd is presenteert ze zich voor de koning in
goed vertrouwen en zegt haar boodschap. Bij haar is niemand in gebrek, maar
haar procuratie is bezegeld met devotie: Ik raad u aan dat u tot haar gaat en
dat u haar te voren zendt ter plaatse waar u meent te gaan. Ze zal u wel een
plaats kunnen aanbevelen waarin u kan wonen. Het is wel reden dat uw komst
daar te voren geweten is want geen mens zet er een voet in had hij niet te
voren gezonden. Van de dief die met Onze Heer hing was ze gezellin en eeuwig
was het hem beter. Zo dan gelooft u me zal u ook te voren zenden: U moet het
net zo goed doen als hij. Die vrouwe die u zag spelen op die instrumenten met
de horen dat is die vrouw die de koning wekt telkens als hij slaperig is met
haar spelen en blazen, slaapt hij te lang wekt ze hem en laat hem opstaan.
Vigilantie of wakker zijn noemt men haar in Latijn. Haar horen dat is die
toeroept van Deus in adjutorium of God help me. Te elke uur zonder ophouden
zo blaast ze in het begin en daarna met orgel bedrijft ze grote melodie. En
dan neemt ze de psalm met de andere en dan hoort men groot solaas van zoet
gezang en melodie. Dat van zoet gezang en melodie dat zijn die instrumenten
die mijn vader de koning almachtig goed bekomen en zeer goed behaagt hem
zulke melodie en omdat het hem zo goed behaagt die er mee speelt zo heeft hij
haar gemaakt zijn grootste speel wijf. Zulk ding behoort wel de koning om
zich te vermaken. |
<houtsnede:
rechts de slapende pelgrim, links de pelgrim (plots zeer oud) met de vrouw met
de koorden>
[*Bra2] Mit
dat aldus gracie an mi sprac ic sach comen voer mi die vrouwe die de coorden droech
Nu segt seide si wanen comstu wair gaetstu ic wille dattuut mi segges comstu
om ons te verspiene Neen seyde ic vrouwe maer ic wil gaen te iherusalem weert
ende daer bi heeft my al hier ghebracht gracie gods om mijnen wech te
cortene. Heeft sidi niet geseyt seide si dattu hier sulste vinden harde
bedden ende zware pijne al en schijnet niet Ia zij seide ic ende ic soude
gaerne haren wille doen mocht ic Daer en is niet seyde si du en sulles wel
doen wilstu. [*Brb2] het hout al anden goeden wille Nu comt voert ende ghif
haer dijn handen ende dijn voeten gelijc enen valck moetstu ghebonden sijn.
Als ic alsulcke woerden verstont worde ick iammerlic versaecht want nye en
was ic ghebonden noch ghewoene ghebonden te sine. Ic en dorste niet vlyen om
gracye die my daer bracht hadde ende ic seyde doet al dat ghi wilt ic bin
bereit. ic en soude niet dorren weder segghen enighe dinghen die ghi
begheert. wel heeft my gracie voer gheseyt dat ic hier sal vinden
equipolencie van penitencien Doe ontwant si hare coor [*Bv] den ende bant my
mitten voeten dat my dochte dat ic was in een mute. die banden daer zij my
mede bant deen eynde hielt si bider hant ende seide Als ic soude willen gaen
eens sins ic soude moeten gaen andersins Daer na wist ic wel daer om en wil
icker niet meer of scriuen Daer na soe bant sy mijne handen ende seyde. dat
alt werc dat ic doen soude ware [*Bvb1] verloren tijt ic en wrocht bi haren
rade Daer na dede si my die tonghe wt recken ende banter enen bant om ende
seide dat ic niet spreken en soude ten ware dat ic by haren orloue sprake
Desen bant seyt si is silencinum Benedicite die mach allleene die tonge
ontbinden Van gracien gods en seg ic niet noch vanden anderen vrouwen diestu
hier sies |
Met dat aldus
Gratie tegen me sprak zag ik voor me komen die vrouw die de koorden droeg. Nu
zeg, zei ze, waarvan komt u en waarheen gaat u, ik wil dat u het me zegt,
komt u om ons te bespieden? Neen, zei ik, vrouwe, maar ik wil naar Jeruzalem
gaan en daarom heeft Gratie God me hier gebracht om mijn weg te korten. Heeft
ze u niet gezegd, zei ze, dat u hier harde bedden zal vinden en zware pijn,
al blijkt het niet. Ja, zei ik en ik zou graag haar wil doen kon ik. Daar is
niets, zei ze, u kan het wel doen, wil u. Het houdt al aan de goede wil. Nu
kom voort en geef haar uw handen en uw voeten, gelijk een valk moet u
gebonden zijn. Toen ik zulke woorden verstond werd ik jammerlijk bang want
nooit was ik gebonden nog gewoon gebonden te zijn. Ik dorst niet te vlieden
om Gratie die me daar gebracht had en ik zei doe alles wat ge wil, ik ben
bereid. Ik zou het niet durven enige dingen die gij begeert tegen te spreken,
wel heeft Gratie voor gezegd dat ik hier gelijkmatigheid van penitentie
vinden zal. Toen maakte ze haar koorden los en bond me met de voeten zodat ik
dacht dat ik in een kooi was. Van de banden waar ze mee bond hield ik het ene
einde bij de hand en zei: Als ik zou willen gaan zou ik wel eens anderszins
mogen gaan. Daarna wist ik wel daarom en wil ik er niets meer van schrijven.
Daarna zo bond ze mijn handen en zei dat al het werk dat ik doen zou was
verloren tijd, ik werkte bij haar raad. Daarna liet ze me de tong uitsteken
en bond er een band om en zei dat ik niet spreken zou tenzij dat ik bij haar
verlof sprak. Deze band, zei ze, zwijgende gezegende of silencinum
Benedicite, die mag alleen de tong los maken. Van Gratie God zeg ik niet nog
van de andere vrouwen die u hier ziet. |
<houtsnede:
rechts de slapende pelgrim, links de pelgrim, met band om zijn handen, en met
Siecheit en Ouderdom>
[*Bva2] Als my
die priorisse aldus ghebonden hadde gelijck enen hont een lange wile daer na
sach ic comen twee queenen daer ic my seere of veruaerde Die eene droech twee
cricken op haren hals ende ghinc op lodene voeten: ende een bosse had si
gheschorst als een bode Dandre droech op haer hooft een bedde ende hadde
haren dume in tusschen haren rieme ghesteken [*Bvb2] om te worstellen alsoe
my dochte. Te gader quamen si te my ende seiden die doot sent ons tot dy ende
ontbiet dy dat si tot dy comt sonder letten ende heeft ons gheheeten dat wi
niet van dy en scheyden voer dat wi di hebben ghewelt ter neder ende al te
mael verteert si wil di vinden al mat ende verwonnen Ick vraechde haer wie si
was. ende ic seide ic en kenne v niet noch oec die doot is die doot [80r] [...]e meesterse
soe wil ic doch weten wie si is. ende oec wil ic weten of ghi sijt mit hair
dat wilt my seggen ende uwen name Doe seyde si v arguweren noch oec v vechten
en mach di tegen ons niet helpen noch oec tegen de doot. want ten is nyement
soe starc noch soe groot als wy tot hem comen hi en is stappans verwonnen die
doot heeft die heerscappie op deser werelt. ende meer ontsien se coninghen
heeren ende grauen dan ander volck. den rijcken ende den armen doet si
alleens. ende gheen tijt als si wille en spaert si nyemende ende si comt tot
meniger stede daer si niet en seyndt nocht en ontbiet te voren. ende daer bi
doet zij di grote houeschede dat si geweerdicht ons te dy te voren te senden
het is een seker teyken dat si tot di coemt sonder verdrach. van haer sijn wi
speciale boden ende voerloepsters elc van ons sal di segghen onsen name ende
onse officyen Doe sprack si die dbedde droech ende seyde. ick heete sieckhede
dye altoos waer ic vinde ghesondichede ic pijne my teghens haer te worstelene
ende te vellene om haer march te sughene. somtijt si my ter neder slaet ende
dan ouer een wile daer na vel icse weder maer niet so dicke en soud se my
vellen had si gheen hulpe an medicinen die vonden was om mi te veriaghene.
dicwile gheualt dat [80rb] icse vinde sittende voer de duere daer ic mijne
boetscap doen soude ende bi dien moet ic langhe buter der duere ontbeiden.
maer ondanc si plaesteren ende sijn salue dicwil sluyp ic daer binnen ende
dan rechte uoert gae ic my coppelen anden ghenen daer mi die doot an ghesendt
heeft. ic slane ter neder. ick tredene al sijn march sughe ic hem wt. zijn
vleysch eet ic. sijn bloec drinck ic dat hi noch cracht noch macht en heft
ende dan doe icken liggen int bedde dat ic hier op mijn hoeft drage. om dat
hem die doot al bereet vinden sal sonder yet vele daer toe te doene Doe seyde
ic du en biste niet die bode die men blijdelic ontfaen soude. Seker antwoirde
ic bin want ic bin die ghene die doet bedincken van penitencien als mense al
heeft vergheten. ic bin die tvolc dat vten weghe brenghe ten rechten wege
Eens siaers hi die natuere maecte om dat hy sach dat die sommighe op hem niet
en achten ende hadden hem mit allen vergheten riep my ende seyde. Ghanck seyt
hy in mijne werelt ende worstelt ende vecht teghen die ghene die du sies die best
sijn opt hare. si vreesen my luttel om dat si ghesont sijn ende hebben my al
vergheten. gaet ende castijtse ende corriseertse ende in haren bedde bint se
soe vaste dat si niet op en mogen staen noch te haren wille hem om [80v]
keeren ende dat sij verliesen den appetijt van etene ende van drinckene. Te
dien eynde seg ic dy om dat ic wille dat si hem beteren ende an my roepen om
ghenade ende dat si peijnsen om haer siele te behoudene. soe als die doot
coemt dat elc van hem luden seggen mach Siet doot en dochte dy niet een stroe
Al mijn herte heb ic gheleyt an mijnen scepper ende al mijn ghepeyns slaet
alstu wils mijn siele is al bereet wt te gane van haren weerlijken leuene
Penitencie heeftse soe wel ghedweghen dat si wel ende schoen gepurgeert is
ende suuer ghemaect. Nu seg ick dij voerwaer alsoe drae als hy my dat hiet
ter stont haeste ic my ende ghinc my ondersetten om te worstelen teghen
elcken al die werelt dore. menighen hebbe ick verwonnen ende ter neder geuelt
int bedde gheleyt Nu maect di bereet ic wille teghen di vechten ende
worstelen. niet langhe wil ick verbeyden Dander oude ghesellinne seyde ic
moet my eerst seggen wie zij is zij heuet my beloeft Ick wilt wel seyde si
Doe seyde my die andere. ic bin seyt si die du eens iaers nymmermeer ghesien
noch ghekent en waende hebben alstu waers ghedreghen van ioncheden. neen
seystu. si is soe verre si gaet al schoenkijns lanc wordet eer sire comt by
moeten mach ic noch wel speelen. [80vb] Nu seker wel is waer dat ic cranck
bin ende al schoenkijns gae. nochtan pas ouer pas gaet men wel verre. al bin
ick al schoenkijns ghecomen nochtans bin ic hier ende heb dy achterhaelt.
ende ic bringhe di nyemare dat die doot die nyemende en spaert coemt tot dy
sonder verdrach ick bin haer bode ende voerloepstere gheen ander bode en mach
dy warachtigher nyemare seggen dan ic. mijne gesellinne lieght somtijts om
enighe contrarien diese bebelet hare bootscap te doene. mair my en mach gheen
dinck beletten ter werelt die waerheit te segghene. ic bin outhede die
gherompelde die blare ende die grijse ende sonder haer int hoeft. ic bin die
ghene daer men raet aen soeken soude ende grote eere soude men my doen. want
ic hebbe gesien den tijt voerleden. ende goet ende quaet geproeft dat sijn
van sciencien die glosen. waer bi dat men die dinghen kennen mach. nymmermeer
en sal man sciencie hebben noch eere hi heeft eerst ghesien ende gheproeft.
nochtan gheuallet dickent al hebbe ic vele ghesien ende dat ic wel out bin
honder iaer dat ic dan bin gheset inden rinc vanden kinderen ende al ontvarwet
ic. int laetste en sal ic hebben geen vroetscap noch wijsheit om te radene.
ende dair om vloechte mi eens iaers ysayas als hi my alsoe sach [81ra1] Segt
my seide ic vanden cricken ende dan vliet stappans van hier na dattu dijne
bootscap gedaen hebs. dijne presencie en becomt mi niet Becomt seit si of en
doe mi en roec want van dy en sal ick niet scheyden voer die doot comt. ic
sal di recht nv soe slaen dattu nymmer meer en suls hebben blijscap Crepel
ende crom sal ic di maken mitten groten slagen die ic di gheuen sal maer soe
vele voerdeels sulstu van my hebben bistu vroet dat ick dese twee cricken
gheuen sal om dy op [81rb1] te rustene. niet dattu bi desen occusoene dijnen
palster laten suls want gheestelic stock ende menschelic sijn goet te gader Mijne
crijcken sijn menschelicke ende om den lichame te helpen dragen. om der
redenen dede icse maken ende draechse aldus mit my want niet soe varinc en
vel ickene ter neder hi en is op dander zijde op ghehouden al slae ickene op
dandere. Soe dan neemtse alle beede si werden dy van noode Mijne slage sijn
vreeselic du sultet noch wel weten |
Toen me die
priores aldus gelijk een hond gebonden had zag ik lange tijd daarna twee
kween komen waarvan ik zeer bang werd. De ene droeg twee krukken op haar hals
en ging op loden voeten en een bus had ze omgegord als een bode. De andere
droeg op haar hoofd een bed en had haar duim tussen haar riem gestoken om te
worstelen alzo ik dacht. Tezamen kwamen ze tot mij en zeiden, de dood zendt
ons tot u en ontbiedt u dat ze naar u komt zonder letten en heeft ons gezegd
dat we niet van u scheiden voordat we u neer hebben geveld en helemaal
verteerd, ze wil u vinden al mat en overwonnen. Ik vroeg haar wie ze was en
ik ze, ik ken u niet nog ook de dood, is die dood uw meesteres zo wil ik toch
weten wie ze is en ook wil ik weten of gij met haar bent en me uw naam wil
zeggen. Toen zei ze uw argumenteren nog ook uw vechten mag u tegen ons niet
helpen, nog ook tegen de dood. Want er is niemand zo sterk nog zo groot, als
wij tot hem komen is hij gelijk overwonnen, de dood heeft de heerschappij op
deze wereld en meer ontzien haar koningen, heren en graven dan ander volk. De
rijken en de armen doet ze alle gelijk en als ze wil spaart ze niemand geen
tijd en ze komt in menige plaats daar ze niets zendt nog ontbiedt te voren.
En daarbij doet zij u grote hoffelijkheid dat zich gewaardigt ons naar u voor
te zenden, het is een zeker teken dat ze tot u komt zonder verdrag. Van haar
zijn wij speciale boden en voorloopsters en elk van ons zal u onze naam en
onze taak zeggen. Toen sprak ze die het bed droeg en zei: Ik heet ziekte die
altijd waar ik gezondheid vind pijnig me om tegen haar te worstelen en te
vellenen om haar merg te zuigen. Soms slaat ze mij neer en na een tijdje vel
ik haar weer maar ze zou me niet zo vaak vellen had ze geen hulp van
medicijnen die gevonden waren om mij te verjagen. Vaak gebeurt het dat ik
haar voor de deur zittend vindt waar ik mijn boodschap zou doen en daardoor
moet ik langer buiten de deur wachten. Maar ondanks haar pleisters en zalven
sluip ik vaak daar binnen en dan recht voort ga ik me koppelen aan diegenen
daar de dood me naar gezonden heeft. Ik sla die neer, ik vertreed hem al, al
zijn merg zuig ik uit hem en zijn vlees eet, zijn bloed drink ik zodat hij
nog kracht nog macht heeft en dan laat ik hem vaak liggen in het bed dat ik
hier op mijn hoofd draag omdat hem de dood geheel bereid zal vinden zonder
iets veel daaraan te doen. Toen zei ik, u bent niet die bode die men blijde
ontvangen zou. Zeker, antwoorde ze, ik ben, want ik ben diegene die laat
bedenken van penitentie als men het geheel heeft vergeten. Ik ben die het
volk dat verdwaald is op de rechte weg brengt. Eens op een jaar hij die
natuur maakte omdat hij zag dat sommige op hem niet achten en hem geheel hadden
vergeten riep mij en zei: Ga, zei hij, in mijn wereld en worstel en vecht
tegen diegene die u ziet die het beste zijn op het hunne, ze vrezen me weinig
omdat ze gezond zijn en hebben me geheel vergeten. Ga en kastijd ze en
corrigeer ze en bind ze zo vast in hun bed zodat ze niet op mogen staan nog
tot hun wil om zich om te keren en dat ze de appetijt van eten en drinken
verliezen. Tot dat doel zeg ik u omdat ik wil dat ze zich verbeteren en tot
mij om genade roepen en dat ze er aan denken om hun ziel te behouden. Zo als
dan de dood komt dat elk van hen mag zeggen: Zie, dood, dat doet me geen
stro. Al mijn hart heb ik gelegd aan mijn schepper en al mijn gepeins, sla
als u wil, mijn ziel is geheel bereid om uit het wereldlijke leven te gaan.
Penitentie heeft ze zo goed gewassen zodat ze goed schoon gepurgeerd en
zuiver gemaakt zijn. Nu zeg ik u voorwaar alzo gauw toen hij me dat zei
haastte ik me terstond en ging me ondernemen om te worstelen tegen elk en de
hele wereld door. Menige heb ik overwonnen en te neer geveld en in het bed
gelegd. Nu maak u klaar, ik wil tegen u vechten en worstelen, niet lang wil
ik wachten. De andere oude gezellin, zei ik, moet eerst zeggen wie zij is,
zij heeft het mij beloofd. Ik wil het wel, zei ze. Toen zei me die andere. Ik
ben, zei ze, die u eens jaar nimmermeer gezien nog gekend waande te hebben
toen u door jonkheid werd gedragen. Neen, zei u, ze is, zo ver, ze gaat ze al
schoontjes, lang duurt het eer ze erbij komt en mag ik nog wel spelen. Zo
zeker weliswaar dat ik zwak ben en al schoontjes ga, nochtans pas voor pas
gaat men wel ver. Al ben ik al schoontjes gekomen nochtans ben ik hier en heb
u ingehaald en ik breng u het nieuws dat de dood u neemt en spaart tot u
komt. Zonder verdrag ben ik haar bode en voorloopster en geen andere bode mag
u meer waar nieuws zeggen dan ik. Mijn gezellin liegt soms om enige
tegengestelde dingen die haar belet de boodschap te doen. Maar mij mag geen
ding ter wereld beletten om de waarheid te zeggen. Ik ben oudheid, de
gerimpelde, de schreeuwer, de grijze en zonder haar op het hoofd. Ik ben
diegene waar men raad aan zou zoeken en grote eer zou men mij doen, want ik
heb de vroegere tijd gezien en goed en kwaad geproefd, dat zijn van
wetenschap de glossaria waarmee men die dingen kennen mag. Nimmermeer zal
men kennis hebben, nog eer of hij heeft het eerst gezien en geproefd.
Nochtans gebeurt het vaak dat al heb ik er veel gezien en dat ik wel honderd
jaar oud ben dat ik dan gezet ben in de ring van de kinderen en ik geheel
ontkleur. Tenslotte zal ik geen kennis nog wijsheid meer hebben om aan te
raden en daarom vervloekte ik een keer i een jaar Jesaja toen hij me alzo
zag. Zeg me, zei
ik, van de krukken en ga dan gelijk van hier nadat u uw boodschap hebt
gedaan. Uw aanwezigheid bekomt me niet. Bekomt, zei ze, dat doet me niets,
want van u zal ik niet scheiden voor de dood komt. Ik zal u nu recht zo slaan
zodat u nimmer meer blijdschap zal hebben. Kreupel en krom zal ik u maken met
de grote slagen die ik u geven zal, maar zo veel voordeel zal u van mij
hebben weet dat ik u deze twee krukken zal geven zodat je daar op kan rusten.
Niet dat u bij deze gelegenheid uw pelgrimsstaf laten zal, want een
geestelijke stok en menselijk zijn goed tezamen. Mijn krukken zijn menselijk
en om het lichaam te helpen dragen. Om deze redenen liet ik ze maken en draag
ze aldus met mij want niet zo vlug vel ik neer, is hij aan de andere zijde
opgehouden dan sla ik hem op de anderen. Zo neemt ze alle beide want ze
zullen u nodig zijn. Mijn slagen zijn vreselijk en u zal het nog wel weten. |
<houtsnede:
rechts de slapende pelgrim, links de pelgrim op bed met Siechede en Outhede aan
weerszijden>
[81ra2] Nv
comt hier seit si geselinne hets tijt dat wi hem an gaen om tegens te worstelen
ende om te leggene int bedde gaet an deen side ic sal gaen an dander side ic
sel hem hinderen daer ic mach Doe quamen si te my alle bee[81rb2]de en velden
my ter neder ende begonsten mi te nijpene ende te grabbelen bider kelen.
roepen ende claghen mocht ic wel gheen ander solaes en hadde ic. Ten lesten
si leyden my te bedde ende bonden my daer in seggende nv siet voer di die
doot [81va1] comt gegaen al dat si mach loept si di op onversien dat en
connen wi niet beletten. want wi hebben di van al[81vb1]len dingen wel
geauiseert te voren ende noch auiseren |
Nu kom hier,
zei ze, gezellin, het is tijd dat we hem aangaan om tegen te worstelen en om
in het bed te leggen, ga aan de ene zijde en ik zal aan de andere zijde gaan
en ik zal hem hinderen waar ik kan. Toen kwamen ze tot me alle beide en
velden me neer en begonnen me te knijpen en te grabbelen bij de keel roepen
en klagen mocht ik wel en geen ander solaas had ik. Tenslotte legden ze me te
bed en bonden me daarin en zeiden; nu ziet, voor de dood komt gegaan alles
dat ze kan loopt onvoorzien ze op u en dat kunnen wij niet beletten want wij
hebben u te voren van alle dingen goed geadviseerd en nog adviseren. |
<houtsnede:
rechts de slapende pelgrim, links de pelgrim zittend op de rand van zijn bed met
Ontfarmicheit bij zich>
[81va2] Mit
dat ic in sulcke puncte was ende ic alsoe te bedde lach eene vrouwe sach ic
comen te my die my therte dede verblijden. een ghelaet hadse simple ende
goedertieren ende hadde getrect een borste wt haren hantgate van haren rocke
ghelijc of si ghinge om hoey te bindene. eene coorde had si in haer hant ende
quam tot my rechteuoert ende ontbandt haer coorden Nu comt hier seide si gae
wy in die firmerie. want du en sijs hier niet wel Doe seyde ic tot haer Lieue
vrouwe seker ick wil gaerne mit v gaen. maer om dat ic niet en weet wie ghi
sijt soe bidde ic si eerst dat ghijs my vroet maect. Ic saelt [81vb2] di seyt
si dan segghen Wetet dat ic bin die ghene die na sentensien gegeuen in allen
iugementen sal sijn ontfanghen of mi en si onrecht gedaen. want eens iaers
als die souuereyn coninck gheiugeert hadde smenschen geslachte ter eweliker
doot om sine verdiente soe dede ic hem nochtan zijne hant daer of doen om
enich bescudt Ic dede hem stellen eenen boghe sonder peese inden hemel in
teykene van paeyse. Die peese heb ick die boghe is te hem waert Ic hale ende
trerke wt dye ketyuen van haren misualle. ende daer bi accordeert redene dat
men my heet ontfarmichede. dat is te segghene der ketyuen coorde mise [82ra]
ricordia om die te treckene wt der ketiuicheden. mijn moeder caritate span
die coorde ende als die coorde breken sal dan en sal nymmermer yement meer te
hemele clymmen Waer bi seyde ic hebdy wt getrect uwe borst isser melc in dair
mede dat ghi my lauen wilt Iaet seyt si du hebster noot ende noch meerder
noot sulstuere hebben dan gout of of siluere: Conpassie heet si die wel noot
is om die arme mede te saluene. ic soegher mede die hongherige ende niet en
gheef icse den ghenen die my voertijts misdaen hebben. Aristotiles seit dat
melc anders niet en is dan bloet dat verkeert is ende wit gheworden bi
backene van hitten die sine roethede beneemt. Weetstu wat dit te seggene is.
du moets weten dat die man die vol gramscepen is die en heeft in hemel niet
dan roet bloet. dwelke nymmermeer wit en werdt het en si dat caritate doet
backen ende veranderen sine roethede in witten. witte melc werdet alst
ghebacken is ende die roethede vliet al wech. ende dan so wie sulcke melc
heeft die vergheeft al dat hem misdaen heeft enich mensche. wel is geprijst
al sulck een mamme ende noetdorsttich Mijn vader die an cruce hinc van
sulcker mamme was hi wel voersien alsoet wel noet was om te thoenene daer hi
dede doer boren sijne sijde ende of doen sijnen [82rb] rock van
menschelicheden. nye en dede moeder so vele om haer kint doe bleeck zijne
mamme wel. Tot elken kersten mensche seide hi neem die wil zuyghen. coemt
voet in my en is niet meer roet bloets Caritate die heuet ghebacken ende
verandert in witter melc om tgemeen profijt ende weluaren. nye en soech
mensche sulke borst noch sulke melc Nu seg ic dy dat ic alsoe soeghe alle die
ic sie ghebreken hebben ende alsoe slacht ick mijnen vader ende caritaten
mijnre moeder Ende oec moetstu weten dat waer ic sie enighe arme menschen dye
hongher hebben ic gheue hem broot tetene ende te drinckene gheue ic hem al
toos na mijn macht ende state Sie ic yemende droeue sonder troest of die
tonvreden is. of yemende naect ic cleedene ende vertroestene ende stellene
tot paciencien of te vreden De pelgryms ontfae ic in mijn huus ende als ic
weet geuangene ic gaese visenteren. die doot sijn doe ick ter eerden. ende
die sieck liggen of van outhede te bedde liggen ic diense. ende daer bi heeft
my gracie gods ghemaect firmerie van deser stede. ick diene cleynen ende
groten ende vermake haer bedde ende gheen gebrec en laet ic hem hebben daer
ict beteren mach. soe dan wilstu mit mi comen ic bin bereet di te dienen Ic
seyde ia ic groten wille heb ics. mar hoe dat [82va1] wesen sal dat en weet
ick niet. dese andre vrouwen houden my soe vaste dat ic nv niet volghen en
mach. grote doget had di my wilde ghij se van my weeren. Of weeren seyt si
dies en heb ic gheen macht. maer mach ic mit mijnre coorden sal ick di mit mi
leeden in die fermerie te rusten. de boden sullen oec mede comen dat peynse
ic wel want si en sul[84vb1]len niet van dy scheeden dat waen ic wel eer die
doot coemt. Doe ontwant zij haer coerden ende bantse ant bedde ende ter stont
leeddese my alsoe. die quenen volchden oec voet ouer voet dies ic vter maten
seer droeue was. mijn cracht ende macht was my al benomen ende beroeft daer
bi en mocht ict niet beteren |
Met dat ik in
zulk punt was en ik alzo te bed lag zag ik een vrouw tot me komen die met het
hart liet verblijden. Ze had een simpel en goedertieren gelaat en had een
borst uit haar handgat van haar rok getrokken net alsof ze ging om hooi te
binden, een koord had ze in haar hand en kwam recht voort tot me en maakte
haar koorden los. Nu kom hier, zei ze, we gaan naar het ziekenhuis want u
bent hier niet goed. Toen zei ik tot haar: Lieve vrouwe, zeker wil ik graag
met u gaan, maar omdat ik niet weet wie ge bent zo bid ik eerst dat ge me
bekend maakt. Ik zal het u, zei ze, dan zeggen. Weet het dat ik ben diegene
die na vonnis gegeven in alle beoordelingen zal worden ontvangen of ze me en
zij onrecht gedaan hebben. Want een jaar toen de soevereine koning het mensen
geslacht berecht had ter eeuwige dood om zijn verdienste zo liet ik hem
nochtans zijn hand daarvan af doen om enige behoeding. Ik liet hem een boog
zonder pees in de hemel stellen in teken van vrede. Die pees heb ik, de boog
is bij hem. Ik haal en trek uit de ellendige van hun misval en daarbij komt
reden overeen zodat men mij noemt ontferming. Dat is te zeggen dat ik het
koord misericordia om die te trekken uit de ellendigheid. Mijn moeder
Barmhartigheid spant dat koord en als dat koord breken zal dan zal nimmermeer
iemand meer ten hemel klimmen. Waarom, zei ik, hebt u uitgetrokken uw borst,
is er melk in waarmee dat ge me wil laven wil. Ja het, zei ze, u hebt het
nodig en nog meer nood zal u hebben dan goud of zilver. Compassie heet ze die
wel nodig is om de armen mee te zalven, ik zuig er mee de hongerige en niet
geef ik het diegenen die me vroeger misdaan hebben. Aristoteles zegt dat melk
niets anders is dan bloed dat veranderd is en wit geworden door het bakken
van hitte die zijn roodheid beneemt. Weet u wat dit betekent, u moet weten
dat de man die vol gramschap is die heeft in hem niets dan rood bloed wat
nimmermeer wit wordt tenzij dat Barmhartigheid het laat bakken en veranderen
zijn roodheid in witte. Witte melk wordt het als het gebakken is en de
roodheid vliedt al weg en dan zo wie zulke melk heeft die vergeeft alles dat
hem enig mens misdaan heeft. Goed is geprezen zulke mammen en behoeftig. Mijn
vader die aan het kruis hing was goed voorzien van zulke mammen zoals het wel
nodig was om te tonen daar hij liet doorboren zijn zijde en zijn rok van
menselijkheid liet afdoen. Nooit deed een moeder zo veel om haar kind, toen
bleken zijn mammen goed. Tot elke Christelijke zei hij; neem die wil zuigen,
kom, voedt in mij er is niet meer rood bloed. Barmhartigheid die heeft het
gebakken en verandert in witte melk om het algemeen profijt en welvaren.
Nooit zoog een mens van zoÕ n borst nog zulke melk. Nu zeg ik u dat ik alzo
zoog alle die ik zie gebrek hebben en alzo slacht ik mijn vader en
Barmhartigheid mijn moeder. En ook moet u weten dat waar ik enige arme mensen
zie die honger hebben geef ik hen brood te eten en te drinken geef ik hem
altijd naar macht en staat. Zie ik iemand droevig en zonder troost of die
ontevreden is of iemand naakt, ik kleed en vertroost en stel hem geduldig of
tevreden. De pelgrims ontvang ik in mijn huis en als ik gevangenen weet ga ik
ze bezoeken, die dood zijn doe ik ter aarde en die ziek liggen of van oudheid
te bed liggen, ik dien ze en daarbij heeft Gratie God een ziekenhuis van deze
plaats gemaakt. Ik bedien kleine en grote en maak hun bed op en laat hen geen
gebrek hebben waar ik het verbeteren mag. Zo dan, wil u met me komen, ik ben
bereid om u te dienen. Ik zei, ja ik, grote wil heb ik. Maar hoe dat zal
wezen weet ik niet. Deze andere vrouwen houden me zo vast dat ik niet volgen
mag. Afweren, zei ze, dus heb ik geen macht, maar mag ik met mijn koorden dan
zal ik u leiden en het ziekenhuis te rusten. De boden zullen ook meekomen wat
ik wel denk want ze zullen niet van u scheiden wat ik wel waan voor de dood
komt. Toen maakte ze haar koorden los en bond ze aan het bed en terstond
leidde ze me alzo. Die kween volgden ook gelijk dus was ik uitermate droevig.
Mijn kracht en macht was me geheel benomen ende beroofd en daarbij kon ik
niet beter worden. |
<houtsnede:
rechts de slapende pelgrim, links de pelgrim op bed met de Dood met kist
bovenop hem, naast het bed Gratie Gods>
[82va2] Als ic
in die fermerie was ende ic daer een lanc stick gheghen hadde. onuersienlic
ende recht haestelic sach ic comen eene vreeselijke lange queene dye trat op
myn bedde daer ic seere of veruaert was soe seere was ic van haer ontstelt
ende gheureest dat ic niet tegen haer spreeken en mochte noch hair yet
vraghen Eene seysene hilt si in hair hant ende een doot [82vb2] kiste droech
si. ende hadde doe recht den eenen voet op mijn keele om mi te versmorene
shola hola seide gracie gods die niet varre van dair en was. Ontbeidt een
luttel ic sal hem eerst segghen twee woerden. Nu segt seide die queene maer
haest di want elder heb ic te doene Doe quam gracie gods tot mi ende seide Nu
sie ic wel seyt si dattu zijs ten vtersten passe ende te nausten van dijnre
pel 80grymagie.
siet hier die comen is die welke van eertschen dinghen dat eynde is ende die
termijn dijn leuen neemt si te maeyene ende ten eynde te brenghene ende
dijnen lichame sal si legghen in haer scrijne om den wormen te etene. Dese
dingen sijn al ghemeene elken mensche. want elc mensche die inde werelt leeft
is ghecompareet ende gheleken teghen die doot ghelijc als dat gras tegen die
seysene. want het is hoey heden groene ende morghen droge. Du hebs langhe
gheweest groene ende hebs ghehadt regene ende wijnt. maer nv moetstu sijn
ghemaeyt ende gedeelt in tween sticken dat doorkijn is cleyne die siele ende
die lichame en souden niet mogen liden dair doir te samen. die siele sal
eerst liden ende daer na sal die lichame comen. maer soe drae en saelt niet
sijn. want eerst sal tvleysch verrot sijn ende weder nyewe ghegroeyt: Nu
besiet ofte wel bereet zijs ende van allen punten wel voersien. want het hout
aen dy du suls cortelic sien die grote stede daerstu lange na gestaen hebs.
du zijs ter dore die du ouerlanc sages inden spiegel Bistu wel al naect
ontcleet du sulster wel in ontfanghen sijn. dwelke du soe seere begheres
alstu eerst sages. maer ymmer ic rade dy dattu an mijnen vader roeps ghenade
belouende penitencie hebstuse niet voldaen du sulse gaerne [83rb] voldoen in
purgatorien daer du in gaen suls Nu seg ic v had ick mogen spreken ic hadde
haer vele gevraghet van saken daer ic of duchte die welke ic niet en wiste.
sothede eest te beydene totter noot. want als men dicwile waent dat die doot
noch verre is soe staet si ter doere. ic wist wel dat ic was beuaen want die
doot liet hair seysene lopen ende dede mijn siele verscheyden vanden licham
dat dochte my soe my droemde. maer net dat ic alsoe was in sulc torment. ic
hoorde dat orloy vanden conuente ende dye schelle luydde te mettenen. Als ic
die schelle hoorde luden ic werde ontwaeck. maer ic vant mi seere besweedt.
ende om mijnen droem so worde ic peynsende ende wert grotelick vereent ende
veruaert. maer ic stonde op ende ic ghinck te mettenen. maer soe mat was ic
ende soe flau dat icker luttel gedoen mochte. mijn herte had ic al gheset aen
mijnen droem dat my dochte ende noch dunct my dat recht alsoe is al so my
droemde de pelgrymagie vanden mensche dat hy dicwile is in sulcker vreesen.
ende daer by heb ict gesedt int ghescrifte recht alsoet my doe ter tijt
droemde. niet dat ict al int ghescrifte ghesedt hebbe. want tghescrifte soude
te lanc sijn. heb ic dit niet wel ghedroemt ick bidde dat te rechte
ghecorrigeert si van hem diet bet droemen [83va] connen of diet bet doen
connen so vele seg ic. mair isser in boerte of loghen datment vertelle voer
droem want gheen drom en machmen voer enighe waerheit openbaren. gheen erroer
en soude ic willen houden staende in gheenre manieren. maer gaerne soude ic
willen dat bi desen drome die ic sach alle pelgryms hem versagen ende wachten
hem dat si niet vten wege en gaen want dat dolen van enen anderen is een
recht avijs ende een voirsien dat elc mensche sal nemen sulcken wech. mits
welken hi mach comen tot eenen goeden eynde welc eynde is die loen ende
blijscap van hemelrijcke. die welcke blijscap ons wille verleenen de
almachtighe gods sone Amen ¦ Hier eyndt
het boec vanden pelgrym. Ghedruct tot haerlem Int iaer ons heeren duysent
vier hondert lxxxvi opten xxsten dach in augusto |
Toen ik in dat
ziekenhuis was en ik daar een lange tijd had gelegen zag ik onvoorzien en
haastig een vreselijke lange kwee komen die op mijn bed trad waar ik zeer
bang van was en zo zeer was ik van haar ontsteld en bevreesd dat ik haar niet
spreken kon nog haar iets te vragen. Een zeis hield ze in haar hand en een
doodkist droeg ze en had toen recht een voet op mijn keel om me te versmoren.
Hola, hola, zei Gratie God die niet ver van daar was. Wacht even, ik zal hem
eerst twee woorden zeggen. Nu zeg, zei die kwee, maar haast u want elders heb
ik te doen. Toen kwam Gratie Gods tot me en zei: Nu zie ik wel, zei ze, dat u
bent te uiterste passe en het dichts bij uw pelgrimage. Zie hier die gekomen
is dat van aardse dingen het einde is en de termijn van uw leven neemt ze in
het maaien en brengt ten einde en uw lichaam zal ze in haar schrijn leggen om
de wormen te eten. Deze dingen zijn elk mens algemeen want elk mens die in de
wereld leeft is gecompareerd en vergeleken tegen de dood gelijk als dat gras
tegen de zeis. Want het is hooi is heden groen en morgen droog. U bent lang
groen geweest en u hebt regen en wind gehad, maar nu moet u gemaaid worden en
in twee stukken gedeeld. Dat deurtje is klein, de ziel en dat lichaam zouden
daardoor niet te samen kunnen gaan. De ziel zal eerst gaan en daarna zal het
lichaam komen, maar zo gauw zal het niet zijn want eerst zal het vlees verrot
zijn en weer nieuwe gegroeid: Nu bezie of goed bereid bent en van allen
punten goed voorzien want het houdt aan u en u zal gauw de grote plaats zien
waar u lang naar gestaan hebt. U bent bij de deur die u laatst zag in de
spiegel. Bent u goed naakt ontkleed dan zal u er wel in ontvangen worden wat
u zo zeer begeerde zoals u eerst zag. Maar immer raad ik u aan dat u aan mijn
vader genade vraagt en penitentie belooft, hebt u het voldaan dan zal u het
graag voldoen en purgaties waarin u gaan zal. Nu zeg ik u, had ik mogen
spreken had ik haar veel gevraagd van zaken waarvan ik duchtte die ik niet
wist. Zotheid is het te wachten tot de nood want als men vaak waant dat de
dood nog ver is zo staat hij bij de deur. Ik wist goed dat ik was gevangen
want de dood liet haar zeis lopen en liet mijn ziel scheiden van het lichaam
wat ik dacht zo ik droomde. Maar net dat ik alzo was in zoÕ n kwelling hoorde
ik dat uurwerk van het convent en die schel luide te metten. Toen ik die
schelle hoorde luiden werd ik wakker, maar ik vond me zeer bezweet en vanwege
mijn droom en zo begon ik te peinzen en werd zeer benauwd en bang. Maar ik
stond op en ik ging te metten. Maar zo mat was ik en zo flauw dat ik er
weinig doen mocht. Mijn hart had ik geheel aan mijn droom gezet wat ik dacht
en nog denk dat het me recht alzo is en alzo ik droomde van de pelgrimage van
de mens dat hij vaak in zulke vrees is. Daarbij heb ik het in mijn schrift
gezet recht zoals ik het toentertijd droomde. Niet dat ik alles in het
schrift gezet heb want het schrift zou te lang zijn en heb ik dit niet
gedroomd bid ik dat het recht gecorrigeerd wordt van hen die het beter dromen
kunnen. Zo veel zeg ik. Maar is er grap in of leugen dat men het voor een
droom houdt want geen droom mag men voor enige waarheid openbaren. Geen
fouten zou ik staande willen houden op geen manieren. Maar graag zou ik
willen dat bij deze droom die ik zag dat alle bang worden en behoeden dat ze
niet uit de weg gaan want dat dolen van een ander is een echt advies en een
voorzien dat elk mens zoÕ n weg zal nemen waarmee hij mag komen tot een goed
einde en dat einde is het loon en de blijdschap van het hemelrijk en die
blijdschap zal ons verlenen de almachtige Gods Zoon. Amen. Hier eindigt
het boek van de pelgrim. Gedrukt te Haarlem in het jaar van ons Heren duizend
vier honderd 86 op de 20ste dag in augustus. |
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/