Sint
Patricius vagevuur.
Vagevuur van
Patricius, een grot op Station Island in Lough Derg in het graafschap Donegal
(sinds begin 13de eeuw
bedevaartplaats), waar Patricius aan berouwvolle zondaars de gelegenheid
geschonken zou hebben zich bij hun leven van de helse straffen en hemelse
vreugden te overtuigen.
Opgeschreven en
vertaald door Nico Koomen.
uit;
http://en.wikipedia.org/wiki/St_Patrick's_Purgatory
313 Vanden
vaghevier dat sente Patricius vertoghet was Dat prohemium Bid allegader jonc
ende out Dat hi die sinen doet
ant hout Des cruces doer onsen
wille woud liden Ons verlicht indesen
tiden, 5 Hert ende sin hier
toe verleen. Want al wer des
menschen hert en steen Woude hi gheven sin
ende oren Dese hystorie te horen Hi soude duchten ende
beven 10 Tot int eynde van
sinen le[v]en, Soe wer dat hi hoerde
nomen Distorie die hier na
comen. Ic heb menich dinc
ghehoert Vruchtelic ende seer
swer woert 15 Mar noit en quam mi
dicht soe na Als dese hystorie die
ic besta, Noch die mi soe seer
verswerde Als ic u van woerde te
woerde Segghen als die
hystorie leghet 20 Ende als ons die
meyster seghet. Want ons sente
gregorius toghet Vele wat die ziele
doghet Die van desen lichaem
es versceyden. Om quade quaetheit te
verleyden 25 Den ghenen in
doechden te sterken Met exempele van
goeden werken Beghin ic te
boudeliker voert. Want hi seghet in sine
woert Dat in die teghen
wordicheit 30 Als die ziele uten
lichaem sceyt, Enghele siin quade of
goede Die die ziele hebben
in hoede Ende na hoer verdiente
leiden Ter bliscap of ter
drovicheiden. 35 Si segghen van
menschen die noch leven Van den dinghen hebben
voert gheven Diemen noch noit
ghescien vernam. Ic laet die reden
waent hem quam, Want die meester
seghet dat 40 Soe gheloves des
dinghes te bat. Hi seghet van gheesten
die van hier Ghevaren waren ende
quamen scier Ten lichaem weder ende
orconden Van sulker dinc die si
der vonden 45 Of van bliscapen of
van rouwen. Het was oec dinc
diemen mocht scouwen Alsmen in der werelt
vint Datmen haet of datmen
mint Materie diemen mach
hanteren 50 Of hoer ghelijc in
allen maniren: Husen poerten water
vier Menschen beesten
menighertier Vlammen scepen
brugghen straten Alsmen noemt ter
werelt baten 55 Ende elc mensche
voer oghen siet Diemen volghet of
diemen vliet; Ende van den lichame
varen Dat mense op wert met
den haren Hinc ende dede
onghevoech 60 Met voten stac met
handen sloech Daer toe van
menigherhande torment Der si in waren
ghesent. Desen man salmen
gheloven 314 Men wil hem siins
rechts beroven. 65 Men hevet vonden
dicke dat lieden Vraechden als menschen
verscieden Wer si voren of wat si
vonden Of wat si daden of
begonden; Want wijt en weten
noit noch saghen 70 Soe moeten wi
duchten bet dan vraghen. Wie der sekerlijc
bestaen Wech die hi noit en
hevet ghegaen? Mar seker sijt dat
goet leven Quaden eynde niet mach
gheven. 75 Al draghet verdiente
hier crone Na die doet comet lone Ende die pine die der
na coemt Dat es tfaghevier
alsmen noemt. Alder elc mensche die
hier boven 80 Comen sal met
enighen loven Hine moet werden
ghepurgeert Na dien dat sine
verdiente begheert Ja. mensche gode ende
vercoren Moeten inder pine
behoeren. 85 Want die pine
materelijc es Soe behoert des sijt
ghewes Die stat materelic te
wesen Der men eyndet die
pine van desent. Nu es die swerste pine
hier onder 90 Datte segghen es
wonder Dattet algader dat
nederste es. Die meeste vroude des
sijt ghewes Es dat hoechste datmen
hevet Ende elc hevet staet
alsmen hem gevet. 95 In midden staen
quade ende goden Als wi in deser dinc
bevroeden. Die meesters proven
provelijc Dattie helle onder
erdrijc Staet ende nu hoert
dat es wer 100 Als en kerker
donker ende swer. Ende dat paradijs dat
leecht Recht int oesten
alsmen seecht. Het es erdrijc dat
verstaet Der men die zielen in
ontfaet 105 Die uten vaghevier
sin ghesent Der si ghedoecht
hebben torment Ende der si blide te
gader siin. Want het seghet sente
augustiin Die zielen siin tot
opten dach 110 Der niemant niet
verborghen mach In sonderlingher stat
allene Der elkerlijc groet
ende clene Hevet na dat hi hevet
ghedaen In vrouden of in pinen
staen. 115 Dat sente augustiin
weten doet Ende ons gregorius
maket vroet Dat gheeste die
onmaterelic siin Moghen van vier doghen
piin Dat van materien hevet
siin wesen, 120 Moghen wi merken
wel in desen. Mar sine doghen niet
ghelijc Na sine verdiente
hevet elkerlijc. Wine moghent oec niet
weten voren Want wine moghent sien
no horen. 125 Mar van hem die
van hene varen Die bi wille gods
weder verbaren Werden teken materien
ghelijc Gheseghet te betoghen
gheestelic; Want sine moghent sien
noch horen 130 Ende waen hem in
sulken voeden Ende als si weder te
leven quamen Niet dan lichamelike
dinc vernamen En mochten die dinc
niet bet bedieden Want wi daer noit en
ghescieden. 135 Hier bi seg ic dat
dese jeste Niet en was ghesien in
gheeste, Mar levende wakende
ende voersien Sach yeman des ghelijc
ghescien Recht oft lichamelijc
had ghewesen. 140 Wie mi oec vroet
maecte van desen Wie hi was die dit
ghevel Suldi int eynde horen
wel. Nu wil ic tot der
jesten gaen Merct ghijt soe
moechdijt verstaen 145 Hoe dit mirakels
wert ghevonden Suldi horen in corten
stonden. Van tween heilighen
lesen wi [...] dus Die beide heten
Patricius Mar daer miin reden af
sal wesen |
Van
het vagevuur dat Sint Patricius getoond was. Dat voorwoord. Bid allen jong en oud Dat hij die zijn dood aan
het hout Van het kruis door
onze wil wou lijden Ons verlicht in deze
tijden, Hart en zin hier toe
verleent. Want al werd de mens
hard als een steen Wou hij geven zin en
oren Deze historie te horen Hij zou duchten en
beven Tot in het einde van
zijn leven, Zo waar dat hij hoorde
noemen De historie die hierna
komt. Ik heb menig ding
gehoord Vreselijk en zeer
zware woorden Maar nooit kwam me zo
dicht nabij Als deze historie die
ik besta, Nog die me zo zeer
verzwaarde Als ik u van woord tot
woord Zeg zoals die historie
ligt En zoals ons die
meester zegt. Want ons Sint
Gregorius toont Veel wat de ziel
gedoogt Die van dit lichaam is
verscheiden. Om kwade kwaadheid te
misleiden Diegenen in deugden te
versterken Met voorbeelden van
goede werken Begin ik te dapper
voort. Want hij zegt het in
zijn woord Dat in die
tegenwoordigheid Als de ziel uit het
lichaam scheidt, Engelen zijn kwaad of
goed Die de ziel hebben in
hoede En naar zijn
verdienste leiden Ter blijdschap of ter
droefheden. Ze zeggen van mensen
die nog leven Van de dingen hebben
voort gegeven Die men nog nooit
geschieden vernam. Ik laat de reden
waarvan het hem kwam, Want die meester zegt
dat Zo geloof je dat ding
te beter. Hij zegt het van
geesten die van hier Gevaren waren en
kwamen snel Ten lichaam weer en
verkondigen Van zulke dingen die
ze er vonden Of van blijdschap of
van rouw. Het was ook een ding
die men mocht aanschouwen Zoals men in de wereld
vindt Dat men haat of dat
men mint Materie die men mag
hanteren Of hun gelijke in alle
manieren: Huizen, poorten,
water, vuur Mensen, beesten in
menige vormen Vlammen, schepen,
bruggen, straten Als men noemt ter
wereld baten En elk mens voor ogen
ziet Die men volgt of die
men vliedt; En die van het lichaam
varen Dat men ze opwaarts
met de haren Hing en deed schandalig Met voeten stak, met
handen sloeg Daartoe van menige
soorten kwelling Daar ze in waren
gezonden. Deze man zal men
geloven Men wil hem zijn recht
beroven. Men heeft gevonden
vaak dat lieden Vroegen als mensen
verscheiden Waar ze voeren of wat
ze vonden Of wat ze deden of
begonnen; Want wij het niet
weten nog zagen Zo moeten we beter
duchten dan het vragen. Wie durft zekerlijk
bestaan Weg die hij nooit
heeft gegaan? Maar zeker is dat goed
leven Kwaad einde niet mag
geven. Al draagt het verdiend
hier kroon Na de dood komt het
loon En de pijn die daarna
komt Dat is het vagevuur
zoals men het noemt. Al elke mens die hier
boven Komen zal met enige
lof Hij moet worden
gepurgeerd Nadien dat zijn
verdienste begeert Ja, mens goed en
uitverkoren Moeten in de pijn
behoren. Want die pijn
materiaal (menselijk) is Zo behoort het dus,
zij het gewis Die plaats materiaal
te wezen Daar men eindigt de
pijn van deze. Nu is de zwaarste pijn
hieronder Dat te zeggen is
wonder Dat het allemaal dat
laagste is. De meeste vreugde, dit
is het gewis Is dat hoogste dat men
heeft En elk heeft een staat
zoals men hem geeft. In het midden staan
kwade en goeden Zoals we in dit ding
bevroeden. De meesters beproeven
proeven Dat de hel onder
aardrijk Staat en nu hoor dat
is waar Als een kerker donker
en zwaar. En dat paradijs dat
ligt Recht in het oosten,
zoals men zegt. Het is aardrijk, dat
verstaat Daar men die zielen in
ontvangt Die uit het vagevuur
zijn gezonden Daar ze gedoogd hebben
kwelling En daar ze blijde tezamen
te zijn. Want het zegt het Sint
Augustinus Die zielen zijn tot op
de dag Daar niemand zich niet
verbergen mag In bijzondere plaats
alleen Daar elk groot en
klein Heeft naar dat hij
heeft gedaan In vreugde of in
pijnen staan. Dat Sint Augustinus
weten doet En ons Gregorius maakt
bekend Dat geesten die niet
lichamelijk zijn Mogen van vuur gedogen
pijn Die van materiën heeft
zijn wezen, Mogen we goed merken
in dezen. Maar ze gedogen niet
gelijk Naar zijn verdienste
heeft elk. We mogen het ook niet
weten tevoren Want we mogen het zien
nog horen. Maar van hem die van
heen varen Die bij wil van God
openbaren Worden telkens
materiën gelijk Gezegend te tonen
geestelijk; Want ze mogen zien nog
horen En wanen hen in zulke
voeden En als ze weer tot
leven kwamen Niets dan lichamelijk
ding vernamen En mochten die dingen
niet beter aanduiden Want we daar nooit
heen scheiden. Hierbij zeg ik dat dit
verhaal Niet was gezien in
geesten, Maar levend, wakend en
voorzien Zag iemand dergelijks
geschieden Recht of het lichamelijk
had geweest. Wie me ook bekend
maakte van deze Wie hij was die dit
gebeurde Zal ge op het einde
horen wel. Nu wil ik tot het
verhaal gaan Merk gij het zo mag ge
het verstaan Hoe dit mirakel werd
gevonden Zal ge horen in korte
stonden. Van twee heiligen
lezen we [...] dus Die beide heten
Patricius Maar daar mijn reden van zal wezen |
uit
broerendebruijn.nl
Sint Patrick opent
met zijn stok de toegang tot het vagevuur. 16deeeuwse houtsnede.
150 315 Was dander
vandesen. Doen hi was comen in
hierlant Gods woert der maken
becant Met miraculen hem te
betoghen Of hise soude bekeren
moghen 155 Van hoer
onnatuerlicheit, Seide hoer pine
torment ende arbeit Der hellen ende des
paradijs Vroude maecte hi hem
wijs Of hi met anxt of met
hopen 160 Hem die quaetheit
of mocht copen. Die dese hystorie
eerst ontbant Seghet dat hise als
beesten vant. Patricius dese
heilighe man Seide hem pine ende
anxt ende dan 165 Van hemelrijc die
bliscap mede. Si antwoerden hoer
onseden Te Christum nemmermeer
te keren Wat hi hem der of
mocht leren, Ten wer dat enighe van
hem allen 170 Mocht ghesien ende
ghevallen Der zaligher bliscap
der met oghen Der quader pine die si
der doghen. Saghe hijt ende dan
alsoe wer Ghelovede hem te bet
van daer. 175 Die heilighe man
riep op gode Met vasten waken ende
met node Om dese liede
salicheit. Ende als hi lach in
desen arbeit Voer des volcs groet
onsede 180 Verbaerde hem god
der ter stede Gaf hem der evangelien
woert, Enen staf gaf [h]i hem
voert Diemen noch in
hierlant hevet Voer heilichdom als
reden ghevet; 185 Want hem die stoc
Jhesus gaf Soe heet die stoc
Jhesus staf, Der men of bescreven
vint In malachies vite diet
kent. Wie der noch overste
bisscop es 190 Hevet in teken des
sijt ghewes. Doe leide god
patricius van daer Ende toechde hem en
put die swer Ende donker in te sien
was mede In ene heymelike
donker stede, 195 Ende seide hem dat
wie der inne Gaen woude met
voerhoeden sinne Enen dach ende enen
nacht Van der tijt datmen
der bracht Met berouwe van sire
mesdaet 200 Van allen sonden
soude oflaet Hebben die hi noit
dede. Hi soude oec sien der
zaligher stede Wer si sin in wat
staet, Der quader pine ende
hoer onbaet. 205 God voer hene als
hijt gheboet. Die heilighe man dreef
bliscap groet Dat hem der god woude
openbaren Ende hem den put der
condich waren Der hi tvolc soude
mede [...] bekeren. 210 Doe dede maken die
heilighe here Biden put en scone
kerke. Reguliers canonic ende
clerke Sette hi der in ende
ene mure Dede hi maken wel ter
cure 215 Om den put om dat
hi woude Dat der toe niemant
comen soude Noch heymelic der toe
gheraken Des om dede hire en
doer an maken Hine had orlof met
sinen monde 220 Of deser dinc niet
en bestonde. Die prior heet hi na
desen Hoeder des slotels
wesen. Nu vele liede hadden
bestaen Dese dinc en waren in
ghegaen 225 Bi sente patricius
leven, Exempel van pinen
had[den] ghegheven Die si douchden ende
van vrouden Die si zaghen ende
scouden. Patricius bi sinen
leven 230 Hem heet hi allen
dat si screven Die inden cloester
woenden daer. Doe begonst dat volc
der naer Den heilighen man vele
bet te horen Dan si daden te voren, 235 Want sijt seiden
ende orconden 316 Die der waren
alsijt vonden. Ende wantmen daer die
sonden doemt Soe es die stat dat
vaghevier ghenoemt, Ende wantet sente
patricius eerst sach hijr 240 Hetet sente
patricius vaghevier. Mar dat cloester ende
die kerke mede Heet regulus na die
lants sede. Patricius goud die
doet hoer scout, Ende die prior [...]
wert soe out 245 Dien ic te voren
las Die van heilighen
leven was Dat hi van ouder in
siin hovet Al sine tande waren
berovet Sonder enen had hi
behouden 250 Der hi ghemac of
nemen soude. Gregorius spreect ende
secht wale: Al en hevet en oud man
ghene quale Douder ghevet hem vele
siecheiden. Die gode man der ic of
seide 255 Dede hem ene camer
maken Biden dormter om dese
saken Dat van sire groter
oude Niemant swerheit
hebben soude. Die jonghe broders van
binnen 260 Vraechden dicke om
spel van minnen: Vader ghi sijt out van
jaren, Welc tijt wildi henen
varen? Hoe langhe tijt wildi
bliven herneder? Die goede man
andwoerde weder: 265 Wert siin ghewille
die mi gheboet Ic had vele liever den
doet Dan langhe aldus hier
te leven Hijr en can ic niet
besheven Dan rouwe droefheit
ende mesweinde 270 Ghinder es bliscap
sonder eynde. Die moniken hoerden
[dic]warf Eer die heilige prior
starf Van horen dormter
dicke ende langhe In sinre camer enghel
met sanghe. 275 Der enghele sanc
al hier te voren Was aldus als ghi
moecht horen: Salich bistu in alre
tijt Ende god es
ghebenedijt Die altoes es inden
mont 280 Ende spise en at
in ghere stont Van begheren plachte
deren. Want spise die hi
plach te teren Was sout ende broet
ende anders niet Water cout als inden
vliet. 285 Die gode man die
heilichlike Hier gheleeft had in
erdrike Quam van leven hier
ter doet Starf ende voer daert
god gheboet. Oec soe vint ict
bescreven 290 Dat in sente
patricius leven Vele liede diet
bestonden Om aflaet van horen
sonden, Ghinghen der in alsmen
hem hiet. Som quamen weder ende
som niet. 295 Die niet en quamen
wistmen wel vorwer Dat si vervaren waer
daer. Oec wat si saghen of
hoerden Screefmen daer van
woerde te worde Van hem die weder
comen waer. 300 Nu hevet patricius
al daer In sine na comers dit
gheset, Dat niemant en mach
inden pet Die dat vaghevier heet
tot eighen stonden Hine heb orlof vandes
bisscops monde 305 317 Die daer es
here ende dan bestaet Met eyghen wille voer
sine mesdaet. Als hi dan ten bisscop
coemt Ende sinen wille voer
hem noemt Die bisscop seecht dat
hys ombere 310 Dat wer beter dan
hi inkere, Want hem menich des an
nam Ende somich noit weder
en quam. Ende wijl hijs dan
niet ave staen Ende hijt emmer aen
wil gaen 315 Die bisscop ghevet
hem lettren mede Ende laten varen der
ter stede. Als die prior die
brieve ontfaet Ende sine begheert der
in verstaet Ontraet hi hem der
integaen 320 Ander penitencie
te ontfaen Ende seit dat hem des
menich an nam Ende somich noit weder
quam. Siet hi dan dat hi
altoes Blivet indesen dat hi
coes 325 Soe doet hine in
die kerke mede xv. daghe in sine
ghebede. Als dese tijt es om
lopen Doet die prior te
gader ropen Al die clergie vandaer
bi 330 Ende doet hem
singhen misse dat hi Dat sacrament der in
ontfae Met wiwater gheseghent
der na. Als die heilighe lude
langhe Hebben gheset der na
met sanghe 335 Met processien
ledemen ter doer Ten vaghevier als ic
heb voer Ghehoert ende die
prior ondoet Die doer des puts ende
maket vroet Des duvels list ende
oec die pine 340 Diemen der doghen
moet in scine, Dat vormaels menich
man begonde Ende somich niet weder
comen conde. Ende of hijt niet wil
achter laten Ende altoes blivet in
enen state, 345 Der priester
segheninghe der ter stede Nemet hi ende bid om
hoer bede. Metter hant voer siin
hovet Maket hi en cruce des
ghelovet, Der nae soe gaet hi in
dat gat. 350 Die prior ontsluut
die doer na dat Ende die processie
gaet ter kerke Weder ende voldoet
gods werke. Des ander daechs als
ghi moecht horen Gaen si weder ter
doren. 355 Vintment daer ter
selver tijt Gaen si weder met
jolijt. Der moet hi xv. daghe
na desen Met herten in ghebede
wesen. Vintmen niet ter
selver stont 360 Des ander daechs
maecmen cont Den volke dat hi es
vervaren Ende nemmeer en sal
verbaren. Die prior ontsluut die
doer van binnen Ende gaen van daer als
sijt bekennen. |
Was de andere van
deze. Toen hij was gekomen
in Ierland Gods woord daar maken
bekent Met mirakels hen te
tonen Of hij ze zou bekeren
mogen Van hun
onnatuurlijkheid, Zei hun pijn, kwelling
en arbeid Der hel en van het
paradijs Vreugde maakte hij hen
wijs Of hij met angst of met
hoop Hem die kwaadheid af
mocht kopen. Die deze historie
eerst ontbond Zegt dat hij ze als
beesten vond. Patricius deze heilige
man Zei hen pijn en angst
en dan Van hemelrijk de
blijdschap mede. Ze antwoorden hun
lompheid Tot Christus
nimmermeer te keren Wat hij hen daarvan
mocht leren, Tenzij dat enige van
hen allen Mocht zien en gebeuren De zalige blijdschap
daar met ogen De kwade pijn die ze
daar gedogen. Zag hij het en dan
alzo werd Geloofde hem te beter
van daar. De heilige man riep op
God Met vasten, waken en
met nood Om deze lieden
zaligheid. En toen hij lag in
deze arbeid Voor dat volk grote
barbaarsheid Openbaarde hem God
daar ter plaatse Gaf hem het evangelie
woord, Een staf gaf hij hem
voort Die men noch in
Ierland heeft Voor heiligdom als reden
geeft; Want hem die stok
Jezus gaf Zo heet die stok Jezus
staf, Daar men van
beschreven vindt In Malachias vita die
het kent. Wie daar nog overste
bisschop is Heeft in dit teken,
dus zij het gewis. Toen leidde God
Patricius van daar En toonde hem een put
die zwaar En donker in te zien
was mede In een heimelijke
donker plaats, En zei hem dat wie
daar in Gaan wou met
voorbedachte zin Een dag en een nacht Van de tijd dat men
daar bracht Met berouw van zijn
misdaad Van alle zonden zou
aflaat Hebben die hij ooit
deed. Hij zou ook zien de
zalige plaats Waar ze zijn in welke
staat, De kwade pijn en hun
nadeel. God voer heen toen hij
het gebood. De heilige man dreef
blijdschap groot Dat hem God wou
openbaren En hem de put daar
bekend was Daar hij het vol zou mede
bekeren. Toen liet maken die
heilige heer Bij de put een schone
kerk. Regulieren, kanunniken
en klerken Zette hij daar in en
een muur Liet hij maken goed
ter kuur Om de put omdat hij
wou Dat daartoe niemand
komen zou Nog heimelijk daartoe
geraken Daarom liet hij er een
deur aan maken Hij niet had verlof
met zijn mond Of dit ding niet
bestond. De prior zei hij na
deze Hoeder van de sleutel
te wezen. Nu vele lieden hadden
bestaan Dit ding en waren
ingegaan Bij Sint Patricius
leven, Voorbeeld van pijnen
had gegeven Die ze gedoogden en
van vreugden Die ze zagen en
aanschouwden. Patricius bij zijn
leven Hen zei hij allen dat
ze schreven Die in het klooster
woonden daar. Toen begon dat vol
daarnaar De heilige man veel
beter te horen Dan ze deden tevoren, Want zij het zeiden en
verkondigden Die daar waren zoals
zij het vonden. Want men daar de
zonden verdoemt Zo is de plaats dat
vagevuur genoemd, En omdat Sint
Patricius het eerst zag hier Heet het Sint
Patricius vagevuur. Maar dat klooster en
die kerke mede Heet regulus naar de
landszede. Patricius geeft de
dood haar schuld, En de prior [...] werd
zo oud Die ik tevoren las Die van heilig leven
was Dat hij van oudheid in
zijn hoofd Al zijn tanden was
beroofd Uitgezonderd een had
hij behouden Daar hij gemak van
nemen zou. Gregorius spreekt en
zegt wel: Al heeft een oud man
geen kwaal De oudheid geeft hem
vele ziektes. Die goede man daar ik
van zei Liet hem een kamer
maken Bij de slaapzaal om
deze zaken Zodat van zijn grote
oudheid Niemand zwaarheid
hebben zou. De jonge broeders van
binnen Vroegen vaak om spel
van minnen: Vader ge bent oud van
jaren, Welke tijd wil ge heen
varen? Hoe lange tijd wil ge
blijven hier beneden? De goede man
antwoordde weer: Wordt zijn wil die mij
gebood Ik had veel liever de
dood Dan lang aldus hier te
leven Hier kan ik niet
begeven Dan rouw, droefheid en
misval Ginder is blijdschap
zonder einde. De monniken hoorden
vaak Eer die heilige prior
stierf Van hun slaapzaal veel
en lang In zijn kamer engelen
met zang. De engelen zang al hier
tevoren Was aldus zoals ge mag
horen: Zalig ben je in alle
tijd En God is gebenedijd Die altijd is in de
mond En spijs at in geen
stond Van begeren placht te
deren. Want spijs die hij
plag te verteren Was zout en brood en
anders niet Water koud zoals in de
vliet. Die goede man die
heilig Hier geleefd had in
aardrijk Kwam van leven hier
ter dood Stierf en voer daar
het God gebood. Ook zo vind ik
beschreven Dat in Sint Patricius
leven Vele lieden die het
bestonden Om aflaat van hun
zonden, Gingen daarin zoals
men hen zei. Sommigen kwamen weer
en sommigen niet. Die niet kwamen wist
men wel voorwaar Dat ze vergaan waren
daar. Ook wat ze zagen of
hoorden Schreef men daar van
woord tot woord Van hen die weer
gekomen waren. Nu heeft Patricius al daar Voor zijn opvolgers
dit gezet, Dat niemand mag in de
put Die dat vagevuur heet
te eigen stonden Hij heeft verlof van
de bisschop mond Die daar is heer en
dan bestaat Met eigen wil voor
zijn misdaad. Als hij dan te
bisschop komt En zijn wil voor hem
noemt De bisschop zegt dat
hij het ontbeert Dat was beter dan hij
omkeert, Want het menigeen dus
aannam En sommige nooit weer
kwamen. En terwijl hij het dan
niet af wil staan En hij het immer aan
wil gaan De bisschop geeft hem
brieven mede En laat hem varen daar
ter plaatse. Als de prior die
brieven ontvangt En zijn begeerte
daarin verstaat Ontraadt hij het hem
daar in te gaan Andere penitentie te
ontvangen En zegt dat het dus
menigeen aannam En sommige nooit weer
kwamen. Ziet hij dan dat hij
altijd Blijft in deze dat hij
koos Zo doet hij hem in de
kerk mede 15 dagen in zijn
gebeden. Als deze tijd is
omgelopen Doet de prior tezamen
roepen Alle geestelijkheid
van daar bij En laat hem zingen mis
zodat hij Dat sacrament daarin
ontvangt Met wijwater gezegend
daarna. Als die heilige lieden
lang Hebben gezeten daarna
met zang Met processies lijdt
men hem ter deur Ten vagevuur zoals ik
heb voor Gehoord en de prior
opent De deur van de put en
maakt hem bekend De duivels list en ook
de pijn Die men daar gedogen
moet in schijn, Dat eerder menig man
begon En sommige niet weder
komen kon. En of hij het niet wil
achter laten En altijd blijft in
een staat, De priester zegent hem
daar ter plaatse Neemt hij en bid om
hun bede. Met de hand voor zijn hoofd Maakt hij een kruis,
dus geloof het, Daarna zo gaat hij in
dat gat. Die prior opent de
deur na dat En de processie gaat
ter kerk Weer en voldoet Gods
werk. De volgende dag, zoals
ge mag horen Gaan ze weer ter deur. Vindt men hem daar
terzelfder tijd Gaan ze weer met
vreugde. Daar moet hij 15 dagen
na dezen Met het hart in gebed
wezen. Vindt men hem niet
terzelfder stond De volgende dag maakt
men kond Het volk dat hij is
gevaren En nimmermeer zal
weerkomen. De prior opent die
deur van binnen En gaat vandaar zoals
zij het bekennen. |
Uit; http://en.wikipedia.org/wiki/Legend_of_the_Purgatory_of_St._Patrick
Van den ridder die int
vaghevier ginc 365 Het gheviel alhier
te voren Dat en ridder ut
vercoren Eer die coninc
sthephen bleef, Bi sinen tiden oec
diet screef Der ic dese reden of
sal dichten, 370 Desen bisscop quam
te biechten Die inden bisdom was
heer Der dat vaghevier
staet der ic of seide eer. Die bisscop scouten om
sine sonden Want hi met handen
ende met monden 375 God verbolghen had
swerlijc Ende der om most
derven siin rijc. Die ridder die was
drovich seer Ende pensde hoe hi
sinen heer Die hi swerlic had
verwracht 380 Beteren mocht in
siin ghedacht. Die bisscop sette hem
met desen Penitencie na siin
wesen Na sine sonden ende
sine mesdaet Die ridder sprac: Here
verstaet 385 Want ic soe seer
heb god verbolghen, Moet der sware
penitencie na volghen Mach ic miin sonden
beteren hier. In sente patricius vaghevier Wil ic voer mine
mesdaden gaen. 390 318 Die bisscop
riet hem weder saen Mar die ridder had
mans cracht Ende helt hem altoes
in siin ghedacht. Die bisscop sprac:
Thadde [m]enich an nomen Die noit weder en
wa[s] comen. 395 Als die ridder dat
wer [v]erstoet Des ridders sin ende
s[i]nen moet Dat hi die dinc niet
woude begheven Hiet hi hem nemen
moniken leven. Doe sprac hi dat hijt
niet en dede 400 Hine had int
vaghevier sine mesdede Ghebetert die hi had
bekent. Doe wert hi ten prior
ghesent In maniren alsoe voert Als ghi voren hebt
ghehoert. 405 xv daghe was hi in
d[i]e kerke Dedemen comen pape[n]
ende clerke Ende dede misse
sing[h]en vroe. Dat sacrament
o[nt]fenc hi doe Ende wert [t]en put
gheleet der naer 410 Met p[ro]cessien
ende met sanghe claer. Die prior die onsloet
die doer Ende sprac hem toe: Nu
siet u voer Nu siedi wat ghi
bestaet. Hets beter noch doet
onsen raet 415 Ende latet achter
ende doet el Penitencie soe doet
wel. Want menich dese dinc
an nam Ende somich noit weder
quam, Bi dat si hoerden ende
saghen 420 Dat sijs niet en
conden verdraghen Ende int ghelove niet
vast waren Soe mosten si te mael
vervaren. Mar wildijt emmer der
in boten Ic sal u segghen
dierste onmoten. 425 Hi sprac: Ja ic
met rouwen van binnen Wil ict voer mine
mesdaet beghinnen. Doe andwoerde die gode
man: Ghi sult in gods name
in gaen dan Inden put vast neder
gaen 430 Tot dat ghi en
velt siet voer u staen Der in suldi vinden en
sale Meesterlic ghemaect
wale. Indie zale suldi bode Vinden die comen van
[...] |
Van de ridder die in
het vagevuur ging Het gebeurde alhier
tevoren Dat een ridder
uitverkoren Eer koning Stephen
bleef, Bij zijn tijden ook
die het schreef Daar ik deze reden van
zal dichten, Deze bisschop kwam te
biechten Die in het bisdom was
heer Daar dat vagevuur
staat daar ik van zei eer. Die bisschop schold
hem om zijn zonden Want hij met handen en
met mond God verbolgen had
zwaar En daarom moest
bederven zijn rijk. Die ridder die was
droevig zeer En peinsde hoe hij
zijn heer Die hij zwaar had
misdaan Verbeteren mocht in
zijn gedachte. Die bisschop zette hem
met dezen Penitentie naar zijn
wezen Naar zijn zonden en
zijn misdaad Die ridder sprak: Heer
verstaat Want ik zo zeer heb
God verbolgen, Moet de zware
penitentie na volgen Mag ik mijn zonden
verbeteren hier. In Sint Patricius
vagevuur Wil ik voor mijn
misdaden gaan. De bisschop raadde hem
weer gelijk Maar die ridder had
mans kracht En hield hem altijd in
zijn gedacht. Die bisschop sprak:
het heeft menigeen aangenomen Die nooit weer zijn
gekomen. Toen die ridder dat
verstond De ridders zin en zijn
gemoed Dat hij dat ding niet
wou begeven Zei hij hem te nemen
een monniken leven. Toen sprak hij dat hij
het niet deed Hij had in het
vagevuur zijn misdaden Verbeterd die hij had
bekend. Toen werd hij te prior
gezonden In manieren alzo zo
voort Zoals ge voren hebt
gehoord. 15 dagen was hij in de
kerk Liet men komen
priesters en klerken En liet missen zingen
vroeg. Dat sacrament ontving
hij toen En werd te put geleid
daarnaar Met processies en met
zang helder. De prior die opende de
deur En sprak hem toe: Nu
zie u voor Nu zie je wat ge
bestaat. Het is beter nog doe
onze raad En laat het na en doe
elders Penitentie zo doe je
goed. Want menigeen dit ding
aannam En sommige nooit weer
kwam, Omdat ze hoorden en
zagen Dat zij het niet
konden verdragen En in het geloof niet
vast waren Zo moesten die maal
bang worden. Maar wil gij het immer
daar in boeten Ik zal u zeggen de
eerste ontmoeting. Hij sprak: Ja ik, met
rouw van binnen Wil ik het voor mijn
misdaad beginnen. Toen antwoordde die
goede man: Ge zal in Gods naam
ingaan dan In de put vast neer
gaan Totdat ge een veld
ziet voor u staan Daarin zal ge vinden
een zaal Meesterlijk gemaakt
wel. In die zaal zal ge
bode Vinden die komen van
…. |
TEKST Sint Patricius’
vagevuur (berijming)
Auteur: Onbekend
Aard: Rijm
BRON ‘s-Gravenhage,
Koninklijke Bibliotheek, 75 E 62
Datum: 1300-1400
Omvang: 434 verzen
Opm.: Handschrift van 105 folia; per
bladzijde 2 kolommen van 50
regels. Het handschrift bevat naast Sint Patricius’ vagevuur (berijming)
(fol. 103v-105) ook Jan van Boendales Der leken spieghel (fol. 1-103).
EDITIE R. Verdeyen en J.
Endepols (eds.): Tondalus’ visioen en St. Patricius’ vagevuur.
‘s-Gravenhage - Gent, 19141917. 2 dln. Deel 2, 313-318.
Status: Kritisch
MNW-nr: 1331.9 (andere editie)
Opm.: De editeur plaatste alle leestekens tussen [];
deze haken werden hier niet overgenomen.
BRONNEN Van de Latijnse
legende van Sint Patricius’ vagevuur (Purgatorium Sancti Patricii)
bestaat zowel een proza- als een versvertaling. De versvertaling is te vinden
in ‘s-Gravenhage, Koninklijke Bibliotheek, 75 E 62; de prozavertaling is
overgeleverd in zeven handschriften (redacties). Deze zeven redacties zijn
onder te verdelen in twee groepen: een groep waarbij de vertaling van de Praefatio
van de Latijnse tekst niet aanwezig is (5 hss.), en een groep waarbij dat wel
het geval is (2 hss.); de eerste groep is vertegenwoordigd in Utrecht,
Catharijneconvent, coll. Warmond 92 F 26, de tweede in ‘s-Gravenhage,
Koninklijke Bibliotheek, 73 H 14.
Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/