Reis
van Jan Mandeville.
uit Wikipedia.
Opgeschreven
en in Nederlands gezet door Nico Koomen.
Inleiding.
Het middeleeuwse
wereldbeeld was heel wat minder primitief dan vaak gedacht wordt. Dit
zogenaamde Ptoleme•sche wereldbeeld was gevormd door kennis uit klassieke
geschriften, de bijbel en door eigen waarneming van de wereld. Middeleeuwse
geleerden wisten dat de aarde rond was en geen platte pannenkoek. In hun optiek
was de aarde het centrum van de wereld waar alle hemellichamen - zon, maan en
sterren - omheen draaien. Boven de aarde strekt de hemel zich uit, waar God op
zijn troon zit omringd door engelen en heiligen, en onder de aarde bevindt zich
de hel. Het is een wereld waarin alles met alles samenhangt. De Natuurkunde
van het geheelal is een tekst waarin die samenhang wordt beschreven. De
invloed van de planeten op het leven op aarde komt daarbij uitgebreid ter
sprake.
De schrijver
van de Natuurkunde van het geheelal en ook Jacob van Maerlant baseren
zich op geschriften van grote geleerden uit het verleden. Hun kijk op de wereld
was gevormd door allerlei gegevens uit de bijbelse en klassieke oudheid te combineren.
Hoe het heelal er werkelijk uitzag konden ze in een tijd zonder krachtige
telescopen en ruimtevaartuigen alleen maar beredeneren. Dat betekent niet dat
ze alles zomaar geloofden. Maerlant bijvoorbeeld baseert zich voor zijn
beschrijving van het heelal op wat hij gelezen heeft.
De wereld die
Mandeville beschreef, rond 1322, was vreemd en opwindend en zijn verslag werd
in alle Europese talen vertaald. Pas eeuwen later bleek dat Mandeville een
eersteklas bedrieger was. Hij had niet geschreven wat hij gezien had, maar een
mooi verhaal gemaakt uit wat hij in allerlei geschriften was tegengekomen. Toch
geeft hij juist daardoor een mooi beeld van de wereld zoals veel middeleeuwers
die zelf zagen. Ook ÔDie ridderlycke reyse van heer Lodewijck Vertimans van BolonienŐ
(Bologna). Die begint met de tekst van Mandeville en later meer naar zijn tijd
zoals de Portugezen en geweren, bussen. Dus ook wel een thuiswerker zoals
Mandeville.
Hoewel
Mandeville zelf niet zo ver had gereisd als hij beweerde, blijkt uit de belangstelling
voor zijn werk dat mensen nieuwsgierig waren naar de wereld buiten hun eigen
omgeving. Telkens werd geprobeerd daarvan iets te ontdekken. http://literatuurgeschiedenis.nl/lg/middeleeuwen/literatuurgeschiedenis/lgme044.html
Als je dit
verhaal leest dan zie je een man die veel gereisd heeft en vooral in het
Heilige Land waar hij terzake kundig de situatie beschrijft. Zo ook van de
Moslims (Sarasenen) weet hij meer te vertellen dan menige pelgrim die daarheen
gaat. Maar dan komt hij in een streek en gaat verhalen houden van de ouden over
die vreemd gevormde mensen. Dan ga je twijfelen over de echtheid van zijn
verhalen. Vervolgens weet hij heel goed aan te geven en wiskundig uit te leggen
dat het daar onze tegenvoeters zijn en de aarde rond is. Ook als je leest dat
hij sommige bijgeloven zo waardeert dat ze eigenlijk christenen zijn en God ze
ook heeft uitgekozen om in zijn hemelse paradijs te komen, dan denk je dan, dat
is een man die veel gezien en nagedacht heeft en niet zoŐn enge kijk heeft op
de wereld. Vervolgens komt hij weer op een van de vreemde eilanden met vreemde
mensen. Ik zou denken dat hij wel een pelgrimsreis gemaakt heeft als welgestelde
ridder en mensen met hem meegenomen die ook verstand van zakken hadden en dat
er een groot deel bij fantaseerde is om die verhalen aantrekkelijk te maken en
meer geloofwaardig omdat die verhalen bekend waren. Dat zie je ook bij Marco
Polo die een gelijk soort boek heeft uitgegeven. Die spreekt ook van de
schatten en macht van de grote kan en de amazoneŐs, de vogel grijp etc. Je zou
die twee boeken eens met elkaar vergelijken moeten om te kunnen zeggen dat
Mandeville een bedrieger was of niet.
Ook is het te
weten dat in die tijd de 4 belangrijkste stromen uit het aardse paradijs
kwamen, dat kom je hier geregeld tegen, die stromen liepen soms onder de aarde
door.
In ieder geval
geeft het een goede indruk van de geest van die tijd en de bekendheid van de oosterse
streken.
Reis van Jan van Mandeville N.A. Cramer.
Bron,
ÔReis van Jan van
MandevilleŐ In: Instituut voor Nederlandse Lexicologie (samenstelling en
redactie),
Cd-rom
Middelnederlands. Sdu
Uitgevers/Standaard Uitgeverij, Den Haag/Antwerpen 1998.
Zie voor
verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_rei002reis01_01/colofon.htm
Afbeelding uit http://gallica.bnf.fr/ark:/12148/btv1b8455788r/f9.image
Het boek opent
met een voorpagina waarop een miniatuur van een halve pagina waarop de editor
zijn toewijding en legendarische scenes uit het boek verhaalt. De eerste
medaillon is John de Mandeville die gekleed is als ridder en zittend in een
katheder bij het opstellen van zijn boek. De volgende is de ondertekening door
Gervais Chretien, arts van koning Karel V, als aangegeven aan het einde van het
boek. Het manuscript wordt in de inventaris vermeld van de bibliotheek van het
Louvre in 1373 versierd met een bedekking in Ôvelyau van India; indigo blauw
fluweel zoals nu de christelijke Gervais in deze scene bevestigt. De lelies
getuigen dit dit koninklijk is. Rechts verschijnt er een gezicht achter een
gordijn. Is dit de auteur, Jean de Mandeville, die volgens verschillende bronnen nog in
leven was op die datum en zelfs niet wonende te Parijs? Of is het de kopiist
Raoulet OrlŽans? Of de verlichting die de geschiedenis niet goed keurt en zou
weergegeven zijn in de hoek van de schilderij?
Deze beelden
zijn in het boek een literaire en politieke context en vertegenwoordigen de
ontvangers en spelers. Een andere twee naar beneden illustreren een episode in
het verhaal. De verlichter, misschien een sponsor van de Raad of de kopiist,
koos een passage geheel vol met prachtige legendes, dochter van Hippocrates.
Deze getransformeerde draak, leefde zo werd gezegd, op een Grieks eiland. Ze
zeggen dat ze haar eerste vorm weer zal krijgen als er een ridder daar durft te
komen en haar een kus op de mond geeft.
Volgt het
verhaal van een ridder die verrassend mooi in menselijke vorm de volgende dag
terug gevonden wordt aan de voorkant van het monster. Toen hij haar daar zag in
die vorm werd hij verschrikkelijk bang zodat hij naar zijn boot vluchtte. Het
paard gaat vooruit te water. Het zorgt ervoor dat het de mens uitnodigt om dit
avontuur te bezien.
De sierlijke
eerste letter is een C, : CommeŐ.
uit
Literatuurgeschiedenis.nl
1ra Reis van Jan van Mandeville Jnden Name des vaders des soens des
heylighen gheest. Want dat also is, dat tlant van ouer zee, dat is te weten
dat heylighe lant van belooften, onder alle ander lande is dat wtvercorenste
ende dat waerdichste ende vrouwe ende ouerste van allen anderen landen, ende
is ghebenedijt gheheylicht ende gheconsacreert vanden heylighen lichame ende
metten dierbaren bloede ons heren jhesu cristi, in den welken lande hem
behaghelijc was ende woude hem daer inden lichame der glorioser maghet marien
verscinen ende menschelijc vleesch aen nemen ende voedinghe. Oec woude hi
dat1rb lant omme gaen ende daer in wandelen ende menighe miraculen daer in
doen ende predicken ende leren dat gheloue der kerstene alse sijn kinderen.
In dit lant woude hi menich verwiten ende bespottinghe doghen ende liden om
onsen wille. Van desen lande woude hi sonderlinghe gheheten sijn coninc, die
was ende is coninc des hemels, der aerden, der lucht, der zee ende alle der
dinghen, die daer in sijn. Ende hij hiet hem seluen sonderlinghe van desen
lande coninc, doen hij seide: rex sum judiorum, dats te seggen: jc ben coninc
der joden, want doe was dit lant der joden. En\de 1va dit lant hadde hi
vercoren te sinen behoef onder alle andere lande alse dat beste ende dat
doghentlijcste ende dat waerdichste van alder werelt, want het es antherte
ende dat beste van alder werelt, alsoe die phylosophie seit: virtus rerum in
medio consistit, dats te segghene: die duecht der dinghen is in der middele. In
dit alre waerdichste lant woude die heylighe coninc sijn leuen leyden ende
vanden fellen joden sijn versmaet ende bespot ende passie ende die doot liden
om die minne van ons ende om ons te verlossen van der pinen der hellen ende
vander veruaerliker ewiger doot, die ons was 1vb bereet om den sonden ons
eerstes vaders adams ende oec om ons selues zonden, want hi en hadde gheen
quaet verdient noch hi en peynsde noch en dede noyt quaet. Ende hi woude wel,
die coninc der glorien, in dit lant meer dan in een ander lant passie ende
doot liden. Want die wil een dinc condich ende openbaer maken, in dien dat
een yghelijc wete, hi doet roepen ende becondighen in midden der stat, so dat
condich mach sijn ende gheweten op allen ziden; also die roeper van alder
werelt woude liden den doet doir ons te jherusalem, die stoet midden in der
werelt, op dat men wiste openbaer 2ra in allen ziden der werelt, hoe diere hi
ghecocht hadde den mensche, dien hi hadde ghemaect na sinen beelde ende
verlost om die grote minne, die hi hadde tot ons, nochtan dat wijs niet
verdient en hadden. Want ghenen meerren casteel noch rantsoen noch scattinghe
en mochte hi gheuen voor ons, dan sinen heylighen lichame ende sijn dierbair
bloet ende sijn ghebenedide leuen, dat hi voer ons offerde ende ouer gaf. Die
ghene die noyt in hem en hadde vlecke van sonden woude sinen lichaem van
minnen leueren in den doot om den zondaer. Ay god, hoe grote minne hadt ghi
toten zondaren uwen creaturen! Want ghi, die zonder 2rb sonde waert ende
misdaet, woudt den doot liden om den misdadighen. Met rechte soudemen sulken
here minnen ende ontsien, eren ende dienen ende dat lant minnen ende prisen,
dat sulke vrucht heeft ghedraghen, mids welke vrucht een yghelic sal sijn
behouden, heten si mids onsen ghebreke. Met recht soude sijn dat heylighe
lant allen menschen ghenoechlijc ende vruchtbairich, want het was bedauwet
metten dierbairen bloede ons heren jhesu cristi. Dit is dat lant, dat onse
here gheloofde te enen erue ende in dit lant woude hi steruen alse beset om
te latene in erfnissen sinen kinderen, waer omme 2va elc goet kersten mensche
zoude pinen hem met aensten, die de macht heeft van crachten ende van goede,
weder te ghecrighen onse voorseide erue ende met crachte weder vter
onghelouigher ghewout te doene ende weder te maken ons eyghen lant, alst
billix sijn soude, want wi sijn gheheten kerstene van kerste die onse vader
is. Ende op dat wi sijn rechte kindere sijn, soe sullen wi calengieren dat
erue, dat ons onse vader liet ende dat ons pinen te settene vten handen der
vreemdere. Mer heden opten dach so heeft houaerdicheit ghiericheit ende nijt
also die her\ten 2vb der landsheren ontsteken ende doen bernen ende beuaen,
dat si meer haer meninghen hellen enen anderen te onteruen, dan si hebben te
calengieren ende te winnene haer recht proper voirseit erue. Ende dat ghemene
volc, dat goeden wille heeft daer voer te settene lijf ende goet, si en
moghen niet sonder die ouerste heren die ouer hem sijn. Want vergaderenghe
vanden ghemene volke sonder hooft te hebbene van heren is als een cudde scape
te hebben sonder herde, die hem sceyden ende en weten waer si gaen of wat si
doen sullen. Mer waert dat sake dat bequamelijc waer onse heylighen vader den
3ra paus, want gode waert wel bequamelijc, dat die aerdsche princhen waren van
accorde ende met enen dele van haren ghemeenten wouden bestaen die heylighe
vaert van ouer zee, jc wane wel seker, dat in corten tiden dat heylighe lant
der beloften soude weder worden ghewonnen ende gheset in den handen der
gherechter erfnamen dats der kerstinen. Ende om dat langhe tijt is leden, dat
en gheen ghemene vaert ouer zee ghedaen en wart ende vele lieden hebben
ghenuechte te horen spreken van desen heylighen lande, Jc Jan van Mandeuille
ridder, al en ben jc dies niet waerdich, geboren ende gheuoedt in ynghelant
in een stat, die men heet lubani, dede dese vaert van ouer 3rb zee int jaer
ons heren m. iijc. ende xxij. op sinte mychiels dach
ende hebbe sint langhe tijt gheweest ouer zee ende ghesien ende omme ghegaen
vele lants ende menigherande prouincien ende menicherande conincrike ende
menich eylant ende hebbe gheleden door turkien, door armenien die grote ende
die cleyne, doer tartherien, door parsen, door surien, door arabien, door dat
hoghe lant van egypten ende door neder egypten, door libien, door dat meeste
deel van ethyopien, doer caldeen, door amasonien, door jndien die mindere
ende die meerre ende die middele, ende door menigherande volc van menigher
mannieren van loye, van witte, van gheloue ende van menigherande 3va maecsele
van leden ende van phisolomien of van aensichten. Vander welken landen ende
eylanden jc sal vertrecken claerlike ende daer of spreken hier namaels, als
het sinen tijt heeft, ende oec vander wonderlicheit, die daer is, na dien dat
mi ghedincken sal moghen, ende sonderlinghe om der gheenre wille, die noch
meninghe hebben te visenterene dese edele heylighe stat van jherusalem ende
die ander steden, die daer omtrent sijn, den welken jc sal segghen ende
wisen, wat weghe si daer toe houden moeten ende gaen, want jc hebbe, des si
god ghelooft, daer waert gaende menighen wech leden 3vb ende ghereden mit
menighen goeden gheselscape. Ende weet dat jc dit boec hadde ghescreuen in
latine om der cortheden wille, mer om dat die menige bet verstaet duutsch dan
latin, so hebbict gheset in duutsch, om dattet een yghelijc moghen verstaen
ende om dat die heren ende ridders ende die ander edele liede, die en gheen
latijn en connen ende ooc ouer zee gheweest hebben, moghen weten ende
verstaen, of jc waer segghe ofte niet. Ende ist oec dat jc yet dolende ben in
minen redenen mids verghetelicheden ofte anders waer omme, dat si dit boec
corigieren moghen ende setten in rechten weghe der waerheit. 4ra Want
dinghen, diemen ouer lanc ghesien heeft, worden wel vergheten ende die
memorie des menschen en mach alle dinc niet verstaen noch onthouden. |
Reis
van Jan van Mandeville.
In de naam van de Vader, de Zoon en de
Heilige Geest. Want dat het alzo is dat het land van overzee, dat is te weten
dat heilige land van belofte, onder alle andere landen is dat uitverkorendste
en dat waardevolste en vrouwe en overste van alle andere landen en is
gezegend, geheiligd en geconsacreerd van het heilig lichaam en met het
dierbaar bloed van onze Heer Jezus Christus in die landen daar hem behaaglijk
was en wilde zich daar in het lichaam van de glorieuze maagd Maria
verschijnen en menselijk vlees aannemen en voeding. Ook wou hij dat land
omgaan en daarin wandelen en menige mirakels daarin doen en prediken en leren
dat geloof de christenen als zijn kinderen. In dit land wou hij menige
verwijt en bespotting gedogen en lijden om onze wil. Van dit land wou hij
vooral geheten zijn koning die was en is koning van de hemel, de aarde, de
lucht en van de zee en al die dingen die daarin zijn. En hij noemde hemzelf
vooral van dit land koning toen hij zei: rex sum judiorum, dat is te zeggen:
ik ben koning der Joden, want toen was dit land van de Joden. En dit land had
hij uitgekozen tot zijn behoefte onder alle andere landen als het beste en
het deugdelijkste en dat waardigste van de hele wereld want het is aan het
hart en het beste van de hele wereld, alzo de filosofie zegt: virtus rerum in
medio consistit, dat is te zeggen: de deugd der dingen is in het midden. In
dit allerwaardigste land wou de heilige koning zijn leven leiden en van de
felle Joden versmaad en bespot worden en passie en de dood lijden om de minne
van ons en om ons te verlossen van de pijn van de hel en van de gevaarlijke
eeuwige dood die ons was bereid om de zonden van onze eerste vader Adam en
ook om onze eigen zonden, want hij had geen kwaad verdiend, nog hij peinsde
het niet, nog deed nooit kwaad. En hij wou wel, die koning der glori‘n, in
dit land meer dan in een ander land passie en dood lijden. Want die een ding
bekend en openbaar laat maken zodat iedereen het weet, hij laat roepen en
verkondigen in het midden der stad zodat het bekend mag zijn en geweten aan
alle zijden; alzo die roeper van de hele wereld wou lijden de dood voor ons
te Jeruzalem en die stond midden in de wereld zodat men openbaar aan alle zijden
der wereld wist hoe duur hij de mens had gekocht die hij had gemaakt naar
zijn beeld en verlost om de grote minne die hij had tot ons, nochtans dat wij
het niet verdiend hadden. Want geen groter kasteel, nog rantsoen, nog
schatting mocht hij geven voor ons dan zijn heilige lichaam en zijn dierbaar
bloed en zijn gezegende leven dat hij voor ons offerde en over gaf. Diegene
die nooit in hem een vlek van zonden had wilde zijn lichaam van minnen
leveren in de dood om de zondaar. Ai God, hoe grote minne had gij tot de
zondaren, uw creaturen! Want gij, die zonder zonde was en misdaad wou de dood
lijden om die misdadigers. Met recht zou men zulke heren minnen en ontzien,
eren en dienen en dat land minnen en prijzen dat zulke vrucht heeft gedragen,
met welke vrucht iedereen zal zijn behouden, zeggen ze met ons gebrek. Met
recht zou zijn dat heilige land voor alle mensen genoeglijk en vruchtbaar,
want het was bedauwd met het dierbare bloed van onze heer Jezus Christus. Dit is dat land dat onze Heer beloofde
tot een erfgoed en in dit land wou hij sterven als bezet om het te laten in
erfenis van zijn kinderen waarom elke goede christen mens zou denken hem met
haast die de macht heeft van krachten en van goed weer te verkrijgen van onze
voor vermelde erfenis en met kracht weer uit de ongelovige geweld te halen en
weer te maken ons eigen land zoals het billijk zijn zou want we zijn geheten
christenen, van Christus, die onze vader is. En omdat we zijn echte kinderen
zijn zo zullen we aanvallen dat erf dat ons onze vader liet en wat we denken
te zetten uit de handen van de vreemden. Maar heden op de dag zo heeft
hovaardigheid, gierigheid en nijd alzo de harten der landsheren ontstoken en
laten branden en bevangen zodat ze meer hun mening overhellen om een andere te
onterven dan ze willen aan te vallen en te winnen hun echte goed van het voor
vermelde erf. En dat gewone volk dat goede wil heeft om daarvoor te zetten
lijf en goed, ze mogen niet zonder die hoogste heren die over hen zijn. Want
verzamelingen van het gewone volk zonder hoofd te hebben van heren is als een
kudde schapen te hebben zonder herder die hen scheiden en weten waar ze gaan
of wat ze doen zullen. Maar was het de zaak dat het bekwaam was onze heilige
vader de paus, want God was het wel bekwaam, dat de aardse prinsen akkoord
waren en met een deel van hun gemeenten de heilige vaart van over zee wilden
bestaan, ik meen wel zeker dat in korte tijden dat heilige land der beloften
zou weer worden gewonnen en gezet in de handen van de echte erfgenamen, dat
zijn de christenen. En omdat het lange tijd geleden is dat er geen algemene
vaart over zee gedaan is en vele lieden genoegen hebben om te horen spreken
van dit heilige land deed ik, Jan van Mandeville, ridder, al ben ik het dus
niet waardig, geboren en gevoed in Engeland in een plaats die men St. Albans
noemt, deze vaart van over zee in het jaar ons Heren 1300 en 22 op Sint
Michiels dag en ben sindsdien lange tijd over zee geweest en gezien en
omgegaan veel land en menige provincies en menig koninkrijk en menig eiland en heb
gereden door Turkije, door Armeni‘, die grote en de kleine, door Tartarije,
door Perzi‘, door Syri‘, door Arabi‘, door dat hoge land van Egypte en door
laag Egypte, door Libi‘, door dat grootste deel van Ethiopi‘, door Chaldea,
door Amazoni‘, door Indien, die kleinere, de grotere en de middelste, en door
menige soorten volk van menige soorten manieren van kleur, van kennis, van
geloof en van vele soorten van maaksel van leden en van fysionomie‘n of van
aanzichten. Van welke landen en eilanden ik duidelijk zal vertellen en
daarvan spreken hier later als het zijn tijd heeft en ook van de
wonderlijkheid die daar is nadat het me gedenken zal mogen en vooral om
diegenen die nog de mening hebben te visiteren deze edele heilige stad van
Jeruzalem en die ander steden die daar omtrent zijn die ik zal zeggen en
wijzen welke wegen ze daartoe houden moeten en gaan want ik heb, dus zij God
geloofd, derwaarts gaande menige weg gegaan en gereden met menig goed
gezelschap. En weet dat ik dit boek had geschreven in Latijn vanwege de
kortheid, maar omdat menigeen het beter verstaat in Dietsche dan in Latijn zo
heb ik het gezet in Dietsche zodat iedereen het mag verstaan en omdat de
heren en ridders en de andere edele lieden die geen Latijn kennen en ook over
zee geweest zijn het mogen weten en verstaan of ik waar zeg of niet. En is
het ook dat ik iets dolende ben in mijn redenen met vergeetachtigheden of
anders waarom, dat ze dit boek corrigeren mogen en het in rechte weg der
waarheid zetten. Want dingen die men lang geleden gezien heeft worden wel
vergeten en de memorie van de mensen kan alle dingen niet verstaan, nog
onthouden. |
Die reysen wil te
paerde of te voet of ter zee int heilighe lant. Nu suldi horen in den name gods, die
wil varen ouer zee, hi mach trecken doer menich weghe beyde te watre ende te
lande, na dattet tlant gheleghen is, daer hi wt trac, van den welken al meest
vergadren deen metten andren int ende. Ende en waent niet, dat jc hier
vertellen sal ende noemen alle die steden ende dorpen ende castelen, daer men
doer trecken moet darwaert, want het soude te lanc gherisen, mer allene die
sonderlincste ende die vermaerdste steden, aldaer men door gaen moet den
rechten wech. Jn den ersten die comet van 4rb westwaert, als van ynghelant,
van yerlant, van scotlant ofte van noorweghen, hi mach gaen, op dat hi wil,
door almangien ende door hongherien, dat paelt an dat lant van panonien, an
dat lant van pulanen ende an dat lant van flesien. Ende weet, dat die coninc
van hongherien is harde machtich ende waerdich here van prise ende heuet
harde vele lands, want hi hout hongherien clauonie ende dat meeste deel
vanden comanien ende bulgarien, datmen heet tlant vanden buggheren. Ende hi
hout ooc een groot deel vanden conincrike van rossien, daer of hi heuet
ghemaket een hertochscap, dat gheet toten lande van niflan ende paelt 4va aen
prusen. Door dit lant so lijdt men ende door die stat van cypren ende neuen
den casteel van neyburges ende door maleuille, die staet ten einde waert van hongherien
ende daer vaertmen ouer die riuiere van danube. Dese riuiere is harde groot
ende nemt haren oorspronc in almangen onder die berghe te lomberdien waert.
Ende si ontfaet in haer viertich ander riuieren ende loopt rechte door
hongherien ende door grieken ende door tharsien ende valt daer in die zee ten
oosten waert so strijft, dat twater behout sine zuetheit xx. milen verre
sonder hem te minghene metten 4vb watere der zee. Daer na soe comtmen te
bellegaue ende soe comtmen int lant der bugghers. Ende daer gaetmen ouer een
stenen brugghe, die op die riuiere staet van maroye ende men lijdt door tlant
van princenarden ende daerna in tlant van griken ter stat, diemen heet
astroues ende te sinepope ende te dandrenople ende dan te constantinoblen,
diemen plach te heten besamon. Daer woent ghemeynlijc die keyser van griken.
Te constantinoplen is die scoonste kerke die in die werelt is die is van
sente sophien. Ende voor dese kerke soe staet een beelt van copren vergult
ghemaect naden keyser te paerde ghecroont. Ende hi plach te houden in 5ra
sijn hant enen vergulden ronden appel, mar hi is wt gheuallen, dies is langhe
tijt leden. Ende men seyt, dat bediet, dat die keyser heeft verloren een
groot deel van sinen lande ende van sijnre heerscapien. Want hi plach keiser
te sine van romen, van griken, van al asien die mindere ende van alden lande
van suryen ende vanden ioetschen lande, daer in staet jherusalem, vanden
lande van egypten, van arabien, van persen. Mer nv heeft hijt al verloren,
zonder grijken allene ende tlant, dat daer toe behoort. Ende men heeft
dicwille ghepijnt den appel weder te settene in sine hant, mer hine wil daer
niet in bliuen. Dese ronde appel bediet die heerscapie, die hi hadde in die
werelt, die ront is. Ende die ander hant houdt hi op gheheuen ieghen toost in
5rb teyken, dat hi is dreyghende die misdadighe. Ende dit beelde staet op een
werc van merberen. Te constantinoblen is dat cruce ons heren jhesu cristi
ende sinen roc sonder naet ende die spongie ende dat riet, daer men hem mede
drincken gaf edic ende galle anden cruce. Sulke lude wanen, dat die een helft
vanden cruce ons heren sijn soude in cypers in een clooster van moniken, dies
niet en is. Mar daer is dat cruce, daer ysamas, die goede scaker, aen was
ghehanghen, dies een yghelijc niet en weet. Nochtan waert billic nootdorftich
te wetene, mar om dat profijt vander offerhande doen sijt den volke eeren
ende gheuen te verstane dattet si dat cruce ons heren. Ghi sult weten, 5va
dat dat cruce ons heren was van .iiij. manieren van houte, alsoe dit vers
seit: in cruce sunt palma cedrus cypressus oliua, dats te segghen in
duutsche: jnt cruce ons heren was hout van palmen, van cedren, van cypressen
ende van oliven. Dat hout des crucen, dat recht op ghinc vander aerden te
hemel waert, was van cypressen ende dat hout, dat dwers ghinc, daer die
handen an ghenaghelt waren, was van palmen ende die voet vanden cruce, die
gheuest was in die aerde om te houdene dat cruce, was van cedre ende die
tafle, die bouen thooft stont, daerin dat tytel stont ghescreuen jn
ebreeusch, jn griecsch ende in latine, was van oliuen ende was anderhaluen
voet lanc. Ende die joden macten 5vb dat cruce van .iiij. manieren van houte
om seker redene ende sonderlinghe zaken. Die eerste redene was, want si
seyden ende waenden, dat onse here daer zoude bliuen hanghende alsoe langhe,
als die lichaem zoude moghen duren. Ende daer omme maecten si den voet vanden
cruce van cedre, om dat cedrus hout niet verrotten en mach noch in die aerde
noch in water. Want si wouden, dat langhe duerde. Die ander redene was, om
datsi waenden, dattie lichaem ons heren verrotten ende stinken soude, so dat
hi daer niet langhe en soude moghen hanghen. Daer om maecten si dat lancste
hout, dat vander aerden opwaert ghinc te hemel waert, van cyperssen, dat wel rukende
is op dat die 6ra roke vanden lichame niement en soude moghen deren. Die
derde redenen was, om dat si waenden in dit cruce onsen here te male hebben
verwonnen ende sine macht ghenomen. Ende daer om maecten si dat hout, dat
dwers ghinc, van palmen, om datmen in dat oude testament plach te cronen mit
palmen den ghenen, die verwinnende was. Die vierde redene was, om dat si
waenden hebben pays ende vrede na die doot ons heren, want si seyden, dat si
ene discoorde ende onvrede hadden tusschen hem ende hen. Want die oliue
betekent pays, alse ons die hystorie van noe betuucht. Want die duue brocht
enen telch van oliuen, dat bewijsde pays ghemaect tusschen gode ende den
mensche. Ende daer omme maecten si die tafele vanden 6vb tytele, die bouen
thooft stont, van oliuen. Want si waenden van hem paies hebben na sine doot.
Ende weet, dat onse here was ghenaghelt an den cruce ligghende aen der aerden
ende daer na so rechten sine metten cruce op. Ende doe so leedt hi die meeste
pine. Item die grieken ende die kerstene die wonen ouer zee segghen, dat dat
hout des crucen, dat wi heeten cypres, was vanden appelbome, daer of adam den
appel at. Ende al soe hebben sijt in haer scrifture. Ende ooc seit die selue
scrifture, dat alse adam ziec was, doen seide hi tot zinen sone seth, dat hi
ghinghe totten aerdschen paradyse ende dat hi bade den enghel, die dat
behuet, dat hi 6va hem woude senden vander olie vanden bome der
ontfermherticheit om te saluen sine lede, dat hi ghenesen mochte. Welke seth
daer ghinc, mer hi en liets niet in gaen, mer hi seide hem, dat hi vander
olien der ontfermherticheden niet hebben en mochte, nochtan so gaf hi hem
drie kernen vanden zeluen appelbome ende seyde hem, dat hise leyde in sijns
vaders mont ende daer of soude een boem wassen. Ende als die bome vrucht
droeghe, soe soude sijn vader gheganst worden. Doe hi weder ghekeert was te
sinen vader, so vant hine doot ende leyde hem die iij kerlen in sinen mont
ende die becleuen wassende ende worden drie grote bome, vanden welken dat
cruce ghe\maect 6vb was, dat die goede vrucht droech jhesum christum als in
goeden vridaghe, mids welke vrucht adam ende die van hem sijn ghecomen sijn
gheganst ende ontcommert vander ewigher doot, het en si dan mids haers selues
scout. Dit heylighe cruce hadden die joden begrauen in die aerde onder die
rootse des berchs van caluarien ende daer wast verborghen wel .ijc. jaer ofte meer tote an die tijt
dathet sinte helena weder vant, die moeder was constantijns des keysers van
romen. Dese helena was thoels dochter, die coninc was van ynghelant, datmen
doe hiete grote bartanien, die die keyser constantijn te wiue nam om haer
grote scoonheit, doen hi was in dat lant. Ende ghi sult weten 7ra dat dat
cruce ons heren was lanc viij cubitus ende dat hout, dat dwers ouer ghinc,
.iij. cubitus ende enen haluen. Die helft vander cronen, daer onse here mede
ghecroont was anden cruce, ende een vanden drien naghelen ende dat yser van
den spere ende vele ander heylichdoms sijn te parijs in vrancrike in des
conincs capelle. Ende die crone leidt in een vat van goeden cristale herde
wale verchiert. Want een coninc die wilen was cofte dese heylighe jvwele
jeghen enen keyser, diese hem vercofte ouermids groten noot van gelde, die hi
hadde. Ende al ist datmen seit, dat dese crone is van doornen, dies en is
niet, mar si is van witten zeebiesen, die steken alse doornen, want jc hebse
harde naernste\like 7rb besien ende ghesien, die te parijs is ende die ooc,
die tot constantinoplen is. Ende ic hebbe ooc een van desen waerdighen
doornen, welc seer ghelijc is enen doorne van witten doornen. Ende die wert
mi ghegheuen in groter zonderlicheden. Want in dat vat, daer die crone in
leyt, so leechter vele gheuallen ende of te broken, die of breken, als men
dat vat verroert omme te tonen den groten heren. Ende weet, dat dese crone
was ghewronghen ende ghemaect van zeebiesen ofte zeeliessche. Mar men heeft
se zint ghedeelt ende ghescheiden aen tween, vander welker die een helft is
te parijs ende die ander heelft is te constantinoplen. Ende ghi sult weten,
doe onse here was in der 7va nacht gheuaen, hi wert eerstwerf in enen
boomgaert gheleet ende herde naernstelike gheexamineert ende daer so
bespotten die felle joden ende maecten hem daer een crone van telgheren van
witten doornen, die daer inden boomgaert wiesen ende hadden emmer toe
bladeren ende die setten si hem op sijn houet, die doornen ten hoofde waert
ende dronghense daer in so vaste, dat sijn ghebenedide bloet neder liep te
menigher stat ouer sijn scone aenschijn ende ouer hals ende ouer scouderen.
Ende daer om heeft die witte doren in hem grote cracht. Want diere of draecht
ouer hem een telchskijn, hij en mach niet vervaren, noch donre, noch tempeest
en mach hem niet scaden, noch den 7vb huse, daer hi bi staet, noch gheen
quaet gheest en mach ghenaken den steden, daer hi staet. Jn desen boomgaerde
so verlochende sinte pieter onsen here driewerf. Daer na werdt onse here
gheleydt voor die bisscoppen ende die meestre van diere wet in enen anderen
hof. Ende daer so wordt hi anderwerf gheexamineert, bespot ende versproken
ende ghecroont mit andren witten doornen, die men heet berberis, die wiessen
in dien hof, die heeft oec grote cracht ende men maect oec herde goet verjuus
vanden bladeren. Daer na wert hi gheleidt in cayphas boomgaert ende daer wart
hi ghecroont van eglentieren. Ende daer na wort hi gheleidt in pylatus camer,
die daer rechter was om noch te exammineren 8ra , die ghestroit was mit
zeebiesen. Ende daer soe setten sinen in enen zetel ende si daden hem aen een
purpur cleet ende si maecten hem een crone van desen biesen ende si knielden
voor hem, bescherende ende segghende: God gruete v, coninc der joden. Ende
dit was die crone, van den welken die een helft is te parijs ende dander
helft tot constantinoplen, mitter welker crone onse here was ghecruust ende
leedt die doot om ons te verlossen vander pinen der hellen, waer om men is
sculdich dese crone in meerre waerdicheit te houden, dan alle dandre. Dat
speer ons heren of die glauie scacht dat heeft die keyser van almangien, mer
dat yser, daer hij mede in sijn side ghesteken was, dat an dese 8rb speer
stont, is te parijs. Die keyser van constantinoplen seit, dat hi selue tyser
heeft vanden spere, want jc hebt ghesien ende is vele breder, dan dat te
parijs is. Jtem te constantinoplen leidt begrauen sente anne moeder der
moeder goods, die sinte helena daer dede bringhen van jherusalem. Jtem daer
leyt den lichame sinte jans guldenmont, die aertsche bisscop was van
constantinoplen. Jtem daer leyt sinte lucas ewangelist, want zijn ghebeente
wert daer brocht van bethanien, daer hi eerst werf wart begrauen ende vele
ander heylichdoms. Daer is oec een steen oft een marbersteen waer, die men
heet enidros, die altoos water druupt, so dat hi hem 8va seluen van water
vult alle jaer, so dat hi ouer gaet sonder yemens toedoen. Constantinoplen is
een herde scone, edele, rike stat ende is drie ghehoornect ende daer loopt
een arme vander zee, die men heet hillespont; ende selke liede hetent die
buttere van constantinoplen ende sulke sint jorijs arme. Ende ghi sult weten,
dat hi beuest die tweedeel vander stat. Ende voort beet hogher omtreent
tbeghinsel des arms der zee ter groter zee waert soe plach te sijn die stat
van troyen opt oeuer vanden water in een herde scone pleyn, mer men siet nu
herde luttel van der stat, om dat so menich jaer leden is, dat si
ghedestrueert wort. 8vb |
Die reizen wil te
paard of te voet of ter zee naar het heilige land. Nu zal ge
horen in de naam Gods die wil varen over zee hij mag trekken door menige weg
bij het water en te land, naar dat het land gelegen is daar hij uit vertrok
waarvan de meeste zich verzamelen de ene met de andere in het einde. En waan
niet dat ik hier zal vertellen en noemen alle steden en dorpen en kastelen
daar men door trekken moet derwaarts want het zou te lang duren, maar alleen
de bijzonderste en de vermaardste steden aldaar men door gaan moet de rechte
weg. Ten eerste die komt van westwaarts zoals van Engeland, van Ierland, van
Schotland of van Noorwegen, hij mag gaan als hij dat wil door Duitsland en
door Hongarije dat paalt aan dat land van Pannonia, aan dat land van Polen en
aan dat land van Schlesi‘. En weet dat de koning van Hongarije is erge
machtig en waardige heer van prijs en heeft erg veel land want hij houdt
Hongarije, Servi‘ en dat grootste deel van Albani‘ (+Sloveni‘?) en Bulgarije, dat men het land van de Bulgaren
noemt. En hij houdt ook een groot deel van het koninkrijk van Rusland waarvan
hij heeft gemaakt een hertogschap dat gaat tot het land van Letland en paalt
aan Pruisen. Door dit land zo gaat men en door de stad van Subotica en neven
het kasteel van Nieuwe Burcht en door Meleville, die staat op het eind van
Hongarije en daar vaart men over de rivier Donau. Deze rivier is erg groot en
neemt zijn oorsprong in Duitsland onder de bergen tot Lombardije waart. En ze
ontvangt in zich veertig ander rivieren en loopt recht door Hongarije en door
Griekenland en door Thraci‘ en valt daar in die zee ten oosten waart zo stijf
zodat het water behoudt zijn zoetheid 20 mijlen ver zonder zich te mengen met
het water van de zee. Daarna zo komt men te Belgrado en zo komt men in het
land der Bulgaren. En daar gaat men over een stenen brug die op de rivier
staat van Maroye en men rijdt door het land van Princenarden en daarna in het
land van Griekenland ter plaatse die men noemt Astroves en te Sinepope en te
Adrianopel en dan te Constantinopel die men plag Besamon te noemen. Daar
woont gewoonlijk de keizer van Griekenland. Te Constantinopel is de schoonste
kerk die er in de wereld is en die is van Sint Sophia. (Sofia) En voor deze
kerk zo staat een beeld van verguld koper gemaakt naar de keizer te paard,
gekroond. En hij plag in zijn hand te houden een vergulde ronde appel, maar
die is er lange tijd geleden uitgevallen. En men zegt dat het betekent dat de
keizer heeft verloren een groot deel van zijn land en van zijn heerschappij.
Want hij plag keizer te zijn van Rome, van Griekenland, van geheel klein
Azi‘, al het land van Syri‘ en van het Joodse land waarin staat Jeruzalem,
van het land Egypte, van Arabi‘ en van Perzi‘. Maar nu heeft hij het alles
verloren, uitgezonderd Griekenland alleen en het land dat daartoe behoort. En
men heeft vaak geprobeerd de appel weer te zetten in zijn hand, maar hij wil
daar niet in blijven. Deze ronde appel betekent de heerschappij die hij had
in de wereld die rond is. En de andere hand houdt hij opgeheven tegen het
oosten als teken dat hij bedreigt die misdadigers. En dit beeld staat op een
werk van marmer. Te Constantinopel is dat kruis van Onze Heer Jezus Christus
en zijn rok zonder naad en de spons en dat riet daar men hem mee te drinken
gaf azijn en gal aan het kruis. Sommige lieden wanen dat die ene helft van
het kruis van onze Heer zijn zou in Cyprus in een klooster van monniken, dat
het niet is. Maar daar is dat kruis daar Ysamas, die goede dief, aan was
gehangen wat iedereen niet weet. Nochtans was het billijk en nodig om te
weten, maar om dat profijt van de offerande laten zij het volk dat eren en
geven te verstaan dat dit het kruis van onze Heer is. Ge zal weten dat dit
kruis van onze Heer was van 4 soorten hout, alzo dit vers zegt: in cruce sunt
palma cedrus cypressus oliva, dat is te zeggen in Dietsche: in het kruis van
onze Heer was hout van palm, van ceder, van cipres en van olijven. Dat hout
van het kruis dat recht opging van de aarde ter hemel waart was van cipres en
dat hout dat dwars ging daar de handen aan genageld waren was van palm en de
voet van het kruis die gevestigd was in de aarde om dat kruis vast te houden
was van ceder en de tafel die boven het hoofd stond daarin de titel geschreven
stond in Hebreeuws, in Grieks en in Latijn was van olijf en was anderhalve
voet lang. En de Joden maakten dat kruis van 4 soorten hout om zekere redenen
en bijzondere zaken. De eerste reden was; want ze zeiden en waanden dat onze
Heer daar zou blijven hangen alzo lang als dat lichaam zou mogen duren. En
daarom maakten ze de voet van het kruis van ceder omdat cederhout niet
verrotten mag, nog in de aarde,
nog in water. Want ze wilden dat het lang duurde. De andere reden was; omdat
ze waanden dat het lichaam van onze Heer verrotten en stinken zou zodat hij
daar niet lang zou mogen hangen. Daarom maakten
ze dat langste hout, dat van de aarde opwaarts ging te hemel waart, van
cipres dat goed ruikt zodat die reuk van het lichaam niemand zou mogen deren.
De derde reden was, omdat ze waanden in dit kruis onze Heer te ene maal
hebben overwonnen en zijn macht genomen. En daarom maakten ze dat hout, dat
dwars ging, van palmen omdat men in dat oude testament plag te kronen met
palmen diegenen die overwinnaar was. De vierde reden was; omdat ze waanden te
hebben rust en vrede na de dood van onze Heer want ze zeiden dat ze een
tweedracht en onvrede hadden tussen hem en hen. Want de olijf betekent vrede
zoals ons de historie van Noach betuigt. Want die duif bracht een twijg van
olijven, dat bewees dat er vrede gemaakt was tussen God en de mens. En daarom
maakten ze de tafel van de titel die boven het hoofd stond van olijven. Want
ze waanden van hem vrede te hebben na zijn dood. En weet dat onze Heer was
genageld aan het kruis liggend op de aarde en daarna zo richten ze hem met
het kruis op. En toen zo leed hij die meeste pijn. Item, de Grieken en de
christenen die wonen over zee zeggen dat dit hout van het kruis, dat we
cipres noemen, was van de appelboom waarvan Adam de appel at. En alzo hebben
zij het in hun schriften. En ook zegt diezelfde schrift dat toen Adam ziek
was toen zei hij tot zijn zoon Seth dat hij ging tot het aardse paradijs en
dat hij bad de engel die dat behoedt dat hij hem wou zenden van de olie van
de boom der ontferming om te zalven zijn leden zodat hij genezen mocht. Welke
Seth daarheen ging, maar hij liet hem er niet ingaan, maar hij zei hem dat
hij van de olie der ontferming niet hebben mocht, nochtans zo gaf hij hem
drie zaden van dezelfde appelboom en zei hem dat hij ze legde in zijn vaders
mond en daarvan zou een boom groeien. En als die boom vrucht droeg zo zou
zijn vader begunstigd worden. Toen hij weer gekeerd was tot zijn vader zo
vond hij hem dood en legde hem die 3 zaden in zijn mond en die begonnen te
groeien en werden drie grote bomen waarvan dat kruis gemaakt was zodat die de
goede vrucht droeg Jezus Christus op Goede Vrijdag, mits welke vrucht Adam en
die van hem zijn gekomen zijn begunstigd en ontkomen van de eeuwige dood, tenzij
dan dat die zichzelf schuwen. Dit heilige kruis hadden de Joden begraven in
de aarde onder die rots van de berg van Calvari‘ en daar was het verborgen
wel 200 jaar of meer tot aan de tijd dat Sint Helena het weer vond, die
moeder was van Constantijn, de keizer van Rome. Deze Helena was Thoels
dochter die koning was van Engeland, dat men toen groot Brittanni‘ noemde,
die keizer Constantijn tot wijf nam om haar grote schoonheid toen hij was in
dat land. En ge zal weten dat dit kruis van onze Heer was lang 360cm en dat
hout, dat dwars over ging, 145cm. De helft van de kroon, daar onze Heer mee
gekroond was aan het kruis, en een van de drie nagels en dat ijzer van de
speer en veel andere heiligdom zijn te Parijs in Frankrijk in de kapel van de
koning. En de kroon ligt in een vat van goed kristal erg goed versiert. Want
een koning die weleer was kocht deze heilige juwelen van een keizer die ze
hem verkocht vanwege grote nood van geld die hij had. En al is het dat men
zegt dat deze kroon is van doornen, dat is het niet, maar ze is van witte
zeebiezen die steken zoals doornen want ik heb het erg naarstig bezien en
gezien die te Parijs is en die ook die te Constantinopel is. En ik heb ook
een van deze waardige dorens welke zeer gelijk is aan dorens van witte dorens.
En die werd me gegeven in grote bijzonderheid. Want in dat vat daar die kroon
in ligt zo liggen er vele gevallen en afgebroken die afbreken als men dat vat
verroert om te tonen aan de grote heren. En weet dat deze kroon was gewrongen
en gemaakt van zeebiezen of zeelis. Maar men heeft ze sinds gedeeld en
gescheiden in twee‘n waarvan de ene helft is te Parijs en de ander helft is
te Constantinopel. En ge zal weten toen onze Heer was in de nacht gevangen,
hij werd de eerste keer in een boomgaard geleid en erg naarstig ondervraagd
en daar zo bespotten die felle Joden en maakten hem daar een kroon van
twijgen van witte dorens die daar in de boomgaard groeiden en ze hadden immer
toe bladeren en die zetten ze hem op zijn hoofd, die dorens te hoofde waart
en drongen ze daarin zo vast zodat zijn gebenedijde bloed neer liep tot
menige plaats over zijn schone aanschijn en over de hals en over de
schouders. En daarom heeft die witte doren in hem grote kracht. Want die er
van over hem een twijgje draagt, hij kan niet bang worden, nog donder, nog
tempeest mag hem niet beschadigen, nog het huis daar hij bij staat, nog geen
kwade geest mag genaken de plaats daar hij staat. In deze boomgaard zo
verloochende Sint Petrus onze Heer drie maal. Daarna werd onze Heer geleid
voor die bisschoppen en de meester van die wet in een andere hof. En daar zo
wordt hij andermaal ondervraagd, bespot en versproken en gekroond met andere
witte dorens die men Berberis noemt, die groeiden in die hof en die heeft ook
grote kracht en men maakt er ook erg goede zure saus van de bladeren. Daarna
werd hij geleid in Cayphas boomgaard en daar werd hij gekroond van
egelantier. En daarna werd hij geleid in Pilatus kamer die daar rechter was
om nog te ondervragen die bestrooid was met zeebiezen. En daar zo zetten ze
hem in een zetel en ze deden hem aan een purperen kleed en ze maakten hem een
kroon van deze biezen en ze knielden voor hem, gekscherende en zeiden: God
groet u, koning der Joden. En dit was die
kroon waarvan de ene helft is te Parijs en de andere helft te Constantinopel
met welke kroon onze Heer was gekruisigd en de dood leed om ons te verlossen
van de pijn van de hel, waarom men deze kroon in meerdere waardigheid moet
houden dan alle andere. De speer van onze Heer of de lansschacht, dat heeft
de keizer van Duitsland, maar dat ijzer daar hij mede in zijn zijde gestoken
was dat aan deze speer stond is te Parijs. De keizer van Constantinopel zegt
dat hij zelf het ijzer van de speer heeft want ik heb het gezien en dat is
veel breder dan dat te Parijs is. Item, te Constantinopel ligt begraven Sint
Anna, moeder van de moeder Gods, die Sint Helena daar liet brengen van
Jeruzalem. Item, daar ligt het lichaam van Sint Jan Guldenmond, (St. Chrysostomus) die aartsbisschop was
van Constantinopel. Item, daar ligt Sint Lucas de evangelist, want zijn
gebeente werd daar gebracht van Bethani‘ daar hij de eerste keer werd
begraven en veel andere heiligdom. Daar is ook een steen of het een marmeren
steen is die men noemt enidros die altijd water druipt zodat die van zichzelf
van water vult elk jaar zodat hij over gaat zonder iemands toedoen.
Constantinopel is een erg schone, edele, rijke stad en is driehoekig en daar
loopt een arm van de zee die men heet Hellespont; en sommige lieden noemen
het de Buttere van Constantinopel en sommige Sint Joris arm. En ge zal weten
dat hij bevangt dat tweede deel van de stad. En voort beter hoger omtrent het
begin van de arm ter zee en ter groter zee waart zo plag te zijn die stad van
Troje op de oever van het water in een erg schoon plein, maar men ziet nu erg
weinig van de stad omdat het zo menige jaar geleden is dat ze vernield werd. |
Van der gryecken
eylanden. Omtrent
grieken sijn herde vele eylande, die men heet calistres, caltos, oritighe,
tisorie, murta, flaxon, melo, capace ende lomponie ende daer sijn oec
menigherande talen ende menich lant, die alle onderdanich sijn den keyser van
constantinoplen, dats te wetene die van tritople, die van princenayt, die van
comani ende vele anders volcs ende tlant van tharsien ende van machedonien,
daer of alexander die coninc was. Jn dit lant was aristoteles gheboren in een
stat, diemen heet strageres bider stat van trachien. Jn die stat van
strageres soe leit oec aristoteles begrauen ende op sijn graf soe staet ghemaect
een outaer, daermen alle jaer van hem grote feeste op hout, 9ra recht of hij
een heylich waer. Ende op desen outtaer soe houden die grote heren raet te
gader ende dan dunct hem, dat mids der gods cracht die beste raet hem te
voren comt. Jn dit lant van machidonien sijn vele hogher berghe ende ten ende
waert van machidonien so staet een berch, die men heet olimpus ende desen
berch sceidet machidonien ende trachien ende is soe hoghe, dat hi climt bouen
den wolken. Jtem daer is een ander berch, die men heet athos, die so hoghe
is, dat die scadwe gaet tote lempire, dat .lxxvi. milen verre is van daer
ende bouen opten top van desen berghe daer ist so puer ende so suuer lucht,
dat daer niet en wayt, ende daer en soude voghele noch beeste moghen leuen, om
dat die lucht daer is te droghe ende men 9rb seit in dat lant, dat die
phylosophen, die willen waren, si clommen op desen berch houdende in haer
hant een sponghe vol van watre om te hebben verssche lucht ofte si en hadden
anders niet haren adem connen verhalen, mer si souden hebben versmacht om die
droocheit vander lucht. Ende op desen berch hoghe int ghestubbe vander aerden
so screuen si letteren mit haren vingheren ende ten eynde vanden jare, als si
weder daer op clommen, so vonden si die letteren noch alsoe sise hadden
ghescreuen jnt jaer te voren zonder yet te broken te sijn ofte ontmaect, waer
bij men wel mach merken, dat desen berch gaet in die puere lucht. Te
Constantinoplen is des keysers pallays herde scoon 9va ende wel gheordineert
ende daer bi so staet een scoen plaetse om te joosteren daer ende te spelen,
daer al omme ende omme sijn scone stellinghen, die een hogher dan dander, als
een maniere van trappen ende van graden, so dat een yghelijc wel mach sien
sonder deen den anderen te beletten ende onder dese stellinghe so sijn des
keysers stalle al ghewelft te sinen paerden behoef. Ende alle die pylaerne
van deser stellinghe sijn marberen. Een keyser wilen was, die dede begrauen
den lichaem eens sijns maechs binnen den kerken van sinte sophien ende alsmen
dat graf maecte, men vant enen andren doden lichame binnen der aerden ende
opten lichame ligghende ene grote plate van finen goude, daer in was
ghescreuen ende ghemaliert 9vb jn ebreusch, jn griex, jn latine aldus: jhesus
christus sal worden gheboren van der maghet marien, in wien ic gheloue. Ende
daer stont ooc ghescreuen, dat die plate van goude ende die lichaem daer
ghegrauen waren na den date, die daer in stont wel .ij.m jaer eer jhesus christus gheboren wort.
Ende noch is die plate is die tresorie vander kerken ende men seit, dat was
hermes die wise. Ende al ist dat die van griken kersten sijn, si sijn zere
verwandelt van onsen rechten gheloue. Want si segghen, dat die heylighe
gheest niet en coomt vanden sone, mer allene vanden vader, noch si en sijn
niet ghehoorsame der kerken van romen, noch den paeus, ende segghen, dat haer
patriarke heeft also vele machten daer, als die paeus heeft hier. Ende daer
10ra omme die paeus jan die twee ende twintichste screef hem lettren, hoe dat
kerstenheit eens soude zijn ende dat si alle souden onderdanich sijn enen
paeus, die gherechte vicarijs gods is, den welken god gaf volle macht te
bindene ende te ontbindene ende daer om hem onderdanich souden sijn, mar si
sonden hem hier op antworden, sprekende in deser manieren: potenciam tuam
summam circa subditos tuos firmiter credimus superbiam tuam summam tollerare
non possumus, auariciam tuam summam saciare non intendimus, dominus tecum
quia dominus nobiscum est, dats te segghen in duutsch: wi ghelouen wel vaste,
dat dine moghentheit groot is op dine ondersaten ende dine grote houerdicheit
en moghen wi niet ghedraghen, dine grote ghiericheit en meynen wie v niet te
zaden, die here si met di, want hi is 10rb met ons. Ende gheen ander
antwoorde en mochte die paeus hebben van hem. Jtem si maken dat sacrament van
gheheuen brode ende seggen, dat wi misdoen, dat wijt maken van ongheheuen
brode, want onse here makedet inden auonmael van gheheuen brode. Opten witten
donredach so maken si haer broot gheheuene in ghedinckenisse des auondmaels
ende droghent in die zonne ende wachtent alle tjaer ouer ende gheuent den
zieken in wise van gods lichame. Ende in dat doopsel so en olien si mar een
waerf ende si en olien niet die zieke. Ende si segghen, dat gheen vagheuier
en is ende dat die zielen niet en hebben pine noch blijscap tote na den
doemsdaghe toe. Ende si segghen, dat 10va simple oncuuscheit niet en si doot
sonde, mer het is een natuerlijc werc ende dat wiue ende manne en sellen mar
een werf huwen ende die meer huwen dan eens, dat die kinder, die si dan
winnen, bastaerde sijn ende in sonden ghewonnen worden. Ende omme een cleen
occusoen breken si huwelijc. Ende haer papen sijn alle ghehuwet ende segghen,
dat parseme gheen doot sonde en is ende si vercopen die prouen vander kerken,
alsoe doet men nv ooc anders waer, dat grote zonde is ende grote scande, want
heden opten dach so is symonie ghecroont coninc in die heylighe kerke. God
moettet beteren, als het tijt is, want alsoe langhe als die heilighe kerke
10vb also wankel ende so manc gaet, soe en mach die werelt niet sijn in
goeden state. Ende si segghen ooc, datmen in die vasten gheen misse doen en
soude noch des saterdaghes, noch des sonnendaghes. Noch des saterdaghes en
vasten si in enigher tijt vanden jare, al waert ooc vigilie van kerssauent of
van passchen, noch en laten niet die latijnsche papen misse doen op hare
outhare. Ende hadden si daer op misse ghedaen, si wasschen den outhaer daer
na met witwater. Ende zegghen, datmen mer een misse doen en sal des daghes op
enen outaer, ende dat onse here jhesus christus noit en at op dese werelt, al
gheliet hi hem of hi gheten hadde, ende dat wi doot sonde doen, om dat wi
onse baerde scheren 11ra, want die baert is teken des mans ende die gaue
gods, ende dat wise doen scheren om die werelt meer te behaghen ende den
wiuen, ende dat wi zonde doen, als wi beesten eten, die verboden waren teten
in den ouden testament, alse verkene ende ander beesten, die niet en
edercauwen. Ende segghen ooc, dat wi sonde doen vleesch tetene in die weke voer
groet vastelauont ende des wonsdaghes in alle die weken van den jare, ende
ooc, dat wi eyere ofte case eten des vridaghes, ende doen ooc in den ban alle
die ghene, die vleesch eten des saterdaghes. Jtem die keyser van
constantinoplen maect selue den patriarke ende bisscopen ende aerdsche
bisscopen ende gheeft hem prelaturen ende prouenden ende hi neemtse hem weder
ende priueertse, als hi saken vint op hem,11rb so dat hi here is in sijn lant
bouen yement vander gheestelicheit ende vander waerlicheit. Ende wildi weten,
wat lettren si scriuen in haren a. b. c. ende hoe si heeten, dat moghedi hier
claerlijc sien. Alpha. betha. gama. delta. ebrius. epismon. zeta. theta.
jota. kappa. lapda. mi. ni. exi. pz. tophe. abrems. ro. summa. tau. vi. fi
chi. psi. athmaga. diacosin. Ende al ist dat dese dinghen niet en rueren den
wech te wisen van ouer zee, nochtan rueren si enighe dinghen, die jc v int
beghinsel louede te seg\ghen, 11va alse van enighe costume manniere ende
vreemthede enigher lande varierende ende discorderende in onsen gheloue ende
in onsen letteren ende daer omme hebbicse hier ghescreuen, op dat ghij moghet
weten, hoe zere si sceldende sijn van onsen gheloue ende van onsen letteren,
want het sijn vele liede, die ghenoechte nemen te horen vreemde dinghen. Van
constantinoplen so gaetmen totter stat van nike, op datmen wil gaen door
tlant van turken ende dan lijdt men door die hauene van chieuedout ende men
siet rechte voor hem altoos tgheberchte van chieuecout, dat op anderhalue
mile na is der stat van nike. Die ghene die te water 11vb gheet, dat heet
sinte jorijs arme ofte ter zee dar waert dat sinte nyclaus leit, hi zietse
ooc ende vele ander wonderlicker steden. Inden eersten zo gaet men toten
eylande van sylo. In dit eylant wasset mastic op cleine boemkine ende comt
vten boomkine als gomme doet vten krieketeren ofte kersselteren oft
prumelteren. En daer na soe gaet men door teylant van pathmos, daer sinte jan
ewangelist apocalipsis screef. Ende ghi sult weten, dat doe onse hecre ihesus
christus sterf, sinte jan en was mer .xxxij. jaer out ende na die doot ons
heren leefde hi .lxvij. jaer ende int hondertste jaer soe starf hi. Van
pathmos soe gaetmen tote ephesien, dats een scoen stat bider zee ende daer
starf sinte jan ende was achter den 12ra outhaer begrauen daer in een scoen
kerke, want die kerstene plaghen dese stat te houden. Ende in sijn graf en
bleef maer hemels broot, want sijn lichaem wort gheuoert int aerdsche
paradijs, mer die turken houden nv dese stat ende dese kerke ende ooc daer
mede dat meeste deel van al asien ende daer omme is asien gheheten turkien.
Ende weet, dat sint jan maecte selue sijn graf in sijn leuende liue, ende
ghinc daer in leggen al leuende. Ende daer om segghen sulke liede, dat hi
niet en starf, mar dat hi rustende is toten doemsdaghe Ende sekerlike daer
siet men groot wonder dicwille, diet wil sien, want die aerde van sijn graue
sietmen menichweruen beuen ende rueren, rechten ofte daer een leuende mensche
in ware, diet ruerde; daer of hem een yghelijc mensche diet siet verwon\dert,12rb
alst recht is. Daer na gaetmen van ephesien door menich eylant der zee tote
der stat van pateram, daer sinte nyclaus leit begrauen, ende daer na totter
stat van mairca, daer hi bider gracie gods bisscop was vercoren. Omtrent die
stat soe wast alte goeden wijn ende herde sterc dyemen heyt wijn van mairca.
Ende daer na so comt men totten eylande van creyten, die die keyser wilen eer
gaf jonamas. Daer na comtmen ten eylande van cohos ende ten eylande van ango,
van welken lande ypocras was here ende prinche. Ende men seit, dat ypocras
dochter noch is in dit eylant van ango jn die figure van enen groten drake,
die wel is lanc c. vademe, als men seit, mer jc en hebts niet ghesien ende
die vanden eylande hetense vrouwe vanden lande ende leyt ten 12va eynde van
enen ouden castele. Ende men sieten twee of drie werf des jaers ende hi en
doet niement quaet, op dat men hem niet en doet. Ende wert aldus verwandelt
vander figueren eenre jonffrouwen in des draecs figure ouer mids eenre
goddinnen, die hiet dyane. Ende men seit, dat sij noch verwandelen sal jn
haer eerste scoonheit, alsmen vinden sal enen ridder so coen, diese sal
dorren cussen an haren mont, mar daer na en sal si niet langhe moghen leuen.
Het en is niet langhe leden, dat een ridder vander castele van rodes, die
vrome ende coene was, seyde, dat hi den drake soude gaen cussen ende sat op
enen goeden heinst ende reet totten castele ende voer jnt hol, doe begonste
die drake thooft 12vb ieghen hem op te lichtene. Ende alse dat paert den
drake sach so wartet vervaert ende vloech wech ende ondrouch den ridder
teghen sinen danc op eenen hoghen berch ende vanden berghe spranct in die zee
ende also wert die ridder verloren. Jtem een ander jonc man, die niet en
wiste van desen drake, quam wt enen scepe ende ghinc door dit eylant tote
anden castele ende ghinc in dit hol ende ghinc so verre, dat hi vant een
camere ende daer sach hi een joncfrouwe, die haer kemde ende sach in enen
spieghel ende daer was vele scats omtrent haer, waer bi hi peynsde, dat het
een zondersse waer, die daer dus woonde om die ghesellen tontfaen. Ende daer
om so beyde hi toter tijt toe datten die joncfrouwe sach 13ra in haer
spieghel. Ende doesine sach, keerde si haer omme ende vraghede hem, wat hi
woude. Ende hi antwoerde, dat hi woude sijn haer amijs of haer lief. Ende doe
vraghede si hem, of hi ridder ware; hi antwoerde: neen jc; doe sprac si: so
en moghedi niet sijn mijn lief. mar gaet tot uwen ghesellen ende doet v
ridder maken, ende morghen sal jc hier wt gaen ende gaen teghen v ende dan
coomt my cussen aen minen mont ende en veruaert v niet, want jc en sal v
gheen quaet doen, ende al ist dat jc v veruaerlic ende lelic duncken sal te
sine, dats bi touerien, want jc bin waerlic also ghi my nv siet. Ende ist dat
ghi my dan cust, ghi sult hebben alden scat ende sult mijn man sijn ende here
sijn van desen eylande. Ende daer op schiet hi van haer ende ghinc tot sinen
ghesellen weder achter waert int 13rb scip ende dede hem ridder maken. Daer
na quam hi des anders daghes weder voor die jonffrouwe om haer te cussen ende
als hise sach comen vten hole in so veruaerliker fi\guren, hadde hi so groten
vaer, dat hi vlooch ten scepe achter waert ende si volchde hem na. Ende als
si sach, dat hi niet weder keren en wilde te haer, doe begonste si so eyselijc
te criten ende te ropen als een die zericheit heeft ende keerde weder achter
waert. Ende die ridder staphants sterf daer na ende noyt sint en mochtse
gheen ridder zien hi en staerf in die vre daer na. Mer als een so coenen
ridder comen sal, die se sal dorren cussen, die en sal niet steruen, mer die
jonffrouwe sal comen in haere rechter vormen ende hi sal heer sijn van dien
eylande. 13va Daer na so gaet men int eylant van rodes, dat die hospitaliere
houden en deregeren. Dit eylant namen si den keyser in tiden die leden sijn
ende het plach wilen te heeten collos ende noch hetent also vele heren. Ende
sinte pouwels scrieft in sinen epistelen totten lieden van desen eylande ad
collocenses. Dit eylant is in viij milen na constantinoplen liedende ouer die
zee Ende van desen eylande van rodes soe gaetmen in cypers daer herde
scoennen sterken wijn wast, die int eerste roetachtich is ende als hi een
jaer out is, so wort hi wit ende soe hi ouder wort, soe hi witter wort ende
bet rukende. Ende die van rodes te cypers waert treect, hi lijdt 13vb door
den konkel ofte goffe van sathalien, welc dat een lantscap wilen was eert
versanc, daert herde anxtelijc liden is ende vreselijc. Ende dit lant verderf
om die zotheit eens joncs mans, die minde een herde scoon jonfrouwe, die
welke haestelike sterf ende men groefse onder enen serc van merberen. Ende om
die grote minne, die dese jongeman tote haer droech, so ghinc hi des nachts
tot haren graue ende deedt op ende lach bi haer ende daer na sciet hi van
daer. Ende alst quam ten eynde van ix maenden quam een stemme tot hem ende
seyde: Gaet totten graue van desen wiue ende doet op ende besiet, wat ghi an
haer hebt ghewonnen met uwen lichaem. Ende wach wel, 14ra dat ghijs niet en
laet, want en doedijs niet v sal arch ghescien. Hij ghinc ende dede dat graf
op, wt welken een herde vreselijc ende onghefiguert hooft spranc, dat
anxtelijc te sien was Ende dat hooft besach dat lant op deen zide ende op
dander hoghe ende neder ende daer na versanc dat lant met allen ten afgronde.
Ende van rodes tote cypers sijn wel vc.
milen. Men soude wel in cypers ghegaen hebben door rodes, hadt niet
versoncken ende laten rodes ligghen op die zijde. Cypers is een herde scone
eylant ende groet, jn welken sijn iiij vernoemde steden ende vermaerde
steden. Daer is een aerdsche bisscop in die stat van nichosie ende drie
andere bisscoppen int lant. Ende te famegote is een die vermaerste hauen, die
in die 14rb werelt is, want daer so landen kersten, heyden, grieken ende
liede van allen anderen landen. Ende al sulke hauene is ooc te lemechon. Jn
cypers is ooc die berch vanden heilighen cruce, daer zwerte moneken in wonen,
daer ysamas des goeds scakers cruce is, alsoe jc voren gheseit hebbe. In
cypers leit begrauen sente zenomimes, van wien die van dien lande houden
grote hoochtide ende inden casteel vander minnen so leit die lichaem sinte
hylarijs, den welken die coninc doet herde waerdelic wachten. Ende bi
famegothe wert sinte barnabas die apostel gheboren. Jn cypers jaechtmen met
papeionen, die gheliken den liebaerden, die volghen den wilden dieren herde
naernstelike ende sijn een 14va lutel meerre dan wolue ende snelre dan honde.
Ende men jaget daer ooc met bastaerden honden, mer die papeione sijn meerre.
Jn cypers is een maniere dat heren ende knechten eten alle ter aerden, want
si doen grachten maken in die aerde al omme ende omme in die zale so diepe,
datmen daer in wel staet toten knien ende doense wel paueyen ende alsi eten
willen, springhen si daer in ende gaen sitten ende daer na spreit men een
laken ter ander ziden op dat paueysel; want dat is den zede van dien lande
van ouer zee darwaert om te coelre te sijn ende te sittene, om dattet tlant
daer heter is dant hier is. Ende op groten feesten ende om vreemder lieden
wille 14vb soe doen si setten bancken ende taflen ghelijc datmen hier doet,
mer si hadden lieuer te sitten ter aerden.Van cypers so gaetmen ter zee tot
jherusalem ende ooc tot anderen steden, die die heyden houdende sijn. Ende
men is wel in enen daghe ende in enen nacht, die goeden wint heeft, van
cypers toter hauene van thir, die nv is gheheten sur, ende is int ingaende
van surien. Daer plaghen te sine vele scoonre steden, mar die heydene hebben
dat meeste deel ghedestrueert ende hoeden die hauene harde naerstelijc om die
vrese, die si hebben vanden kersten ende om dat tribuut, dat si in halen.
Daer soudemen wel rechter varen tot deser hauene sonder in egypten te gane,
mer men gaet gherne in egypten 15ra omme te lande te rusten of om yet te
nemen bi hem, dat hem nootdorft si bi te leuene Daer opt oeuer van deser zee
vintmen menighen robijn ende ander ghesteynte ghenoech ende vele. Daer staet
die fonteyne daer of die heylighe scrifture spreect: fons ortorum puteus
aquarum viuencium, dats te segghen in duutsche: fonteyne der houe ende putte
borne der leuender watre. Jn dese stat van thir seyde dat wijf tot onsen
heere: beatus venter qui te portavit et ubera que suxisti, dats te seggen:
salich is die lichame, die di droech ende die borsten, die du soghes. Daer
vergaf god onse here den wijfkijn van chananee hare zonden. Voor dese stat
van thir soe plach te ligghen die steen, daer onse heer op plach te sitten
predicken ende op dien steen 15rb wart ghesticht sinte sauoors kerke. Ende in
viij milen na thir ieghen orienten ofte oostwaert op die zee is zarphon ofte
sarepte van sydonien, daer plach te wonen helena die prophete ende daer
verwecte hi jonas, die was der wedvuven zone. Ende van zarphon toter stat van
sydon so sijn vj. milen van welker stat dydon was, die eneas wijf was na dat
troyhen ghedestrueert was, die maecte die stat van sarchagie in affrike ende
nv heet mense sydon sarecte. Ende in die stat van thir regneerde agyor, die
dydons vader was. Ende in xv milen na sydon is beruch ende van beruch te
sardenay sijn drie dachuaerde ende van sardenay tote damasch sijn. v. milen. |
Van de Griekse
eilanden. Omtrent Griekenland zijn erg veel
eilanden die men Calistres, Caltos, Oritighe, Tisorie, Murta, Flaxon, Melo,
Capace en Lomponie noemt en daar zijn ook menige talen en menige landen die
allen onderdanig zijn aan de keizer van Constantinopel, dat is te weten die
van Tripoli , die van Princenayt, die van Comani (tussen Calata en na Vidin
in Bulgarije) en veel andere volken en het
land van Thraci‘ en van Macedoni‘ daar
Alexander de koning van was. In dit land was Aristoteles geboren in
een plaats die men Stagira noemt bij de plaats van Thraci‘. In die stad
Strageira zo ligt ook Aristoteles begraven en op zijn graf zo staat gemaakt
een altaar daar men alle jaren van hem grote feesten houdt, recht of hij een
heilige was. En op dit altaar zo houden de grote heren tezamen raad en dan
denken ze, dat mits de Gods kracht, de beste raad hen tevoren komt. In dit
land van Macedoni‘ zijn vele hoge bergen en ten einde waart van Macedoni‘ zo
staat een berg die men heet Olympus en deze berg scheidt Macedoni‘ en Thraci‘
en is zo hoog zodat hij klimt boven de wolken. Item, daar is een andere berg
die men noemt Athos die zo hoog is zodat de schaduw gaat tot Lempire, dat 76
mijlen ver is van daar, en boven op de top van deze berg daar is het zoŐn
pure en zoŐn zuivere lucht zodat het daar niet waait en daar zouden vogels,
nog beesten mogen leven omdat de lucht daar te droog is en men zegt in dat
land dat de filosofen, die er willen gaan, ze klimmen op deze berg en houden
in hun hand een spons vol water om verse lucht te hebben of ze konden anders
hun adem niet verhalen, maar ze zouden hebben versmacht vanwege de droogte
van de lucht. En op deze berg hoog van het stof der aarde zo schrijven ze
letters met hun vingers en op het einde van het jaar als ze weer daarop
klommen zo vonden ze die letters nog alzo ze die hadden geschreven in het
jaar tevoren zonder iets gebroken te zijn of mismaakt, waarbij men wel mag
merken dat deze berg gaat in de pure lucht. Te Constantinopel is het keizerlijke
paleis erg mooi en goed geordend en daarbij zo staat een schone plaats om te
vermaken daar en te spelen, daar alom en om zijn schone stellingen, de ene
hoger dan de andere, als een soort van trappen en van graden, (arena) zodat
iedereen goed mag zien zonder dat de ene de andere belet en onder deze
stellingen zo zijn de keizers stallen geheel gewelfd tot zijn paarden
behoefte. En al die pilaren van deze stellingen zijn van marmer. Een keizer
was er weleer die er liet begraven het lichaam van een van zijn verwanten
binnen de kerk van Sint Sofia (Haga Sophia en later Aya Sophia) en toen men
dat graf maakte vond men een ander dood lichaam binnen de aarde en op het
lichaam liggen een grote plaat van fijn goud en daarin was geschreven en
getekend in Hebreeuws, in Grieks en in Latijn aldus: Jezus Christus zal
worden geboren van de maagd Maria in wie ik geloof. En daar stond ook
geschreven dat die plaat van goud en dat lichaam dat daar begraven was naar
de datum, die daarin stond, wel 2000 jaar
eerder was voor Jezus Christus geboren werd. En nog is die plaat de schat van
de kerk en men zegt dat het Hermes de wijze was. En al is het dat die van
Griekenland christelijk zijn, ze zijn zeer veranderd van ons echte geloof.
Want ze zeggen dat de Heilige Geest niet komt van de Zoon, maar alleen van de
Vader, nog zijn ze niet gehoorzaam aan de kerk van Rome, nog de paus, en
zeggen dat hun patriarch heeft alzo veel macht daar zoals de paus heeft hier.
En daarom schreef paus Jan de twee en twintigste hen brieven hoe dat de
christelijkheid een zou zijn en dat ze allen onderdanig zouden zijn aan een
paus die de echte vicaris Gods is die God gaf volle macht te binden en te
ontbinden en dat ze daarom hem onderdanig zouden zijn, maar ze zonden hem
hierop antwoord en spraken in deze manier: potenciam tuam summam circa
subditos tuos firmiter credimus superbiam tuam summam tollerare non possumus,
auariciam tuam summam saciare non intendimus, dominus tecum quia dominus
nobiscum est, dat is te zeggen in Diets: we geloven wel vast dat uw
mogendheid groot is op uw onderzaten en uw grote hovaardigheid mogen we niet
verdragen, uw grote gierigheid menen wie u niet te verzadigen, de Heer zij
met u want hij is met ons. En geen ander antwoord mocht die paus hebben van
hen. Item, ze maken dat sacrament van gerezen brood en zeggen dat wij misdoen
dat wij het maken van ongerezen brood want onze Heer maakte het in het
avondmaal van gerezen brood. Op de Witte Donderdag zo maken ze hun gerezen
brood in gedachtenis van het avondmaal en drogen het in de zon en bewaken het
hele jaar over en geven het de zieken in de manier van Gods lichaam. En in
dat doopsel zo oli‘n ze maar een maal en ze oli‘n niet die zieke. En ze
zeggen dat er geen vagevuur is en dat de zielen geen pijn hebben, nog
blijdschap tot na de doemsdag toe. En ze zeggen dat simpele onkuisheid geen
doodzonde is, maar het is een natuurlijk werk en dat wijven en mannen maar
eenmaal zullen huwen en die meer huwen dan eens dat de kinderen die ze dan
winnen bastaards zijn en in zonden gewonnen worden. En om een klein voorval
breken ze het huwelijk. En hun priesters zijn alle gehuwd en zeggen dat par
seme (uitstrooien van zaad) geen doodzonde is en ze verkopen de aflaten van
de kerk, alzo men nu ook elders doet, dat grote zonde is en grote schande want
heden op de dag zo is simonie gekroond koning in de heilige kerk. God moet
het verbeteren als het tijd is, want alzo lang als de heilige kerk alzo
wankel en zo mank gaat zo kan de wereld niet in goede staat zijn. En ze
zeggen ook dat men in de vasten geen mis doen zou, nog Ôs zaterdags, nog Ôs
zondag. Ook de zaterdag vasten ze niet in enige tijd van het jaar, al was het
ook vigilie van Kerstavond of van Pasen, nog laten de Latijnse priesters niet
de mis doen op hun altaren. En hadden ze daarop mis gedaan, ze
wassen het altaar daarna met wijwater. En zeggen dat men maar een mis doen
zal per dag op een altaar en dat onze Heer Jezus Christus nooit at op deze
wereld, al deed hij alsof hij gegeten had en dat wij doodzonde doen omdat we
onze baarden scheren want de baard is een teken van de man en de gave Gods en
dat wij ze laten scheren om de wereld en de wijven meer te behagen en dat we
zonde doen als we beesten eten die verboden zijn te eten in het oude
testament zoals varkens en andere beesten die niet herkauwen. En zeggen ook
dat we zonde doen om vlees te eten in de week voor grote vastenavond en de
woensdag in alle weken van het jaar en ook dat wij eieren of kaas eten op
vrijdag en doen ook in de ban al diegene die vlees eten zaterdags. Item, de keizer
van Constantinopel maakt zelf de patriarch en bisschoppen en aartsbisschoppen
en geeft hen prelaten en aflaten en hij neemt ze hen weer en beheert ze zelf
als hij zaken op hen vindt zodat hij heer is in zijn land boven iemand van de
geestelijkheid en van de wereldlijkheid. En wil ge weten welke letters ze
schrijven in hun a, b, c, en hoe ze heten, dat mag ge hier duidelijk zien.
Alpha, betha, gama, delta, ebrius, epismon, zeta, theta, jota, kappa, lapda,
mi, ni, exi, pz, tophe, abrems, ro, summa, tau, vi, fi, chi, psi, athmaga,
diacosin. En al is het dat deze dingen niet roeren om de weg te wijzen van
over zee, nochtans beroeren ze enige dingen die ik u in het begin beloofde te
zeggen zoals van enige gebruiken, manieren en vreemdheden van enige landen vari‘rend
en afwijkend van ons geloof en in onze letters en daarom heb ik ze hier
geschreven zodat gij het mag weten hoe zeer ze verschillend zijn van ons
geloof en van onze letters want er zijn veel lieden die genoegen nemen te
horen vreemde dingen. Van Constantinopel zo gaat men tot de stad van Nike als
men gaan wil door het land van Turkije en dan gaat men door de haven van
Chievedout en men ziet recht voor hem altijd het gebergte van Chievecout dat
op anderhalve mijl na is van de stad Nike. Diegene die te water gaat, dat
heet Sint Joris arm (Hellespont) of ter zee derwaarts daar Sint Nicolaas
ligt, hij ziet ze ook en vele andere wonderlijke steden. In het begin zo gaat
men tot het eiland van Chios. In dit eiland groeit mastiek op kleine boompjes
en komt uit een boompje zoals gom doet uit de krieken of kersen of pruimen.
En daarna zo gaat men door het eiland van Pathmos daar Sint Johannes
evangelist de Apocalyps schreef. En ge zal weten dat toen onze heer Jezus
Christus stierf dat Sint Johannes was maar 42 jaar oud en na de dood van onze
Heer leefde hij 67 jaar en in het honderdste jaar zo stierf hij. Van Pathmos
zo gaat men tot Efeze, dat is een schone stad bij de zee en daar stierf Sint
Johannes en is achter het altaar begraven daar in een schone kerk want de
christenen plegen deze stad te behouden. En in zijn graf bleef maar hemels
brood, want zijn lichaam werd gevoerd in het aardse paradijs, maar de Turken
houden nu deze stad en deze kerk en ook daarmede dat grootste deel van geheel
Azi‘ en daarom is Azi‘ geheten Turkije. En weet dat Sint Johannes maakte zijn
eigen graf in zijn levende lijve en ging daarin liggen al levend. En daarom
zeggen sommige lieden dat hij niet stierf, maar dat hij rust tot de doemsdag.
En zekerlijk daar ziet men vaak grote wonders, die het wil zien, want de
aarde van zijn graf ziet men menige keren beven en roeren recht of daar een
levend mens in is die het roerde; daarvan ieder mens zich die het ziet
verwondert, als het echt is. Daarna gaat men van Efeze door menig eiland van
de zee tot de stad Pateram daar Sint Nicolaas ligt begraven en daarna tot de
stad Myra daar hij bij de gratie van God bisschop was gekozen. Omtrent die
stad zo groeit al te goede wijn en erg sterk die men noemt wijn van Myra. En
daarna zo komt men tot het eiland Kreta die de keizer weleer gaf Jonamas.
Daarna komt men tot het eiland Kos en het eiland Ango (Aigaio?), van welk
land Hippocrates was heer en prins. En men zegt dat Hippocrates dochter nog
is in dit eiland van Ango in de figuur van een grote draak die wel lang 180m
is, zoals men zegt, maar ik heb het niet gezien en die van het eiland noemen
haar vrouw van het land en lig op het einde van een oud kasteel. En men ziet
het twee of drie maal per jaar en het doet niemand kwaad opdat men het hem
niet doet. En werd aldus veranderd van de figuur van een jonkvrouw in deze
draak figuur vanwege een godin, die heet Diana. En men zegt dat zij nog
veranderen zal in haar eerste schoonheid als men zoŐn koene ridder vinden zal
die haar zal durven kussen aan haar mond, maar daarna zal ze niet lang mogen
leven. Het is niet lang geleden dat een ridder van het kasteel van Rhodes,
die dapper en koen was, zei dat hij de draak zou gaan kussen en zat op een
goede hengst en reed tot het kasteel en voor in het hol, toen begon dat draken
hoofd tegen hem op te lichten. En toen dat paard de draak zag zo werd het
bang en vloog weg en droeg weg de ridder tegen zijn wil op een hoge berg en
van de berg sprong het in de zee en alzo werd die ridder verloren. Item, een andere jongeman die niets
wist van deze draak kwam uit een schip en ging door dit eiland tot aan het
kasteel en ging in dit hol en ging zover zodat hij een kamer vond en daar zag
hij een jonkvrouw die zich kamde en zag in een spiegel en daar waren veel
schatten omtrent haar waarbij hij peinsde dat het een zondares was die daar
aldus woonde om de gezellen te ontvangen. En daarom zo wachtte hij tot de
tijd toe dat die jonkvrouw hem zag in haar spiegel. En toen ze hem zag keerde
ze zich om en vroeg hem wat hij wilde. En hij antwoordde dat hij wou zijn
haar geliefde of haar lief. En toen vroeg ze hem of hij ridder was; hij
antwoordde: neen ik; toen sprak ze: dan mag je niet zijn mijn lief, maar ga
tot uw gezellen en laat u ridder maken en morgen zal ik hieruit gaan en gaan
tegen u en kom me dan kussen aan mijn mond en wees niet bang want ik zal u
geen kwaad doen en al is het dat ik u verschrik en lelijk denken zal te zijn,
dat is bij toverij, want ik ben waarlijk alzo ge me nu ziet. En is het dat ge
me dan kust, ge zal hebben de hele schat en zal mijn man zijn en heer zijn
van dit eiland. En daarop scheidde hij van haar en ging tot zijn gezellen
weer terug in het schip en liet hem ridder maken. Daarna kwam hij de volgende
dag weer voor die jonkvrouw om haar te kussen en toen hij haar zag komen uit
het hol in zoŐn vervaarlijke figuur had hij zoŐn groot gevaar zodat hij vloog
terug scheep waart en ze volgde hem na. En toen zij zag dat hij niet weer
terugkeren wilde tot haar, toen begon ze zo ijselijk te krijsen en te roepen
als een die zeerheid heeft en keerde weer terug. En die ridder stierf gelijk
daarna en nooit sinds mocht ze
geen ridder zien, hij stierf in dat uur daarna. Maar als een zoŐn koene
ridder komen zal die haar zal durven kussen, die zal niet sterven, maar de
jonkvouw zal komen in haar echte vorm en hij zal heer zijn van dat eiland.
Daarna zo gaat men in het eiland van Rhodes dat de hospitaal ridders houden
en regeren. Dit eiland namen ze de keizer in tijden die geleden zijn en het
plag weleer te heten Collos en nog noemen het alzo vele heren. En Sint Paulus
schrijft in zijn epistels tot de lieden van dit eiland; ad collocenses. Dit
eiland is in 8 mijlen na Constantinopel gaande over de zee. En van dit eiland
van Rhodes zo gaat men in Cyprus daar erg schone sterke wijn groeit die in
het begin roodachtig is en als hij een jaar oud is zo wordt het wit en zo het
ouder wordt zo het witter wordt en beter ruikt. En die van Rhodes tot Cyprus
waart trekt, hij rijdt door de kronkel of golf van Santorini want dat was een
landschap weleer voor het zonk daar het erg angstig gaan is en vreselijk. En
dit land bedierf om de zotheid van een jonge man die beminde een erg schone
jonkvrouw die gauw stierf en men begroef haar onder een zerk van marmer. En
om de grote minne die deze jongeman tot haar droeg zo ging hij Ôs nachts tot
haar graf en deed het open en lag bij haar en daarna scheidde hij vandaar. En
toen het kwam ten einde van 9 maanden kwam een stem tot hem en zei: Ga tot
het graf van dit wijf en doe het open en beziet wat gij aan haar hebt
gewonnen met uw lichaam. En wacht wel dat gij het niet laat, want doe jij het
niet er zal u ergs geschieden. Hij ging en deed dat graf open waaruit een erg
vreselijke en ongemanierd hoofd sprong dat angstig om te zien was. En dat
hoofd bezag dat land aan de ene zijde en aan de andere, hoog en laag en
daarna verzonk dat land met alles te afgrond. En van Rhodes tot Cyprus zijn
wel 500 mijlen. Men zou wel in Cyprus gegaan hebben door Rhodes, was het niet
verzonken en laten Rhodes liggen aan die zijde. Cyprus is een erg schoon
eiland en groot waarin zijn 4 vernoemde steden en vermaarde steden. Daar is
een aartsbisschop in de stad van Nicosia en drie andere bisschoppen in het
land. En te Famegusta is een van de vermaardste havens die er in die wereld
zijn want daar zo landen christenen, heidenen, Grieken en lieden van alle
andere landen. En al zulke haven is ook te Larnaca. In Cyprus is ook de berg
van het heilige kruis daar zwarte monniken in wonen, daar Ysamas de goede
dieven kruis in is alzo ik tevoren gezegd heb. In Cyprus ligt begraven Sint
Zeno van wie die van dat land houden grote hoogtijden en in het kasteel van
de minnen zo ligt het lichaam van Sint Hilarius die de koning erg waardig
laat bewaken. En bij Famegusta werd Sint Barnabas, de apostel, geboren. In
Cyprus jaagt men met jachtluipaarden, die lijken op luipaarden, die volgen de
wilde dieren erg naarstig en zijn een weinig groter dan wolven en sneller dan
honden. En men jaagt daar ook met bastaardhonden, maar de jachtluipaarden
zijn groter. In Cyprus is een gebruik dat heren en knechten eten alle ter
aarde, want ze laten grachten maken in de aarde alom en om in de zaal zo diep
dat men daarin wel staat tot de knie‘n en laten het goed plaveien en als ze
eten willen springen ze daarin en gaan zitten en daarna spreidt men een laken
tot aan de andere zijde op dat plaveisel; want dat is de zede van dat land
van over zee derwaarts om koeler te zijn en te zitten omdat het land daar
heter is dan het hier is. En op grote feesten en vanwege vreemde lieden zo
laten ze zetten banken en tafels gelijk dat men hier doet, maar ze waren
liever gaan zitten ter aarde.Van Cyprus zo gaat men ter zee tot Jeruzalem en
ook tot andere steden die de heidenen behouden. En men is wel in een dag en in
een nacht, die goede wind heeft, van Cyprus tot de haven van Thyre die nu Sur
genoemd is en is in het ingaan van Syri‘. Daar plagen te zijn vele schone
steden, maar de heidenen hebben dat meeste deel vernield en behoeden die
haven erg naarstig vanwege de vrees die ze hebben van de christenen en om dat
tribuut dat ze inhalen. Daar zou men wel recht varen tot deze haven zonder in
Egypte te gaan, maar men gaat graag in Egypte om te landen, te rusten of om
iets te nemen bij hen dat hem nodig is om van te leven. Daar op de oever van
deze zee vindt men menige robijn en ander gesteente genoeg en veel. Daar
staat de fontein waarvan de heilige schrift spreekt: fons ortorum puteus
aquarum vivencium, dat is te zeggen in Dietsche: fontein van de hof en put of
bron van het levende water. In deze stad van Thyre zei dat wijf tot onze
Heer: beatus venter qui te portavit et ubera que suxisti, dat is te zeggen:
zalig is dat lichaam die u droeg en de borsten die u zoog. Daar vergaf God
onze Heer dat wijfje van KanaŠn haar zonden. Voor deze stad van Tyre zo plag
te liggen de steen daar onze Heer op plag te zitten prediken en op die steen
werd gesticht Sint SaviourŐs kerk. En op 8 mijlen na Tyre tegen ori‘nt of
oostwaarts op de zee is Zaphon of Sarepte van Sidon, daar plag te wonen
Helena, de profetes, en daar verwekte hij Jonas die een weduwezoon was. En
van Zaphon tot de stad van Sidon zo zijn 6 mijlen van welke stad Dido was die
Aeneas wijf was nadat Troje vernield was, die maakte de stad van Carthago in
Afrika en nu noemt men het Sidon Sarecte. En in die stad van Tyre regeerde
Agyor die DidoŐs vader was. En in 15 mijlen na Sidon is Beiroet en van
Beiroet tot Sardenay zijn drie dagreizen en van Sardenay tot Damascus zijn 5
mijlen. |
Vander poort Jaf also
gheheten. Mar die langher wil ende 15va vorder
ter zee varen ende meer ghenaken jherusalem, men gaet van cypers toter hauene
van jaffe ende dat is die naeste hauene van jherusalem, want van deser hauene
en is mer anderhalf dachuaert tot Jherusalem, dats omtrent xvj milen. Ende dese
stat is gheheten jaffe, omdat japhet noes zone dese stat maecte, mer nv heet
mense joppe.Ende weet, dat dit is die ouste stat vander werelt, want si was
ghemaect voor die diluuie Want noch bekent ment wel in die rootsen, daer die
ketene waren gheuest, daer adromodes die grote reese in gheuanghen lach voor
die diluuie. Van welken reese die schenen van sinen ribben waren xl voete
lanc. |
Van de poort Jaffa
alzo geheten. Maar die langer wil en verder ter zee
vaart en meer Jeruzalem genaakt, men gaat van Cyprus tot de haven van Jaffa
en dat is de naaste haven van Jeruzalem, want van deze haven is het maar
anderhalve dagreis tot Jeruzalem, dat is omtrent 16 mijlen. En deze stad is
geheten Jaffa omdat Japhet, (Jafeth) NoachŐs zoon, deze stad maakte, maar nu noemt
men het Joppe. En weet dat dit is de oudste stad van de wereld want ze was
gemaakt voor de zondvloed. Want nog herkent men wel in de rotsen daar de
ketens waren gevestigd daar Adromodes die grote reus in gevangen lag voor de
zondvloed. Van welke reus de schenen van zijn ribben waren 40 voet lang. (Of
naar Andromeda die daar vast geketend was en aangevallen door het zeemonster
Ceto) |
Vander poorten thyr. Die sceept ter hauene van thir 15vb
voorseit, hi mach gaen te lande, op dat hi wil, tot Jherusalem toe. Ende op
dat hi wil, hi gaet van sur toter stat van akon op enen dach. Ende men plach
akon te heeten tholomanda ende het plach te sine der kerstene ende was een
seer scoon stat bi tiden die leden sijn, mer si is alte zeere ghedestruueert.
Ende van venegen tote akon ter zee waert sijn ijm ende lxxx lombaerdse milen. Ende van
calabren ofte van cecilien tote akon sijn m iijc.
lombaertsche milen. Ende teylant van creyten is recht in middeweghe. Jtem bij
der stat van akon ter zee wart in c. ende xx stadien na op die rechte zide
ten zudewaert is die berch van carmelijn, daer helyas die prophete woonde.
Daer wort eerst werf vonden 16ra die oordene vanden carmeliten ofte onse
vrouwen broeders. Dese berch en is niet herde hoghe noch groot, mer anden
voet van desen berghe plach te staen een herde goede kerstene stat, diemen
noemde cayphas om datse cayphas hadde ghemaect, mar si is nalijc al testoort
ende ghedestruueert. Ende op die slinke zide van desen berghe daer staet een
stat, diemen heet saffra, gheleghen op enen anderen berch. Daer worden sinte
jacob ende sinte jan gheboren ende ter steden daer si gheboren worden staet
een scone kerke. Ende van akon in c stadien na is dat grote gheberchte,
datmen heet die scale van thir. Jtem neuen akon loopt een cleyne ruuiere, die
be\leon 16rb heet. Ende daer neuen is een graft of putte diemen heet menion.
Dese put is te male ront ende is wel c. cubituse breet ende is al vol van
witten cleinen steenkine als sant, ende die sijn claer ende seer blickende;
daer of soe maectmen scoon wit ende claer glas. Ende men coomt dit sant oft
steenkine halen ter zee met scepen ende te lande met waghenen ende nochtan
datmen desen put op enen dach seer ydelt, so is hi nochtan des andren daghes
also vol, als hi te voren was. Ende altoos is in dese gracht groot wint, die
dese steenkine roeren doet herde wonderlijc. Ende waert datmen enich metael
dede in dese gracht met desen sande, het soude glas worden Ende tglas, dat
van dezen zande ghe\maect 16va is, alsment weder doet in die graft, so wortet
sant, alst te voren was Ende heet segghen vele lieden, dat si een arm ofte wt
spronc vander santscher zee. Jtem men gaet van akon wel in iiij dachuaerden
toter stat van palestinen, die den palestinen toe behoorde, mer nv is si
gheheeten zala, dat is te segghene rijc stat ende is herde scone ende wel
gheuolct ende is gheleghen een luttel bouen der zee. Van deser stat so droech
die sterke sampsoen die poorten op een hoghe lant, doen hi in deser stat
ghevanghen lach. Ende daer na so doodde hi in des conincs palaes menich
dusent vanden palestinen, die\ne 16vb blint ghemaect hadden ende sijn haer of
ghescoren ende gheuanghen mit hem spottende. Ende daer om so dede hi des
conincs palays op hem ende op hem allen vallen. Jtem van daer gaetmen ter
stat van cesarien ende dan toten castele van den pelegherimen ende dan te
ascaloene ende dan te jaffe ende die wil dan te jherusalem. |
Van de poort van
Thyre. Die inscheept ter haven van Thyre, voor
gezegd, hij mag te land gaan, als hij dat wil, tot Jeruzalem toe. En als hij
wil, hij gaat van Sur tot de stad van Akon op een dag. En men plag Akon te
noemen Tholomanda en het plag christelijk te zijn en was een zeer schone stad
in tijden die geleden zijn, maar ze is al te zeer vernield. En van Veneti‘
tot Akon ter zee waart zijn 2000 en
80 lombaardse mijlen. En van Calabri‘ of van Sicili‘ tot Akon zijn 1300
lombaardse mijlen. En het eiland van Kreta is recht in de middenweg. Item,
bij de stad van Akon ter zee waart in 19 000 en 38 000m na aan de rechter
zijde ten zuidwaarts is de berg van Karmel daar Helias de profeet woonde.
Daar werd de eerste maal gevonden de orde van de Karmelieten of onze vrouwen
broeders. Deze berg is niet erg hoog, nog groot, maar aan de voet van deze berg
plag te staan een erg goede christelijke plaats die men noemde Cayphas omdat
Cayphas het had gemaakt, maar het is daarna geheel verstoord en vernield. En
aan de linkerzijde van deze berg daar staat een stad die men heet Safra,
gelegen op een andere berg. Daar werden Sint Jacobus en Sint Johannes geboren
en ter plaatse daar ze geboren werden staat een schone kerk. En van Akon op
18 000m na is dat grote gebergte dat men noemt de schaal van Tir. Item,
nevens Akon loopt een kleine rivier die Beleon heet. En daar nevens is een
graf of put die men noemt Menion. Deze put is helemaal rond en is wel 18 000m
breed en is geheel vol van witte kleine steentjes zoals zand en die zijn
helder en zeer blinkend; daarvan zo maakt men schoon wit en helder glas. En
men komt dit zand of steentjes halen ter zee met schepen en te land met
wagens en nochtans dat men deze put op een dag zeer leeg maakt, zo is hij
nochtans de andere dag alzo vol zoals hij tevoren was. En altijd is in deze
gracht grote wind die deze steentjes erg wonderlijk roeren laat. En was het
dat men enig metaal deed in deze gracht met dit zand, het zou glas worden. En
het glas dat van dit zand gemaakt is, als men het weer doet in die gracht, zo
wordt het zand zoals het tevoren was. En het zeggen vele lieden dat ze een
arm af uitsprong van de Zandzee. Item, men gaat van Akon wel in 4 dagreizen
tot de stad van Palestijnen die de Palestijnen toebehoorde, maar nu is ze
geheten Zala (Zahle), dat is te zeggen;
rijke stad, en is erg
schoon en goed bevolkt en is gelegen een luttel boven de zee. Van deze stad
zo droeg die sterke Samson de poorten op een hoog land toen hij in deze stad
gevangen lag. En daarna zo doodde hij in het koningspaleis menig duizend van
de Palestijnen die hem blind gemaakt hadden en zijn haar afgeschoren en
gevangen met hem spotten. En daarom zo liet hij het koningspaleis op hem en
op hen allen vallen. Item, vandaar gaat men ter stad van Cesarea en dan tot
het kasteel van de Pelgrims en dan te Ascalon en dan te Jaffa en die wil dan
te Jeruzalem. |
Den wech te babylonien
daer die soudaen woent. Die eerste werf wil gaen te lande tot
babylonien waert, daer die soudaen ghemeenlijc wonet om gracie te impetreren
van hem, op dat hi payselijc ende zekerlijc door tlant mach liden ende om te
gaen ten berghe van synay, eer hi ga te jherusalem, ende dan weder keren ouer
jherusalem so gaetmen door zada ofte door den casteel daire. 17ra Ende dan
ismen wt surien, mar dan beghintmen te gaen in die wildernisse, daer die
weghe al ghelijc sijn ende welc durende is vij dachvaerden, mer altoos
vintmen herberghe van dachvaerde te dachuaerde. Jnden wech van deser
wildernissen so vint men van al dies noot es bi te leuene, welke wildernisse
si heyten in hare spraken alhyelt ende alsmen wt dese wildernisse coomt, so
beghintmen te gaen in egypten. Ende na hare sprake heetmense in egypten
canopat ende sulke heetense melfin ende sulke torkijn. Men vint inden eersten
een goede stat gheheten balhes, die staet int eynde des conincrijcs van
halape ende van daer gaetmen te babylonien waert ende te cahir. Te babylonien
is een scoon kerke van onser vrouwen, daer si woonde .vij. jaer, doe si vloe
vten joedschen lande van 17rb vresen des conincs herodes. Ende daer leit die
lichame van sinte barbaren der maghet ende daer woonde ooc joseph na dien dat
hi vercocht was van sinen broederen. Daer die coninc nabugodonosor die iij
kinderen dede inden ouen steken om dat si . . . . . . . gheheten waren in
ebreusch anania azaria ende misael, alsose die salme in den zouter noemt, die
benedicite hiet. Mer nabugodonosor noemdse anders sydrac misaac ende
abdenago, dats te segghene: glorioos god, verweende god, god bouen alle
conincrike. Ende al daer omme hiet hise also om die miracule, die hi sach,
want hi sach den gods zone gaen mitten kinderen inden bernenden ouen. Daer
woont die soudaen in sijn calahebt, dats te 17va wetene te cahir, want daer
is ghemeenlijc sijn hof of stoel in enen sconen casteel groot ende sterc op
enen rootse. In dese casteel wonen altoos, als die soudaen daer is, vjm. persone of meer omden soudaen te dienen
ende den casteel te behoeden ende die alle haer behoefte hebben vanden houe
des soudaens, nochtan dathire niet vele en heeft te doene. Dit mach jc wel
weten, want jc woonde selue mit hem langhe tijt alse soudenier in sinen orloghe,
dat hi hadde ieghen den leodoms. Ende hadde my gherne harde hoghelike doen
huwen alse eenen aerdschen prinche toe behorende was. Ende woude my gheuen
vele goets erues, haddic willen mijns sceppers lochenen ende of gaen, mer god
si ghe\looft, 17vb des en haddic ghenen wille noch lust om gheen goet noch
aerdsche haue of om enich dinc, die men my ghelouen mochte. |
De weg te Babyloni‘
(Cairo) daar de sultan woont. Die de eerste keer wil gaan te land tot
Babyloni‘ waart daar de sultan gewoonlijk woont om gratie van hem te
bevorderen zodat hij vredig en zeker door het land mag rijden en om te gaan
tor de berg van Sina• eer hij gaat te Jeruzalem en dan terugkeren over
Jeruzalem zo gaat men door Zada of door het kasteel Daire. En dan is men uit
Syri‘, maar dan begint men te gaan in de wildernis daar de wegen allen gelijk
zijn en die duurt 7 dagreizen, maar altijd vindt men herbergen van dagreis
tot dagreis. In de weg van deze wildernis zo vindt men van alles dat nodig is
om van te leven, welke wildernis ze noemen in hun spraak Alhyelt en als men
uit deze wildernis komt zo begint men te gaan in Egypte. En naar hun spraak
noemt men ze in Egypte Canopat en sommige noemen ze Melfin en sommige
Torkijn. Men vindt in de eerste een goede stad geheten Balhes, die staat in
het einde van het koninkrijk van Aleppo (Arabisch Halab) en vandaar gaat men
te Babyloni‘ waart en te Cairo. Te Babyloni‘ is een schone kerk van onze
Vrouw daar ze woonde 7 jaar toen ze vlood uit het Joodse land vanwege vrees
van koning Herodes. En daar ligt het lichaam van de maagd Sint Barbara en
daar woonde ook Jozef nadat dat hij verkocht was van zijn broeders. Daar
koning Nabuchodonosor die 3 kinderen in de oven steken liet omdat ze . . . .
. . . geheten waren in Hebreeuws Anania, Azaria en Misael, alzo ze die psalm
in de psalm noemt die benedictie heet. Maar Nabuchodonosor noemde ze anders,
Sydrac, Misaac en Abdenago, dat is te zeggen: glorieuze God, eerwaarde God,
God boven alle koninkrijken. En al daarom noemde hij ze alzo om dat mirakel
die hij zag, want hij zag God de Zoon gaan met de kinderen in de brandende
oven. Daar woont die sultan in zijn calahebt, dat is te weten te Cairo, want
daar is gewoonlijk zijn hof of stoel in een schoon kasteel, groot en sterk op
een rots. In dit kasteel wonen altijd, als de sultan daar is, 6000 personen of meer om de sultan te dienen
en het kasteel te behoeden en die al hun behoefte hebben van het hof van de
sultan, nochtans dat hij er niet veel heeft te doen. Dit mag ik wel weten,
want ik woonde zelf lange tijd met hem als soldaat in zijn oorlog dat hij had
tegen de Leodoms. En had me graag erg hoog laten huwen zoals een aardse prins
behoort. En wilde me geven vele goed te erven, had ik de wil mijn schepper te
loochenen en afgaan, maar God zij gelooft, dus had ik geen wil, nog lust om
geen goed, nog aardse have of om enig ding die men mij beloven mocht. |
Vanden soudaen ende
anders. Ende weet dat die soudaen is here van
vj. conincriken, die hi mit crachte al heeft ghewonnen. Dat eerste is
tconincrike van canopat, tander van egypten, terde van jherusalem ofte
iherosolimitam, vanden welken dauid ende salomon coninc waren, tfierde is
tconincrike van halappe in tlant van omat, tfijfte is tconincrike van surien,
vanden welken damas was die hooft stat Ende dat seste is dat conincrike van
arabien, vanden welken coninc was een vanden drien coninghen, die onsen heere
offerande gauen, doe hi gheboren was opten dertiendach. 18ra Ende vele ander
lande hout hi onder sine macht ende daertoe so is hi caliphes, dat een herde
groet dinc is. Soudaen is te segghen in haren spraken coninc ende het plaghen
te sijn vijf soudanen, mer nv en esser niet meer dan een, dat is die soudaen
van egypten. |
Van de sultan en
anders. En weet dat die sultan is heer van 6
koninkrijken die hij met kracht alle heeft gewonnen. Dat eerste is het
koninkrijk van Canopat, de andere van Egypte, de derde van Jeruzalem of
iherosolimitam, waarvan David en Salomon koning waren, het vierde is het
koninkrijk van Halappe in het land van Omat, de vijfde is het koninkrijk van
Syri‘ waarvan Damascus is de hoofdstad. En de zesde is dat koninkrijk van
Arabi‘ waarvan koning was een van de drie koningen die onze Heer offers gaven
toen hij geboren was op de dertiende dag. En veel andere landen houdt hij
onder zijn macht en daartoe zo is hij kalief, dat een erg groot ding is.
Sultan is te zeggen in hun spraak koning en er plegen vijf sultans te zijn,
maar nu is er niet meer dan een, dat is de sultan van Egypte. |
Vanden eersten soudaen
ende anders. Die eerste soudaen was gheheten
zaracon, die was gheboren van meden ende was saladijns vader, die vinc ende
doodde den caliphe van egypten ende wort daer of soudaen mit foertsen. Daerna
was soudaen saladijn, jn wies tiden rikaert die coninc van ynghelant jn dien
lande was met vele ander heren van kerstenhede, die hoedden den pas vanden
rootsen, so dat saladijn niet lijden en mochte. Na saladijn regierde sijn
sone roladijns ende daerna sijn neue ende na hem die comain, die eyghen waren
in 18rb egypten, deden hare macht daer toe ende coren onder hem enen soudaen,
de welke hem dede heten melechsala. Jn dien tiden quam in dit lant die coninc
van vrancrike sente lodewijc, die street met hem ende wart gheuanghen. Ende
daerna so wort die soudaen van sijns selues eyghenen lieden versleghen. Ende
daerna coren si enen anderen soudaen, die trupius hiet, die teliuereerde
sinte lodewijc mids rantsoene van scattinghen Daerna een ander vanden
comainen, die hiet cathas, doodde torqueman omme selue soudaen te sijn, als
hij ooc was ende hi dede hem heten melichsemes. Ende daerna een ander vanden
comainen, die hiet tendechlam, die doodde ooc melchemes omme te hebbene die
heerscappie ende dede hem heten melechdan. 18va Binnen sinen tiden quam die
goede edewaert coninc van ynghelant in surien ende dede den sarrasinen groten
scade. Ende daerna wart dese soudaen in die stat van damas vergheuen ende
zijn zone waende na hem regieren, om dat hi recht oor was ende dede hem heten
melechsahic, mer een ander, die machtigher was dan hi, die hiet elphi,
iaechdene vten lande ende maechte hem seluen soudaen. Dese soudaen wan die
stat van tripole ende verderfde vele kerstene jnt jaer ons heren m ijc. ende lxxix. Daer na so wart hi
vergheuen van enen anderen die soudeen woude sijn, mer die wart staphants
ghedoodt. Ende daer na wart ghecoren soudaen te sijn elphius zone, die hem
dede heten melecasseras ende die wan die stat van akon. Ende hij verdreef
alle die kerstene ende 18vb hi wort namaels ooc vergheuen. Ende daerna wort
sijn broeder ghemaect soudaen ende wart gheheten melechnasus. Doe quam een
ander machtich man, die hiete gintelbaga ende die vinc melechnasus ende
leidene in den casteel van montroiaul ende wart selue soudaen met fortsen
ende dede hem heeten melech cadeb ende hi was van tartarien. Mer daer na
jaechdene die comaine vten lande ende maecten enen van hem lieden soudaen,
die hiet lachin, mar hi dede hem heten als hi soudaen was melechmauser, die
welke speelde op enen tijt scaec ende sijn zwaert lach bij hem ende die
ridder, die met hem speelde, wert al spelende opten soudaen erre ende met
sijns selues swaerde, dat bij hem lach, soe doodde hine. 19ra Daer na waren
si in groten discoerde om te maken een soudaen, mar int eynde worden si van
accorde ende macten melechnasar soudaen, die gintelboga hadde doen legghen in
gheuanghenissen opten casteel vanden berghe royaul Dese regneerde langhe tijt
ende regierde hem wijslike, soe dat sijn ouste sone na hem wort soudaen
ghecoren ende was gheheten melechmadar, die doodde sijn broeder heymelijc om
te hebbene sine heerscapie ende dede hem heten melechmaduron ende was
soudaen, doe jc van daen schiet. |
Van de eerste sultan
en anders. De eerste sultan was geheten Zaracon,
die was geboren van Medi‘ en was Saladijns vader, die ving en doodde de
kalief van Egypte en werd daarvan sultan met forten. Daarna was sultan
Saladijn in wiens tijden Rikaert, de koning van Engeland, in die landen was
met vele andere heren van het christenrijk die behoedden de pas van de rotsen
zodat Saladijn het niet begaan mocht. Na Saladijn regeerde zijn zoon
Roladijns en daarna zijn neef en na hem de Comain, die eigen waren in Egypte
deden hun macht daartoe en kozen onder hen een sultan die zich liet heten
Melechsala. In die tijden kwam in dit land de koning van Frankrijk, Sint Lodewijk,
die streed met hem en werd gevangen. En daarna zo werd de sultan van zijn
eigen lieden verslagen. En daarna kozen ze een andere sultan die Trupius
heette die zadelde Sint Lodewijk op met rantsoenen van schattingen. Daarna
een andere van de Comainen die heette Cathas, doodde Torqueman om zelf sultan
te zijn, zoals hij ook was en hij liet hem Melichsemes noemen. En daarna een
andere van de Comainen die heette Tendechlam, die doodde ook Melichsemes om
de heerschappij te hebben en liet zich Melechdan noemen. Binnen zijn tijden
kwam die goede Eduard, koning van Engeland, in Syri‘ en deed de Sarasijnen
grote schade. En daarna werd deze sultan in de stad Damascus vergeven en zijn
zoon waande na hem te regeren omdat hij recht voor was en liet hem Melechsahic
noemen, maar een andere die machtiger was dan hij en die heette Elphi joeg
hem uit het land en maakte zichzelf sultan. Deze sultan won de stad Tripoli
en verdierf veel christenen in het jaar ons Heren 1279. Daarna zo werd hij
vergeven van een andere die sultan wilde zijn, maar die werd gelijk gedood.
En daarna werd gekozen om sultan te zijn ElphiŐs zoon die zich liet noemen
Melecasseras en die won de stad van Akon. En hij verdreef alle christenen en
hij werd later ook vergeven. En daarna werd zijn broeder gemaakt sultan en
werd Melechnasus genoemd. Toen kwam een andere machtig man die heette
Gintelbaga en die ving Melechnasus en legde hem in het kasteel van de berg
Royaul en werd zelf sultan met forten en liet zich Melech Cadeb noemen en hij
was van Tartarije. Maar daarna joegen die van Comaine hem uit het land en
maakten een van hun eigen lieden sultan en die heette Lachin, maar hij liet
zich noemen toen hij sultan was Melechmauser, die speelde op een tijd schaak
en zijn zwaard lag bij hem en de ridder die met hem speelde werd al spelend
op de sultan kwaad en met zijn eigen zwaard dat bij hem lag zo doodde hij
hem. Daarna waren ze in grote wanorde om te maken een sultan, maar tenslotte
komen ze overeen en maakten Melechnasus sultan die Gintelbaga had laten leggen
in gevangenis op het kasteel van de berg Royaul. Deze regeerde lange tijd en
regeerde wijs zodat zijn oudste zoon na hem tot sultan werd gekozen en werd
Melechmadar genoemd, die doodde heimelijk zijn broeder om zijn heerschappij
te hebben en liet zich noemen Melechmaduron en was sultan toen ik er vandaan
scheidde. |
Noch vanden soudaen. Ghi sult weten, dat die soudaen mach
wel bringhen wt egypten meer dan xxm.
man van wapenen vanden ghenen allene, die sijn goet doen hebben ende van
surien ende van turkien ende vanden andren landen meer dan lm. man sonder 19rb die ghemeinte vanden
lande, die zonder ghetal is. Want dese hebben altoos sijn goet doen ende sijn
altoos tot hem ghehouden als sine diennaren ende sine mesniede sonder die
ammirale diese regeren. Ende een yghelijc ridder heuet tot sinen wedde ende
tot sinen soude wel vjm. florine des jaers, mer daer op moet
elc ridder houden iij. paerde ende enen kemel Ende die ammirale sijn gheseten
in die steden ende int lant, die dat volc te beleyden hebben onder hem, die
een heefter iiijc, die ander vc. deen meer dander min ende al soe vele
wedden ofte goet doen heuet een ammirale allene, als alle die ander die onder
hem sijn te gader. Ende daer omme, als die soudaen enighen vromen ridder 19va
vorderen wilt, hi maecten ammirale. Mar alst dier tijt is, so sijn die
ridders, die opt sout dienen, herde arm, so dat si moeten die wile hare
paerde ende haer wapene vercopen van node. |
Nog van de sultan. Ge zal weten dat de sultan mag wel
brengen uit Egypte meer dan 20 000 man van wapenen van diegenen alleen die
zijn goed van doen hebben en van Syri‘ en van Turkije en van de andere landen
meer dan 50 000 man, uitgezonderd het volk van de landen die zonder getal is.
Want deze hebben altijd zijn goed van doen en zijn altijd tot hem gehouden
als zijn dienaren en zijn manschappen uitgezonderd de admiraal die ze
regeert. En elke ridder heeft tot zijn wedde en tot zijn soldij wel 6000
florijnen per jaar, maar daarop moet elke ridder houden 3 paarden en een
kameel. En de admiralen zijn gezeten in die steden en in het land die dat
volk te leiden hebben onder hen, de ene heeft er 400, de andere 500, de ene
meer en de andere minder en alzo veel wedden of goed doen heeft een admiraal
alleen als alle anderen die onder hem zijn tezamen. En daarom als de sultan
enige dappere ridder bevorderen wil, hij maakt hem admiraal. Maar als het
dure tijd is dan zijn die ridders die op het zout dienen erg arm zodat ze in
die tijd hun paarden en hun wapens moeten verkopen van nood. |
Vandes soudaens wyuen. Die soudaen heeft iiij ghetrouwede
wiue, ene kerstene ende iij sarrasijnsche, vanden welken die ene woont tote
jherusalem, die ander tote damas ende die derde tot ascaloene. Si moghen hem
wel verwanderen, op dat si willen, in anderen steden ende als hi wil vaert
hise visenteren. Ende hi heeft also vele vriendinnen, als hi wil, want hi
doet voor hem comen die scoonste ende die edelste van sinen lande ende doetse
hoeden herde eerlijc ende als hi een hebben wil met hem te slapene, soe doet
hise alle voor hem 19vb comen ende welc hem best behaecht, die gheeft hi een
vingherlinc oft werpet in haer scoet ende staphants leedtmense baden ende men
palleertse ende cleetse harde rijckelijc. Ende aldus soe doet hi also
dicwille alst hem lust ende des nachts so lijdt mense in sijn camer. En gheen
vreemt bode en coomt voor hem, hi en si ghecleet mit gulden lakenen ofte mit
lakenen van tarterien ofte met cammecate jn deser seluer manieren dat die
sarrasine ghecleet sijn. Ende also saen alsmen siet eerstwerf, ist ten
venstren of elder waert, so moet men hem teraerden nighen ende die aerde
cussen. Want dat is dien zede der gheenre die hem eere doen die 20ra jeghen
hem spreken willen. Ende also langhe als enighe vreemt man of bode jeghen hem
spreect, sijn volc staet omtrent hem met blote zwaerden ende met anderen
wapenen op ghehoudender armen ende wt gherect om op hem te slane, ist dat hi
yet zeghet, dat den soudaen niet en ghenoeghet. Ende niement en coomt voor
den soudaen, die hem yet bidt, op dat sine bede weselijc is ende niet jeghen
sine wit, hine gheeft hem al dat hi hem biddende is. Ende alsoe doen oec die
ander princhen in dien lande, want si segghen, dat niement en soude comen
voor enighen goeden prinche, hi en soude daer of verbeetert sijn ende te bat
hebben ende soude blideliker van hem sceden dan hi was, doe hi voor hem quam.
|
Van de sultans wijven. De sultan heeft 4 getrouwde wijven, een
christelijke en 3 Sarasijnse waarvan de ene woont te Jeruzalem, de andere te
Damascus en de derde te Ascalon. Ze mogen zich wel verplaatsen, als ze dat
willen, in andere plaatsen en als hij wil gaat hij ze bezoeken. En hij heeft
alzo vele vriendinnen als hij wil, want hij laat voor hem komen de schoonste
en de edelste van zijn land en laat ze behoeden erg eerlijk en als hij er een
hebben wil om met hem te slapen zo laat hij ze alle voor hem komen en welke
hem het beste behaagt die geeft hij een ring of werpt het in haar schoot en
gelijk laat men haar baden en men maakt haar toilet en kleedt haar erg rijk.
En aldus zo doet hij alzo dikwijls als het hem lust en Ôs nachts zo brengt
men haar in zijn kamer. En geen vreemde bode komt voor hem, hij is gekleed
met gulden laken of met laken van Tartarije of met cammecate in dezelfde
manieren zoals de Sarasijnen gekleed zijn. En alzo samen als men hem de
eerste keer ziet, is het te venster of elders waart, zo moet men zich ter
aarden nijgen en de aarde kussen. Want dat is de zede van diegene die hem die
eer doen die tegen hem spreken wil. En alzo lang als enige vreemde man of
bode tegen hem spreekt staat zijn volk omtrent hem met blote zwaarden en met
andere wapens en opgehouden armen en uitgerekt om op hem te slaan is het dat
hij iets zegt dat de sultan niet genoegt. En niemand komt voor de sultan die
hem iets bidt, als zijne bede wezenlijk is en niet tegen zijn wet, hij geeft
hem alles dat hij hem bidt. En alzo doen ook die ander prinsen in dat land,
want ze zeggen dat niemand voor enige goede prins zou komen, hij zou daarvan
verbeterd zijn en het beter hebben en zou blijer van hem scheiden dan hij was
toen hij voor hem kwam. |
Noch van babilonyen
ende van egipten. Nv weet dat babylonie, daer jc of
spreke, daer die soudaen woont, 20rb neuen cayr dat en is niet die grote
babylonie, daer alle die talen vonden waren mids miracule van gode, doemen
dye groten toorn van babylonien hadde begonnen te maken, daer of die muren
waren emmertoe hoghe lxiiij stadien. Dese babilonie is in die wildernisse van
arabien opten wech, daer men gaet ten conincrike waert van caldeen, mer het
is langhe tijt leden, dat men den toorne niet en dar ghenaken, want hi is al
ghedestrueert ende daer in sijn vele draken ende serpenten ende ooc veel
gheuenynder beesten daer omtrent. Desen toorne metter stat hadde wel xxv
milen lanc muers ommegaende, alsoe die lude van dien lande segghen. Ende al
ist datmen hyet die toorne van babylonie, nochtan hadde hi binnen menighe wel
20va gheordinerde woninghe grote ende breede. Ende desen torne besloech vele
lants int ommegaen, want hi hielt wel x milen in sijn viercant. Desen toorne
maecte die coninc nemborc, die coninc was van dien lande ende was die eerste
coninc vander werlt. Dese coninc dede maken een beelde na sinen vader ende
bedwanc alle sijn ondersaten dat beelde te aenbeden. Ende also dede ooc ninus
van sinen vader. Ende doe begonstent ooc ander heren te doen; also begonsten
die afgoden in die werelt te comen. Desen torne ende dese stat van babylonie
was herde wel gheleghen in een scoen lant ende plein, datmen heet tplein van
semar. Die mueren van deser stat waren ijc.
cupidus hoghe ende l. dicke. Ende eufrate die riuiere 20vb vanden paradise
liep doer die stat, mer thirus die coninc van persen nam haer die riuiere
ende destrueerde met allen desen stat ende desen torne, want hi deelde die
riuiere in iiijc. ende lx cleinre riuieren, om dat hi
ghesworen hadde, dat hi die riuiere so soude meesteren, datter een wijf wel
ouer soude liden sonder haer te ontcleden, daer omme dat hi in dese riuiere
hadde verloren menighen ridder, die ouer dese riuiere waende te paerde liden
met zwemmen. Ende van babilonien, daer die soudaen woont, totte grote
babilonien recht gaende ten oosten waert ende ten septentrionen, dats ten
zudene waert, sijn bina wel xl. dachvaerde, van welken weghe dat meeste deel
is al wildernisse. Ende dese grote 21ra babilone en is niet onder die
heerscapie des soudaens, mer onder den keyser van persen, mer hi houdtet
vanden groten can, die here is van cathay. Die grote can is die meeste keyser
ende die ouerste van alden lande van ouer zee. Hij is here vanden eylande van
cahay ende van menighen anderen eylanden ende van enen deel van yndien ende
sijn lant paelt an pape jans lant. Hi houdt onder hem so vele lants, dat hi
niet en weet waert eyndt. Ende hi is meerre ende machtigher sonder ghelike
dan die soudaen. Ende van sinen state ende sijnre macht sal jc hier namaels
segghen, alsic scriuen sal van jndien. |
Nog van Babyloni‘ en
van Egypte. Nu weet dat Babyloni‘, daar ik van
spreek daar de sultan woont neven Cairo, dat is niet dat grote Babyloni‘ daar
alle talen gevonden waren met mirakels van God toen men de grote toren van
Babyloni‘ was begonnen te maken waarvan de muren waren immer toe hoog 7400m.
Deze Babyloni‘ is in de wildernis van Arabi‘ op de weg daar men gaat naar het
koninkrijk van Chaldea, maar het is lange tijd geleden dat men de toren niet
durft te genaken want hij is geheel vernield en daarin zijn veel draken en
serpenten en ook veel venijnige beesten daar omtrent. Deze toren met de stad
had wel 25 mijlen lange muren omgaand, alzo de luiden van dat land zeggen. En
al is het dat men het de toren van Babyloni‘ noemt, nochtans had hij binnen
menige goed geordende woningen, groot en breed. En deze toren besloeg veel
land in het omgaan want hij hield wel 10 mijlen in zijn vierkant. Deze toren
maakte koning Nemborc die koning was van dat land en was de eerste koning van
de wereld. Deze koning liet maken een beeld naar zijn vader en dwong al zijn
onderzaten dat beeld te aanbidden. En alzo deed ook Ninus van zijn vader. En
toen begonnen ook ander heren het te doen; alzo begonnen de afgoden in de
wereld te komen. Deze toren en deze stad van Babyloni‘ was erg goed gelegen
in een schoon land en plein dat men noemt het plein van Semar. De muren van
deze stad waren 90m hoog en 22,5m dik. En Eufraat, de rivier van het
paradijs, liep dor die stad, maar Thirus, de koning van Perzi‘, benam haar de
rivier en vernielde geheel deze stad en deze toren want hij verdeelde die
rivier in 400 en 40 kleinere rivieren omdat hij gezworen had dat hij die
rivier zo zou overmeesteren dat er een wijf wel over zou gaan zonder zich te
ontkleden, daarom omdat hij in deze rivier menige ridder had verloren die
over deze rivier waande te paard gaan met zwemmen. En van Babyloni‘, daar de
sultan woont, tot het grote Babyloni‘ recht gaande ten oostwaarts en te
septentrional, (noordelijk) dat is ten zuidwaarts, zijn bijna wel 40
dagreizen, van welke weg dat meeste deel is geheel wildernis. En deze grote
Babylon is niet onder de heerschappij van de sultan, maar onder de keizer van
Perzi‘, maar hij houdt het van de grote kan die heer is van Cathay. (N.
China) Die grote kan is de grootste keizer en de hoogste van alle landen van
over zee. Hij is heer van het eiland van Cathay en van menige andere eilanden
en van een deel van India en zijn land paalt aan priester JanŐs land. Hij
houdt onder hem zoveel land zodat hij niet weet waar het eindigt. En hij is
groter en machtiger zonder gelijke dan de sultan. En van zijn staat en zijn
macht zal ik hier later zeggen als ik schrijven zal van Indien. |
Vander stat meth daer
mamet begrauen leyt. Die stat van mech, die die sarrasinen
hieten jatrib, daer mahomet leyt, is ooc in die grote wildernisse van 21rb
arabien. Daer leyt mahomet herde eersamlijc in enen tempel, die die payene
heeten musket. Ende vander cleynre babylonien, daer die soudaen woont, tote
deser stat van mech sijn twee ende xxx dachuaerde. Ende ghi sult weten, dat
dit conincrike van arabien is herde groot, mer daer is alte vele
wildernissen, so datmen in dese wildernisse niet en mach wonen mids grote
ghebreke van watre. Want het is zauel lant ende droghe ende en is niet
vruchtbarich, om dat daer gheen verscheit en is ende daer omme is daer so
vele wildernisse. Want waren daer riuieren ofte fonteynen ende dat aertrike
daer goet waer, alst anders waer is, daer soude also vele volcs 21va sijn
alst elwaer is. Want daer tlant woonlic is, daer ist al vol lieden ghegoten.
Arabien beghint ant eynde vanden conincrike van caldeen ende duert totten
lesten eynde van affrike ende het paelt ant dander zide ant tlant van ydumie
ten ende waert van botron. Ende baldach is die meeste stat vanden lande van
caldeen ende vanden conincrike. Ende tartagie is die meeste stat van affrike,
die welke dide maecte, die eneas wijf was, die van troyhen was here. Ende
daer na was hi coninc van ytalien. Mesopotamien es een conincrike dat groot
is ende is bi desere wildernissen ende in dit lant is die stat van aram, daer
21vb abrahams vader woonde, van welker stat abraham wt schiet bi den ghebode
des ynghels. Van deser stat van aram was effrem, die een groot lerare was
ende meester van thologien was. Ende van daer was ooc theophilus, die onse
vrouwe vanden viant behoede ende genas. Ende mesopotamen duert vander
riuieren van eufraten totter riuieren van tygris ende leit tusschen dese twee
riuieren. Ende ouer die riuiere is tlant van caldeen, dat harde groot is. Jn
dit conincrike voorseit te baldach plach te wonen caliphes, die plach te sijn
alse keyser van arabien ende paus, here van der tijtijcheit ende vander
gheestelicheit ende was nacomere mahomets ende van sinen ghe\slachte. 22ra
Dese stat van baldach plach gheheten te sine sutich. Dese stat maecte die
coninc nabugodonosor ende daer woonde in sinte daniel die prophete, daer hi
menich godlic visioen sach ende hi maecte daer exposicien vanden dromen. |
Van de stad Mekka daar
Mohammed begraven ligt. De stad van Mekka die de Sarasijnen
Jatrib noemen daar Mohammed ligt is ook in die grote wildernis van Arabi‘.
Daar ligt Mohammed erg eerzaam in een tempel die de Payene moskee noemen. En
van het kleine Babyloni‘, daar de sultan woont, tot deze stad van Mekka zijn
2 en 30 dagreizen. En ge zal weten dat dit koninkrijk van Arabi‘ is erg
groot, maar daar is al te veel wildernis zodat men in deze wildernis niet mag
wonen vanwege groot gebrek van water. Want het is zavel land en droog en is
niet vruchtbaar omdat daar geen versheid is en daarom is daar zoveel
wildernis. Want waren daar rivieren of fonteinen en dat aardrijk daar goed
was zoals het elders is, daar zou alzo veel volk zijn zoals het elders is.
Want daar het land bewoonbaar is daar is het geheel vol lieden gegoten.
Arabi‘ begint aan het einde van het koninkrijk van Chaldea en duurt tot het
laatste eind van Afrika en het paalt aan de andere zijde aan het land van
Ydumie ten einde waart van Botron. En Bagdad is de grootste stad van het land
van Chaldea en van het koninkrijk. En Carthago is de grootste stad van Afrika
en die het maakte was Aeneas wijf die van Troje was heer. En daarna was hij
koning van Itali‘. Mesopotami‘ is een koninkrijk dat groot is en is bij deze
wildernissen en in dit land is de stad van Aram daar Abrahams vader woonde
van welke stad Abraham uitging bij het gebod van de engel. Van deze stad Aram
was Effrem, die een groot leraar was en meester van theologie was. En vandaar
was ook Theophilus die onze vrouw van de vijand behoede en genas. En
Mesopotami‘ duurt van de rivier Eufraat tot de rivier Tigris en ligt tussen
deze twee rivieren. En over die rivier is het land van Chaldea dat erg groot
is. In dit koninkrijk, voor gezegd te Bagdad, plag te wonen Caliphes, die
plag te zijn als keizer van Arabi‘ en paus, heer van de tijdelijkheid en van
de geestelijkheid en was opvolger van Mohammed en van zijn geslacht. Deze
stad van Bagdad plag geheten te zijn Sutich. Deze stad maakte koning
Nabuchodonosor en daarin woonde Sint Dani‘l, de profeet, daar hij menig
goddelijk visioen zag en hij maakte daar verklaring van de dromen. |
Vanden drie caliphes
ende anders. Bi tiden die leden sijn plaghen te sijn
iij caliphes: die caliphes van arabien ende van caldeen hi woonde te baldach
voirseit, die caliphes van egypten woonde te cayr bi babilonien, daer nv die
soudaen woont, ende die caliphes van barbarien ende van affrike woonde te
mayroche op die zee van spaengen. Mer nv en is gheen caliphes noch en heuet
gheweest van dier tijt, dat saladijn soudaen was, want die soudaen heet hem
seluen caliphes ende also hebben die caliphes haer namen verloren. 22rb Nv
weet dat die mindere babylonie ende cayr, daer die soudaen woont, sijn herde
scone ende grote steden ende deen herde na bi dandere. Babilonie leidt op die
riuiere van gyon, diemen anders heet nil, die coomt vuten aertschen paradyse.
Dese riuiere nil beghint alle jaer te wassene, als die sonne is in een vanden
xij tekenen, datmen heet cancher, ende wast also langhe als die zonne in dit
teken van cancro is ofte int teken van leone ende wast in sulker manieren,
dat si sulken tijt so groot is, dat si wel xx milen diep is ofte meer. Ende
dan doet si herde grote scade aen alrehande goet, dat op die aerde staet.
Want men mach tlant niet winnen om die grote verscheit ende daer omme ist
daer dier tijt 22va jnt lant, alsi aldus wast, mar selden ist daer dier tijt
van droochden. Ende alse die sonne gaet in virgine, dan beghint dese riuiere
tontwassen ende te minderen een luttel te male, so dat als die sonne is
ghegaen int teekene van libra, dan is dese riuiere soe ghemindert, dat si
loopt binnen haren boorden. Dese riuiere comt lopende vten aerdschen paradise
rechte door die wildernisse van indien. Ende dan so loopsi onder die aerde
herde verre door menich lant ende ten lesten comt si wt ghescoten van onder
enen groten berch, die men heet aloch, die staet tusschen jndien ende
ethyopien also verre van den beghinne van ethyopien, alsmen dachuaer\den 22vb
gaen mochte in v. maenden, ende gaet al omme ende omme ethyopien ende
morianen ende rechte neder ter linghden neuen egypten toter stat van
alexandrien ende toten eynde van egypten ende daer so valt si in die zee.
Omtrent den oeuer van deser riuieren sijn vele odeuaern, diemen daer heet
ybes. Egypten is een lant lanc ende niet te breet, want het en mach niet
widen ter wildernissen waert omme tghebrec van den water, dat daer is op dene
zide. Ende het strect hem ter eenre ziden neuen dese riuiere van nil, op
dander zide ende also verre als dese riuiere hem dienen mach met watere ofte
anders waer mit ende also verre als si wt breken mach ende haer breyden door
tlant, 23ra also breet is tlant. Want in dit lant en reghentet niet of
luttel. Noch dit lant en heeft gheen water, het en comt van deser riuieren.
Ende om dat in dit lant niet en reghent ende die hemel daer altoes puer ende
claer is, daer omme so sijn daer vele goede meesters van astronomien, want si
en hebben en ghene wolken die hem yet moghen letten. |
Van de drie kaliefen
en anders. Bij tijden die geleden zijn plegen te
zijn 3 kaliefen: de kalief van Arabi‘ en van Chaldea, hij woonde te Bagdad
voor gezegd, de kalief van Egypte woonde te Cairo bij Babyloni‘ daar nu de
sultan woont, en de kalief van Barbarije en van Afrika woonde te Marokko aan
de Spaanse Zee. Maar nu is er geen kalief nog is geweest van die tijd dat
Saladijn sultan was, want de sultan noemt zichzelf kalief en alzo hebben die
kaliefen hun naam verloren. Nu weet dat dit kleinere Babyloni‘ en Cairo, daar
de sultan woont, zijn erg schone en grote steden en de ene erg dicht bij de
andere. Babyloni‘ ligt aan de rivier van Gyon die men anders noemt Nijl, die
komt uit het aardse paradijs. Deze rivier Nijl begint elk jaar te wassen als
de zon is in een van de 7 tekens dat men kreeft noemt en wast alzo lang als
de zon in dit teken van kreeft is of in het teken van leeuw en wast in zoŐn
manier dat ze sommige tijd zo groot is dat ze wel 20 mijlen diep is of meer.
En dan doet ze erg grote schade aan allerhande goed dat op de aarde staat.
Want men mag het land niet winnen om die grote vochtigheid en daarom is het
daar dure tijd in het land als ze aldus wast, maar zelden is het daar dure tijd
van droogte. En als de zon in maagd gaat dan begint deze rivier te dalen en
te verminderen een luttel per keer zodat als de zon in het teken van
weegschaal is gegaan dan is deze rivier zo verminderd zodat ze loopt binnen
haar boorden. Deze rivier komt lopen uit het aardse paradijs recht door de
wildernis van Indien. En dan zo loopt ze onder de aarde erg ver door menig
land en tenslotte komt ze uitgeschoten van onder een grote berg die men heet
Aloch, die staat tussen Indien en Ethiopi‘ alzo ver van het begin van
Ethiopi‘ als men dagreizen gaan mocht in 5 maanden en gaat alom en om
Ethiopi‘ en Morianen en recht neer ter lengte neven Egypte tot de stad
Alexandri‘ en tot het einde van Egypte en daar zo valt ze in de zee. Omtrent
de oever van deze rivier zijn vele ooievaars die men daar Ibis noemt. Egypte
is een lang land en niet te breed, want het mag niet wijder worden ter
wildernis waart om het gebrek van het water dat daar is aan de ene zijde. En
het strekt zich aan de ene zijde neven deze rivier van Nijl en aan de andere
zijde en alzo ver als deze rivier hen dienen mag met water of anders waarmee
en alzo ver als ze uitbreken mag en zich uitbreiden door het land, alzo breed
is het land. Want in dit land regent het niet of luttel. Nog dit land heeft
geen water, het komt van deze rivier. En omdat het in dit land niet regent en
de hemel daar altijd puur en helder is, daarom zo zijn daar vele goede
meesters van astronomie want ze hebben geen wolken die hen iets mogen
beletten. |
Vander stat ran cayr
daer dyc balsam wast. Die stat van cayr, daer die soudaen
meest woont, is meerre dan babyloninen, die daer bi staet ende is gheleghen
bouen babylonien ten wildernisse waert een luttel bouen der riuieren van nil
voirseit. Het sijn twee egypten, die hoghe, die te ethyopien waert staet,
ende die mindere, die in arabien is. Ende in egypten so is tlant van ramasse
ende tlant van yessem. Egypten is een sterc lant ende daer sijn vele qua\de
23rb hauenen omme die grote rootsen, die daer in die zee sijn, die quaet te
lidene sijn. Jn egypten ten oosten waert is die rode zee, die duert totter
stat van cascon. Ende ten westen waert is tlant van libien. dat een herde
droghe lant is ende ondrachtich, want het is daer herde heet, ende dat lant
is gheheten such. Ende ten zuden waert is tlant van ethyopien. Ende noorden
waert is een wildernisse, die duert tote syrien. Ende aldus is tlant sterc op
allen ziden. Tlant van egypten is wel xv dachuaerde lanc ende ooc tweewerven
meer wildernissen ende en is mar drie dachvarden breet. Ende tusschen egypten
ende nubien sijn wel xij dachvaerden wildernissen. 23va Ende die liede van
nubien sijn kerstene, mer si sijn also swert als enighe haghebesye om die
grote hitte vander sonnen, die in dat lant is. Jn egipten sijn v prouincien,
die eerste heet men sahic, dander demefre, die derde resich, die in een
eylant staet vander riuieren van nil, die vierde alexandre, die vijfte tlant
van damietten. Damietten plach te sijn een harde sterc lant ende stat, mer si
heeft twee werue ghewonnen gheweest vanden kerstenen. Ende daer omme so
worpen die sarrasinen namaels die muren vander stat ter neder ende alle die
stercheden, die daer in waren ende maecten een ander stat vorder vander zee,
die si heeten die nuwe damietten, so dat niement en woont in die oude damiette.
Daer is een 23vb vanden hauenen van egypten, dander is te alexanderien, dat
een starke stat is, mer si en hebben en gheen goet drinc water, het en come
vanden conduten vander riuieren van nil, die binnen haren cisternen sijn.
Ende die hem name twater vanden conduten voirseit, si en souden niet moghen
duren. In egipten sijn luttel stercten ende fortressen ofte castele om dat
tlant van hem seluen sterc is. |
Van de stad Cairo daar
de balsem groeit. Die stad Cairo, daar de sultan het
meeste woont, is groter dan Babyloni‘ die daarbij staat en is gelegen boven
Babyloni‘ te wildernis waart en een luttel boven de rivier Nijl, voor gezegd.
Er zijn twee Egyptes, de hoge die te Ethiopi‘ waart staat en de kleinere die
in Arabi‘ is. En in Egypte zo is het land van Ramasse en het land van Jemen.
Egypte is een sterk land en daar zijn vele slechte havens vanwege de grote
rotsen die daar in de zee zijn die kwaad te begaan zijn. In Egypte ten oosten
waart is de Rode Zee, die duurt tot de stad van Cascon. En ten westen waart
is het land van Libi‘ dat een erg droog land is en niet vruchtbaar want het
is daar erg heet en dat land is geheten Such. En ten zuiden waart is het land
van Ethiopi‘. En noordwaarts is een wildernis die duurt tot Syri‘. En aldus
is het land sterk aan alle zijden. Het land van Egypte is wel 15 dagreizen
lang en ook tweemaal meer wildernis en is maar drie dagreizen breed. En
tussen Egypte en Nubi‘ zijn wel 12 dagreizen wildernis. En de lieden van
Nubi‘ zijn christelijk, maar ze zijn alzo zwart als enige haagbes vanwege de
grote hitte van de zon die in dat land is. In Egypte zijn 5 provincies, de
eerste noemt men Sahic, de andere Demefre, de derde Resich die in een eiland
staat van de rivier Nijl, de vierde Alexandri‘, het vijfde het land van
Damietta. Damietta plag te zijn een erg sterk land en stad, maar ze is twee
maal overwonnen geweest van de christenen. En daarom zo wierpen de Sarasijnen
namaal de muren van de stad neer en alle sterktes die daar in waren en
maakten een andere stad verder van de zee die ze de nieuwe Damietta noemen
zodat niemand woont in dat oude Damietta. Daar is een van de havens van
Egypte, de ander is te Alexandri‘ dat een sterke stad is, maar ze hebben geen
goed drinkwater, het komt van de leidingen van de rivier Nijl die binnen haar
reservoirs zijn. En die het water van de leidingen namen, voor gezegd, ze
zouden het niet mogen verduren. In Egypte zijn luttel sterkten en forten of
kastelen omdat het land van zichzelf sterk is. |
Van sinte anthonys. In tiden die leden sijn een heylich
clusenaer ofte heremite ontmoette in dese wildernisse van egipten eens een
monsterum, dats te segghene een creature onghefigureert. Dit monstrum was als
een mensche, mer het hadde ij herde grote snidende hoorne in sijn voorhooft;
het hadde den lichame totten nauel toe als een mensche ende vanden nauel toe
nederwaert 24ra als een gheet. Ende dese heylighe man vraghede hem in dien
name gods, wie hi ware. Ende dat monstrum antwoorde hem ende seyde: jc ben
een sterflike creature, alsulc als my god ende die nature hebben ghemaect.
Dit monstrum woonde in dese wildernisse ende beiaghede daer sine leuinghe
ende sinen nootdorft. Ende het bat ooc desen heylighen man, dat hi gode woude
bidden voor hem, die omme te behoudene dat menschelijc gheslacht te daelde
vanden hemele ende wort gheboren van eenre maghet ende passie ende dien doot
leet, ghelijc als wi weten ende mids welken wi sijn ende leuen. Ende noch is
dat hooft vanden monstrum metten hoornen te alexandrien om des wonders wille.
Ende in egypten is een stat van 24rb eliople, dats te segghene die stat
vander sonnen. Jn dese stat is een temple vanden maecsele des tempels van
Jherusalem, mer dies ghebreect herde vele, dat si niet al ghelijc en sijn.
Die priestre van desen temple heeft in ghescrifte die date of die gheboorte
eens voghels, die heet fenix, diere mer een en is in al die werelt. Dese
voghel leeft wel vc
jaer ende ten ende van al
desen jaren coomt die voghel in desen tempel, als hi op andren tiden dicwil
doot. Ende die priester neemt leuende sulphur ende ander dinc, dat lichtelijc
bernt ende leghet opten outhaer van desen temple ende doctet bernen ende dan
so coomt die voghel in dat vier gheuloghen 24va ende verbrant hem seluen tot
puere asschen. Ende op den eersten dach daer na vintmen optien seluen outaer
vander seluer asschen, dat si een ey is worden. Des ander daghes daer na so
vintmen enen volmaecten voghel ende des derden daghes daer na so vliecht hi
sijnre vaerden. Ende also en blijft altoos meer een dier voghele. Ende
sekerlike dats groot mirakel van gode ende men mach desen voghel gode wel
gheliken, om dat mer een god en is ende dat hi hem hadde gheoffert inden
outaer des crucen ende daer steruen woude ende des derden daghes op stont van
der doot. Desen voghel sietmen dicwil vlieghen in dat lant van egypten ende
ooc in arabien. 24vb Ende hi en is ooc niet vele meerre dan een aerne ende
heeft een crone op sijn hooft meerre dan cen paeu doet ende den hals heeft hi
ghelu ghelic die wedewal is gheuerwet herde scone blijkende ende den rugghe
violettachtich ende die vloghele van purpuren varwen. Ende hi heeft den stert
dwers ghestrijpt van ghelu ende van roder varwen ende hi is alte scoen te
sien in die sonne, want dan blict hi alte heerlijc ende chierlijc. Jtem jn
egypten sijn boomgaerde met bomen, die draghen vij werf tsiaers. Ende inder
aerden so vintmen daer scoonre esmurauden ghenoech, dat sijn dierbaer
ghe\steynten 40 ende daer omme sijn si daer 25ra goeden coop. Jtem alst inden
somer in egypten eens weruen reghent, dan ist tlant al vol muse. Jtem jn die
stat van cahir men vercoopt daer die manne ende die wiue, die van anderen wet
sijn, dan si sijn, alsoe men hier die beesten doet. Ende men leydtse daer ooc
also ter marct. Ende in die stat is ooc een ghemeen huus, dat al vol cleenre
ouene staet. Ende daer bringhen die wiue vander stat eyere van hennen, van
gansen ende enden ende legghense in dese cleyne ouenkine. Ende die ghene, die
dit huus hoeden, broedense metter hittene van paerts mische zonder enighen
voghel daer toe te doene. Ende ten eynde van iij weken of van eenre maent so
comen weder die wiue ende nemen weder haer kyexkine ende 25rb draghense wech
ende voedense so dat al tlant vol is van sulken gheuoghelte. Ende dit doen si
wel winters ende somers. Jn dit lant van egypten ende elder ooc daer omtrent
vintmen langhe appele inden sasune, diemen heet appele van den paradyse ende
sijn herde goet van smake ende alsmen dese appele ontwee snidet dwers ofte
lanc, al toots vintmen in midden een figure van enen cruce, mer si verrotten
binnen vij daghen. Ende daer omme en machmen van desen frute in anderen lande
niet draghen. Dese appele sijn harde soete ende men vinter wel c. tenen
troppe op die bome ende si hebben grote bladeren ende wel enen cubitus lanc
ende enen voet breet. Ende daer sijn25va ooc die adams appel heten ende die
hebben ene bete op deen zide. Ende daer wassen ooc vighen, die gheen blader
en hebben ende wassen op die telghere, mer die vighen heten si in dat lant
pharaon. Jtem neuen cahir buten der stat is een velt daer die balseme wast.
Ende hi wast op cleine boomkine, die mer so hoghe en sijn, dat si slaen enen
man tot sijn middele. Ende thout van desen boomkine schijnt wel of het will
wijngaert waer. Jn dit velt staen vij fonteynen, vanden welken onse here jhesus
christus maecte een met sinen voeten, doe hi clene was ende metten anderen
kinderen te spelen plach. Dit velt en is niet alte vast beleghen noch
besloten; men macher wel in gaen, mer inden 25vb sasune, dat daer die balseme
wast, so setmen daer so goede hoede, dat niement daer in en darf gaen. Dese
balseme en wast nerghent dan in dit velt. Ende al ist datmen van deser
balsemen die planten draecht om elwaer te planten, si wassen wel, mer si en
draghen ghene vrucht. Ende die blader vander balseme en ruken niet. Ende
alsmen die bome strunken of houwen wil, dat moetmen doen met enen scerpen
keye ofte steene, want diese met ysere hyewe ofte snede, hare cracht ende
hare nature soude ghecorrumpeert worden. Dye sarasinen hyeten dit thout van
desen balsam enobassa ende die vrucht, die alse cubeben ghedaen is, heeten si
ebebison. Ende die liquoor die vten telgheren comt heeten si gribaisse. Ende
altoos doen si den kerstinen dese balseme gherinen ende rueren ofte anders en
souden 26ra si ghene vrucht draghen, als die heydene selue segghen, want si
hebbent dicwille gheproeft. Men seit oec, dat in jndien balseme wast in die
wostine ofte wildernisse, daer alexander sprac totten bomen der sonnen ende
der manen, mer jc en hebs niet ghesien, want jc en hebbe so verre niet
gheweest omme die anxtelike passe, die daer tusschen sijn houdende of
lidende. Ende weet, dat niet goet balseme te copen en is, het en is dat mense
wale kinde ende prouen can, want men daer mede licht soude werden bedroghen.
Want somighe liede vercopen gomme, diemen heet terrebentine voor balsemen,
als siere een luttel balsemen mede ghemengt hebben, om dat si te bat ruken
soude. Ende somighe liede sieden thout ende die vrucht vander balseme in olie
ende segghen, dat balseme 26rb is. Ende somighe liede doen stampen groffels
nagle ende spikenaert ende ander specie wel rukende ende die liquoor, dats
die verscheit, die daer wt coomt, heeten si balseme.Ende aldus wort menighe
mensche bedroghen, want si wanen balseme hebben ende si en hebbense niet.
Want die heydine valschense aldus om die kerstene te bedrieghen, ghelijc dat
jc dicwil ghesien hebbe. Ende daer na die coopmans ende die apotikarise
valschense anderwerf ende die is noch quadere. Mer op dat ghi wilt, so sal jc
v tonen, hoe dat ghise prouen moghet ende onderkennen, op dat ghi van hem
niet bedroghen en wort. Ghi sult weten, dat die natuerlike ende die fine
balseme is wel claer ende van siterijnscher varwe, dat is gheluachtich 26va
ende herde sterc rukende. Ende ist dat si dicke of te root ofte swert is, so
is si gheualscht ende niet goet. Jtem ist dat ghi legt jn v hant goede fine
balseme ofte in v palme doet ende houdse dan ieghen die zonne, ghi en sult se
niet connen ghedogen daer in om der hetten wille vander sonnen. Jtem neemt
een luttel balseme met ene pointe van eenen messe ende doet ant vier, ist
datsi bernt dats tekene, dat si goet is. Jtem neemt een luttel balsemen ende
doetse in een scotele of in een scale met een lutel gheytenre melc. Ende is
die balseme goet, die gheyten melc sal staphants rinnen ende zuer worden ende
dicke. Jtem doet enen dropel balsemen in claer water in een scale ofte in een
clein claer becken 26vb ende rueret ende minghent wel te gader. Js die
balseme goet, dwater en sal niet droeue worden, mer si sal int water onder
sincken ende vallen recht oft quicsuluer ware, want die fine balseme is
tweewarf swaerre dan die gheualschte. |
Van Sint Antonius. In tijden die geleden zijn ontmoette
een heilige kluizenaar of heremiet in deze wildernis van Egypte eens een
monster, dat is te zeggen een creatuur ongefigureerd. Dit monster was als een
mens, maar had 2 erg grote snijdende horens in zijn voorhoofd; het had het
lichaam tot de navel toe als een mens en van de navel toe nederwaarts als een
geit. En deze heilige man vroeg hem in de naam Gods wie hij was. En dat
monster antwoordde hem en zei: ik ben een sterflijke creatuur alzo zoals God
en de natuur me hebben gemaakt. Dit monster woonde in deze wildernis en
bejaagde daar zijn kost en zijn nooddruft. En het bad ook deze heilige man
dat hij God wou bidden voor hem, die om dat menselijk geslacht te behouden
daalde van de hemel en werd geboren van een maagd en passie en de dood leed,
gelijk zoals wij weten en mits welke we zijn en leven. En nog is dat hoofd
van het monster met de horens te Alexandri‘ vanwege het wonder. En in Egypte
is een stad van Heliopolis, dat is te zeggen, de stad van de zon. In deze
stad is een tempel van het maaksel van de tempel van Jeruzalem, maar er
ontbreekt erg veel zodat ze niet geheel gelijk zijn. De priester van deze
tempel heeft in geschrift de datum of de geboorte van een vogel die heet
fenix waarvan er maar een is in de hele wereld. Deze vogel leeft wel 500 jaar en op het einde van al deze jaren
komt die vogel in deze tempel, zoals hij op andere tijden vaak doet. En de
priester neemt levend zwavel en andere dingen dat gemakkelijk brandt en legt
het op het altaar van deze tempel en lijkt het te branden dan zo komt die
vogel in dat vuur gevlogen en verbrand zichzelf tot pure as. En op de eerste
dag daarna vindt men op datzelfde altaar van het as dat het een ei is
geworden. De volgende dag daarna zo vindt men een volmaakte vogel en de derde
dag daarna zo vliegt het zijn vaart. En alzo blijft er altijd maar een van
die vogel. En zekerlijk, dat is een groot mirakel van God en men mag met deze
vogel God wel vergelijken omdat er maar een God is en dat hij zich had
opgeofferd in het altaar van het kruis en daar sterven wou en de derde dag
opstond van de dood. Deze vogel ziet men vaak vliegen in dat land van Egypte
en ook in Arabi‘. En hij is ook niet veel groter dan een arend en heeft een
kroon op zijn hoofd, groter dan een pauw doet, en de hals heeft hij geel
gelijk de wielewaal is erg schoon gekleurd blinkt de rug violetachtig en de
vleugel van purperen kleur. En hij heeft de staart dwars gestreept van gele
en van rode kleuren en hij is al te schoon te zien in de zon want dan
blikkert hij al te heerlijk en sierlijk. Item, in Egypte zijn boomgaarden met
bomen die dragen 7 maal per jaar. En in de aarde zo vindt men daar schone
smaragden genoeg, dat zijn dure gesteenten en daarom zijn ze daar goedkoop.
Item, als het in de zomer in Egypte een maal regent dan is het land geheel
vol muizen. Item, in de stad Cairo verkoopt men daar de mannen en de wijven
die van een andere wet zijn dan zij zijn, alzo men hier de beesten doet. En
men leidt ze daar ook alzo ter markt. En in die stad is ook een algemeen huis
dat geheel vol kleine ovens staat. En daar brengen de wijven van de stad
eieren van hennen, van ganzen en eenden en leggen ze in deze kleine oventjes.
En diegene die dit huis behoeden broeden ze met de hitte van paardenmest
zonder enige vogel daarbij te doen. En ten einde van 3 weken of van een maand
zo komen weer die wijven en nemen weer hun kuikens en dragen ze weg en voeden
ze zodat het hele land vol is van zulk gevogelte. En dit doen ze wel Ôs
winters en zomers. In dit land van Egypte en elders ook daar omtrent vindt
men lange appels (banaan) in het seizoen die men appels van het paradijs
noemt en zijn erg goed van smaak en als men deze appels in twee snijdt dwars
of lang, altijd vindt men in het midden een figuur van een kruis, maar ze
verrotten binnen 7 dagen. En daarom mag men van dit fruit in andere lande
niet dragen. Deze appels zijn erg zoet en men vindt er wel 100 per tros op de
bomen en ze hebben grote bladeren en wel een 45cm lang en een voet breed. En
daar zijn er ook die ze Adams appel noemen en die hebben een beet aan de ene
zijde. En daar groeien ook vijgen die geen bladeren hebben en groeien op de
twijgen, maar die vijgen noemen ze in dat land farao. Item, neven Cairo buiten de stad is een
veld daar de balsem groeit. En het groeit op kleine boompjes die maar zo hoog
zijn zodat ze een man tot zijn middel slaan. En het hout van deze boompjes
schijnt wel of het een wilde wijngaard was. In dit veld staan 7 fonteinen
waarvan onze Heer Jezus Christus er een maakte met zijn voeten toen hij klein
was en met de andere kinderen te spelen plag. Dit veld is niet al te vast
belegerd nog besloten; men mag er wel in gaan, maar in het seizoen als daar
de balsem groeit zo zet men daar zoŐn goede bewaking zodat niemand daarin
durft te gaan. Deze balsem groeit nergens dan in dit veld. En al is het dat
men van deze balsem de planten draagt om elders te planten, ze groeien wel,
maar ze dragen geen vrucht. En de bladeren van de balsem ruiken niet. En als
men de boomstronken afhouwen wil dat moet men het doen met een scherpe kei of
steen want die ze met ijzer afhouwt of afsnijdt, haar kracht en haar natuur
zou verbasterd worden. De Sarasijnen noemen dit het hout van deze balsem
enobassa en de vrucht, die als kubeben gedaan is, noemen ze ebebison. En de
likeur die uit twijgen komt noemen ze gribaisse. En altijd laten ze
christenen deze balsem stollen en roeren anders zou ze geen vrucht dragen,
zoals de heidenen zelf zeggen, want ze hebben het vaak beproefd. Men zegt ook
dat in Indi‘ balsem groeit in de woestijn of wildernis daar Alexander sprak
tot de bomen van de zon en de maan, maar ik heb het niet gezien, want ik ben
niet zo ver geweest vanwege de angstige passen die daartussen zijn te gaan of
te rijden. En weet dat het niet goed balsem te kopen is, tenzij dat men het
goed kende en beproeven kan want men zou daarmee licht worden bedrogen. Want
sommige lieden verkopen gom die men terebint noemt voor balsem als ze er een
luttel balsem mee gemengd hebben omdat het dan beter ruiken zou. En sommige
lieden koken het hout en de vrucht van de balsem in olie en zeggen dat het
balsem is. En sommige lieden laten stampen kruidnagels en nardus en andere
goed ruikende specerijen en de likeur, dat is de versheid die daar uitkomt,
noemen ze balsem. En aldus wordt menige mens bedrogen want ze wanen balsem te
hebben en ze hebben het niet. Want de heidenen vervalsen ze aldus om de
christenen te bedriegen, gelijk dat ik vaak gezien heb. En daarna de
kooplieden en de apothekers vervalsen ze een andere keer en die is nog
slechter. Maar als ge wil zo zal ik u tonen hoe dat ge het beproeven en
herkennen mag zodat ge van hen niet bedrogen wordt. Ge zal weten dat de
natuurlijke en de fijne balsem goed helder en van citroenachtige kleur is,
dat is geelachtig en erg sterk ruikt. En is het dat ze dik of te rood of te
zwart is, dan is het vervalst en niet goed. Item, is het dat ge in uw hand
legt goede fijne balsem of in uw palm doet en hou het dan tegen de zon, ge
zal het niet kunnen gedogen daarin vanwege de hitte van de zon. Item, neem
een luttel balsem met een punt van een mes en doe het aan het vuur, is het
dat het brandt, dat is een teken dat ze goed is. Item, neem een luttel balsem
en doe het in een schotel of in een schaal met een luttel geitenmelk. En is
die balsem goed, de geitenmelk zal gelijk stollen en zuur en dik worden.
Item, doe een druppel balsem in helder water in een schaal of in een klein heldere
bekken en roer het en meng het goed tezamen. Is die balsem goed, het water
zal niet troebel worden, maar het zal in het water onderzinken en neervallen
recht of het kwikzilver is, want de fijne balsem is tweemaal zwaarder dan de
vervalste. |
Van Joseps solders in
egipten ende anders. Nu hebbic ghesproken vander balsemen,
nv wil ic spreken van anderen dinghen, die in gheen zide van babylonien sijn
ouer die riuiere van nil ter wildernissen waert tusschen affrike ende
egypten, dat sijn die grenieren ofte coren solders, die joseph dede maken
coren op te legghen ende te wachtene ieghen die diere tijt ende die diere
jaren, die toe comende waren. Dese greniere sijn van stene herde wel
ghemetst, onder die welke sijn daer herde sonderlinghe ij grote greniere ende
hoghe, mar 27ra die ander en sijn niet soe hoghe noch so groot. Ende tot
elken greniere so behoort een poort ein luttel hogher vander aerden, want die
aerde is sint dat si ghemaect waren ghemindert ende ghesoncken. Dese grendere
of greniere sijn nv al vol serpenten. Ende op dese greniere van buten op die
stenen wanden so sijn vele ghescriften van menigherande spraken. Ende sulke
lude segghen, dat grauen ende tomben sijn van den groten heren, die wilen eer
waren, mer dat en is niet waer, want die ghemene mare vanden lande verre ende
na is, dat josephs grendere ende coren solders waren, also vonden sijt
ghescreuen in hare coroniken. Warent ooc grauen ofte tonben, si en souden
niet binnen ydel 27rb sijn, noch si en souden een ghene poorten hebben met in
te gane, noch si en souden ooc so groot nict sijn, noch soe hoghe, waer bi
dat niet te ghelouen en is, dat tomben sijn mochten. Jn egypten sijn
menigherhande talen ende letteren van anderen mannieren, dan men elwaer
heeft. Daer omme sal icse v hier deuiseren ende scriuen, also si ghemaect
sijn ende hoe si heten, op dat ghij moghet weten dat onder scheet van desen
letteren van egypten iegen dander letteren van anderen lande: athornus buuch
chimoch dynanij em fui gomon hebleet jamin kaycha lusamu miche duarm oldach
27va polon qui yron siche thela vr xiron yph zaru thou. |
Van Jozefs zolders in
Egypte en anders. Nu heb ik gesproken van de balsem, nu
wil ik spreken van andere dingen die aan gene zijde van Babyloni‘ zijn over
de rivier Nijl ter wildernis waart tussen Afrika en Egypte, dat zijn de
granarium o(pyramiden) f korenzolders die Joseph liet maken om koren op te
leggen en te bewaken tegen de dure tijd en de dure jaren die toe komende
waren. Deze graanzolders zijn van steen en erg goed gemetseld waaronder daar
zijn erg bijzondere 2 grote graanzolders en hoog, maar de andere zijn niet zo
hoog, nog zo groot. En tot elke graanzolder zo behoort een poort een luttel
hoger van de aarde want de aarde is sinds dat ze gemaakt zijn verminderd en
gezonken. Deze granarium of graanzolders zijn nu geheel vol serpenten. En op
deze graanzolders van buiten op de stenen wanden zo zijn vele geschriften van
menige spraken. En sommige lieden zeggen dat het graven en tomben zijn van de
grote heren die wijlen eerder waren, maar dat is niet waar, want die gewone
mare van het land verre en nabij is dat het Joseph graanzolders en
korenzolders waren, alzo vonden ze het geschreven in hun kronieken. Waren het
ook graven of tomben, ze zouden van binnen niet leeg zijn, nog ze zouden geen
poort hebben om in te gaan, nog ze zouden ook niet zo groot zijn, nog zo
hoog, waarbij dat het niet te geloven is dat het tomben zijn mogen. In Egypte
zijn vele talen en letters van andere manieren dan men elders heeft. Daarom
zal ik ze u hier verdelen en beschrijven alzo ze gemaakt zijn en hoe ze heten
zodat gij het mag weten dat onderscheidt van deze letters van Egypte tegen de
andere letters van andere landen: athornus, buuch, chimoch, dynanij, em, fui,
gomon, hebleet, jamin, kaycha, lusamu, miche, duarm, oldach, polon, qui,
yron, siche, thela, vr, xiron, yph, zaru, thou. |
Noch enen anderen wech
te babylonien daer die soudaen woent. Nv willic wederkeren, eer ic vorder ga,
om v te segghen enen anderen wech, die tote babylonien waert gaet, daer die
soudaen woont, welke babilonie staet int ingaende van egypten. Ende dit wil
ic doen daer om, dat vele lieden eerstwerf gaen daer ende dan ten berghe van
synai ende dan int wederkeren doer jherusalem, also jc hier voer hebbe
gheseit. Ende vele lieden gaen ooc eerstwerf lieuer 27vb ten meerren
waerdichsten steden als jherusalem is, want ghene andre pelegrinage en heeft
gheliken\nisse 45 van waerdicheden als jherusalem, mer om alle die weghe te
voldoene met meerre rusten ende ghenuechten ende met meerre sekerheit, so
gaetmen lieuer eerstwerf ten verresten, dan ten naesten. Die dan te
babylonien waert wil trecken door ander weghe ende corter vten lande vander
wester ziden, alse wt enghelant, yerlant, scotlant ofte vut noorweghen of wt
enighen anderen landen daer omtrent, hi moet gaen door vrancrike, door
burgongien, door lombardyen. Van desen landen en darf men niet noemen die
steden noch die dorpen, daer men door liden moet, want si sijn gheweten ende
bekent in menighen 28ra lande. Het sijn vele hauenen, daermen op die zee
zitten mach om over te scepene: zulke sitten in die zee van jeneuen, sulke te
venegien ende liden door die zee adriake diemen heet glouf van venegien, die
wilke deelt ende scheedt ytalien ende grieken in die zide ende somighe gaen
te napels ende somighe te romen ende van romen te brandijs ende daer so
setten si hem in die zee ende in vele anderen steden, daer hauenen sijn. Ende
men gheet door tusschien ende door campanien, door calabren, door apuillien
ende door die eylanden van ytalien, door torisken, door sadinguen ende door
cecilien, dat een groot eylant is ende een goet. In dit eylant van cecilien
daer staet een boom gaert daer menigherande vrucht an staet ende is 28rb
altoos groen ende ghebloeyt tallen tiden vanden jare, also wel inden winter
als inden somer. Dit eylant hout wel iijc en
l milen ommegaens. Ende tusschen cecilien ende ytalen so gaet vter zee een
clein water als een arm vander zee dat men heyt loffoorde messine. Ende
cecilien is tusschen der zee adriadike ende die zee van lombardijen. Ende van
cecilien tot in calabren en sijn mar viij lombaerdscher milen. Jn cecilien is
ooc een maniere van serpenten, met welken men proeft die kindere, of si
bastaert sijn of van ghetrouweden bedde. Want sijn si van ghetrouweden bedde,
die serpenten en doen hem gheen quaet ende sijn si bastaert, die serpenten
bitense ende veniinse ooc. Ende aldus menich ghehuwet 28va man prooft, oft
die kindere sine zijn. Jtem in dit eylant van cecilien is een berch van
olimpiar, die altoos bernt, diemen heet die berch van gibbe ende daer sijn
ooc die wlcane, dat sijn ander berghe, die hebben zeuen steden, daer si wt
werpen menigherande vierighe vlamme van menighen ghedaenten. Ende naden
ghedaenten van desen vierighen vlammen weten die liede wel van dien lande,
wanneer het dier tijt sal sijn ofte goet tijt ofte heet weder ofte coudt
droghe weder ofte nat ende hoe hem die tijt hebben sal in allen anderen
mannieren. Ende van ytalien tote desen wlcanen, dats gheberchte, en sijn mer
xxv. milen ende men seit dat scoorstenen sijn vander 28vb hellen. Jtem die
door pisen gheet, als sulke liede doen, daer een arm vander zee is, die coomt
in andren hauenen, die aldaer gheleghen sijn. Ende men sit dus in die zee.
Ende men lijdt door teylant van grief, dat den jeneuoysen toe behoort. Ende
so lantmen in griken ter hauen vander stat van mirot ofter hauen van valone
ofter hauenen van duras, die den hertoghe van duras toe behoort ofte enigher
ander hauenen daer omtrent. Ende so gaetmen van daen tot constantinoplen ende
van daer vaert men weder te watere totten eylande van creyten ende ten
eylande van rodes ende totten eylande van cypers. Ende van venegyen te
scepene den rechten wech te constantinoplen toe so 29ra sijn wel m viijc ende lxxx lombaerdsche milen. Ende dan
coomtmen van constantinoplen te
rodes, daer wel tusschen sijn viijc milen
ter zee. Ende van rodes tote cypers soe sijn vc.
milen ende dan so coomtmen ende gheetmen van cypers ter zee latende
jherusalem ende al tlant daer omtrent ter slincker ziden toet in egypten.
Ende dan so lantmen totter hauenen van dametten, dat een herde scone ende een
sterke stat plach te sijn ende is gheleghen int ingaen van egypten. Ende van
damietten so coomtmen te alexanderien, die oec op die zee is gheleghen. In
dese stat van alexandrien was sinte katherine onthouet ende ghemartelijt ende
ooc sinte marcus die ewangelist begrauen, mar die keyser leo dede sijn
ghebeente al tot venegyen draghen. Ende noch is te alexandrien een scoen
kerke 29rb van hem, die al wit binnen is zonder enich ghescrifte ofte picture.
Ende also sijn alle ander kerken, die den kerstenen toe behoren, want die
heydine hebbense alle doen witten omme die beelden ende hystorien vanden
heylighen ofte doene, die binnen an die mure ghescreuen waren. Dese stede van
alexandrien heeft wel xxx stadien inder lingheden, mer si en heefter mer x
inder breeden ende het is een herde eerlike stat ende rike. Ende in dese stat
so valt die riuiere van nil in die zee. In dese riuiere so vintmen vele
dierbaerre ghesteynte ende men vinter ooc in lignum aloes, dat is een maniere
van houte, dat comt vten aerdschen paradyse, dat herde goet is in menigher
manieren te medicinen ende is herde diere. Van 29va alexandrien coomtmen te
babylonien, daer die soudaen woont, die op die riuiere van nil gheleghen is.
Ende dese weech is corter om te gaen rechte te babylonien toe. |
Nog een andere weg tot
Babyloni‘ daar de sultan woont. Nu wil ik wederkeren, eer ik verder ga,
om u een andere weg te zeggen die tot Babyloni‘ waart gaat daar de sultan
woont welk Babyloni‘ staat in het ingaan van Egypte. En dit wil ik doen
daarom omdat veel lieden de eerste keer daar gaan en dan tot de berg van
Sina• en dan in het wederkeren door Jeruzalem, alzo ik hiervoor heb gezegd.
En veel lieden gaan ook de eerste keer liever tot meer waardige steden zoals
Jeruzalem is, want geen andere pelgrimage heeft gelijkenis van waardigheden
als Jeruzalem, maar om al die wegen te voldoen met meer rust en genoegen en
met meer zekerheid zo gaat men liever de eerste keer te ver, dan dichtbij.
Die dan te Babyloni‘ waart wil trekken door andere wegen en korter uit landen
van de westkant zoals uit Engeland, Ierland, Schotland of uit Noorwegen of
uit enige andere landen daaromtrent, hij moet gaan door Frankrijk, door
Bourgondi‘ en door Lombardije. Van deze landen durft men niet de steden te
noemen, nog de dorpen daar men door rijden moet, want ze zijn geweten en
bekend in menige landen. Er zijn vele havens daar men op de zee zitten mag om
over te varen: sommige zitten in de zee van Genua, sommige te Veneti‘ en gaan
door de Adriatische zee die men golf van Veneti‘ noemt die deelt en scheidt
Itali‘ en Griekenland in de zijde en sommige gaan te Napels en sommige te
Rome en van Rome te Brindisi en daar zo zetten ze zich in de zee en in vele
anderen steden daar havens zijn. En men gaat door Toscane en door Campani‘,
door Calabri‘, door Apuli‘ en door de eilanden van Itali‘, door Torisken,
door Salerno en door Sicili‘ dat een groot eiland is en een goede. In dit
eiland van Sicili‘ daar staat een boomgaard daar vele vruchten in staan en is
altijd groen en bloeit te alle tijden van het jaar, alzo wel in de winter als
in de zomer. Dit eiland houdt wel 300 en
50 mijl rondom. En tussen Sicili‘ en Itali‘ zo gaat uit de zee een klein
water als een arm van de zee dat men Loffoorde Messine noemt. En Sicili‘ is
tussen de Adriatische Zee en de zee van Lombardije. En van Sicili‘ tot in
Calabri‘ zijn maar 8 lombaardse mijlen. In Sicili‘ is ook een soort van
serpent waarmee men beproeft de kinderen of ze bastaard zijn of van getrouwd
bed. Want zijn ze van getrouwd bed, de serpenten doen hen geen kwaad en zijn
ze bastaard bijten de serpenten ze en vergiftigen ze ook. En aldus menig
gehuwd man beproeft of de kinderen van hem zijn. Item, in dit eiland van
Sicili‘ is een berg van Olimpiar die altijd brandt die men noemt de berg van Gibbe en
daar zijn ook de vulkanen, dat zijn andere bergen die hebben zeven plaatsen
daar ze uit werpen menige vurige vlammen van menige gedaanten. En naar de
gedaante van deze vurige vlammen weten de lieden wel van dat land wanneer het
dure tijd zal zijn of goede tijd of heet weer of koud, droog weer of nat en
hoe ze de tijd hebben zullen in alle andere manieren. En van Itali‘ tot deze
vulkanen, dat is gebergte, zijn maar 25 mijlen en men zegt dat het
schoorstenen zijn van de hel. Item, die door Pisa gaat, zoals sommige
lieden doen daar een arm van de zee is, die komt in andere havens die aldaar
gelegen zijn. En men zit dus in de zee. En men gaat door het eiland van Grijf
dat die van Genua toebehoort. En zo landt men in Griekenland ter haven van de
stad van Mirot of de haven van Valone of de haven van Duras, die de hertog
van Duras toebehoort, of enige andere havenen daar omtrent. En zo gaat men
vandaan tot Constantinopel en vandaar vaart men weer te water tot het eiland
van Kreta en te eiland van Rhodes en tot het eiland van Cyprus. En van Veneti‘ te schip de rechte weg
tot Constantinopel toe zo zijn wel 1800 en
80 lombaardse mijlen. En dan komt men van Constantinopel te Rhodes daar wel
tussen zijn 800
mijlen ter zee. En van
Rhodes tot Cyprus zo zijn 500 mijlen en dan zo komt men en gaat men van
Cyprus de zee verlatend naar Jeruzalem en al het land daar omtrent aan de
linker zijden toe in Egypte. En dan zo landt men tot de haven van Damietta
dat een erg schone en een sterke stad plag te zijn en is gelegen in het
ingaan van Egypte. En van Damietta zo komt men te Alexandri‘ die ook aan de
zee is gelegen. In deze stad van Alexandri‘ was Sint Katharina onthoofd en
gemarteld en ook Sint Marcus, de evangelist, begraven, maar keizer Leo liet
zijn gebeente geheel tot Veneti‘ dragen. En nog is te Alexandri‘ een schone
kerk van hem die geheel wit binnen is zonder enig geschrift of tekening. En
alzo zijn alle andere kerken die de christenen toebehoren, want de heidenen
hebben ze alle laten witten om de beelden en histories van de heiligen af te
doen die binnen aan die muren geschreven waren. Deze stad van Alexandri‘
heeft wel 5400m in de lengte, maar ze heeft er meer 1800 in de breedte en het
is een erg heerlijke stad en rijk. En in deze stad zo valt de rivier Nijl in
de zee. In deze rivier zo vindt men vele dure gesteente en men vindt er ook
in lignum aloes, dat is een soort van hout dat uit het aardse paradijs komt
dat erg goed is in menige manieren tot medicijnen en is erg duur. Van
Alexandri‘ komt men te Babyloni‘ daar de sultan woont die op de rivier Nijl
gelegen is. En deze weg is korter om te gaan recht tot Babyloni‘ toe. |
Den wech van
babilonyen ten berghe van synay. Hier na volghende sal jc v segghen den
wech van babilonien totten berghe van synay, daer sinte katherine leit
begrauen. Men moet gaen door die wildernisse van arabien, door die welke
moyses leydde tfolc van israhel. Ende men gaet an die fonteyne, die moyses
maecte met sinen handen in dese wildernisse, doe die kinder van israhel
murmureerden om dat si niet te drincken en vonden. Ende daerna so lijdt men
bider fonteynen van marech, die bitter was te drincken ende niet goet, mar
die kinder van israhel leyden daer 29vb binnen een hout ende staphants wort
si goet ende suete te drinken. Ende daerna so comt men toten dale van hebin
door dese wildernisse, in welc dal dat staen xij fonteynen. Ende daer plaghen
ooc te staen lxxij palmbome, die daden droeghen, die welke moyses metten
kindren van israhel vant. Ende van desen dale toten berghe van synay en is
mer een goede dachuaert. |
De
weg van Babyloni‘ tot de berg van Sina•.
Hierna vervolgens zal ik u zeggen de
weg van Babyloni‘ tot de berg Sina• daar Sint Catharina begraven ligt. Men
moet gaan door de wildernis van Arabi‘ waardoor Mozes het volk van Isra‘l
leidde. En men gaat aan de fontein die Mozes maakte met zijn handen in deze
wildernis toen de kinderen van Isra‘l mopperden omdat ze niets te drinken
vonden. En daarna zo gaat men bij de fontein van Mara, die bitter was te
drinken en niet goed, maar de kinderen van Isra‘l legden daarbinnen een hout
en gelijk werd het goed en zoet om te drinken. En daarna zo komt men tot het
dal van Hebin door deze wildernis in welk dal dat staan 12 fonteinen. En daar
plagen ook te staan 72 palmbomen die dadels droegen die Mozes met de kinderen
van Isra‘l vond. En van dit dal tot de berg van Sina• is maar een goede
dagreis. |
Enen anderen wech te
synay. Ende die van babylonien wil gaen enen
anderen wech toten berghe van synai, hi gaet toter roder zee, die een arm is
vander wester zee ende daer moyses ende die kinder van israhel ouer die zee
ghinghen droechsvoets, daer is si wel .vj. milen breet. Jn dese zee verdranc
pharao ende alt theer, dat hi leydde. Dese zee en is niet roder dan die ander
zee, mer in sulke stat vintmen 30ra root zant ende steenkine daer in ende
daer. om heetmense die rode zee. Dese zee loopt toten lande van arabien ende
van palestinen. Door dese zee zo vaertmen iiij dachuaerden ende dan comtmen
voort door die wildernisse toten dale van helijn ende van daer ten berghe van
synai. Ende men seit, dat door dese wildernisse nyement en mach riden te
paerde, want die paerde en souden niet moghen ghecrighen te etene noch water
te drinckene. Ende daer omme so lijdtmen dese wildernisse ridende op kemelen.
Want die kemele vinden altoos tetene om die bome ende die haecken yet emmer
daer of, dat si cauwende sijn. Ende si vasten wel twee daghe of drie van
drinckene. Ende alsi dan vinden te drinckene, si drincken dan wel dat sijs
ander drie daghe ghenoech hebben, mer dat en mocht 30rb een paert niet doen.
Ende van babilonien ten berghe van synay so sijn wel xij goede dachuaerden,
mer sulke maken daer of meer ende menighe haesten hem so seer, datsire min of
maken. Ende altoos leydtmen met hem somere, diemen heet dreghemans, alsmen
door dit lant gaen wil ofte door andre daer omtrent. Ende door dese
wildernisse moetmen doen draghen dies noot is bi te leuene |
Een andere weg te
Sina•. En die van Babyloni‘ een andere weg wil
gaan tot de berg Sina•, hij gaat tot de Rode Zee dat een arm is van de Wester
Zee daar Mozes en de kinderen van Isra‘l over de zee gingen droogvoets, daar
is ze wel 6 mijlen breed. In deze zee verdronk farao en het hele leger dat
hij leidde. Deze zee is niet roder dan de andere zee, maar in sommige
plaatsen vindt men rood zand en steentjes daarin en daarom noemt men het de
Rode Zee. Deze zee loopt tot het land van Arabi‘ en van Palestina. Door deze
zee zo vaart men 4 dagreizen en dan komt men voort door de wildernis tot het
dal van Helijn en vandaar naar de berg van Sina•. En men zegt dat door deze
wildernis niemand te paard mag rijden want de paarden zouden niet te eten,
nog water te drinken mogen krijgen. En daarom zo rijdt men deze wildernis
rijdende op kamelen. Want die kamelen vinden altijd te eten om de bomen en
die halen immer iets daaraf zodat ze kauwend zijn. En ze vasten wel twee
dagen of drie van drinken. En als ze dan te drinken vinden, ze drinken dan
goed zodat ze de andere drie dagen genoeg hebben, maar dat mag een paard niet
doen. En van Babyloni‘ tot de berg van Sina• zo zijn het wel 12 goede
dagreizen, maar sommige maken daarvan meer en menige haasten zich zo zeer
zodat ze er minder van maken. En altijd leidt men met hem sommige die men
dragers noemt als men door dit land gaan wil of door andere daar omtrent. En
door deze wildernis moet men laten dragen wat nodig is om bij te leven. |
Vanden berch van
sinay. Ende den berch van synai is gheheten
die wildernisse van sin, dat is te segghene root bernende, daer omme dat
moyses sach onsen here machtich ende menich weruen in ghedaente van viere
ende sprac ooc ieghen hem. Ende dit was aen den voet van desen berghe van
synai. Daer staet ooc een closter van moneken wel besloten met yser poorten
om dien vresen 30va vanden wilden beesten Ende die moneken sijn van arabien
ende van grieken ende daer is een groot conuent ende sijn recht oft
clusenaers waren. Ende die en drijncken ghenen wijn, het en si in groten hoochtiden
ende si sijn herde heylich ende leuen harde armelike ende sempelike ende en
eten niet dan warmoes ende dadele ende doen grote penitencie. Daer is die
kerk van sinte katherinen, daer in dat vele lampen hanghen al bernende, want
si hebben olie van oliuen ghenoech om tetene ende te bernene, ende si
hebbenre ooc met miraculen van gode. Want die rauen ende die crayen ende die
sprewen ende die andre voghele vergadrent hem daer omtrent alle jaer een werf
ende vlieghen daer alse pelegrinen. Ende een yghelijc draghet enen telch ofte
enen stoc van oliuen in sinen bec in manieren 30vb van offeranden ende
latense daer, vanden welken die moneke maken een groot deel olien ende seker
dats grote miracule. Na dien dat die voghele, die en ghenen natuerliken sin
noch reden hebben, gaen ofte vlieghen besoeken ofte visenteren dese gloriose
maghet, so mach hem met reden wel pinen die mensche haer te besoekene ende te
eerne. Jtem achter den outaer van deser kerken is die stat, daer moyses onsen
here sach int bernende busschelkine. Ende als dese moneke gaen in dese stat,
si ontscoeyen hem altoos, om dat onse here seyde tot moyses: ontscoeydi, want
die stat daer du staes es heylich. Dese stat heeten die moneke besebeel, dat
is te segghen: scaduwe van gode. Ende biden groten outhaer is die casse iii
graden hoghe van 31ra alabastre, daer dat ghebeente van sinte katherinen in
leghet. Ende die prelaet van den moneken toont dit heylichdom den pelegrinen.
Ende mit enen instrumente van siluere wrijft hi dit ghebeente ende dan comter
wt een luttel olien recht oft ware zweet, dat noch olie noch balseme en
scijnt want het is zwerter. Ende daer of gheeft hi den pelegrinen, mer dies
en gaet daer niet vele wt. Ende daer na so toont hi thooft van sinte katrinen
ende dat laken, daer in dat si ghewonden wort, dat noch al bloedachtich is.
Jn dit laken droeghen die ynghele haren lichame ghewonden van alexandrien
toten berghe van synai ende begroeuen oec aldaer Ende hi toont ooc dat
buschelkijn dat bernde, nochtan en wert niet verbernt, daer in dat onse here
sprac tot 31rb moyses. Ende hi toont ooc mede anders heylichdoms ghenoech
ende vele. Jtem alse die prelaet ofte abt van desen cloostere sterft ende
doot is, so haddic van sulken lieden verstaen, dat sine lampte blusschede.
Ende alsi enen anderen ghecoren hadden, waert dat hi een goet man ware ende
waerdich abt te sine, sine lampte ontstac ende wart bernende bider cracht
gods sonder yements hulpe dder toe te doen. Ende een yghelijc van dien
moneken heeft sine lampte ende weten wel bi hare lampten, als enich van hem
steruen sal, want die claerheit der vlammen van desen lampen beghint te
verwandelen ende te cranckene. Ende als een ander ghecoren is, op dat hijt
niet waerdich en is, sine lampte blijft ghebluscht. Ende enighe liede hadden
mi ooc gheseit, dat die monec, die die misse singt ende celebreert voor den
ghestoruenen 31va prelaet in sinen beelden, dat hi vint na die misse in
ghescrifte den name des gheens, dien si tenen prelaet kiesen sellen, so dat
ic hem dit vraghede, doen jc daer was den enen ende den anderen, mer si en
woudens my niet berechten noch segghen. Doe seide ic hem, dat si mit rechte
niet helen en zouden die gracie, die god hem dede, mer soudent openbaer maken
omme dat volc in meerre deuocien te bringhen ende dat si zonde daden, alsoe
my dochte, in desen dinghen te helene, want die miracule, die god doet ende
heeft ghedaen ende noch doet alle daghe sijn ghetughenisse van sijnre cracht,
alsoe dauid seit in den zouter: Mirabilia testimonia tua domine, dats te
segghene: here dine wonder\lijcheit 31vb ofte dine miraculen sijn dine
ghetughen. Ende doe antwoorden si my, dat si dicwille ghesien hadden deen
ende dander ende niet mer antwoorden en mochtic van hem hebben. Ende in desen
clooster en comen gheen vlieghen, noch mesien, noch padden, noch alsulke
onreynicheit mids miraculen van gode ende van onser vrouwen. Want daer
plagher so vele te sijn bi tiden die leden sijn, dat die moneke wouden den
clooster laten met allen ende varen ende waren wt ghegaen ende op den berch
gheclommen om dese stat te vliene ende te latene. Ende daer quam onse vrouwe
tieghen hem ende seide, dat si weder keerden, want nemmermeer voort an en
souden die vlieghen noch ander vulicheit in haren clooster comen. Ende doe
keerden die moneke weder ende noyt sint gheen vanden ghewormte en wort 32ra
binnen den clooster ghesien. Jtem voor die poorte vanden clooster is die
fonteyne, daer moyses den steen sloech ende water quam daer vte. Ende van
desen clooster climt men op met menigher trappen tote moyses berghe. Ende
daer vintmen eerst een kerke van onser vrouwen, daer si die moneken
ontmoette, doe si vloen vten cloostere als voirseit is om der vlieghen wille.
Ende noch hogher opten seluen berch is helias des propheten capelle ende die
heeten si oreb, daer of die heylighe scrifture spreect: Et ambulauit in
fortitudine cibi illius vsque ad montem dei oreb, dats te segghene: ende hi
wandelde in die stercheit deser spisen totten berghe gods van oreb. Ende daer
neuen staet een wijngaert, die sinte jan ewangeliste plante ende sette, 32rb
die men heet die druuen staphis. Ende een luttel opwaert is moyses capelle
ende ooc die rootse, daer. moyses in vloe, als hi onsen here ghezien hadde
ansichte ieghen aensichte. Ende in dese rootse so is gheprent die vorme van
sinen lichame, want hi viel van vare so herdelike in dese rootse, dathi daer
in sanc mids miraculen van gode. Ende daer neuen is die stat, daer onse here
gaf moyses die x ghebode vander weet. Ende daer is ooc thol op desen berch,
daer hi in woonde, doe hi vaste xl daghe, mer hi starf int lant van
ghelooften. Ende en gheen mensche en weet, waer hi begrauen is. Van desen
berghe te gaen tot enen andren, daer dijnghelen sinte katherine 32va
begrouen, zo moetmen liden door een dal, daer een kerke van xl martelaren
staet. Ende daer so singhen ende doen dicwijl misse die moneke van desen
cloostere. Ende in dit dal ist harde cout. Ende daer na so climtmen opten
berch van sinte katherinen, die vele hogher is, dan die berch moyses. Ende
daer sinte katrine begrauen is en staet noch kerke noch cluse noch ander
woninghe. Daer plach een capelle te sine, mer si es of te broken, so datter
en is mer een luttel steens daer omtrent. Ende al ist dat die collecta van
sinte katrine seit, dat die lichame van haer wort gheleit in den zeluen berch
van synai, daer god moyses die x ghebode gaf, dats te verstane dat in een
selue lant was ofte in een stede 32vb draghende . . . . . . . Want die een
ende die ander is gheheeten die berch van synai, mer tusschen beyden is herde
langhen wech ende een groot diep dal. |
Van de berg van Sina•. En de berg van Sina• is geheten de
wildernis van Sin, dat is te zeggen rood brandend, en daarom omdat Mozes zag
onze Heer machtig en menige maal in gedaante van vuur en sprak ook tegen hem.
En dit was aan de voet van deze berg van Sina•. Daar staat ook een klooster
van monniken, goed besloten met ijzeren poorten vanwege de vrees van de wilde
beesten. En de monniken zijn van Arabi‘ en van Griekenland en daar is een
groot convent en ze zijn recht of het kluizenaars waren. En die drinken geen
wijn, tenzij in grote hoogtijden en ze zijn erg heilig en leven erg armoedig
en eenvoudig en eten niets anders dan warmoes en dadels en doen grote
penitentie. Daar is de kerk van Sint Katherina waarin vele lampen hangen al
brandende want ze hebben genoeg olie van olijven om te eten en te branden en
ze hebben ze ook met mirakels van God. Want de raven en de kraaien en de
spreeuwen en de andere vogels verzamelen het hen daar omtrent elk jaar een
maal en vliegen daar als pelgrims. En elke draagt een twijg of een stok van
olijven in zijn bek in manieren van offeranden en laten ze daar, waarvan de
monniken maken een groot deel olie en zeker, dat is een groot mirakel. Nadien
dat die vogels die geen natuurlijke geest nog reden hebben gaan of vliegen
bezoeken of visiteren deze glorieuze maagd zo mag de mens met reden zich wel
bedenken haar te bezoeken en te eren. Item, achter het altaar van deze kerk
is de plaats daar Mozes onze Heer zag in het brandende bosje. En als deze
monniken gaan in deze plaats, ze ontschoeien zich altijd omdat onze Heer zei
tot Mozes: ontschoei u want de plaats daar u staat is heilig. Deze plaats
noemen de monniken Besebeel, dat is te zeggen: schaduw van God. En bij het
grote altaar zijn de kasseien 3 graden hoog van albast daar dat gebeente van
Sint Katharina in ligt. En de prelaat van de monniken toont dit heiligdom de
pelgrims. En met een instrument van zilver wrijft hij dit gebeente en dan
komt er uit een luttel olie recht of het zweet is, dat nog olie nog balsem
schijnt, want het is zwarter. En daarvan geeft hij de pelgrims, maar dit gaat
er niet veel uit. En daarna zo toont hij het hoofd van Sint Katharina en dat
laken waarin ze gewonden werd dat nog al bloederig is. In dit laken droegen
de engelen haar lichaam gewonden van Alexandri‘ tot de berg Sina• en
begroeven het ook aldaar. En hij toont ook dat bosje dat brandde, nochtans
werd het niet verbrand waarin onze Heer sprak tot Mozes. En hij toont ook
mede andere heiligdom genoeg en veel. Item, als de prelaat of abt van dit
klooster sterft en dood is zo heb ik van sommige lieden verstaan dat zijn
lamp bluste. En als ze een andere gekozen hadden, was het dat hij een goede
man was en waardig om abt te zijn, zijn lamp ontstak en werd brandend bij de
kracht Gods zonder iemands hulp er toe te doen. En iedereen van die monniken
heeft zijn lamp en weten wel bij hun lamp als er enige van hen sterven zal,
want de helderheid van de vlam van deze lamp begint te veranderen en te
verzwakken. En als een ander gekozen is, als hij het niet waardig is, zijn
lamp blijft geblust. En enige lieden hebben me ook gezegd dat die monnik die
de mis zingt en celebreert voor de gestorven prelaat in zijn bidden dat hij
na die mis in geschrift de naam vindt van diegene die ze tot een prelaat
kiezen zullen zodat ik hem dit vroeg toen ik daar was de ene en de andere,
maar ze wilden het me niet berichten, nog zeggen. Toen zei ik hen dat ze met
recht niet halen zouden de gratie die God hen deed, maar ze zouden het
openbaar maken om dat volk meer in devotie te brengen en dat ze zonde deden,
zoals het me leek, in deze dingen te verhelen want het mirakel die God doet
en heeft gedaan en nog alle dagen doet, dat zijn getuigenissen van zijn
kracht alzo David zegt in de psalm: Mirabilia testimonia tua domine, dat is
te zeggen: Heer uw wonderlijkheid of uw mirakels zijn uw getuigen. En toen
antwoorden ze mij dat ze het vaak gezien hadden het ene en het andere en niet
meer antwoord mocht ik van hen hebben. En in dit klooster komen geen vliegen,
nog muizen, nog padden, nog al zulke onreinheid vanwege mirakels van God en
van onze Vrouwe. Want daar plagen er zo veel te zijn bij tijden die geleden
zijn zodat de monniken het klooster met allen wilden verlaten en varen en
waren uitgegaan en op de berg geklommen om deze plaats te vlieden en te
verlaten. En daar kwamen ze onze Vrouwe tegen en die zei dat ze weerkeerden
want voortaan zouden nimmermeer vliegen, nog andere vuiligheid in hun
klooster komen. En toen keerden de monniken weer en nooit sinds wordt geen
van de wormen binnen het klooster gezien. Item, voor de poort van het
klooster is de fontein daar Mozes op de steen sloeg en water daaruit kwam. En
van dit klooster klimt men op met menige trappen tot Mozes berg. En daar
vindt men eerst een kerk van onze Vrouwe daar ze de monniken ontmoette toen
die vloden uit het klooster, zoals voor gezegd is, vanwege de vliegen. En nog
hoger op dezelfde berg is Helias, de profeten kapel, en die noemen ze Oreb
daarvan de heilige schrift spreekt: ÔEt ambulauit in fortitudine cibi illius
usque ad montem dei orebŐ, dat is te zeggen: en hij wandelde in de sterkte
van deze spijzen tot de berg Gods van Oreb. En daarnaast staat een wijngaard
die Sint Johannes evangelist plantte en zette die men noemt de druiven
staphis. En een luttel opwaart is Mozes kapel en ook de rots daar Mozes in
vlood toen hij onze Heer gezien had van aanzicht tegen aanzicht. En in deze
rots zo is geprint de vorm van zijn lichaam, want hij viel van gevaar zo hard
in deze rots zodat hij daarin zonk vanwege mirakel van God. En daarnaast is de
plaats daar onze Heer Mozes de 10 geboden van de wet gaf. En daar is ook het
hol op deze berg daar hij in woonde toen hij 40 dagen vastte, maar hij stierf
in het land van belofte. En geen mens weet waar hij begraven is. Van deze
berg te gaan tot een andere daar de engelen Sint Katharina begroeven zo moet
men gaan door een dal daar een kerk van 40 martelaren staat. En daar zo
zingen en doen vaak missen de monniken van dit klooster. En in dit dal is het
erg koud. En daarna zo klimt men op de berg van Sint Katharina die veel hoger
is dan de berg Mozes. En daar Sint Katharina begraven is staat nog kerk, nog
kluis, nog andere woning. Daar plag een kapel te zijn, maar die is afgebroken
zodat er maar een luttel stenen zijn daar omtrent. En al is het dat de collecta
van Sint Katharina zegt dat het lichaam van haar werd gelegd in dezelfde berg
van Sina• daar God Mozes die 10 geboden gaf, dat is te verstaan dat het in
hetzelfde land was of in een plaatse dragende . . . . . . . Want de ene en de
andere is de berg van Sina• genoemd, maar tussen beiden is een erg lange weg
en een groot diep dal. |
Den wederkeer van
synay tot jherusalem. Alsmen dan dese heylighe stede heuet
gheuisenteert ende men weder wil keren tot jherusalem waert, men neemt oorlof
an dese moneke biddende hem, dat si gode bidden voor hem lieden, die van daer
scheden. Ende dan gheuen si den pelegrinen ghenoech van haren leuinghe om die
wildernisse te liden te surien waert, die welke is wel xiij dachvaerde lanc.
Jn dese wildernisse wonen vele liede, die heten darrabris ende beduis ende
ascoparis ende sijn liede van quader naturen. Si en hebben en ghene huse
anders dan tenten, die si maken van 33ra huden of van vellen van beesten, die
si tetene pleghen. Ende onder dese tenten wonen si ende legghen in steden,
daer si water moghen vinden alse bider roder zee ofte elwaer. Want in dese
wildernisse is alte grote breke waters. Ende het gheualt dicke, dat daer ment
vint op enen tijt, daer men vindes op enen anderen tijt niet. Ende daer om en
maken si ghene huse. Dese liede en winnen gheen lant noch ceren, want si en
eten en gheen broot, het en si dat enighe van hem, die biden goeden steden
wonen, daer in gaen ende etens sulken tijt. Ende si braden haer vleesch ende
haren visch op die hete stene jeghen die zonne. Ende het sijn herde sterke
liede ende wel vechtende. Ende deser is so vele sonder ghetal ende si en 33rb
doen niet noch en werken, ten ware dat si beesten jagheden omme tetene ende
si en achten niet haer leuen. Ende daer om en ontsien si niet den soudaen noch
ander princhen. Ende si hebben dicwille oorloghe ende strijt ieghen den
soudaen ende souden wel dorren bestriden ten oorloghe, dade hi yet dat hem
ieghen ghinghe. Ende sonderlinghe in dien tijden, doe jc daer was, hadden si
orloghe ieghen den soudaen, want jc was doe met hem van sijnre mesnieden.
Dese lieden en draghen mer een grote targie ende een glauie zonder andere
wapene. Ende si bewinden ende behomplen haren hals ende haer hooft met enen
witten groten slapelaken. Ende si sijn fel ende harde quaet ende vule van
quader naturen. |
De terugtocht van
Sina• tot Jeruzalem. Als men dan deze heilige plaats heeft
bezocht en men weer wil keren tot Jeruzalem waart, men neemt verlof aan deze monniken
en bid hen dat ze God bidden voor de lieden die vandaar scheiden. En dan
geven ze de pelgrim genoeg van hun levensmiddelen om de wildernis te gaan tot
Syri‘ waart die wel 13 dagreizen lang is. In deze wildernis wonen vele lieden
die heten Darrabris en Bedoe•enen en Ascoparis en zijn lieden van kwade
naturen. Ze hebben geen huis anders dan tenten die ze maken van huiden of van
vellen van beesten die ze te eten plegen. En onder deze tenten wonen ze en
liggen in plaatsen daar ze water mogen vinden zoals bij de Rode Zee of
elders. Want in deze wildernis is al te groot gebrek van water. En het
gebeurt vaak dat waar men het vindt op ene tijd dat men het daar niet vindt
op een anderen tijd. En daarom maken ze geen huis. Deze lieden bewerken geen
land, nog keren het, want ze eten geen brood, tenzij dat enige van hen die
bij de goede steden wonen daarin gaan en eten sommige tijd. En ze braden hun
vlees en hun vis op de hete stenen tegen de zon. En het zijn erg sterke
lieden en goed vechtend. En deze zijn er zoveel zonder getal en ze doen
niets, nog werken, tenzij dat ze beesten jagen om te eten en ze achten niet
hun leven. En daarom ontzien ze niet de sultan, nog andere prinsen. En ze
hebben vaak oorlog en strijd tegen de sultan en zouden hem wel durven bestrijden
te oorlog deed hij iets dat hen tegenstond. En vooral in die tijden toen ik
daar was hadden ze oorlog tegen de sultan want ik was toen met hem van zijn
manschappen. Deze lieden dragen maar een grote degen en een lans zonder
andere wapens. En ze bewinden en bekleden hun hals en hun hoofd met een wit
groot slaaplaken. En ze zijn fel en erg kwaad en vuil van kwade naturen. |
Alsmen dese
wildernisse leden is ende coemt dan weder tot jherusalem. Ende alsmen leden 33va is dese
wildernisse comende tot jherusalem waert, so lijdt men te barsabee, dat een
herde scoen stat plach te sine ende herde lieflijc ende behoorde den
kerstenen toe ende hoch sijn daer somige vanden kercken. Jn dese stat van
barsabee woonde abraham die patriarke. Dese stat maecte barsabee, die vrias
wijf was, jn welke stat die coninc dauid wan salomon den wisen, die na dauid
coninc was ouer die xij gheslachten van jsrahel ende regueerde xl jaer. Van
barsabee comtmen ter stat van ebron, die daer in ij milen na is ende men
heetse ooc dat dal van mambre ende noch anders dat dal vanden tranen, om dat
daer beweende adam die doot van sinen zone abel c jaer lanc, die caym hadde
ghedoot. Ebron plach te zijn die hooft\stat 33vb vanden philistinen. Ende
daer woonden doe die resen. Ende het was die priesterlike stat vanden
gheslachte van juda ende was so vri, datmen daer plach tontfaen alle die
ghene die ontflien mosten wt andren steden ende landen daer om hare misdaet.
Jn ebron so lande eerstwarf josue calech ende haer gheselscap om te verspiene
ende te vernemene, hoe dat si souden moghen winden dat tlant van ghelooften.
Jn ebron regneerde eerstwarf dauid vij jaer ende een half. Ende in jherusalem
regneerde hij xxxiij jaer ende een half. Ende daer sijn alle die graue der
patriarche adams abrahams ysaacs ende jacobs ende hare wiuen yeua sara ende
rebecca ende lya jnt neder halden vanden berghe. Ende op hem so steet 34ra
een scoen kerke ghetorneelt als een casteel, die die sarrasinen harde
naernstelike hoeden ende hebbense in groter waerdicheit om die heylighe
vaders, die daer legghen, ende en laten daer ingaen noch kersten noch joden,
si en hebben sonderlinghe gracie vanden soudaen, want si achten die kersten
ende die joden voor honden ende segghen, dat si niet waerdich en sijn in so
heylich stede te gaen. Ende die stat daer si in ligghen heet die dubble
spelunke of die dubble graue, daer om dat deen op den anderen leghet. Ende
die sarrasinen hetent in haerre spraken coriatarba, dats te segghen: die stat
der patriarchen. Ende die joden heten dese stat arbroch. Ende op dese selue
stede was abrahams huus ende daer wast, dat hi voor sine duer sat ende sach
drie persoen, mar hine anebe\den 34rb mer een alleen, als ons die heilighe
scriftuer tughet segghende: tres vidit et vnum adorauit, dats te segghen: hi
sach daer drie ende een aenbede hi. Daer ontfinc ooc abraham den enghel goods
in sijn herberghe ende herde bi deser stede staet een hol in een rootse, daer
adam ende yeue in woonden, doe si gheworpen waren wt den paradise ende daer
wonnen si haer kindre ende, also somighe lieden segghen, daer was adam
ghescepen ende ghemaect. Want men plach dese stede te heten adaems velt ende
van daer wart hi gheuoert int aerdsche paradijs, alse somighe lieden segghen
Ende na dien dat hi wt was gheworpen, wart hi daer weder gheset. Ende opten
seluen dach dat hi int paradijs gheset wart, so zondichde 34va hi staphants
ende daer om wort hi daer wt gheworpen ende daer weder gheuoert. Daer beghint
dat dal van ebron, dat gaet bi jherusalem. Daer gheboodt denghel gods, dat
adam met sinen wiue ware. Ende hi wan seth, van wies gheslachte onse here
wort gheboren. Jn dit dal van ebron so staet een velt, daer men wt der aerden
trect een beroestich dinc, dat heet tabel ende men etet wel ende men pleghet
te vercopene voor cruud. Ende men en mach daer ghene grachte noch put maken
zo diep noch so breet, si en worden bider gracien gods weder al gheuult eert
comt ten eynde vanden jare. Ende ij milen van ebron is tgraf van loth, die
abrahams broeder zone was. Bij ebron 34vb is die berch van mambre, van wien
tdal heeft sinen name. Daer is een teyken boom, die die sarrasine heeten
drijp, die daer noch staet van abrahams tiden ende hem heeten sechs bome ende
men seyt dat dese boem daer heuet ghestaen van den beghinsel der werelt ende
was altoos groene ende ghebladeert toter tijt, dat onse here starf anden
cruce ende doe begonste hi te verdroghen ende alle die bome, die doe in die
werelt waren, si verdroochden mit allen of therte verrotte van binnen, so dat
hi droge gebleuen is of al hol van binnen, also menre heden daghes ghenoech
vint in die werelt. Ende het segghen enighe propheten, dat een prinche van
occidenten, dats van westen, sal noch winnen tlant van ghelooften metter
hulpen der kersten ende sal onder desen boom misse doen 35ra ende dan sal hem
desen boom vergroeyen ende werpen rise ende blader ende draghen vrucht,
ouermids welke miracule menich jode ende sarrasine sellen hem bekeren te
kerstene gheloue ende daer om hoetmen desen boom mit grooter eren ende mit
groten coste. Ende al ist dat hi droghe is ende ooc sijn telghere droghe
sijn, nochtan heeft hi in hem grote cracht. Want dies een luttel ouer hem
draghet, hi gheneest vanden vallenden euele ende sijn paert en mach niet
vreuwen ende vele ander crachten heeft hi; daer om houtmen in waerdicheit. |
Als men deze wildernis
gegaan is komt men dan weer te Jeruzalem. En als men gegaan is deze wildernis en
komt tot Jeruzalem waart zo rijdt men te Barsabee dat een erg schone stad
plag te zijn en erg lieflijk en behoorde de christenen toe en nog zijn daar
sommige van de kerken. In deze stad van Barsabee woonde Abraham, de
patriarch. Deze stad maakte Barsabee, die Urias wijf was, in welke stad
koning David won Salomon de wijze die na David koning was over die 12
geslachten van Isra‘l en regeerde 40 jaar. Van Barsabee komt men ter plaatse
van Hebron die daar in 2 mijlen na is en men noemt het ook dat dal van Mambre
en nog anders, dat dal van de tranen, omdat daar beweende Adam de dood van
zijn zoon Abel 100 jaar lang die Ka•n had gedood. Hebron plag te zijn de
hoofdstad van de Filistijnen. En daar woonde toen de reus. En het was de
priesterlijke plaats van het geslacht Juda en was zo vrij zodat men daar plag
te ontvangen al diegene die ontvlieden moesten uit andere steden en landen
daar om hun misdaad. In Hebron zo landde de eerste keer Jozua, Calech en hun
gezelschap om te spieden en te vernemen hoe dat ze zouden mogen winnen dat
land van beloften. In Hebron regeerde de eerste keer David 7 jaar en een
half. En in Jeruzalem regeerde hij 33 jaar en een half. En daar zijn alle
graven van de patriarchen, Adam, Abraham, Isaac en Jacob en hun wijven, Yeua,
Sara en Rebecca en Lya in het neerdalen van de berg. En op hen zo staat een
schone kerk met torens als een kasteel die de Sarasijnen erg naarstig
behoeden en hebben die in grote waardigheid vanwege de heilige vaders die
daar liggen en laten daar ingaan nog christenen, nog Joden, tenzij ze hebben
bijzondere gratie van de sultan, want ze achten de christenen en Joden voor
honden en zeggen dat ze niet waardig zijn in zoŐn heilige plaats te gaan. En
de plaats daar ze in liggen heet die dubbele spelonk of het dubbele graf,
daarom omdat de ene op de andere ligt. En de Sarasijnen noemen het in hun
spraak Coriatarba, dat is te zeggen: de plaats van de patriarchen. En de Joden
noemen deze plaats Arbroch. En op deze zelfde plaats was Abrahams huis en
daar was het dat hij voor zijn deur zat en zag drie personen, maar hij aanbad
er een alleen, zoals ons de heilige schrift getuigt en zegt: tres vidit et
unum adoravit, dat is te zeggen: hij zag er daar drie en een aanbad hij. Daar
ontving ook Abraham de engel Gods in zijn herberg en hoorde en bij deze
plaats staat een hol in een rots daar Adam en Eva in woonden toen ze geworpen
waren uit het paradijs en daar wonnen ze hun kinderen en, alzo sommige lieden
zeggen, daar was Adam geschapen en gemaakt. Want men plag deze plaats te
heten Adams veld en van daar werd hij gevoerd in het aardse paradijs, zoals
sommige lieden zeggen. En nadat hij er uit was geworpen werd hij daar weer
gezet. En op dezelfde dag dat hij in het paradijs gezet werd zo zondigde hij
gelijk en daarom werd hij daaruit geworpen en daar weer gevoerd. Daar begint
dat dal van Hebron dat gaat bij Jeruzalem. Daar gebood de engel Gods dat Adam
met zijn wijf was. En hij won Seth van wiens geslacht onze Heer werd geboren.
In dit dal van Hebron zo staat een veld daar men uit de aarde trekt een
roestig ding dat heet Tabel en men eet het wel en men plag het te verkopen
voor kruid. En men mag daar geen gracht nog put maken, zo diep nog zo breed,
ze worden bij de gratie Gods weer geheel gevuld eer het komt tot het einde
van het jaar. En 2 mijlen van Hebron is het graf van Loth die Abrahams
broeder zoon was. Bij Hebron is de berg van Mambre van wie het dal heeft zijn
naam. Daar is een teken boom die de Sarasijnen Drijp noemen die daar nog
staat van Abrahams tijden en hem noemde zeg boom en men zegt dat deze boom
daar heeft gestaan van het begin van de wereld en was altijd groen en
bebladerd tot de tijd dat onze Heer stierf aan het kruis en toen begon hij te
verdrogen en alle bomen die toen in de wereld waren, ze verdroogden geheel of
het hart verrotte van binnen zodat hij droog gebleven is of geheel hol van
binnen, alzo men er heden te dag genoeg vindt in de wereld. En enige profeten
zeggen dat een prins van occident, dat is van het westen, nog zal winnen het
land van beloften met de hulp van de christenen en zal onder deze boom mis
doen en dan zal deze boom opnieuw groeien en uitwerpen twijgen en bladeren en
dragen vrucht, vanwege welke mirakel menige Jood en Sarasijnen zich zullen
bekeren tot het christelijke geloof en daarom behoedt men deze boom met grote
eer en met grote kosten. En al is het dat hij droog is en ook zijn twijgen
droog zijn, nochtans heeft hij in zich grote kracht. Want die het een luttel
over hem draagt, hij geneest van de vallende ziekte en zijn paard mag niet
vermoeien en vele andere krachten heeft hij; daarom houdt men het in
waardigheid. |
Van bethleem. Van deser stat van ebron coomtmen te
bethleem wel op enen haluen dach met ghemake, want daer en sijn mer v milen
tusschen. Mer het es zonderlinghe scoon wech te pleine ende te bussche ende
harde ghenuechlike te gane. Bethleem is 35rb een clene stat, langhe ende
enghe, al om gheuest met goeden grachten ende plach wilen eer te heeten
effrata, also die souter seit: ecce audiuimus ea in effrata, dats te segghen:
besiet, wij hebben ghehoert in effrata ende ten eynde waert van der stat ter
ooster zide staet een scoen kerke ende die alre gracelicste vander werelt
ende daer zijn toornen ende kertele met tornelen omtrent die kerke harde
zuuerlijc ghemaect ende in deser kerken staen xxxxiiij pylaernen van marbre.
Ende tusschen dese kerke ende der stat staet campus floridus, dats te
segghene: velt ghebloeyte, ende es ghebloeyt velt gheheten, om dat een
joncffrouwe een maghet was met onrechte ghewroeghet, om dat si oncuuscheit
soude hebben ghedaen ende men soudese ghebernt hebben in dese plaetse, 35va
daer nv tghebloeyde velt staet ende wasser so na, dattie doorne ontsteken
waren ende dese maghet dede haer bedinghe te gode mit herten versuchtende,
dat god woude openbaer maken ende cont allen menschen, dat si van deser dinc
niet misdadich en was. Ende op den hope, die si te gode hadde, ghinc si int
vier ende dat vier blusschede staphants ende die doorne ende brande, die
bernende waren ende vierich, worden rode rosiere ende die noch niet ontsteken
ende bernende waren, worden witte rosieren ende vol gheladen met rosen ende
dit waren die eersten rosen ende rosieren diemen noyt ghesien en hadde, dan
op dien dach Ende al so wart die jonffrouwe verloost metter gracie gods ende
daer omme es die plaetse gheheten ghebloeyt velt, want 35vb het was al vol
van ghebloeyden rosen. Jtem neuen dese kerke voirseit op die rechter zide
nedergaende xvj trappen is die stede daer onse here gheboren wart, die herde
eerlijc ghechiert is van merbere ende herde gracelijc bescreuen mit goude,
mit lazure ende andren varwen. Ende daer neuen is die cribbe des esels ende
des ossen ende daer bi es die putte, daer die sterre, die die drie coninghen
hadden gheleydt, in viel, die welke iij coninghen heeten jasper balthazar
melchior. Mer weet datse die joden anders heeten: apolijn amen ende damasus.
Ende die van grieken heetense galgalach malgalach ende saphiri. Deso iij coninghen
offerden gode onsen here gout, wierooc ende mirre ende en quamen daer niet
van so verre mit dachuaerden, mar met miracule van gode. Want si vonden 36ra
deen den andren jnt lant van indien in een stat, die men heet cassat, die van
bethleem es wel liij dachvaerden, mer si voerent in xiij daghen. Ende doe si
deen den anderen hadden vonden in dese stat van cassat, hadden si die sterre
ghesien vier daghe te voren ende quamen also vander stat van cassat tot
bethleem in ix dachvaerden daer liij dachuaerden tusschen waren ende op die
rechte zide van deser kerken is die grote putte, daer die ghebeynte alre
kindre in legghen, die herodes doden dede om dat hi wel waende, dat hi
christum also doden zoude. Ende voor die stat, daer onse here in was
gheboren, is sente jheronimus graf, die cardinale was ende hi verwandelde die
bible ende dien zouter vanden ebreuschen int latijn ende buten dese kerke is
die stoel 36rb of setel, daer hi in sat, doe hise dus maecte ende verwandelde
ende in xl vademen na dese kerke soe staet een kerke van sente nyclaeyse,
daer onse lieue vrouwe haer ruste na dat si christum ghebaert hadde. Ende doe
om dat si te vele melcs hadde in haer ghebenediede borsten, so daden se haer
wee, so dat si daer van haren melke wt melcte op die rode merbersteen, so
datmen noch wel die witte platte siet op dien steen. Ende so wit, dat dat
meeste deel vanden lieden, die te bethleem wonen, sijn kerstene. Ende omtrent
die stat so staet harde scoen wijngaert ende daer is herde vele wijns, die
die kerstene doen maken, want die heydine en winnen ghenen wijngaert. Want
36va si en drincken ghenen wijn, want dat boec van haerre wet, dat hem
mahomet gaf, dat si heeten alkoram, ende somighe hetent melhaf ende in andere
sprake heetment harme, verbiet hem wijn te drincken ende daer om datmen hem
aen teecht dathi in dronckenscape doede enen heylighen clusenaer, soe
vermaeledide hi den wijn ende alle, diene drincken ende diene vercopen. Mer
die maledixie si op hem seluen ghekeret, alse dauid seit: et in uerticem
ipsius iniquitas eius descendet, dats te segghen: sine quaetheit moet dalen
op sine cop van sinen hoofde. Jtem die sarrasine en voeden gheen verken noch
eten, want si segghen, dat des menschen broeder es ende dat verboden es int
oude tes\tament 36vb ende versmadense ende despitense seer alle die ghene,
diese eten. Ende int lant van palestinen ende int lant van egypten zo en
eetmen gheen calf vleesch noch ossen vleesch, ten si dat si so out sijn,
datsi niet meer pinen en moghen. Dit vleesch en is hem niet verboden teten,
mer si voedense al op, om datsire luttel hebben om tlant mede te winnen ende
te erenne. Van deser stat van bethleem was die coninc dauid gheboren, die had
lx wine, vanden welken die eerste ende die ouerste was gheheten mychol ende
hi hadde iijc. vriendinnen ofte amien. Ende van
bethleem tot Jherusalem en sijn mer twee milen ende inden wech tusschen
beyden op een halue mile na bethleem staet een kerke, daer die ynghel 37ra
bootscapte den herdekijn die gheboorte ons heren. Ende in desen wech is tgraf
rachels, josephs moeder des patriarken, die staphants sterf, als si
beniaminne ghebaert hadde. Ende daer wart si van jacob haren man begrauen
ende dede op haer graf legghen xij grote stene tenen teekene, dat si hadde
xij sonen. Jn desen wech so openbaerde haer die sterre weder den drien
conighen, die si verloren, doe si te jherusalem waren. Jn desen wech zijn
vele kerstene kerken, door die welke men voort gaet tot jherusalem. |
Van Bethlelem. Van deze plaats van Hebron komt men te
Bethlelem wel op een halve dag met gemak, want daar zijn maar 5 mijlen
tussen. Maar het is een bijzondere schone weg te plein en te bos en erg
genoeglijk te gaan. Bethelem is een kleine stad, lang en eng en alom
gevestigd met goede grachten en plag weleer te heten Effrata zoals de psalm
zegt: ecce audivimus ea in effrata, dat is te zeggen: beziet, wij hebben
gehoord in Effrata, en ten einde waart van de stad aan de oostzijde staat een
schone kerk en de aller gracieuste van de wereld en daar zijn torens en
kartels met torens omtrent die kerk erg zuiver gemaakt en in deze kerk staan
44 pilaren van marmer. En tussen deze kerk en de stad staat campus floridus,
dat is te zeggen: bloeiend veld en is bloeiend veld geheten omdat een
jonkvrouw een maagd was en met onrecht beschuldigd omdat ze onkuisheid zou
hebben gedaan en men zou haar verbrand hebben in deze plaats daar nu het
bloeiende veld staat en het was er zo na zodat de dorens ontstoken waren en
deze maagd deed haar bidden tot God met haar hart en verzuchtte dat God het
wou openbaar maken en kond aan alle mensen dat ze van dit ding niet misdadig
was. En op de hoop, die ze tot God had, ging ze in het vuur en dat vuur
bluste gelijk en de dorens en brand, die brandend waren en vurig, werden rode
rozen en die nog niet ontstoken en branden werden witte rozen en vol geladen
met rozen en dit waren de eerste rozen en rozelaars die men nooit gezien had,
dan op die dag. En alzo werd die jonkvrouw verlost met de gratie Gods en
daarom is die plaats geheten bloeiend veld want het was geheel vol van
bloeiende rozen. Item, neven deze voor vermelde kerkt aan de rechterzijde
neergaande 16 trappen is de plaats daar onze Heer geboren werd die erg
eerlijk versierd is van marmer en erg gracieus beschreven met goud, met
lazuur en andere kleuren. En daar neven is de kribbe van de ezel en de os en
daarbij is de put daar de ster, die de drie koningen had begeleid, in viel,
die 3 koningen heten; Jasper, Balthazar en Melchior. Maar weet dat de Joden
ze anders noemen: Apolijn, Amen en Damasus. En die van Griekenland noemen ze;
Galgalach, Malgalach en Saphiri. Deze 3 koningen offerden God, onze Heer,
goud, wierook en mirre en kwamen daar niet van zo ver met dagreizen, maar met
mirakel van God. Want ze vonden de ene en de andere in het land van India in een
stad die men noemt Cassat die van Bethelem wel 53 dagreizen ver is, maar ze
voeren het in 13 dagen. En toen de een de andere had gevonden in deze stad
van Cassat hadden ze de ster gezien vier dagen tevoren en kwamen alzo van de
stad van Cassat tot Bethelem in 9 dagreizen daar 53 dagreizen tussen waren,
aan de rechter zijde van deze kerk is de grote put daar dat gebeente van alle
kinderen in liggen die Herodes doden liet omdat hij wel waande dat hij
Christus alzo doden zou. En voor de plaats, daar onze Heer in was geboren, is
Sint Hi‘ronymus graf die kardinaal was en hij veranderde de bijbel en die
taal van het Hebreeuws in het Latijn en buiten deze kerk is de stoel of zetel
daar hij in zat toen hij het dus maakte en veranderde en in 7,2m na deze kerk
zo staat een kerk van Sint Nicolaas daar onze lieve vrouw zich rustte nadat
ze Christus gebaard had. En toen, omdat ze teveel melk had in haar
gebenedijde borsten, zo deden ze haar wee zodat ze daar van haar melk uitmolk
op die rode marmersteen zodat men nog wel die witte plekken ziet op die
steen. En zo weet dat het meeste deel van de lieden die te Bethelem wonen
zijn christenen. En omtrent die stad zo staat een erg schone wijngaard en
daar is erg veel wijn die de christenen laten maken, want de heidenen winnen
geen wijngaard. Want ze drinken geen wijn, want dat boek van hun wet dat hen
Mohammed gaf dat ze noemen alkoran, en sommige noemen het Melhaf en in andere
spraak noemt men het Harme, dat verbiedt hen wijn te drinken en daarom omdat
men hem aantijgt dat hij in dronkenschap een heilige kluizenaar doodde zo
vermaledijde hij de wijn en alle die het drinken en die het verkopen. Maar
die vermaledijd is op hemzelf gekeerd zoals David zegt: et in uerticem ipsius
iniquitas eius descendet, dat is te zeggen: zijn kwaadheid moet dalen op
zijn kop van zijn hoofd. Item, de
Sarasijnen voeden geen varkens, nog eten, want ze zeggen dat het de mensen
broeder is en dat het verboden is in het oude testament en versmaden ze en
kijken neer zeer op al diegene die ze eten. En in het land van Palestina en
in het land van Egypte zo eet men geen kalfsvlees, nog ossenvlees, tenzij dat
ze zo oud zijn zodat ze niet meer werken mogen. Dit vlees is hen niet
verboden te eten, maar ze voeden ze geheel op omdat ze er luttel hebben om
het land mede te bewerken en te keren. Van deze stad van Bethelem was koning
David geboren, die had 40 wijven waarvan de eerste en de hoogste was geheten
Mychol en hij had 300 vriendinnen of geliefden. En van Bethelem tot Jeruzalem
zijn maar twee mijlen en in de weg tussen beiden op een halve mijl na
Bethelem staat een kerk daar de engel boodschapte de herdertjes de geboorte
van onze Heer. En in deze weg is het graf van Rachels, JozefŐs moeder de
patriarch, die gelijk stierf toen ze Benjamin gebaard had. En daar werd ze
van Jacob, haar man, begraven en liet op haar graf leggen 12 grote stenen ten
teken dat ze 12 zonen had. In deze weg zo openbaarde zich de ster weer aan de
drie koningen die ze verloren toen ze te Jeruzalem waren. In deze weg zijn
vele christelijke kerken door welke men voort gaat tot Jeruzalem. |
Van der stede
jherusalem. Die heylighe stat van jherusalem is wel
gheleghen tusschen twee berghe ende daer en sijn riuieren noch fonteynen, mar
twater comt daer door condute van ebron waert. Ende ghi sult weten, dat
jherusalem wilen plach te heten bi melchisedechs tiden 37rb jhebus. Ende daer
na was si gheheten salem tot des conincs dauid tiden toe, die welke dede dese
twee namen te gader ende hietse jhe\bussalem. Ende daerna quam salomon, diet
hiete jherosolimam ende daer na heeft ment gheheten jherusalem. Omtrent
jherusalem ist conincrike van surrien ende daerbi ist lant vanden palestinen.
Ende bi ascalone ist tlant van mancame. Jherusalem is int conincrike van jude
ende omme dat judas machabeus daer of here ende coninc was, so ist also
gheheten ende paelt int oost eynde ant conincrike van arabien ende opt zuut
eynde ant lant van egypten ende opt west eynde an die grote zee ende opt
noort eynde ant conincrike van surien ende an die zee van cypren. Jn jherusalem
so plach een patriarke te sijn 37va ende jnt lant al omme vele aertsche
bisscoppe ende bisscoppe. Omtrent jherusalem so sijn vele steden gheleghen.
Ebron esser op vij milen na, barsabee op ix milen, jherico op vij milen,
ascon op xvij milen, jasphe op xvj milen, armata op iij milen, bethleem op ij
milen. Ende op ij milen zuut waert es die kerke van sinte karitaten, die daer
abt was, om den welken die moneken hadden groten rouwe, doe hi steruen soude
ende noch so staen si daer ghescreuen in die maniere, dat si doen den rouwe
hadden, welc herde ontfermelijc is te siene. Dit lant van jherusalem heeft
gheweest in die hande van menigherande volke ende dicwille heeft dit lant
ghehadt te doghene om die quaetheit vanden volke, datter in ghewoont heeft.
Want daer hebben menigher\ande 37vb manieren van volke ghewoont ende hebben
tlant in haer hant ghehadt, als joden, cananense, assirien, die van persen,
van meden, van machedonien, van grieken, van romanien, die kerstene, die
sarrasine, die brigans, die van torkien ende van tartarien. Want god en
ghedochte niet quaet volc verradachtich ende zonders, sijnt kerstene ofte
andere, dat si yet langhe moghen regneren in dit heylighe lant. Ende al
hebben nv die onghelouighe dit lant in haar hant ghehouden vjxx ende xiiij jaer, mer als god wil, si en
sullens niet langhe houden. |
Van de stad Jeruzalem. De heilige stad Jeruzalem is goed
gelegen tussen twee bergen en daar zijn rivieren, nog fonteinen, maar het
water komt daar door leidingen van Hebron waart. En ge zal weten dat
Jeruzalem weleer plag te heten bij MelchisedechŐs tijden Jhebus. En daarna
was ze geheten Salem tot koningŐs David tijden toe die deed deze twee namen
tezamen en noemde het Jhebussalem. En daarna kwam Salomon en die noemde het
Jherosolimam en daarna heeft men het Jherusalem genoemd. Omtrent Jeruzalem is
het koninkrijk van Syri‘ en daarbij is het land van de Palestijnen. En bij
Ascalon is het land van Mancame. Jeruzalem is in het koninkrijk van Judea en
omdat Judas Machabeus daarvan heer en koning was zo is het alzo geheten en
paalt in het oost einde aan het koninkrijk van Arabi‘ en op het zuid einde
aan het land van Egypte en op het west einde aan de grote zee en op het noord
einde aan het koninkrijk van Syri‘ en aan de zee van Cyprus. In Jeruzalem zo
plag een patriarch te zijn en in het land alom vele aartsbisschoppen en
bisschoppen. Omtrent Jeruzalem zo zijn er vele steden gelegen. Hebron is er
op 7 mijlen na, Barsabee op 9 mijlen, Jericho op 7 mijlen, Ascon op 17
mijlen, Jasphe op 16 mijlen, Armata op 3 mijlen, Bethelem op 2 mijlen. En op
2 mijlen zuidwaarts is de kerk van Sint Caritas die daar abt was waarom de
monniken grote rouw hadden toen hij sterven zou en nog zo staan ze daar
geschreven in die manier dat ze toen de rouw hadden, wat erg ontfermend is om
te zien. Dit land van Jeruzalem is in de handen van vele volken geweest en
vaak heeft dit land gehad te dogen om de kwaadheid van het volk dat er in
gewoond heeft. Want daar hebben menige soorten van volk gewoond en hebben het
land in hun hand gehad, zoals Joden, Kananieten, Assyri‘rs, die van Perzi‘,
van Medi‘, van Macedoni‘, van Griekenland, van Roemeni‘, de christenen, de
Sarasijnen, de Brigans (rovers), die van Turkije en van Tartarije. Want God
gedoogt geen kwaad volk, verraderlijk en zondaars, zijn het christenen of
andere, dat ze iets lang mogen regeren in dit heilige land. En al hebben nu
de ongelovige dit land in hun hand gehouden 120 en
14 jaar, maar als God wil, ze zullen het niet lang houden. |
Noch van dye heylige
stede jherusalem. Ende ghi sult weten, als men eerstwerf
in jherusalem coomt, men doet die eerste pelegrimage ter kerken vanden
heyli\ghen 38ra grauen, die buten der stat staet ten noordenwaert, mer si es
zere ghearghet ende te vallen met der stat ende het es een scoen kerke, ront
ende bouen open ende ghedect met lode ende si heeft enen sconen toorne,
sterke ende hoghe westwaert om die clocken daer in te hanghen. Daer in die
middeweghe van desen temple staet een tabernakle als een cleyn husekijn met
eenre cleenre nedere doren. Ende dit tabernakel es ghemaect int ghedaente van
een half compasse harde rikelijc ghechiert met dierbaren ghesteynte, met
goude, suluere ende lazure ende met anderen verwen wel ghecleet. Op die
rechter zide van desen tabernakel is dat heylighe graf ons heren. Ende dit
tabernakel is xj voet hoghe ende viij voeten lanc ende v voet breet. Ende het
en is niet langhe leden, dat dat heylighe 38rb graf was al ondect, soe
datment tasten ende cussen mochte, mer om dat een yghelijc hem pijnde te
nemen een stic vanden stene, so heuet die soudaen doen bemuren ende besluten,
so datment niet tasten en mach. Op die slinke zide van desen tabernacle so es
een steen daer in ghemuert, die vanden heylighen graue was ende es wel also
groot als eens mans hooft ende staet in die mure eens mans lencte hoghe ende
dese steen cussen die pelegrine. In dit tabernakel en sijn gheen venstre, mer
men lichter in mit lampten. Ende daer es een lampe, die hanghet voor theyligh
graf ende bernt altoos ende opten goeden vridach bernt si ende blusschet van
haer seluen ende dan wart si weder bernende bi haer seluen opten paesdach,
recht op die vre dat onse here 38va op verstont vander doot. Jtem binnen der
kerke voirseit op die rechter zide es die berch van caluarien, daer onse here
ghecruust was, dats een rootse van witter verwen met al luttel roder verwen
daer in lopende te zelker stat. Dese rootse es ghescoort ende dese score
heetmen golgata. Binnen deser scoren was vonden adams hooft na die diluuie
tot enen tekene, dat adams zonden zouden in die selue score ghebetert worden.
Ende op desen berch so dede abraham sacrificie ofte offerande gode. Ende daer
staet een outaer ende voor desen outaer leidt begrauen godeuaert van bulion
ende ander kerstene coninghe, die coninghe van jherusalem waren. Ende daer
neuen, daer onse here ghecruust was, is ghescreuen in griex: o theos basileon
ysins perseonas 38vb egaze sothias emosozis ethis, dats te segghen in latine:
hic deus noster rex ante scecula operatus est salutem in medio terre, dats te
segghen in duutsche: onse here god coninc heeft ghewracht die salicheit in
midden der werelt. Jtem op die rootse daer dat cruce in was gheuest staet
ghescreuen binnen der rootse: tyos instis basis thou ysteos thoy tesmoy, dats
te segghene in latijn: quod vides est fundamentum tocius fidei huius mundi,
dats te segghen in duutsche: dat du hier sies dat es tfundament van alle
ghelouen van deser werelt. Ende ghi sult weten, dat doe onse here wart
ghedoodt hi en was mar xxxiij jaer out ende iij maende ende die prophete
dauid seit, dat hi soude hebben xl jaer, daer hi seit: quadraginta annis
primus fui generacioni huic et dixi, dats te segghene in dietsche: 39ra xl
jaer was jc bi dezen geslachte ofte gheboorte ende also mochte yement
duncken, dat die prophesye niet waer en waer; nochtan ist beyde waer, want bi
ouden tiden die leden sijn men plach dat jaer te maken van x maenden, van
welken maerte was die eerste maent ende horen maent die leste maent. Mar
gayus die keyser van romen hi deder toe twee maende loumaent ende sporkelle
ende ordineerde, dat xij maenden souden sijn int jaer, dats van ccc ende van
lxv daghen zonder scrickel jaer naden properen loop vander zonnen ende also
houdent noch alle kerstene, so dat na den jaer van xij maende onse here en
hadde mer xxxiij jaer ende drie maende ende na tjaer van x maenden so was hi
int viertichste jaer, als die prophete seit. Jtem biden berch 39rb van
caluarien op die rechter zide so staet een outhaer, daer die columpne leit,
an die welke onse here was ghebonden ende ghegheselt. Daer neuen staen iiij
pylaernen, die altoos zwetende zijn water. Ende het segghen sommeghe liede,
dat si bewenen die doot ons heren. Ende bi desen outhaer xlij trappen diep
onder daerde wart vonden dat cruce ons heren van sinte helenen onder enen
berch, daert die joden hadden verborghen ende op die selue stat wart dat
cruce ons heren gheproeft, want men vant daer drie crucen, dat cruce ons
heren ende der tween scakers crucen, die met hem ghedoot waren, so dat si
dede dese cruce proeuen om te weten, welc dat cruce ons heren was, mit enen
doden lichame. Ende also saen alse dat cruce ons heren wart daer op geleit
39va wart die dode lichame leuende. Ende daer neuen in die mure es die stede,
daer die .iiij. naghelen ons heren gheborghen waren, want daer waerre .ij.
door die hande ende .ij. door die voete ende vanden enen van desen naghelen
die keyser con\stantijn dede maken enen breydel te sinen paerde omme dien in
stride te voerne. Ende ouermids die cracht van desen breydel hi verwan alle
sine viande ende wan al tlant van asien die minre, dat es torkien, ende al
tlant van armenien die grote ende die cleyne, van surien, van jherosolimam,
van persien, van arabien, van messopotamen, tconincrike van halappe, van
egipten die hoghe ende die neder ende alt lant van anderen riken tot wel
hoghe in ethyopien ende tot int lant 39vb van indien die mindre ende bij
nalix al kersten was ende van goeden gheloue. Ende in dien tiden so waren in
desen lande herde vele clusenaren, vanden welken dat boec der ouder vadre of
spreect, mar gode ontferms, dat lant is vol sarrasinen nv ter tijt ende
onghelouighe liede. Ende alst gode behaghelijc sijn sal, ghelijc dat dit lant
wart verloren mids den sonden der kerstene, also salt mit hulpe van gode
weder ghewonnen worden mids hare zonden. Jtem te middeweghen van den choor
van deser kerken so staet een
compas, daer joseph van aromathien leyde in den lichame ons heren, doe hine
vanden cruce ghedaen hadde ende op die selue stat so wiesch hi zinen wonden.
Ende men seit, dat dese compas es rechte 40ra in midden der werelt. |
Nog van de heilige
stad Jeruzalem. En ge zal weten als men de eerste keer
in Jeruzalem komt, men doet de eerste pelgrimage ter kerk van het heilige
graf die buiten de stad staat ten noorden waart, maar ze is zeer verergerd en
vervallen met de plaats en het is een schone kerk, rond en boven open en
bedekt met lood en ze heeft een schone toren, sterk en hoog westwaarts om de
klokken daarin te hangen. Daar in het midden van deze tempel staat een
tabernakel als een klein huisje met een kleine nederige deur. En deze
tabernakel is gemaakt in de gedaante van een halve cirkel en erg rijk
versierd met dure gesteente, met goud, zilver en lazuur en met andere kleuren
goed bekleed. Op de rechter zijde van dit tabernakel is dat heilige graf van
onze Heer. En deze tabernakel is 3,3m hoog en 2, 4m lang en 1,5m breed. En
het is niet lang geleden dat dit heilige graf was geheel open zodat men het
tasten en kussen mocht, maar omdat iedereen hem pijnigde te nemen een stuk
van de steen zo heeft de sultan het laten bemuren en dicht sluiten zodat men
het niet betasten mag. Op de linker zijde van dit tabernakel zo is een steen
daarin gemetseld die van het heilige graf was en is wel alzo groot als eens
mannenhoofd en staat in de muur op een mannen lengte hoog en deze steen
kussen de pelgrims. In dit tabernakel zijn geen venster, maar men licht er in
met lampen. En daar is een lamp die hangt voor het heilig graf en brandt
altijd en op Goede Vrijdag brandt ze en blust van zichzelf en dan werd ze
weer brandend van zichzelf op de Paasdag, recht op dat uur dat onze Heer
opstond van de dood. Item, binnen de voor vermelde kerk aan de rechter zijde
is de berg van Calvari‘ daar onze Heer gekruisigd was, dat is een rots van
witte kleur met wat luttel rode kleur dat daarin loopt in dezelfde plaats.
Deze rots is gescheurd en deze scheur noemt men Golgata. Binnen deze scheur
is gevonden AdamŐs hoofd na de zondvloed tot een teken dat Adams zonden in
die zelfde scheur verbeterd zouden worden. En op deze berg zo deed Abraham
sacrificie of offerande aan God. En daar staat een altaar en voor dit altaar
ligt begraven Godfried van Bouillon en andere christelijke koningen die
koning van Jeruzalem waren. En daar neven, daar onze Heer gekruisigd was, is
geschreven in Grieks: o theos basileon ysins perseonas egaze sothias emosozis
ethis, dat is te zeggen in Latijn: hic deus noster rex ante scecula operatus
est salutem in medio terre, dat is te zeggen in Dietsche: onze Heer God
Koning heeft gewrocht de zaligheid in het midden der wereld. Item, op die
rots daar dat kruis in was gevestigd staat geschreven binnen de rots: tyos
instis basis thou ysteos thoy tesmoy, dat is te zeggen in Latijn: quod vides
est fundamentum tocius fidei huius mundi, dat is te zeggen in Dietsche: dat u
hier ziet dat is het fundament van alle geloven van deze wereld. En ge zal
weten dat toen onze Heer werd gedood was hij maar 33 jaar oud en 3 maanden en
de profeet David zegt dat hij zou hebben 40 jaar daar hij zegt: quadraginta
annis primus fui generacioni huic et dixi, dat is te zeggen in Dietsche: 40
jaar was ik bij dit geslacht of geboorte, en alzo mocht iemand denken dat de
profetie niet waar was; nochtans is het beide waar want bij oude tijden die
geleden zijn plag men dat jaar te maken van 10 maanden waarvan maart de eerste
maand was en december de laatste maand. Maar Gayus, de keizer van Rome, deed
er twee maanden bij, januari en februari, en ordineerde dat er 12 maanden
zouden zijn in het jaar, dat is van 300 en 65 dagen, zonder schrikkeljaar,
naar de goede loop van de zon en alzo houden het nog alle christenen zodat na
het jaar van 12 maanden onze Heer had maar 33 jaar en drie maanden en naar
het jaar van 10 maanden zo was hij in het veertigste jaar zoals de profeet
zei. Item, bij de berg van Calvari‘ aan de rechter
zijde zo staat een altaar daar de kolom ligt waaraan onze Heer was gebonden
en gegeseld. Daar neven staan 4 pilaren die altijd water zweten. En sommige
lieden zeggen dat ze bewenen de dood van onze Heer. En bij dit altaar 42
trappen diep onder de aarde werd gevonden dat kruis van onze Heer door Sint
Helena onder een berg daar de Joden het hadden verborgen en op diezelfde
plaats werd dat kruis van onze Heer beproefd want men vond daar drie kruisen,
dat kruis van onze Heer en de kruisen van de twee dieven die met hem gedood
waren, zodat ze deze kruisen liet beproeven om te weten welke dat kruis van
onze Heer was met een dood lichaam. En alzo samen toen dat kruis van onze
Heer werd daarop gelegd toen werd dat dode lichaam levend. En daar neven in
die muur is de plaats daar de 4 nagels van onze Heer verborgen waren, want
daar waren er 2 door de handen en 2 door de voeten en van de ene van deze
nagels liet keizer Constantijn een breidel voor zijn paard maken om die in de
strijd te voeren. En vanwege de kracht van deze breidel overwon hij al zijn
vijanden en won al het land van Klein Azi‘, dat is Turkije, en al het land
van Armeni‘, de grote en de kleine, van Syri‘, van Jeruzalem, van Perzi‘, van
Arabi‘, van Mesopotami‘, het koninkrijk van Halappe, van Egypte, de hoge en
de lage, en al het land van andere rijken tot wel hoog in Ethiopi‘ en tot in
het land van India,de kleinere, en bijna alles christelijk was en van goed
geloof. En in die tijden zo waren in dit land erg veel kluizenaars waarvan
dat boek van de oudvader van spreekt, maar God ontferm me, dat land is vol
Sarasijnen nu ter tijd en ongelovige lieden. En als het God behaaglijk zijn
zal, gelijk dat dit land werd verloren vanwege de zonden van de christenen,
alzo zal het met hulp van God weer gewonnen worden vanwege hun zonden. Item,
te midden van het koor van deze kerk zo staat een cirkel daar Joseph van
Arimathea legde het lichaam van onze Heer in toen hij hem van het kruis
gedaan had en op dezelfde plaats zo waste hij zijn wonden. En men zegt dat deze
cirkel is recht in het midden van de wereld. |
Vander kercken des
heylighen graefs. Jn dese kerke vanden heyligen graue
noorden waert is die stat, daer onse here ghevanghen wart, want hi was te
menigher stat in gheuanghenisse gheleecht. Ende al daer es een deel vander
ketenen, daermede dat hi ghebonden was. Ende daer openbaerde hem onse here
eerstwerf marien magdalenen na sine opuerstandenisse, doe zi waende, dat een
hofman gheweest hadde. Jn deser kerken plaghen te sijn canonike regheliere
van sinte augustijns oordene ende hadden een prioor, mer die patriarke was
hoer ouerste. Buten der dore van deser kerken met xviij trappen opclimmende
seyde onse here tot zijnre moeder: siet daer dinen zone ende toonde haer
sinte janne ewangelisten. Ende daerna seide hi tot sinte ian: sich hier
dijnre moeder. Ende dese selue woorde sprac hi anden cruce. Ende 40rb op dese
trappen clam onse here, doe hi dat cruce op sinen scouderen droech ende onder
desen graet ofte trappen staet een cappelle. Jn dese cappelle doen misse
priesters van indien niet na onse maniere, mar na die hare, mar doch maken si
dat sacrament van brode seggende die vijf woorden, die daer toe horen ende
segghen ooc den pater noster ende ooc mede zomighe andere bedinghe, want si
en weten niet van vele ordinancien, die die paeuse ghemaect hebben, mar si
doen harde deuotelijc misse. Ende herde na daer bi es die stat, daer onse
here ruste, doen hi moede was van sinen cruce te draghen. Ende weet, dat die
stat van jherusalem op die zide van deser kerken vanden heylighen graue es
cranckelike ghemaect ende niet so starc, als si elwaer is, omt grote dal, dat
is om dese kerke 40va ende om die stat. Ten oosten waert ane die mure vander
stat ist dal van josaphat, recht oft waer een grote brede grachte. Ende bouen
dat dal van josaphat buten der stat staet sinte steuens kerke, daer hi
ghesteynt wart. Ende daer bi es die vergulden poorte, die niet op ghedaen en
mochte sijn. Doer dese porte quam in die stat van jherusalem onse here
sittende op een eselinne opten palmesondach. Ende dese poorte dede haer op
ieghen hem, als hi woude ten tempel gaen. Ende noch sijn daer die voetstappen
vander eselinne ende men bekennesse wel te drien steden op die trappen, die
daer sijn van wel harden stenen. Ende voor dese kerke vanden heylighen graue
te zuden waert in ccc. 40vb vademen na staet dat grote hospitael ofte
gasthuus van sinte janne, vanden welken die hospitaliere haer fundament
maken. Ende binnen den palayse der sicken van desen gasthuse so staen vjxx ende iiij steynen pylaeren ende in die
muer van dien gasthuuse liiij pylaernen. Ende buten dit gasthuus te gaen ten
oosten waert daer staet een herde scone kerke, die men heet tonser vrouwen
der grotere. Ende dan is daer een ander kerke herde na, die men heet tonser
vrouwen der latijnscher. Daer waren maria magdalena ende maria cleophe, die
hem trocken biden hare als verwoede wiue van rouwen, doemen onse here
ghecruust hadde ende hi ghestoruen was. |
Van de kerk van het
heilige graf. In deze kerk van het heilige graf te
noordwaarts is de plaats daar onze Heer gevangen werd, want hij werd in
menige plaats in gevangenis gelegd. En al daar is een deel van de kettingen
waarmee dat hij gebonden was. En daar openbaarde zich onze Heer de eerste
keer aan Maria Magdalena na zijn opstanding toen ze waande dat het een hofman
geweest was. In deze kerk plegen te zijn canonieke regels van Sint Augustijns
orde en had een prior, maar de patriarch was hun overste. Buiten de deur van
deze kerk met 58 trappen opklimmend zei onze Heer tot zijn moeder: ziet daar
uw zoon, en toonde haar Sint Johannes de evangelist. En daarna zei hij tot
Sint Johannes: zie hier uw moeder. En deze zelfde woorden sprak hij aan het
kruis. En op deze trappen klom onze Heer toen hij dat kruis op zijn schouders
droeg en onder deze graad of trappen staat een kapel. In deze kapel doen
priesters van India de mis, niet naar onze manieren, maar na die van hun,
maar toch maken ze dat sacrament van brood en zeggen de vijf woorden die
daartoe behoren en zeggen ook het paternoster en ook mede sommige andere
bidden, want ze weten niet van vele ordinanti‘n die de pauzen gemaakt hebben,
maar ze doen erg devoot mis. En erg dichtbij is de plaats daar onze Heer
ruste toen hij moe was van zijn kruis te dragen. En weet dat de stad van
Jeruzalem aan de zijde van deze kerk van het heilige graf zwak is gemaakt en
niet zo sterk zoals ze elders is om het grote dal dat is om deze kerk en om
die plaats. Ten oostwaarts aan de muur van de stad is het dal van Josaphat,
recht of het was een grote brede gracht. En boven dat dal van Josaphat buiten
de stad staat Sint Stevens kerk daar hij gestenigd werd. En daarbij is de
vergulden poort die niet open gedaan mocht worden. Door deze poort kwam in de
stad Jeruzalem onze Heer zittend op een ezelin op Palmzondag. En deze poort
deed zich open tegen hem toen hij ten tempel wou gaan. En nog zijn daar de
voetstappen van de ezelin en men herkent ze wel te drie plaatsen op die
trappen die daar zijn van goede harde stenen. En voor deze kerk van het
heilige graf te zuidwaarts in 5,4 km na staat dat grote hospitaal of gasthuis
van Sint Janne, waarvan de hospitaalridders hun fundament maakten. En binnen
het paleis der zieken van dit gasthuis zo staan 120 en 4 stenen pilaren en in de muur van
dat gasthuis 54 pilaren. En buiten dit gasthuis te gaan oostwaarts daar staat
een erg schone kerk die men te onze Vrouwen de Grotere noemt. En dan is daar
een andere kerk erg dichtbij die men noemt te Onze Vrouwen van de Latijnse.
Daar waren Maria Magdalena en Maria Cleophe die hen trokken bij de haren als
verwoede wijven van rouw toen men onze Heer gekruisigd had en hij gestorven
was. |
Templum dei. Vanden
tempel gods. Ende alsmen gaet vander kerken vanden
heylighen graue 41ra ten oosten waert in viijxx.
passen na so staet templum domini, dats te segghen die tempel ons heren, dat
alte scoen huus is ende es al ront ende wel hoghe ende breet ende ghedect mit
lode ende daer es een scoen grote plaetse al omme sonder enighe husinghe
omtrent dien tempel. Ende dese plaetse es wel ghepaueit mit witten merber
steen. Ende die sarrasinen en laten daer niet gaen noch kerstene noch joden,
want si segghen, dat so quaet vule volc en soude in so heylighe stat niet
gaen. Mer jc was daer in ende oec elwaer daer jc woude, ouermids der cracht
des soudaens letteren, jnden welken hi gheboot alle sinen onderzaten, dat si
my souden laten sien die steden ende ooc in gaen daer ic woude al omme ende
my bedieden ende segghen alle die steden ende bedenisse daer of ende my ooc
gheleyden van stede te stede, had ics te doen, ende my 41rb ooc
goedertierlijc ontfaen ende mijn gheselscap ende my ooc te voldoen al dat jc
bidden soude redenlike, op dat niet ieghen den soudaen en ware ofte jeghen
sine wet. Mer ander liede, die hem gracie bidden ende dienen willen, hi
gheeft hem sijn singet ofte teken ende dat soe doen si voor hem draghen aen
een glauie hanghende. Ende die sarrasinen doen dan grote waerdicheit ende ere
desen teken ende knielen daer voor, also wi doen souden voor den lichame ons
heren. Ende noch doen si vele meer eren ende waerdicheit zonder ghelijc sinen
letteren. Want die ammirael ende ander heren, diemen sine letteren toont ende
presenteert, eer sise ontfaen, si nighen hem ende nemense ende legghense op
haer hooft ende so cussen sise al nighende mit groter waerdicheit. Ende daer
na so 41va ombieden si hem om al te voldoen, dat die brengher selker brieue
eyschen sal. Jn desen tempel plaghen te sine canonike regheliere ende hadden
enen abt, dien si onderdanich waren. Jn desen tempel was die coninc kaerle,
doe hem die ynghel brachte die besnidenisse ons heren ende van daer brachte
hijt te aken in onser vrouwen kerke ofte cappelle in viij milen na ludic ende
daer na kaerle die kaluwe brachtet te poytiers ende daer na wart ghebracht te
sacharters. Jtem ghi sult weten, dat dit niet en is die selue tempel, die
salomon maecte, want hine duerde mar m. ende c jaer, want tytus vaspasiaens
zoon des keysers van romen die hadde jherusalem beleghen ende meynden die
joden te destrueren ende te storen, om dat si onsen heere doden zonder 41vb
oorlof des keysers van romen. Ende doen hi die stat ghewonnen hadde, doe
bernde hi den tempel salomons ende werpen ter neder. Ende hi versloech. xic. m. joden ende dander dede hi in
gheuanghenisse ende vercochter xxx om enen penninc, want si seyden, dat si
onsen here hadden ghecoft om xxx penninghen. Ende daer om seyde hi, dat hi
beteren coop zoude gheuen die joden, want hi souder gheuen xxx om enen
penninc. Ende daer na julianus apostota, doe hi keyser was, gaf den joden
orlof, datsi den tempel weder maecten omme dat hi die kerstinen haette,
nochtan hadde hi gheweest kersten ende ooc monec, mer hi was gherenoveert.
Ende als die joden den tempel bijna hadden vermaect, doe quam een
aerdbeuinghe biden wille gods ende 42ra werpt al neder, dat daer vermaect
was. Ende daer na die keyser adriaen, die van dien van troyhen was, dede
vermaken die stat van jherusalem ende den tempel in dier manieren, datten
salomon hadde ghemaect ende en woude niet, datter enighe joden souden wonen,
mer allene kerstene lieden. Want al en was hi niet kersten, hi hadde die
kerstene lieuer dan enighe ander liede, die van sijnre wet niet en waren.
Dese keyser adriaen dede die kerke vanden heylighen graue besluten ende omme
bemueren metter stat, die te voren stont verre vander stat ende wouden haren
name van jherusalem verwandelen ende hietense helya, mer dien name en hadden
si niet langhe. Ende weet, dat die sarrasine doen desen tempel harde grote
waerdicheit ende ere ende zegghen, dat een herde heylighe stat es ende gaen
daer in al beruoet 42rb dicwille knielende. Ende als ic ende mijn ghesellen
dat saghen, doe onschoyden wy ons oeck ende peynsden, dat ons dat bat toe
behoorde dan den onghelouighen. Ende daer hadden wi grote beweginghe van
deuocien tonser herten. Dese tempel is een herde scoon huus al rout ende es
wel lxiiij cubitus breet ende ooc also lanc ende es xxxij cubitus hoghe ende
met lode ghedeect ende binnen so sijn al omme pylaernen van merbere ende in
midden van desen temple so es een stellinghe wel xiiij grade ofte trappen
hoghe ende daer staen al omme langhe pylaerne ende dat plaghen die joden te
heten sancta sanctorum, dats te segghen: heylich der heylighen. Daer in en
ghinc niement dan die prelaten, die den dienst gods daden. Jn desen tempel
sijn iij inganghe ende die dueren 42va sijn van cyperessen met werken daer op
ghesneden ende binnen der dueren ten oostenwaert seide onse here: dit is
jherusalem, ende binnen der dueren ten noorden waert so staet een fonteine
van der welker die heylighe scriftuere spreect: vidi aquam egredientem de
templo a latere dextero, dats te segghen: jc sach dat water wt gaen vander
rechter zide vanden temple. Ende op dander side van desen tempel daer es een
rootse, die men te heten plach mariach, mar daer na was si gheheten betel,
daer die arke gods was, daer dat heylichdom der joden jn was. Dese arke
metten heylichdom dede tytus met hem voeren totte groten romen, doe hi die
joden verwonnen hadde. In dese arke was die tafle vanden .x. gheboden ende
aarons roede des propheten ende moyses roede, met welke hi dede die rode zee
scheyden ende dede 42vb die kinder van jsrahel droocsvoets door die zee
liden. Ende met deser seluer roede sloech hi die steen rootsche ende daer
quam wt water gheronnen. Ende met deser roeden dede hi groot wonder. Ende
daer in was ooc een gulden vat vol van manne, dats hemels broot, ende waren
ooc die cleder ende tornament ende die tabernakel aarons ende ooc een
ghevierhornicte gulden tafle met .xij. dierbaer ghesteynte ende een busse van
jaspide met .vij. figuren der namen ons heren daer binnen ende een ander
busse van goude ende vier leeuwen van goude, op dewelke stonden iiij
cherubinne, dat sijn inghele, van goude van .xij. palmen lanc ende die loop
der tekene des hemels met enen tabernacle van goude ende sulueren trompen een
sil\ueren 43ra tabernakele ende .vij. ghersten brode. Dit was al in die arke
met al den anderen heylichdomme, die voor die gheboorte ons heren waren. Jtem
op dese rootse van betel so sliep jacob als hi denghelen op die leder sach
climmen ende weder neder dalen ende seyde: vere locus iste sanctus est et ego
nesciebam, dats te seggen: waerlic dese stat is heylich ende ic en wistes
niet. Ende daer verwandelde een ynghel jacobs name ende heitene jsrahel. Ende
op dese selue stat sach dauid enen yngel, die dat volc al versloech met enen
zwaerde ende stact al bloedich weder in sijn sceyde. Ende op desen berch van
betel wart onse here ghepresenteert sinte symone. Ende onse here plach daer
ooc dicwille te predicken. Op desen berch ofte rootse vloe verholentlike onse
here, doen die joden wouden stenen ende 43rb doe scoorde die rootse ende in
die score barch hem onse here ende daer daelde tot hem neder een sterre, die
hem van claerheyden diende. Op dese rootse sat onse vrouwe ende leerde haren
souter. Daer vergaf onse here den wijfkijn, die in ouerspele vonden was, haer
zonden. Ende onse here wart daer besneden ende die ynghel bootscapte
zacharien daer die ontfanghenisse sijns zoons sinte jans baptisten ende daer
offerde eerstwerf melchisedech onsen heer broot ende wijn jn die figure des
toecomenden sacrament. Op dese rootse knielde dauid biddende onsen here, dat
hi woude hebben ontfermenisse zijns ende zijns volcs, doen hi den ynghel sijn
volc verslaen sach. Ende onse here verhoerde zijn bede. Ende daer 43va omme
woude hi in dese selue stat den tempel maken, mar onse here verbotet hem met
enen ynghel, om dat hi verradenisse ghedaen hadde, doen hi doden dede vrien
den goeden ridder om die begheerten, die hi hadde om sijn wijf te hebbene
ende daer om alle die prouancien, di hi totten temples behoef ghemaect ende
gheordineert hadde, die gaf hi sinen sone salomon omme den tempel te makene,
den welken salomon maecte ende bat onsen here, dat alle die ghene diene
versochten ende hem daer in biddende waren met goeder herten, datse onse here
horen woude in allen haren beden ende begheerten ende hem ghetroostich ende
bistan\dich 43vb ende gheradich ware in al haren gherechten saken. Ende onse
here ghehorde die bede ende daer omme hiet salomon desen tempel den tempel
des raets ende der hulpen gods. Vte desen temple jaechde onse here die
cochten ende vercochten. Ende daer staet een outhaer, daer die joden plaghen
duuen ende tortelduuen tofferen, mer nv hebben die sarrasine daer op ghemaect
strepen ende tekene om te wetene, wat vren dat si, met enen priemkijn, dat
daer an hangt. Ende tusschen desen outaer ende den tempel wart zacharias
ghedoot. Ende opten vorst van desen temple, die herde hoghe es, was gheuoert
onse here om becoort te sijn vanden viant. Ende vanden hooch\sten 44ra des
temples worpen die joden sinte jacob neder ter aerden, die die eerste bisscop
van jherusalem was. Ende inden anderen inganc van desen tempel ten westen
waert is die poorte speciose, door die welke sinte pieter ende sinte jan
leden, doen sinte peter bider gracie gods den crepel dede recht gaen vten
tempel. Ende harde bi desen tempel ter rechter ziden staet een kerke ghemaect
ende ghe\dect met lode ende is gheheten salomons scoel. Ende ten zuden waert
van desen temple herde bi es die tempel salomons, die herde scoen es ende
staet in een scoon plaetse wel slecht ende groot. Jn desen tempel plaghen te
wonen ridders die men heet templiers ende was tfundament van haerre oorden.
Ende in den tempel des heren plagen clerke te wonen. Van desen tempel ten
oosten waert in vjxx
passen na 44rb in enen
hornic vander stat es dat bat ons heren. In dit bat plach twater vten
paradise te gaen ende noch so drupet daer vte. Ende daer bi es tbedde ons
vrouwen ende daer neuen es sinte symeons tumbe. Ende buten den omloop van
desen temple ten noorden waert soe staet een harde scone kerke van sinte anna
onser vrouwen moeder ende daer wart onse vrouwe ontfaen. Ende voer dese kerke
staet enen groten sconen boom, die opten seluen nacht begonste te wassen.
Beneden deser kerken xxij trappen dalende daer leghet joachim onser vrouwen
vader in een stenen tumbe. Ende daer onder plach sinte anna sijn wijf te
leggen, mar santa helena dedese draghen tot constantinoblen. Jn dese kerken
es een fonteyne als 44va een cisterne diemen heet probatica piscina, die
plach te hebben .vj. ingange. Jn dese fonteyne plaghen die ynghele te comene
ende daer in te badene ende die eerste, die hem daer na bade, wart ghesont
van wat ziecten dat was ende hi hebben mochte. Daer ganste onse here den
mensche, die sine lede verloren hadde vander gichten. ende xxxviij jaer lanc
siec hadde gheweest, tot wien onse here seide: tolle grabatum tuum et ambula,
dats te segghen: doch wech dijn bedde ende wandele, ende daer bi es herodes
huus, die die onnosele kinder doden dede. Ende daer neuen is pylatus huus. |
Templum Dei. Van de
tempel Gods. En als men gaat van de kerk van het
heilige graf te oostwaarts in 80 passen na zo staat Templum Domini, dat is te
zeggen, de tempel van onze Heren, dat een al te schoon huis is en is geheel
rond en goed hoog en breed en gedekt met lood en daar is een schone grote
plaats alom zonder enige behuizing omtrent die tempel. En deze plaats is goed
geplaveid met witte marmer steen. En de Sarasijnen laten daar niet ingaan nog
christenen, nog Joden, want ze zeggen dat zoŐn kwaad vuil volk zou niet in
zoŐn heilige plaats gaan. Maar ik was daar in en ook elders daar ik wou,
vanwege de kracht van de sultan brieven waarin hij gebood al zijn onderzaten
dat ze mij zouden laten zien die plaatsen en ook in te gaan daar ik wou alom
en me aanduiden en zeggen al die plaatsen en betekenis daarvan en me ook
begeleiden van plaats tot plaats, had ik het nodig, en me ook goedertieren
ontvangen en mijn gezelschap en me ook te voldoen alles dat ik redelijk
bidden zou als het niet tegen de sultan was of tegen zijn wet. Maar andere
lieden die hem gratie bidden en dienen willen, hij geeft hem zijn zegel of
teken en dat zo laten ze voor zich dragen aan een lans hangend. En de
Sarasijnen doen dan grote waardigheid en eren dit teken en knielen daarvoor
zoals wij doen zouden voor het lichaam van onze Heer. En nog doen ze veel
meer eer en waardigheid zonder vergelijk aan zijn brieven. Want de admiraal
en andere heren die men zijn brieven toont en presenteert, eer ze die
ontvangen, ze nijgen zich en nemen ze en leggen ze op hun hoofd en zo kussen
ze die al nijgende met grote waardigheid. En daarna zo ontbieden ze zich om
alles te voldoen dat de brenger van zulke brieven eisen zal. In deze tempel
plegen te zijn canonieke regels en had een abt die ze onderdanig waren. In
deze tempel was koning Karel toen hem de engel de besnijdenis bracht van onze
Heer en vandaar bracht hij het te Aken in onze vrouwen kerk of kapel in 8
mijlen na Luik en daarna bracht Karel de Kale het te Poitiers en daarna werd
het gebracht te Sacharters. Item, ge zal weten dat dit niet dezelfde tempel
is die Salomon maakte, want die duurde maar 1000 en 100 jaar, want Titus
Vespasianus, zoon van de keizer van Rome, die had Jeruzalem belegerd en
meende de Joden te vernietigen en te verstoren omdat ze onze Heer doodden
zonder verlof van de keizer van Rome. En toen hij die stad gewonnen had toen
brandde hij de tempel van Salomon en wierp het ter neder. En hij versloeg
1100 000 Joden en de andere deed hij in gevangenis en verkocht er 30 om een
penning, want ze zeiden dat ze onze Heer hadden gekocht om 30 penningen. En
daarom zei hij dat hij de Joden betere koop zou geven, want hij zou er geven
30 om een penning. En daarna Julianus Apostota toen hij keizer was gaf hij de
Joden verlof dat ze de tempel weer maakten omdat hij de christenen haatte,
nochtans was hij christen geweest en ook monnik, maar hij was gerenoveerd. En
toen de Joden de tempel bijna hadden gemaakt toen kwam een aardbeving bij de wil
God en wierp alles neer dat daar gemaakt was. En daarna keizer Adrianus, die
van die van Troje was, liet vermaken de stad van Jeruzalem en de tempel in
die manier zoals Salomon die had gemaakt en wou niet dat er enige Joden
zouden wonen, maar alleen christen lieden. Want al was hij geen christen, hij
had de christenen liever dan enige andere lieden die niet van zijn wet waren.
Deze keizer Adrianus liet de kerk van het heilige graf sluiten en ommuren met
de plaats die tevoren ver van de stad stond en wou de naam Jeruzalem
veranderen en noemde het Helya, maar die naam had ze niet lang. En weet dat
de Sarasijnen doen deze tempel erg grote waardigheid en eer en zeggen dat het
een erg heilige plaats is en gaan daarin al barrevoets en vaak knielend. En
toen ik en mijn gezellen dat zagen toen ontschoeiden we ons ook en peinsden
dat ons dat beter behoorde dan de ongelovigen. En daar hadden we grote
beweging van devotie tot ons hart. Deze tempel is een erg schoon huis, geheel
rond en is wel 29, 3m breed en ook alzo lang en is 14,4m hoog en met lood
gedekt en binnen zo zijn alom pilaren van marmer en in het midden van deze
tempel zo is een stelling van wel 14 graden of trappen hoog en daar staan
alom lange pilaren en dat plagen die Joden te heten sancta sanctorum, dat is
te zeggen: heilige der heiligen. Daarin ging niemand dan de prelaten die de
dienst Gods deden. In deze tempel zijn 3 ingangen en de deuren zijn van
cipres met werken daarop gesneden en binnen de deuren ten oostwaarts zei onze
Heer: dit is Jeruzalem, en binnen de deuren te noordwaarts zo staat een
fontein waarvan de heilige schrift spreekt: vidi aquam egredientem de templo
a latere dextero, dat is te zeggen: ik zag dat water uitgaan van de
rechterzijde van de tempel. En aan de andere zijde van deze tempel daar is
een rots die men te noemen plag Mariach, maar daarna was ze geheten Betel,
daar de Ark Gods was daar dat heiligdom der Joden in was. Deze Ark met het
heiligdom liet Titus met hem voeren tot het grote Rome toen hij de Joden
overwonnen had. In deze Ark was de tafel van de 10 geboden en Aarons roede
van de profeet en Mozes roede waarmee hij de Rode Zee liet scheiden en liet
de kinderen van Isra‘l droogvoets door die zee gaan. En met deze zelfde roede
sloeg hij de steenrots en daar kwam uit water geronnen. En met deze roede
deed hij groot wonder. En daarin was ook een gouden vat vol van manna, dat is
hemels brood, en waren ook de klederen en het ornament en de tabernakel van
Aaron en ook een vierhoekige gouden tafel met 12 dure gesteente en een bus van
jaspis met 7 figuren van de naam van onze Heer daar binnen en een andere bus
van goud en vier leeuwen van goud waarop stonden 4 cherubijnen, dat zijn
engelen, van goud van 96cm lang en de loop van de tekens des hemels met een
tabernakel van goud en zilveren trompeten een zilveren tabernakel en 7
gersten broden. Dit was alles in die Ark met al de andere heiligdommen die
voor de geboorte van onze Heer waren. Item, op deze rots van Betel zo sliep
Jacob toen hij de engelen op die ladder zag klimmen en weer neer dalen en
zei: vere locus iste sanctus est et ego nesciebam, dat is te zeggen: waarlijk
deze plaats is heilig en ik wist het niet. En daar veranderde een engel
Jacobs naam en noemde hem Isra‘l. En op deze zelfde plaats zag David een
engel die dat volk geheel versloeg met een zwaard en stak het geheel
bloederig weer in zijn schede. En op deze berg van Betel werd onze Heer
gepresenteerd aan Sint Simon. En onze Heer plag daar ook vaak te prediken. Op
deze berg of rots vlood verholen onze Heer toen de Joden hem wilden stenigen
en toen scheurde de rots en in die scheur verborg zich onze Heer en daar
daalde tot hem neer een ster die hem van helderheden diende. Op deze rots zat
onze vrouwe en leerde haar psalmen. Daar vergaf onze Heer dat wijfje die in
overspel gevonden was haar zonden. En onze Heer werd daar besneden en de
engel boodschapte Zacharias daar de ontvangenis van zijn zoon Sint Johannes
Baptista en daar offerde Melchisedech de eerste keer onze Heer brood en wijn
in de vorm van het toekomende sacrament. Op deze rots knielde David biddend onze
Heer dat hij ontferming wou hebben van hem en zijn volk toen hij de engel
zijn volk verslaan zag. En onze Heer verhoorde zijn bede. En daarom wou hij
in deze zelfde plaats de tempel maken, maar onze Heer verbood het hem met een
engel omdat hij verraad gedaan had toen hij doden liet Urien de goede ridder
om de begeerte die hij had om zijn wijf te hebben en daarom al de
voorbereidingen die hij tot de tempel behoefte gemaakt en bevolen had die gaf
hij aan zijn zoon Salomon om de tempel te maken die Salomon maakte en bad
onze Heer dat al diegene die het bezochten en hem daarin aanbaden met goede
harten dat onze Heer die verhoren wou in al hun gebeden en begeerten en hen
troosten en bijstaan en aanraadden in al hun echte zaken. En onze Heer
verhoorde die bede en daarom noemde Salomon deze tempel de tempel van de raad
en de hulp van God. Uit deze tempel joeg onze Heer dat gekochte en verkochte. En daar staat
een altaar daar de joden plagen duiven en tortelduiven te offeren, maar nu
hebben de Sarasijnen daarop gemaakt strepen en tekens om te weten welk uur
dat het is met een priempje dat daaraan hangt. En tussen dit altaar en de
tempel werd Zacharias gedood. En op de vorst van deze tempel, die erg hoog
is, was gevoerd onze Heer om bekoord te zijn van de vijand. En van het
hoogste van de tempel wierpen de Joden Sint Jacob neder ter aarden die de
eerste bisschop van Jeruzalem was. En in de andere ingang van deze tempel,
ten westen waart, is de poort speciose, door welke Sint Petrus en Sint
Johannes gingen toen Sint Petrus bij de gratie Gods de kreupele liet recht
gaan uit de tempel. En erg nabij deze tempel aan de rechter zijde staat een
kerk gemaakt en gedekt met lood en is geheten Salomons school. En ten zuiden
waart van deze tempel erg nabij is de tempel van Salomon die erg schoon is en
staat in een schone plaats goed recht en groot. In deze tempel plagen te
wonen ridders die men noemt tempeliers en was het fundament van hun orde. En
in de tempel des Heren plagen klerken te wonen. Van deze tempel ten
oostwaarts in 120
passen na in een hoek van
de plaats is dat bad van onze Heer. In dit bad plag het water uit het
paradijs te gaan en nog zo druipt het daaruit. En daarbij is het bed van onze
vrouwe en daar neven is Sint Simeons tombe. En buiten de omloop van deze
tempel ten noordwaarts zo staat een erg schone kerk van Sint Anna, onze
vrouwen moeder, en daar werd onze vrouwe ontvangen. En voor deze kerk staat
een grote schone boom die op dezelfde nacht begon te groeien. Beneden deze
kerk en 22 trappen dalende daar ligt Joachim, onze vrouwen vader, in een
stenen tombe. En daaronder plag Sint Anna, zijn wijf te liggen, maar Sint
Helena liet haar dragen tot Constantinopel. In deze kerk is een fontein als
een put die men noemt probatica piscina, die plag te hebben 6 ingangen. In
deze fontein plagen de engelen te komen en daarin te baden en de eerste die
zich daarna baadde werd gezond van wat voor ziekten dat was en hij hebben
mocht. Daar genas onze Heer de mens die zijn leden verloren had van de jicht
en 38 jaar lang ziek was geweest tot wie onze Heer zei: tolle grabatum tuum
et ambula, dat is te zeggen: doe weg uw bed en wandel, en daarbij is Herodes
huis die de onschuldige kinderen doden liet. En daar neven is Pilatus huis. |
Van herodes ende ander
dinck. Dese coninc herodes was herde quaet
ende wreet, want hi dede eerst zijn wijf doden. Ende nochtans was hi daer na
sint so erre daer omme, want hi mindese so zere, dat hi verwoedde ende was 44vb
langhe tijt sint buten sinen sinne; mer namaels quam hi weder daer in. Ende
daer na dede hi doden ij scone sonen, die hi hadde van dien wiue voerseit.
Daer na dede hi doden een ander van synen wiuen ende enen groten zone, die hi
van haer hadde. Daer na dede hi doden sijn eyghene moeder. Ende hi woude ooc
zijn broeder doden, mer sijn broeder starf haestelijc. Ende daer na dede
herodes alt quaet, dat hi doen mochte. Ende te sinen lesten wart hi ziec ende
als hem dochte, dat hi der doot niet ontgaen en mochte, hi en moste steruen,
doe ontboot hi sijnre suster ende alle die grote heren vanden lande. Ende als
si comen waren, dede hi alle die heren besluten in enen torne ende seide tot
sijnre suster: jc weet wel, datmen van mijnre doot ghenen rouwe maken en sal;
ende daer om so sweert ende ghelofde my, dat also zaen, als jc doot ben, dat
ghi dese 45ra heren haer hooft of doet slaen, te mits dat alle mijn lant
groten rouwe make te mijnre doot, want anders en soudic niet beweent worden.
Ende aldus sterf hi ende makede sijn testament. Mer die suster hielt hem niet
sijn geloofte, want also saen als hi doot was liet si alle die heren gaen
vten toorne ende lietse thuys waert varen ende seyde, hoe dat haer broeder
gheordineert hadde, so dat herodes niet beweent en was, also hi waende. Ende
weet, dat doe drie herodes waren coninghe, deen na dander ende waren vermaert
van groter vreselicheyt. Die eerste hiet herodes canonites, die doodde die
onnosele kindere, dander hiet herodes antipa, die dede sint jan baptisten
onthoofden, die derde hiet herodes agrippa ende dede sint jacob doden ende
sinte pieter vanghen. |
Van Herodes en andere
dingen. Deze koning Herodes was erg kwaad en
wreed want hij liet eerst zijn wijf doden. En nochtans was hij daarna sinds
zo boos daarom, want hij beminde haar zo zeer, zodat hij verwoedde en was
lange tijd sinds buiten zijn zinnen; maar namaal kwam hij weer daarin. En
daarna liet hij doden 2 schone zonen die hij had van dat voor genoemde wijf.
Daarna liet hij doden een andere van zijn wijven en een grote zoon die hij
van haar had. Daarna liet hij doden zijn eigen moeder. En hij wou ook zijn
broeder doden, maar zijn broeder stierf gauw. En daarna deed Herodes al het
kwaad dat hij doen mocht. En tenslotte werd hij ziek en toen hij dacht dat
hij de dood niet ontgaan mocht, hij moest sterven, toen ontbood hij zijn
zuster en alle grote heren van het land. En toen ze gekomen waren liet hij al
die heren opsluiten in een toren en zei tot zijn zuster: ik weet wel dat men
van mijn dood geen rouw maken zal; en daarom zo zweer en beloof me dat alzo
samen als ik dood ben dat ge deze heren hun hoofd af laat slaan omdat geheel
mijn land grote rouw maakt tot mijn dood, want anders zou ik niet beweend
worden. En aldus stierf hij en maakte zijn testament. Maar die zuster hield
zich niet aan haar belofte, want alzo samen toen hij dood was liet ze alle
heren gaan uit de toren en liet ze huiswaarts gaan en zei hoe haar broeder
bevolen had, zodat Herodes niet beweend werd, alzo hij waande. En weet dat er
toen drie Herodessen waren koning, de ene na de andere, en ze waren vermaard
van grote vreselijkheid. De eerste heette Herodes Canonites, die doodde de
onschuldige kinderen, de andere heette Herodes Antipa, die liet Sint Johannes
Baptista onthoofden, de derde heette Herodes Agrippa en liet Sint Jacob doden
en Sint Petrus vangen. |
Van sinte saluatoers
kerke. Jtem bat voort in die stat es sinte
saluatoers kerke ende daer is sinte jans guldemonts slinker arm ende tmeeste
van sinte steuens hoede. 45rb Op dander zide in een strate te zuden waert
also men ten berghe van syon waert gaet es sinte jacobs kerke, daer hi
onthooft was ende van dese kerke in vjxx passen
na ende .v. es die berch van syon. Daer plach te staen een scoon kerke van
onser vrouwen, daer si in woende ende sterf. Jn dese kerke plach te sijn een
abdie van canoniken regulieren ende van daer was onse vrouwe ghedraghen
vanden apostelen tote den dale van josaphat. Daer es die steen, dien dingle
droeghen onser vrouwen vanden berghe van synai ende es recht van sulker
verwen als die rootse van sinte katherinen. Ende daer bi es die poorte, daer
onse vrouwe wt ghinc te bethleem waert. Jtem int ingaen vanden berghe van
syon es een capelle, daer es die grote breede 45va steen, met welken steen
dat dat heylighe graf ghedect was, doe ioseph van aromethien onsen here daer
int graf legde, die welken steen die iij marien zaghen ghekeert van sijnre
stat vanden graue opten paesdach, doe si onsen here zochten, ende den enghel
vonden, die hem seyde, dat jhesus kerst op verresen ware vander doot. Daer es
ooc een steen in die mure bider poorten van der calumpnen, daer onse here an
ghegheselt wart, want daer was annas huys, die doe bisscop vanden joden was.
Ende daer was onse here gheexammineert ende ghegheselt ende ghesleghen ende
ontamelijc ghehandelt. Daer so lochende ooc sinte peter gods iij weruen eer
die hane zanc. Ende daer es ooc een deel vander tafelen, daer onse here mit
sinen jongheren op at jn witten donredach, doe hi hem gaf zijn vleysch ende
sijn broet in ghedaente van brode ende van wine. Ende on\der 45vb dese
cappelle xxxij trappen diepe es die stat, daer onse here wiesch sijnre
jongheren voete. Ende noch es daer tfat, daer twater in was. Ende daer bi
desen vate was sinte steuen begrauen. Ende daer es dat outaer, daer onse
vrouwe hoorde den enghel misse singhen. Daer openbaerde hem eerst werf onse
here sinen apostelen na sine opuerstandenisse opten beloken paeschdach, doe
hi hem seide: pax vobis, dats te segghen: vrede zij met v. Ende een luttel
vorder inden berch van syon openbaerde hem onse here sinte thomase, doe hi
hem dede tasten sine wonden opten achten dach van sinre opuerstandenisse,
waer bij hi gheloofde ende seyde: 46ra deus meus et dominus meus, dats te
segghen: mijn god mijn here. Jn dese selue cappelle bij den groten outaer
saten die apostelen in sinxendage, doe die heylighe gheest op hem daelde jn
vormen van vier. Daer hilt onse here sinen paesschen met sinen jongheren.
Ende daer so ruste sinte jan ewangeliste op die borst ons heren ende sach vele
van sijnre heymelicheit. Die berch van syon is binnen jherusalem ende es een
luttel daer hogher dan elwaer ende de stat es daer stercker dan elre, want
anden voet vanden berghe van syon staet een scoen ende een sterc casteel, dat
die soudaen dede maken. Jnden berch van syon waren begrauen die coninc dauid
ende die coninc salomon ende vele andre coninghe van jherusalem. Ende daer es
die stede daer die joden wouden neder werpen onser vrouwen 46rb lichame,
alsen die apostelen droeghen om te grauen int dal van josaphat. Ende daer es
oec die stat, daer sinte pieter weende na dien dat hi ons heren hadde
ghelochent. Bi deser cappellen voirseit in enen worpe van enen steen na staet
een ander cappelle, daer onse here wart ter doot verwijst, want daer was doe
cayphas huus. Bij deser cappellen in .vj. passen na ten oosten waert es een
hol herde diepe onder die rootsche, die gheheten is die galylee ons heren
jhesus christus. Daer barch hem sinte pieter, doe hi onse here verlochent
hadde. Jtem tusschen den berch van sijon ende salomons tempel es die stat,
daer onse here verwecte des princhen dochter der synagoghen. Onder 46va den
berch van syon ten dale waert van josaphat es een fonteyne, die gheheten is
natatoria syloe, daer onse here ghedwoeghen wart na dien dat hi ghedoopt was.
Daer maecte onse here ziende den blinden ende daer was ysaias die prophete
begrauen. An dese fonteyne staet een stenen beelt van ouden werke, dat
absalon maken dede ende daer omme heetment absalons huus. Ende herde na daer
bi es die vlieder boom, daer iudas hem an verhinc van onuerduldicheden, om
dat hi onse here vercocht hadde ende verraden. Mer weet, dat niet en is die
selue boom, daer judas hem an verhinc, mar een ander, die sint wt den seluen
wortel ghecomen is. Jtem daer bi es die synagoghe, daer die bisscop van den
joden ende die phariseen haren raet te 46vb gader hilden ende daer warp judas
neder die xxx penninghe, doe hi seyde: jc hebbe ghesondicht, want jc heb
verraden dat gherechte bloet. Daer neuen was sinte philps ende sinte jacobs alpheus
huus. |
Van Sint Salvator
kerk. Item, beter voort in de stad is Sint
Salvators kerk en daar is Sint Jan Guldenmond linkerarm en het meeste van
Sint Stevens hoed. Aan de andere zijde in een straat te zuidwaarts, alzo men
tot de berg van Sion waart gaat, is Sint Jacobs kerk daar hij onthoofd werd
en van deze kerk in 120
passen na en 5 is de berg
van Sion. Daar plag te staan een schone kerk van onze vrouwe daar ze in
woonde en stierf. In deze kerk plag te zijn een abdij van canonieke
regulieren en van daar werd onze vrouwe gedragen van de apostelen tot het dal
van Josaphat. Daar is de steen die de engels droegen met onze vrouwe van de
berg van Sina• en is recht van zoŐn kleur als de rots van Sint Katharina. En
daarbij is de poort daar onze vrouwe uitging te Bethelem waart. Item, in het
ingaan van de berg van Sion is een kapel, daar is de grote brede steen met
welke steen dan dat heilige graf bedekt was toen Jozef van Arimathea onze
Heer daar in het graf legde, die steen die de 3 MariaŐs zagen gekeerd van zijn
plaats van het graf op de Paasdag toen ze onze Heer zochten en de engel
vonden die hen zei dat Jezus Christus verrezen was van de dood. Daar is ook
een steen in die muur bij de poort van de Calumpen (droefenis), daar onze
Heer aan gegeseld werd, want daar was AnnaŐs huis die toen bisschop van de
Joden was. En daar werd onze Heer ondervraagd en gegeseld en geslagen en
onbetamelijk behandeld. Daar zo loochende ook Sint Petrus God 3 maal eer de
haan zong. En daar is ook een deel van de tafel daar onze Heer met zijn
jongeren aan at op Witte Donderdag toen hij hen gaf zijn vlees en zijn brood
in gedaante van brood en van wijn. En onder deze kapel 32 trappen diep is de
plaats daar onze Heer zijn jongeren de voeten waste. En nog is daar het vat
daar het water in was. En daarbij dit vat was Sint Steven begraven. En daar
is dat altaar daar onze vrouwe hoorde de engel een mis zingen. Daar
openbaarde hem de eerste keer onze Heer aan zijn apostelen na zijn opstanding
op beloken Paasdag toen hij hen zei: pax vobis, dat is te zeggen: vrede zij
met u. En een luttel verder in de berg van Sion openbaarde onze Heer zich aan
Sint Thomas toen hij hem zijn wonden liet tasten op de achtste dag van zijn
opstanding waarbij hij geloofde en zei: deus meus et dominus meus, dat is te
zeggen: mijn God, mijn Heer. In deze zelfde kapel bij het grote altaar zaten
de apostelen in Pinksterdag toen de heilige Geest op hen daalde in de vorm
van vuur. Daar hield onze Heer zijn Pasen met zijn jongeren. En daar zo
rustte Sint Johannes evangelist op de borst van onze Heer en zag veel van
zijn geheimen. Die berg van Sion
is binnen Jeruzalem en is daar een luttel hoger dan elders en de stad is daar
sterker dan elders, want aan de voet van de berg van Sion staat een schoon en
een sterk kasteel dat de sultan liet maken. In de berg van Sion waren
begraven koning David en koning Salomon en vele andere koningen van
Jeruzalem. En daar is de plaats daar de Joden wilden neerwerpen onze vrouwen
lichaam toen de apostelen het droegen om te begraven in het dal van Josaphat.
En daar is ook de plaats daar Sint Petrus weende nadat hij onze Heer had
verloochend. Bij deze voor gezegde kapel in een worp van een steen na staat
een andere kapel daar onze Heer ter dood werd verwezen, want daar was toen
Cayphas huis. Bij deze kapel in 6 passen na ten oostwaarts is een hol erg
diep onder de rotsen die geheten is de galei van onze Heer Jezus Christus.
Daar verborg zich Sint Petrus toen hij onze Heer verloochend had. Item,
tussen de berg van Sion en Salomons tempel is de plaats daar onze Heer de
prinsen dochter opwekte van de synagoge. Onder de berg van Sion te dal waart
van Josaphat is een fontein die geheten is Natatoria Siloe daar onze Heer
gewassen werd nadat hij gedoopt was. Daar maakte onze Heer ziende de blinde
en daar was Jessaja de profeet begraven. Aan deze fontein staat een stenen
beeld van oud werk dat Absalon maken liet en daarom noemt men het Absalons
huis. En erg dicht daarbij is de vlier boom daar Judas zich aan verhing van
ongeduld omdat hij onze Heer verkocht had en verraden. Maar weet dat het niet
is dezelfde boom is daar Judas zich aan verhing, maar een andere die sinds
uit dezelfde wortel gekomen is. Item, daarbij is de synagoog daar de bisschop
van de Joden en de Farizee‘n hun raad tezamen hielden en daar wierp Judas
neer die 30 penningen toen hij zei: ik heb gezondigd, want ik heb verraden
dat echte bloed. Daar neven was Sint Philips en Sint Jacobs Alpheus huis. |
Acheldemach velt des
bloets. Ende op dander zide vanden berghe van
syon ten zuden waert op dander zide ten dale also verre, alsmen met enen
steen mochte werpen so staet acheldemach, dat is dat velt des bloets, dat was
ghecocht omme die xxx penninghe, daer onse here om was vercocht. Jn dit velt
sijn vele tumben ende grauen van kerstinen, want men plach hier op te grauen
die dode pelegrinen. Ende in dit velt zijn vele bedehuuskijn ende capellekijn
ende clusen der heyligher lieden. Ende clusenaer plaghen daer in te wonen.
Ouer dese stede op dander zide ten oosten waert 47ra in c passen na ofte
screden is die stat, daer men dat ghebeynte vanden doden vten gasthuse sinte
jans voorseit in plach te legghene. Jtem op een mile na jherusalem west waert
staet een kerke van onser vrouwen, daer si ontmoette ende groete sinte
elizabeth haerre nichten, sinte jans baptisten moeder, doe si beyde groot mit
kinde waren. Ende sinte jan ruerde hem in sijnre moeder lichame ende dede
sinen scepper ere ende waerdicheit, doe hijs nochtans niet en sach. Ende
onder den outaer van deser kerken es die stat, daer sinte jan gheboren wart.
Van deser kerken in eenre milen na staet dien casteel van emaus, daer so
openbaerde hem onse here ooc sinen jongheren na sine opuerstandenisse. Jtem
op dander zide op ijc. vademen na jherusalem is een kerke,
daer eens leeus hol plach in te sijn. Ende onder dese kerke xxx trap\pen 47rb
diep waren begrauen xijm
maertelaers jn dien tiden
vanden coninc cosdre, die welke desen leeu voorseit op enen nacht alle dede
vergadren bi den wille gods. |
Acheldemach, veld van
het bloed. En aan de andere zijde van de berg Sion
ten zuidwaarts aan de andere zijde ten dal alzo ver als men met een steen
mocht werpen zo staat Acheldemach, dat is dat veld des bloeds, dat was
gekocht om de 30 penningen daar onze Heer om was verkocht. In dit veld zijn vele
tomben en graven van christenen want men plag hier op te begraven de dode
pelgrims. En in dit veld zijn vele bedehuisjes en kapelletjes en kluizen van
de heilige lieden. En kluizenaars plagen daar in te wonen. Over deze plaats
aan de andere zijde ten oostwaarts in 100 passen na of schreden is de plaats
daar men dat gebeente van de doden uit het voor gezegde gasthuis van Sint
Johannes in plag te legen. Item, op een mijl na Jeruzalem westwaarts staat
een kerk van onze vrouwe daar ze ontmoette en begroette Sint Elizabeth haar
nicht, Sint Johannes BaptistaŐs moeder, toen ze beide groot met kind waren.
En Sint Johannes roerde zich in zijn moeders lichaam en deed zijn schepper
eer en waardigheid toen hij hem nochtans niet zag. En onder het altaar van
deze kerk is de plaats daar Sint Johannes geboren was. Van deze kerk in een
mijl na staat dat kasteel van Emaus, daar zo openbaarde zich onze Heer aan
zijn jongeren na zijn opstanding. Item, aan de andere zijde op 3, 6km na
Jeruzalem is een kerk daar een leeuwenhol in plag te zijn. En onder deze kerk
30 trappen diep waren begraven 12 000 martelaars
in de tijden van koning Cosdre die deze voor gezegde leeuw op een nacht alle
liet verzamelen bij de wil van God. |
Vanden berch yoye. Jtem bi jherusalem op ij milen na es
die berch joie, die scone es ende bequamelijc. Daer leit sinte samuel die
prophete jn een herde scoen tumbe. Ende men heet desen berch monte joye, omme
dat hi ioie ende blijsscap den pelegrinen gheeft. Want van daer sien si eerst
die stat van jherusalem, die van desen lande darwaert gaen. Jtem tusschen
jherusalem ende den berch van oliueten so is dat dal van josaphat. Ende
beneden der muren vander stat te middeweghen van desen dale es dat beexkijn
ende waterkijn van cedron datmen hyet torrens cedron, dats te segghen:
lopende beke van cedron, ende ouer dese beke dwers 47va lach dat hout des
crucen ons heren ende men ghinc daer ouer als een brugghe. Ende daer bi opt
water staet enen put, daer in dat noch es die voet vander calumpnen, daer
onse here eerstwerf was an ghegheselt ende herde zere mishandelt. Jtem ten
middeweghen van desen dale van josaphat es onser vrouwen kerke, jn die welke
sijn xliiij trappen onder daerde tote onser vrouwen graue. Ende doe onse
vrouwe sterf, doe was si lxxij jaer out. Ende bi desen graue van onser
vrouwen so staet een outaer, daer onse here sinte peter vergaf al sine
zonden. Ende daer bi te westen waert beneden desen outaer staet een fonteyne,
die comet vten aertschen paradyse. Ende weet dat dese 47vb kerke es herde
neder an daerde ende bina al binnen der aerden, mer jc waen wel, dat si
eerstwerf also niet ghemaect en was, mer om dat jherusalem dicwille
ghedestrueert en ghestoort gheweest heeft ende die muren neder gheworpen ten
dale waert so es die aerde ghehoghet ende daer omme es die kerke so neder
onder daerde. Ende nochtan seydtmen daer int lant ghemeenlike, dat daerde van
haer seluen ghewassen es, sint dat onse vrouwe daer begrauen was. Ende si
segghen ooc, dat si alle daghe wasset zonder twiuel. Jn dese kerke van onser vrouwen
plaghen zwerte moneken te wonen, die enen abt hadden ende bi deser kerken
neuen die rootse, die getsemani hiet, staet een cappelle daer onse here
ghecust was van judas ende vanden ioden gheuanghen. Ende daer liet onse here
sine jon\gheren, 48ra doe hi bidden ghinc, eer hi wart gheuanghen, daer hi
bat ende seyde: pater si fieri potest transeat a me calix iste, dats te
segghen: vader ofte moghelijc si so lide desen kelc van my. Ende als hi weder
quam tot sinen disciplen vant hise slapende. Ende aen dese rootse van
getsemani neuen dese cappelle staen noch die littekene ons heren vingheren
van dien dat hi hem hilt aen die rootsen, doen die joden vinghen ende op geen
zide also verre, alsmen met enen steen werpen mochte ten zuden waert staet
een cappelle, daer onse here zweette bloet dropplen. Ende daer neuen staet
des conincs josaphats graf, na wien dat dal sinen name heeft. Dese josaphat
was coninc vanden lande ende hi wart bekeert van enen heylighen man, een
clusenaer, ende dede vele goeds. Ende noch 48rb opwaert een boghe scote ten
zwden waert es een kerke, daer sinte jacob ende zacharias begrauen waren.
Jtem beneden desen dale es die berch van oliueten ende is also gheheten om
datter vele olijfboom wassen. Dese berch van oliueten es hogher dan die stat van
jherusalem. Ende daer omme sietmen wel van desen berghe alle die straten van
jherusalem herde bi ende na ende tusschen desen berch ende jherusalem en
staet niet dant dal van josaphat, dat niet herde breet en is. Van desen berch
van oliueten voer onse here ten hemele waert opten asdensioens dach. Ende
noch bekent men wel daer in die stene dat littekene van sinen slinkeren
voete. Ende daer staet een scoon kerke, daer een abt ende canoniken in
pla\ghen 48va te wonen ende daer neuen in xxviij passen na es een cappelle,
daer een steen in is, opten welken onse here plach te predicken die achte
salicheden, die beghinnen: salich sijn die arm sijn van gheeste et cetera.
Ende daer leerde hi sinen jongheren den pater noster ende screeft met sinen
vingheren in enen steen. Ende daer bi staet een kerke van sinte maria
egypciaca, daer si leit in een tumbe. Ende daer op dander zide ten oosten
waert in iij boghescoten na staet bethfage, daer onse here sinte pieter ende
sinte jacob zande opten palmdach om die eselinne ende daer sat hi op. |
Van de Vreugde Berg. Item, bij Jeruzalem op 2 mijlen na is
de Vreugde Berg die schoon is en bekwaam. Daar ligt Sint Samuel, de profeet,
in een erg schone tombe. En men noemt deze berg monte joye omdat hij de
pelgrims vreugde en blijdschap geeft. Want vandaar zien ze voor het eerst de
stad Jeruzalem, die van dit land derwaarts gaan. Item, tussen Jeruzalem en de
Olijfberg zo is dat dal van Josaphat. En beneden de muren van de plaats te
midden van dit dal is dat beekje en watertje van Cedron dat men Torrens
Cedron noemt, dat is te zeggen: lopende beek van Cedron, en dwars over deze
beek lag dat hout van het kruis van onze Heer en men ging daarover als een
brug. En daarbij op het water staat een put daarin dat nog is de voet van de
zuil daar onze Heer de eerste keer aan was gegeseld en erg zeer mishandeld.
Item, te midden van dit dal van Josaphat is onze vrouwe kerk waarin zijn 44
trappen onder de aarde tot onzer vrouwe graf. En toen onze vrouwe stierf toen
was ze 72 jaar oud. En bij dit graf van onze vrouwe zo staat een altaar daar
onze Heer Sint Petrus al zijn zonden vergaf. En daarbij te westwaarts beneden
dit altaar staat een fontein, die komt uit het aardse paradijs. En weet dat
deze kerk is erg laag onder de aarde en bijna geheel binnen de aarde, maar ik
waan wel dat ze de eerste keer alzo niet gemaakt was, maar omdat Jeruzalem
vaak vernield en verstoord geweest is en de muren neer geworpen ten dal waart
zo is de aarde verhoogd en daarom is de kerk zo laag onder de aarde. En
nochtans zegt men daar in het land algemeen dat de aarde van zichzelf
gegroeid is sinds dat onze vrouwe daar begraven is. En ze zeggen ook dat ze
zonder twijfel alle dagen groeit. In deze kerk van onze vrouwe plagen zwarte
monniken te wonen die een abt hadden en bij deze kerk neven de rots die
Getsemani heet staat een kapel daar onze Heer gekust was van Judas en van de
Joden gevangen. En daar verliet onze Heer zijn jongeren toen hij bidden ging
eer hij werd gevangen daar hij bad en zei: pater si fieri potest transeat a
me calix iste, dat is te zeggen: vader als het mogelijk is zo leg deze kelk
van mij. En toen hij weer kwam tot zijn discipelen vond hij ze slapend. En
aan deze rots van Getsemani neven deze kapel staan nog de tekens van onze
Heer zijn vingers van toen dat hij zich vasthield aan de rotsen toen de Joden
hem vingen. En op die zijde alzo ver als men met een steen werpen mocht ten
zuidwaarts staat een kapel daar onze Heer bloeddruppels zweette. En daar
neven staat koning Josaphats graf naar wie dat dal zijn naam heeft. Deze
Josaphat was koning van het land en hij werd bekeerd van een heilige man, een
kluizenaar, en deed veel goeds. En nog opwaarts een boogschot te zuidwaarts
is een kerk daar Sint Jacob en Zacharias begraven waren. Item, beneden dit
dal is de Olijfberg en is alzo geheten omdat er veel olijfbomen groeien. Deze
Olijfberg is hoger dan de stad Jeruzalem. En daarom ziet men goed van deze
berg alle straten van Jeruzalem erg nabij en na en tussen deze berg en
Jeruzalem staat niets dan het dal van Josaphat dat niet erg breed is. Van
deze Olijfberg voer onze Heer ten hemel waart op Aswoensdag. En nog herkent
men wel daarin de steen dat teken van zijn linker voet. En daar staat een
schone kerk daar een abt en canonieke in plagen te wonen en daar neven in 28
passen na is een kapel daar een steen in is waarop onze Heer de acht
zaligheden plag te prediken die beginnen: zalig zijn die arm zijn van geest
et cetera. En daar leerde hij zijn jongeren het paternoster en schreef het
met zijn vingers in een steen. En daarbij staat een kerk van Sint Maria
Egyptiaca, daar ze ligt in een tombe. En daar aan de andere zijde ten oosten
waart in 3 boogschoten na staat Bethfage daar onze Heer Sint Petrus en Sint
Jacob zond op Palmzondag om de ezelin en daar zat hij op. |
Van bethanyen. Ende int nedergaen vanden berghe van
oliueten ten oosten waert staet een casteel dat heet bethanien, daer woonde
sinte symon die beziecte ende daer herberchde hi onsen here ende sint wart hi
vanden apostelen ghedoopt ende gheheten 48vb julien. Ende daer na wart hi
bisscop. Ende het is die selue julien, diemen pleecht te bidden om gode
herberghe, om dat hi onsen here herberchde in sijn huus. Ende in die selne
stat vergaf onse here maria magdalena hare sonden. Daer wiesch si hem sijn
voete mit haer tranen ende droochdse mit haren hare. Ende daer diende hem
sinte marthe. Ende daer verwecte onse here sinte lazarus vander doot, die
iiij daghe doot hadde gheweest, die sinte maria magdalenen broeder was ende
marthen |
Van Bethani‘. En in het neergaan van de Olijfberg ten
oostwaarts staat een kasteel dat heet Bethani‘, daar woonde Sint Simeon de
zieke en daar herbergde hij onze Heer en sinds werd hij van de apostelen
gedoopt en geheten Julien. En daarna werd hij bisschop. En het is dezelfde
Julien die men plag te bidden om Gods herberg omdat hij onze Heer herbergde
in zijn huis. En in dezelfde plaats vergaf onze Heer Maria Magdalena haar
zonden. Daar waste ze hem zijn voeten met haar tranen en droogde die met haar
haren. En daar diende hem Sint Martha. En daar wekte onze Heer Sint Lazarus
op van de dood die 4 dagen dood was geweest die Sint Maria MagdalenaŐs
broeder was en van Martha. |
Van jerico ende ander
dinc. Daer woonde maria cleophe die moye ons
heren. Dit casteel is in eenre milen na jherusalem. Ende int weder comen
vanden berghe daer es die stede, daer onse here weende op die stat van
jherusalem. Ende daer bi openbaerde onse vrouwe sinte thomase na haerre
opuaert ende gaf hem haer gordel. Ende daer bi 49ra es die stene daer onse
here dicwille op sat ende predicte ende daer sal hi noch selue comen ten
joncsten daghe alsoe hi selue seit. Jtem na den berch van oliueten es die
berch van galileen, daer die apostelen vergadert waren, doe maria magdalena
hem boodscapte die opuerstandenisse ons heren. Ende ten middeweghen van desen
tween berghen so staet een scoen kerke, daer die ynghel bootscapte onser
vrouwen haer doot. Jtem van bethanien tote jherico sijn vj milen. Jherico
plach te sine een scoon stat, mar si heeft al ghedestrueert gheweest, zo dat
mer een cleyne dorp en is. Dese stat wan josue mit miraculen van gode biden
beuelen des ynghels gods ende testoredse ende vermalendiedse ende alle die
ghene diese emmermeer maken zouden. Van deser stat was zacheus, die een 49rb
naen was, die op enen boem clam, die sycomor hiet om onsen here te ziene,
want hi was cleyne, so dat hijt niet ghesien en conste om der ander liede
wille. Van deser stat ontquam alleen raab, die ene ghemene wijf ende
sondersse was openbaer ende die ghene van haren gheslachten, want si hadden
gheholen ende gheborghen die messelgiere ende die bode van jsrahel ende hadse
bewacht ende behoedt vanden vresen der doot; daer om hadde sijs goeden loon
alst recht was, ghelijc als die scriftuere seit: Quia accepit prophetam in nomine
meo mercedem prophete accipiet, dats te segghene: die enen prophete ontfaet
in minen name, hi sal ontfaen den loon van enen prophete. Ende also hadsi,
49va want si propheteerde desen bode van jsrahel, segghende: Noui quod
dominus tradet vobis tarram hanc, dats te segghene: jc kenne ende weet dat
die here v sal dit lant gheuen. Ende also gheuielt ooc ende daer na namse
salomon naasons zoon te wine ende wart een goet wijf, die gode wel diende. |
Van Jericho en ander
ding. Daar woonde Maria Cleophe, de petemoe
van onze Heer. Dit kasteel is in een mijl na Jeruzalem. En in het terug keren
van de berg daar is de plaats daar onze Heer weende op de stad Jeruzalem. En
daarbij openbaarde onze vrouwe Sint Thomas na haar opvaart en gaf hem haar
gordel. En daarbij is de steen daar onze Heer vaak op zat en predikte en daar
zal hij nog zelf komen op de jongste dag, alzo hij zelf zegt. Item, na de
Olijfberg is de berg van Galilea daar de apostelen verzameld waren toen Maria
Magdalena hen de opstanding van onze Heer boodschapte. En te midden van dezen
twee bergen zo staat een schone kerk daar de engel onze vrouwe haar dood
boodschapte. Item, van Bethani‘ tot Jericho zijn 6 mijlen. Jericho plag te
zijn een schone stad, maar ze is geheel vernield geweest zodat het maar een klein
dorp is. Deze stad won Jozua met mirakels van God bij de bevel van de engels
Gods en verstoorde en vermaledijde ze en al diegene die ze immermeer maken
zou. Van deze stad was Zacheźs, die een kleine was, die op een boom klom die
Ficus sycomorus heet om onze Heer te zien, want hij was klein zodat hij hem
niet zien kon vanwege de andere lieden. Van deze stad ontkwam alleen Raab die
een gemeen wijf en openbare zondares was en diegene van haar geslacht, want
ze had geholpen en verborgen de boodschapper en de bode van Isra‘l en had die
bewaakt en behoed van de vrees van de dood; daarom had zij goed loon zoals
het recht is gelijk zoals de schrift zegt: Quia accepit prophetam in nomine
meo mercedem prophete accipiet, dat is te zeggen: die een profeet ontvangt in
mijn naam, hij zal ontvangen het loon van een profeet. En alzo had ze, want
ze profeteerde deze bode van Isra‘l en zei: Novi quod dominus tradet vobis
tarram hanc, dat is te zeggen: ik ken en weet dat de Heer u zal dit land
geven. En alzo gebeurde het ook en daarna nam Salomon zoon Naasons haar tot
wijf en werd een goed wijf die God goed diende. |
Die heylighe steden
tusschen bethanien ende der jordanen ende ander dinc. Jtem die van bethanien wil gaen ter
jordanen waert daer toe es bi na een dachuaert doort gheberchte te gaen vol
wildernissen ende van bethanien ten oosten waert toten groten berghe, daer
onse here vastede die xl. daghe, sijn wel vj milen. Op desen berch wart onse
here ghedraghen ende wart daer becoort vanden viant, die hem seyde: Dic ut
lapides isti panes fiant, dats te segghen: segghet dat dese stenen broot
worden. Op desen berch in dese selue stat plach een scoon 49vb kerke te
staen, mer si wert neder gheworpen soe datter nv mer een cluse en staet, die
enighe maniere van kerstinen houden die gheheten sijn georgien. Op desen
seluen berch woonde abraham langhe tijt. Ende daer om heetment noch die
boomgaert abrahams. Ende tusschen desen berch ende boegaert daer loopt een
beexkijn ende twater daer of plach bitter te sijn, mer mit elyzeus benedictien
des propheten es si zoet gheworden ende goet te drincken. Ende aenden voet
van desen berghe ten pleyne waert staet een scone fonteyne die valt in die
jordane. Jtem opten berch van jherico sat die blinde ende riep: jhesu fili
dauid miserere mei, dats te segghen: jhesu dauid zone ontfermt v mijns ende
staphants wart hi ziende. Jtem jn ij milen na 50ra deser stat van jerico es
die jordane ende in eenre haluen milen na es sinte jans baptisten kerke, daer
hi onsen here doopte ende daer neuen es jheremien des propheten huus. Jn iij
milen na jherico es die dode zee. Omtrent dese zee wast vele aluuns ende
alabastere. Ende tusschen jherico ende dese zee es tlant van engaddi, daer
plach die balseme te wassen, mer een caliphes dede die boomkijn al vte roden
ende deedse te babylonien draghen. Ende noch heetmense die wijnghaert van
engaddi. Ende an deen zide van deser zee alsmen van arabien comt es die berch
van moabitanen, daer een hol staet, datmen heet tarcaa ende op desen berch
balach zoors zoon leyde balaam den priester om inden ban te doen ende om te
vermaledyen dat volc van jsrahel. Dese dode zee scheedt lant van iudeen ende
van arabien ende dese zee duert van zoaram tote rabe. Twater van deser zee es
herde bitter ende zere50rb ghesouten. Ende waer enich lant mit desen watere
ghenet, het en soude ghein vrucht draghen. Ende tlant daer omtrent verkeert
dicwille sijn verwe. Ende van jherusalem toter dese zee sijn ijc. stadien ende dese zee es vc ende lxxx stadien lanc ende c. ende l.
breet. Ende si es gheheten die dode zee, om dat si niet en loept, want si
staet als een poel. Noch mensche noch beesten en souden niet connen in dese
zee ghestoruen. Ende dat heeft dicwille gheproeft gheweest, want men daer in
warp liede, die die doot verdient hadden, die drie daghe ofte meer daer in
bleuen zonder steruen, want si en ontfaet in haer gheen dinghen, die leuen
hebben, noch niement en soude moghen van dien watre drincken. Ende die yser
daer in leyde, het soude bouen bliuen. Ende die daer in dade een pluum, si
soude te gronde gaen ende sincken ende dit 50va sijn dinghen ieghen nature.
Ende men seyt ooc, dat daer verdroncken ende versoncken die v steden, dats te
wetene sodoma gomorra adame selomi ende segor biden wille gods mids sonden
ieghen nature ende stomme zonden die in hem regneerden, mer segor ouermids
die bede van loth wart langhe verdraghen ende gherespijt, want si was onder
enen berch gheleghen. Ende noch so sietmen een deel buten den watre vanden
muren der steden, alst claer weder is. Ende daer omtrent wassen ooc bome, die
alte scone appel draghen ende sijn herde scoon te ziene ende scinen al rijp,
mer alsmense breect ofte snijt ontwee, men vint daer in niet dan assche tenen
tekene, dat die steden worden mids der gramscap gods verbernt vanden helschen
viere te asschen. Sulke 50vb liede heten dese zee den poel dalphatide ende
het hetense sommighe des duuels vloet. Jn dese stat van segor wonde loth een
luttel tijts ende daer wart hi van sinen dochteren droncken ghemaecht ende
sliep bi hem ende lach ende wan aen hem twee zonen, die hieten moab ende
amon. Ende ghi sult weten die sake, waer om si dat daden, want si en saghen
daer omtrent niement noch en hoorden sonder haren vader allene, waer bi dat
si waende, dat onse here alle die werelt hadde ghedestrueert, also hi die
stede bi hem ghedaen hadde, ghelijc dat hi bi noes tiden dede. Ende daer om
wouden si by haren vader ligghen om weder gheslachte te maken van hem, soe
dat die werelt noch mochte veruolct worden bi hem, want si waenden dat niet
meer manne gheweest en 51ra hadden in die werelt dan haer vader. Ende en
hadde hi niet droncken gheweest, hi en hadde bi haer niet gheleghen. Ende die
berch bouen segor plach men doe te heten edon ende daer na hietmen seir ende
daer na ydumea. |
Die heilige steden
tussen Bethani‘ en de Jordaan en ander ding. Item, die van Bethani‘ wil gaan ter
Jordaan waart daartoe is bijna een dagreis door het gebergte te gaan vol
wildernis en van Bethani‘ ten oostwaarts tot de grote berg daar onze Heer de 40
dagen vastte zijn wel 6 mijlen. Op deze berg werd onze Heer gedragen en werd
daar bekoord van de vijand die hem zei: Dic ut lapides isti panes fiant, dat
is te zeggen: zeg het dat deze stenen brood worden. Op deze berg in deze
zelfde plaats plag een schone kerk te staan, maar ze werd neer geworpen zodat
er nu maar een kluis staat die enige soort van christenen houden die geheten
zijn Georgien. Op deze zelfde berg woonde Abraham lange tijd. En daarom noemt
men het nog de boomgaard Abrahams. En tussen deze berg en boomgaard daar
loopt een beekje en het water daarvan plag bitter te zijn, maar met Elyzeus
benedicti‘n van de profeet is ze zoet geworden en goed te drinken. En aan de
voet van deze berg te plein waart staat een schone fontein die valt in de Jordaan.
Item, op de berg van Jericho zat de blinde en riep: jhesu fili dauid miserere
mei, dat is te zeggen: Jezus, Davids zoon, ontferm u mij, en gelijk werd hij
ziende. Item, in 2 mijlen na deze stad Jericho is de Jordaan en in een halve
mijl na is Sint Johannes Baptista kerk daar hij onze Heer doopte en daar
neven is JeremiaŐs profeten huis. In 3 mijlen na Jericho is de Dode Zee.
Omtrent deze zee groeit veel aluin en albast. En tussen Jericho en deze zee
is het land van Engaddi, daar plag de balsem te groeien, maar een kalief liet
die boompjes alle uit graven en liet ze te Babyloni‘ dragen. En nog noemt men
het de wijngaard van Engaddi. En aan de ene zijde van deze zee, als men van
Arabi‘ komt, is de berg van Moabitanen daar een hol staat dat men noemt Tarcaa
en op deze berg legde Balach, Zoors zoon, Balaam de priester om in de ban te
doen en om te vermaledijen dat volk van Isra‘l. Deze Dode Zee scheidt het
land van Judea en van Arabi‘ en deze zee duurt van Zoaram tot Rabe. Het water
van deze zee es erg bitter en zeer zout. En was er enig land met dit water
genat, het zou geen vrucht dragen. En het land daar omtrent verandert vaak
zijn kleur. En van Jeruzalem tot deze zee zijn 3, 6km en deze zee is 9km en 1, 24km lang en 1,8km en 900m breed.
En ze is geheten Dode Zee omdat ze niet loopt, want ze staat als een poel.
Nog mensen, nog beesten zouden in deze zee niet kunnen sterven. En dat heeft
men vaak beproefd want men wierp daarin lieden die de dood verdiend hadden
die drie dagen of meer daarin bleven zonder te sterven, want ze ontvangt in
haar geen dingen die leven hebben, nog niemand zou van dat water mogen
drinken. En die ijzer daarin legde, het zou boven blijven. En die daarin deed
een pluim, het zou te gronde gaan en zinken en dit zijn dingen tegen de natuur.
En men zegt ook dat daar verdronken en verzonken die 5 steden, dat is te
weten; Sodom, Gomorra, Adame, Selomi en Segor bij de wil van God, vanwege
zonden tegen de natuur en stomme zonden die in hen regeerden, maar Segor
vanwege de bede van Loth werd lang verdragen en kreeg respijt, want ze was
onder een berg gelegen. En nog zo ziet men een deel buiten het water van de
muur van de stad als het helder weer is. En daar omtrent groeien ook bomen
die al te schone appels dragen en zijn erg schoon om te zien en schijnen
geheel rijp, maar als men ze breekt of stuk snijdt dan vindt men daarin niets
dan as tot een teken dat die steden vanwege de gramschap Gods werden verbrand
van het helse vuur tot as. Sommige lieden noemen deze zee de poel Dalphatide
en sommige noemen het de duivels vloed. In deze stad Segor woonde Loth een
luttel tijd en daar werd hij van zijn dochters dronken gemaakt en sliep bij
hen en lag en won aan hen twee zonen die heten Moab en Amon. En ge zal die
zaak weten waarom ze dat deden want ze zagen daar omtrent niemand nog
hoorden, uitgezonderd hun vader alleen, waarbij dat ze waanden dat onze Heer
de hele wereld had vernield alzo hij de stad bij hen gedaan had, gelijk dat
hij bij NoachŐs tijden deed. En daarom wilden ze bij hun vader liggen om weer
geslacht te maken van hem zodat de wereld nog mocht bevolkt worden bij hem,
want ze waanden dat er niet meer mannen geweest waren in de wereld dan hun
vader. En was hij niet dronken geweest, hij had bij hen niet gelegen. En de
berg boven Segor plag men toen te noemen Edon en daarna noemde men het Seir
en daarna Ydumea. |
Van abraham ende sijn
gheslachte. Jtem op die rechter zide van deser
doder zee so bleef loths wijf staende tenen soutsteen al rechte, om dat si
achter waert sach, doe dese voirscide steden versoncken. Dese loth was arams
zoon abrahams broeder ende sara abrahams wijf was loths suster Ende dese sara
hadde xc jaer, doe si ysaac wan. Ende abraham hadde enen anderen zoon die
hiete ysmahel, die doe xiiij jaer hadde, dien hi an agar ghewonnen hadde hare
camerieren. Ende doe ysaac viij daghe out was doe deden abraham besniden 51rb
ende ysmahel mede, doe hi xiiij jaer out was. Daer om die joden die comen
sijn van jsaac doen hem besniden ten viij daghen ende die sarrasinen die van
hismaels gheslachte sijn doen hem besniden te xiiij jaren. Binnen deser doder
zee loept die jordane ende daer wart si verloren, want men sietse niet meer
noch vorder. Ende dit es in eenre milen na sinte jan baptisten kerken ende
ten westen waert een luttel beneden daer hem die kerstene plaghen te baden
ghemeenlijc. Ende in eenre milen na der jordanen es die riuiere loths, doer
die welke jacob leedt, doe hi van die mesopotamen quam. |
Van Abraham en zijn
geslacht. Item, aan de rechter zijde van deze
Dode Zee zo bleef LothŐs wijf staan tot een zoutsteen al recht omdat ze
achter waart zag toen deze voor beschreven steden verzonken. Deze Loth was
Arams zoon, Abrahams broeder, en Sara, Abrahams wijf, was Loth haar zuster.
En deze Sara had 90 jaar toen ze Isaac won. En Abraham had een andere zoon
die heette Ismahel die toen 14 jaar was die hij aan Agar gewonnen had, haar
kamenierster. En toen Isaac 8 dagen oud was toen liet Abraham hem besnijden
en Ismahel mede toen hij 14 jaar oud was. Daarom laten de Joden die gekomen
zijn van Isaac zich besnijden op de 8ste dag en de Sarasijnen die
van Ismahel Ôs geslacht zijn laten zich besnijden met 14 jaar. Binnen deze
Dode Zee loopt de Jordaan en daar wordt ze verloren, want men ziet het niet
meer, nog verder. En dit is in een mijl na Sint Johannis Baptista kerk en te
westwaarts een luttel beneden daar zich de christenen algemeen plagen te
baden. En in een mijl na de Jordaan is de rivier Loth waardoor Jacob ging
toen hij van Mesopotami‘ kwam. |
Van der jordanen. Die jordane en es gheen grote riuiere
noch harde diep, mer daer sijn herde grote visschen in ende si comet vanden
berghe van lybaen van ij fonteynen, die daer sijn ende gheheten sijn jor 51va
ende dan. Van deser fonteyne neemt si haren name ende haren oorspronc ende
lijdt door een plaetse die maron heet. Ende dan lijdtse die zee van tyberien
onder die berghe van gelboe. Ende op beyden ziden van deser riuieren sijn
scone dale ende gaen dese berghe van libaen ter linghden daer neuen toter
wildernissen van pharan. Dese berghe sceden tconincrike van surien ende tlant
van fenicien. Op dese berghe so wassen cedars bome harde hoghe, die langhe
appelen draghen, die also groot als mans hoofde zijn. Dese riuiere vander
jordanen sceedet tlant van galileen ende tlant van ydumeen ende tlant van
bosteren. Ende si loopt ooc onder daerde een verre stuc tot een scone pleyne,
dat men heet meldan in 51vb sarrasijnscher talen, dats te segghene in
dietsche: ter marct, om dat dicwille in dat pleyne marct is. Twater beghint
daer groot ende breet te werden. Jn dit pleyn is jobs tumbe. Binnen deser
riuieren vander jordanen was onse here ghedoopt ende die stemme des vaders
was ghehoort, segghende: hic est filius meus dilectus elcetera, dats te
segghene: hier is mijn gheminde zoon ende die heylighe gheest daelde daer
neder in ghedaente van eenre duuen op hem ende so was tot desen heylighen
doopselle alle die heylighe drieuoldicheit. Ende door dese riuiere leden die
kinder van jsrahel droghes voets ende setten stene te middeweghen tenen
tekene van miracule dat water ghetrocken was achter waert. 52ra Jtem jn dese
jordane baedde hem naaman van syrien, die herde rike was ende was ziec ende
daer na wart hi staphants ghesont. Omtrent die jordaen sijn vele kerstine
kerken, daer kerstenen wonen. Ende die stat van hay es daer ooc bi, die josue
beclam ende wan. Jtem omtrent die jordaen is dat dal van mambron dat herde
scoon is. Jtem vanden berghe daer ic voer of seyde, daer onse here vastede
.xl. daghe, in ij milen na te galileen waert staet een ander berch herde
hoghe, daer die viant onsen here droech derdewarf om onsen here te becoorne
ende hem daer toonde omtrent vele lande ende seide: al dattu siets sal jc di
geuen mer dattu voor my knieles ter aerden ende aenbedes mi. Jtem vander
doodder zee te gaene ten oosten waert buten den palen vanden lande van
ghelooften staet een scoon ende sterc casteel int ghe\berchte, 52rb die den
soudaen toe behoort ende het karat, dats te segghene conincs berch. Desen
casteel dede maken die coninc van vrancrike baldelorius, die dat lant
ghewonnen hadde ende dede daer op kerstine wonen om dat lant te hoeden ende
daer om hetet conincs berghe. Ende onder desen casteel staet een stat die
heet sobat. Daer omtrent wonen herde vele kerstine onder tribuut, dat si
gheuen. Van daer gaetmen te nazareth, van welker stat onse here droech sinen
toenaem. Ende van daer tote jherusalem sijn iij dachuaerden ende men gaet
door die prouincien van galyleen, door romatha, door sophin, door den hoghen
berch van effraym, daer helena ende anna, samuels des propheten ouders
woonden. Dese prophete wart daer gheboren ende als hi doot 52va was, wart hi begrauen met groter
blijsscap, also jc v tanderen tiden gheseit hebbe. Daer na gaetmen te silo,
daer die arke gods mitten heylighen wart langhe tijt ghehudet onder den
prophete helyen. Daer dede dat volc van jsrahel sacrificie dats dienst gods
ende gauen haren stemmen gode. Daer so sprac god eerst werf tot samuele ende
openbaerde die verwandelinghe der priesterliker ordenen ende die bediedenisse
vanden heylighen sacramente. Ende daer bi op die slinke zide es gabaon ende
rama beniamin, vanden welken tween steden die scrifture sprect. Ende dan
gaetmen door sicham, die men anders hiet sichar. Ende dit es inden prouincien
van den samaritanen. Ende daer staet een herde scoon ende vruchtbarich dal
ende een herde scoen stat diemen heet neo\ple. 52vb Ende van daer tot
jherusalem es een dachuaert. Daer es die fonteyne, daer onse here sprac
metten samaritaenschen wiue. Ende daer plach een kerke te staen, mer si is of
te broken ende testoort. Bi deser fonteyne dede raboam maken ij guldijn
caluere ende deedse aenbeden ende dede teen heten adan ende tander bethel.
Jtem in eenre milen na sichar staet die stat van lusa. Jn dese stat woonde
abraham een stuc tijts. Sichem is .x. milen na jherusalem ende es neople
gheheten, also jc voorseyde, dats te segghene nuwe stat ende daer js joseps
graf jacobs zoon die in egypten regneerde. Want die joden brachten sijn
ghebeynte met hem wt egypten ende begroeuen daer. Ende daer gaen die joden
mit groter deuocien 53ra ter pelegrimagien. Jn dese stat van sichem wart dyna
jacobs dochter vercracht, daer omme haer twee broedren doodden menighen
persoon ende daden der stat harde vele quaets. Daer bi es die berch van
garisim, daer die samaritane pleghen te beden. Jn desen berch woude abraham
ysac sijn zoon gode offeren. Ende daer bi ist dal van datharim ende die
cysterne, daer joseph in gheworpen was van sinen broederen eer sine
vercoften. Ende dit is ij milen van sichar. Van daer gaetmen te samarien
diemen nv heet sabaste ende is die ouerste stat vanden lande ende leghet
tusschen die berghe als jherusalem doet. Jn dese stat was die stoel vanden
xij gheslachten van jsrahel, mer si en sijn niet also groot als si plaghen te
sijn. Daer was sinte jan baptiste be\grauen 53rb tusschen twee propheten
elizeus ende abdon, mer hi wart onthouet inden casteel van machenum bider
doodder zee ende daer na wart hi van sinen jongheren ghedraghen te samarien
ende begrauen. Ende daer dede julianus apostota ontgrauen sijn ghebeente ende
bernen, want hi was doe keyser, ende dede dassche ieghen den wint werpen, mer
dien vingher daer hi onse here mede wijsde segghende: siet hier tlam gods, en
mochte niet verbernen, mer hi bleef al gheheel. Dese vingher dede sente tecle
die maghet draghen onder die alpen, dat sijn gheberchte, ende daer doetmen
hem grote feeste. Te sebasten bi wilen op die selue stede soe plach te sijn
een scoon kerke ende 53va kerken, mer si sijn al of te broken. Daer plach oec
te sijn sinte jans hooft in een muer besloten, mer die keyser theodosius
dedet wt nemen ende men vant ghewonden in een cleet noch al bloedachtich ende
dedt te constantinople draghen . . . . . alt tachterste deel van den hoofde
ende tforste deel van den hoefde tote den bactanden onder is te romen in
sinte siluesters kerke, daer nv minder broeders sijn ende es noch also
ghesinget oft waer half ghebernt. Want die keyser julianus voirseit om sijnre
quaetheit ghenoech te doen dede hijt met sinen andren ghebeente bernen alst
noch schijnt. Ende dit is wel gheproeft mit paeusen ende mit keyse\ren. 53vb
Ende die bactande onder mitten kinne ende een deel vander asschen sijns
ghebeynten ende die plateel, daer sijn hooft in wart gheleydt, doe ment hem
of hadde ghesleghen, sijn te geneuen. Ende doen noch die ghene van geneuen
daer of grote feeste. Ende die sarrasinen doen oec sonderlinghe grote feeste
van hem. Somighe liede segghen dat sint jans hooft es te amiens in
pijckardijen. Ende vele ander liede segghen, dat es sinte jans hooft die
weleer bisscop was. Jc en weets niet, mer god weet alleen die waerheit, mar
waer datmen hem ere doet dat neemt hi in dancke. |
Van de Jordaan. De Jordaan is geen grote rivier nog erg
diep, maar daar zijn erg grote vissen in en ze komt van de bergen van Libanon
van 2 fonteinen die daar zijn en geheten zijn Jor en Dan. Van deze fonteinen
neemt ze haar naam en haar oorsprong en gaat door een plaats die Maron heet.
En dan gaat ze de zee van Tiberias onder de berg van Gelboe. En aan beide
zijden van deze rivier zijn schone dalen en gaan deze berg Libanon ter lengte
daar neven tot de wildernis van Pharan. Deze bergen scheiden het koninkrijk
van Syri‘ en het land van Phoenici‘. Op deze berg zo groeien cederbomen erg
hoog die lange appels dragen die alzo groot als een mannenhoofd zijn. Deze
rivier van de Jordaan scheidt het land van Galilea en het land van Ydumeen en
het land van Bosteren. En ze loopt ook onder de aarde een ver stuk tot een
schoon plein dat men Meldan noemt in de Sarasijnse taal, dat is te zeggen in
Dietsche: ter markt, omdat vaak in dat plein markt is. Het water begint daar
groot en breed te worden. In dit plein is Jobs tombe. Binnen deze rivier
Jordaan was onze Heer gedoopt en de stem van de Vader was gehoord die zei:
hic est filius meus dilectus elcetera, dat is te zeggen: hier is mijn beminde
zoon, en de Heilige Geest daalde daar neer op hem in gedaante van een duif en
zo was bij dit heilige doopsel de hele heilige drievuldigheid. En door deze
rivier gingen de kinderen van Isra‘l droogvoets en zetten stenen in het
midden tot een teken van mirakel dat het water naar achteren was getrokken.
Item, in deze Jordaan baadde zich Naaman van Syri‘ die erg rijk was en was
ziek en daarna werd hij gelijk gezond. Omtrent de Jordaan zijn vele
christelijke kerken daar christenen wonen. En de stad van Hay is daar ook bij
die Jozua beklom en won. Item, omtrent de Jordaan is dat dal van Mambron dat
erg schoon is. Item, van de berg daar ik voor van zei daar onze Heer vastte
40 dagen, op 2 mijlen na te Galilea waart staat een andere berg en erg hoog
daar de vijand onze Heer droeg voor de derde keer om onze Heer te bekoren en
hem daar omtrent vele landen toonde en zei: alles dat u ziet zal ik u geven,
maar dat u voor me knielt ter aarden en me aanbidt. Item, van de Doode Zee te
gaan te oostwaarts buiten de palen van het land van beloften staat een schoon
en sterk kasteel in het gebergte die de sultan toebehoort en heet Karat, dat
is te zeggen koningsberg. Dit kasteel liet de koning van Frankrijk maken,
Baldelorius, die dat land gewonnen had en liet daarop christenen wonen om dat
land te behoeden en daarom heet het koningsberg. En onder dit kasteel staat
een stad die heet Sobat. Daar omtrent wonen erg veel christenen onder tribuut
dat ze geven. Vandaar gaat men te Nazareth van welke stad onze Heer zijn
bijnaam droeg. En vandaar tot Jeruzalem zijn 3 dagreizen en men gaat door de
provincie van Galilea, door Romatha, door Sophin, door de hoge berg Effraym
daar Helena en Anna, Samu‘l, de profeet, hun ouders woonden. Deze profeet werd
daar geboren en toen hij dood was
werd hij begraven met grote blijdschap alzo ik u te andere tijden gezegd heb.
Daarna gaat men te Silo daar de Ark Gods met het heilige lange tijd werd
behoed onder de profeet Helyen. Daar deed dat volk van Isra‘l sacrificie, dat
is dienst Gods, en gaven hun stemmen tot God. Daar zo sprak God de eerste
keer tot Samu‘l en openbaarde de verandering van de priesterlijke orde en de
betekenis van het heilige sacrament. En daarbij aan de linkerzijde is Gabaon
en Rama Benjamin van welke twee steden de schrift spreekt. En dan gaat men
door Sicham die men anders Sichar noemt. En dit is in de provincie van de
Samaritanen. En daar staat een erg schoon en vruchtbaar dal en een erg schone
stad die men Neople noemt. En van daar tot Jeruzalem is een dagreis. Daar is
de fontein daar onze Heer sprak met de Samaritaanse wijf. En daar plag een
kerk te staan, maar die is afgebroken en verstoord. Bij deze fontein liet
Raboam maken 2 gouden kalveren en liet ze aanbidden en liet de een heten Adan
en de andere Bethel. Item, in een mijl na Sichar staat de stad Lusa. In deze
stad woonde Abraham een stuk tijd. Sichem is 10 mijlen na Jeruzalem en is
Neople geheten, zoals ik voor zei, dat is te zeggen; nieuwe stad, en daar is
JozefŐs graf, Jacobs zoon, die in Egypte regeerde. Want de Joden brachten
zijn gebeente met hem uit Egypte en begroeven hem daar. En daar gaan de Joden
met grote devotie te pelgrimage. In deze stad Sichem werd Dyna, Jacobs
dochter, verkracht en daarom doodden haar twee broeders menige persoon en
deden de stad erg veel kwaad. Daarbij is de berg van Garisim daar de
Samaritanen plegen te bidden. In deze berg wou Abraham Isaac, zijn zoon, aan
God offeren. En daarbij is het dal van Datharim en de put daar Joseph in
geworpen was van zijn broeders eer ze hem verkochten. En dit is 2 mijlen van
Sichar. Vandaar gaat men te Samaria die men nu Sabaste noemt en is de hoogste
stad van het land en ligt tussen de bergen zoals Jeruzalem doet. In deze stad
was de stoel van de 12 geslachten van Isra‘l, maar ze zijn niet alzo groot
als ze plagen te zijn. Daar was Sint Johannes Baptista begraven tussen twee
profeten, Elizeus en Abdon, maar hij werd onthoofd in het kasteel van
Machenum bij de Dode Zee en daarna werd hij van zijn jongeren gedragen te
Samaria en begraven. En daar liet Julianus Apostota zijn gebeente opgraven en
verbranden, want hij was toen keizer en liet de as tegen de wind werpen, maar
die vinger daar hij onze Heer mee aanwees en zei: zie hier het lam Gods,
mocht niet verbranden, maar hij bleef geheel heel. Deze vinger liet Sint
Tecle, de maagd, dragen onder de Alpen, dat zijn bergen, en daar doet men hem
grote feesten. Te Sebasten weleer op diezelfde plaats zo plag te zijn een
schone kerk en kerken, maar ze zijn alle afgebroken. Daar plag ook te zijn
Sint Johannes hoofd in een muur besloten, maar keizer Theodosius liet het uit
nemen en men vond het gewonden in een kleed nog al bloederig en liet het te
Constantinopel dragen . . . . . al het achterste deel van het hoofd en het
voorste deel van het hoofd tot de kinnebak onder is te Rome in Sint Silvester
kerk daar nu minder broeders zijn en is nog alzo gezengd alsof het half
gebrand is. Want de voor genoemde keizer Julianus liet, om zijn kwaadheid
genoeg te doen, hij het met zijn andere gebeente branden zoals het nog
schijnt. En dit is wel beproefd met pausen en met keizers. En de
kinnebaktanden onder met de kin en een deel van de as van zijn gebeenten en
de schotel daar zijn hoofd in werd gelegd toen men het hem af had geslagen
zijn te GenŹve. En doen nog diegene van GenŹve daarvan groot feest. En de
Sarasijnen doen ook bijzondere grote feesten van hem. Sommige lieden zeggen
dat Sint Johannes hoofd is te Amiens in Picardi‘. En vele andere lieden
zeggen dat het Sint Johannes hoofd is die weleer bisschop was. Ik weet het
niet, maar God weet alleen de waarheid, maar waar dat men hem eer doet dat
neemt hij in dank. |
Vanden samarilanen. Van deser stat van sebasten tot
jherusalem sijn xij milen onder tgheberchte van desen lande staet een
fonteyne, die haer vierwerf tsiaers verwandelt, sulken tijt es si root,
sulken tijt es si groen, sulken 54ra tijt es si claer, sulken tijt doncker.
Dese fonteyne heetmen job. Dat volc van desen lande heetmen samaritanen ende
si waren bekeert ende ghedoopt van den apostelen, mer si en hebben niet wel
haer lere ont\houden. Nochtan hebben si ene wit, die noch kersten noch
joodsche noch heydensche en es. Si gelouen wel in enen god ende segghen
datter mer een god en is ende dat hi alle dinc ghescapen heeft ende ooc alle
dinc doemen sal ende houden die bible nader letteren ende die v boeken moyses
ende dien souter alsoon die joden houden ende segghen, dat si rechte kindre
gods sijn ende van gode bouen alle andere volc ghemint ende dat haer lant es
dat rechte erue, dat god sinen vrienden gheloofde. Ende si draghen een
wonderlijc abijt ieghen dat an\der 54rb liede doen, want si bewinden haer
hooft in een rode slapelaken omt ondersceet vanden anderen lieden. Ende die
sarrasine winden haer hooft in een wit cleet ende die kerstene die daer wonen
windent in een blaeu ofte vyolettachtich cleet ende die joden in e en gheel
cleet. Ende in dit lant wonen vele joden ende ghelden tribuut alse die
kerstene doen. Ende wildi der joden letteren weten, die daer wonen ende
elwaer ooc, si sijn aldus ghemaect. Ende dit sijn haer name, also si heten
bouen ghescreuen: aleph beth gijmel deleth hee van zay oy theth joth leaph
lamp meni cumi samech 54va ey sech sado thot sou |
Van de Samaritanen. Van deze stad Sebasten tot Jeruzalem
zijn 12 mijlen. Onder het gebergte van dit land staat een fontein die zich
vier maal per jaar verandert, sommige tijd is ze rood, sommige tijd is ze
groen, sommige tijd is het helder en sommige tijd donker. Deze fontein noemt
men Job. Dat volk van dit land noemt men Samaritanen en ze waren bekeerd en
gedoopt van de apostels, maar ze hebben niet goed hun leer onthouden.
Nochtans hebben ze een wet die nog christelijk, nog Joods, nog heidens is. Ze
geloven wel in een God en zeggen dat er maar een God is en dat hij alle ding
geschapen heeft en ook alle ding verdoemen zal en houden de bijbel naar de
letter en de 5 boeken van Mozes en de psalmen zoals de Joden die houden en
zeggen dat ze echte kinderen Gods zijn en van God boven alle andere volk
bemint en dat hun land is dat echte erfgoed dat God zijn vrienden beloofde.
En ze dragen een wonderlijk habijt tegen dat andere lieden doen, want ze
omwinden hun hoofd in een rood slaaplaken om het onderscheid van de andere
lieden. En de Sarasijnen omwinden hun hoofd in een wit kleed en de christenen
die daar wonen winden het in een blauw of violetachtig kleed en de Joden in
een geel kleed. En in dit land wonen vele Joden en geven tribuut zoals de
christenen doen. En wil ge de Joodse letters weten die daar wonen en elders
ook, ze zijn aldus gemaakt. En dit zijn hun namen alzo ze heten boven
geschreven: aleph, beth, gijmel, deleth, hee, van, zay, oy, theth, joth,
leaph, lamp, meni, cumi, samech, ey, sech, sado, thot, sou. |
Van galileen. Van desen lande van samaritanen, daer
jc v of seide, men gaet te pleyne van galyleen ende men laet tgheberchte op
deen zide ende galylee es een prouincie vanden lande der ghelooften. Jn dese
prouincie sijn die steden naym capharnaum, bethsayda ende corisaym. Van
bethsayda was sinte pieter ende sinte andries ende op iiij milen na daer bi
es corosayda ende van corosayda toter stat van ceder sijn v milen, daer of
dattie souter seit: Et habitani cum habitantibus cedar, jc woonde mitten
wocnenden te ceder. Jn die stat van 54vb corosaym sal antekerst worden
gheboren . . . . . alsoe die profete seit: De babylone colober exiet qui
totum mondum deuorabit, dats te segghen: vut babilonien sal vutgaen een
slanghe, die alle die werelt verslinden sal. Dese antekerst sal te bethsayda
worden ghevoet ende in capharnaum sal hi regneren ende daer om seit die
scriftuere: ve tibi corosaym, ve tibi bethsayda, vc tibi capharnaum, dats te
segghende: wee dy stat van corosaym, wee dy stat van bethsayda, wee dy stat
van capharnaum. Ende alle dese steden sijn int lant van galyleen. Ende canagalylee
es op iij milen na nazareth; van dese stat was symon cananeus ende dat
wijfkijn van cananee, daer dat ewan\gelium 55ra of spreect. Daer dede onse
here dat eerste miracule ter bruloft van architriclinen, doe hi vanden watre
maecte wijn. Ende int eynde van galileen jnt ghebercht was gods arke ghenomen
ende op dander zide sijn die berghe van endor ende hermon. Ende daer omtrent
loopt een riuiere torrens asson, diemen anders heet torrens radaum. Daer
neuen barac abrimelichs zoon met delbore des propheten zoen verwan theer van
ydumeen, doe cysara die coninc was ghedoot van ghebolle, akers wiue ende
jaechden mit crachten ouer die riuiere van den jordanen zeb zebee ende
salmana, daer hise doot sloech. Ende in xv milen na naym es die stat van
israel die anders geheten is sarayn, van der welker stat bexabele die quade
coninghinne was, die met haere cracht wech 55rb dede doen den wijngaert
naboth. Bij deser stat es tfelt magheden, daer die coninc joras wart ghedoot
vanden coninc van samarien. Ende wart doe be\grauen opten berch van syon in
eenre milen na jherusalem daer die berghe van gelboe sijn, daer saul ende
jonachster die so scone waren ghestoruen, waer omme datse dauid vermaledide,
also die scriftuere tuucht: Montes gelboe nec ros nec pluuia descendat super
uos, dats te segghene: o berghe van gelboe, noch dau, noch reghen en moet op
v niet dalen. Jn eenre milen na van desen berghe van gelboe ten oosten waert
es die stat van sacople, die men heet bethsaym. Op die muer van deser stat
was saul 55va des conincs hooft ghehanghen. Ende daer na gaetmen te nazareth
door die berge biden pleyne van galylee. Nasareth plach te sijn een scoen
grote stat, mar nv ist een cleine ende keytiuich stedekijn ende die huse
staen verre van een, hier een ende daer een ende en es nict ghemuert ende
staet in een cleyn dal ende al omme ende omme so staen berghe. Daer wart onse
vrouwe gheboren ende daer om droech onse here sinen toenaem van deser stat.
Daer nam joseph onse vrouwe te wiue, doesi mer .xiiij. jaer en hadde. Daer so
gruetse die enghel gabriel segghende: Aue maria gracia plena, dominus tecum,
dats te segghen: god gruete v vol van gracien, die here is mit di. Dit
ghesciede voor een outaer van eenre scoonre 55vb kerken, die nu daer niet en
is, mer men heeft daer een cleyne woninghe ghemaect bi enen pylaerne van die
kerke om die offerande te ontfane vanden pelegrimen ende die sarasine hudent
herde naerstelike om tgroot profijt, dat si daer of hebben. Ende dese
sarrasine sijn vele quader ende wreedder dan eldere, want si hebben alle die
kerken ghedestrueert. Daer staet die fonteyne gabriels, daer onse here in
plach te badene, doe hi cleyn was. Van deser fonteinen droech hi dicwil
sijnre moeder. Jn dese fonteyne so wiesch onse vrouwe haren soon jhesus kerst
dicke wile sijn doeckine. Ende van daer tot jherusalem sijn .iij. dachuaerde
ende te nazareth was onse here gheuoet. Nazareth is te segghen boomgaerts
bloeme. Seker 56ra mit recht ist so gheheten, want daer wart op ghehouden
jhesus kerstus, die bloem ende vrucht des leuens es. Ende in iij milen na
nazareth . . . . . te accon waert een halue mile in gheen zide nazareth es
dat bloet ons heren. Want die joden leyden op eenen hoghen steenroots om hem
neder te werpene ende ene te dodene, mer hi leet ende ontquam door hem ende
spranc op een ander rootse. Ende daer om segghen enighe liede, als si hem in
enighen wech veruaren van moordenaren ofte van haren vianden: jhesus autem
transiens per medium illorum ibat, dats te segghene: jhesus ouerlidende ghinc
mids door hem, jn ghodenckenisse dat, also jhesus kerst leet mids door die
wrede joden behoudelijc ende van hem ontquam, so moeten si ont\gaen 56rb den
mordenaren ofte haren vianden. Ende dan seitmen dese twee vaersen vanden
souter: jrruat super eos formido et pauor in magnitudine brachij tui domine
fiant immobiles sicut lapis donec pertranseat populus tuus iste quem
possedisti, dats te segghene: here, in die groot. heit dijns arms, dat es
dine macht, moete op hem scaemte vallen ende vrese ende moete onverruerich
werden als een steen tote dat dijn volc leden si, dattu besits. Ende dese
verse seitmen driewerf ende dan lijdt men metter hulpen gods sonder vrese.
Ende weet, dat onse vrouwe onse here baerde int vijftiende jaer. Ende si
wandelde mit hem xxxiij. jaer ende iij maende ende na sijn doot leuede si
xxxiij jaer. |
Van Galilea. Van dit land van Samaritanen, daar ik u
van zei, gaat men tot het plein van Galilea en men laat het gebergte aan de
ene zijde en Galilea is een provincie van het land van belofte. In deze
provincie zijn die steden; Naym, Capharnaum, Bethsayda en Corisaym. Van
Bethsayda was Sint Petrus en Sint Andries en op 4 mijlen na daarbij is
Corosayda en van Corosayda tot de plaats van ceders zijn 5 mijlen waarvan dat
de psalm zegt: Et habitani cum habitantibus cedar, ik woonde midden de
woningen van ceder. In de stad van Corosaym zal de antichrist worden geboren
. . . . . alzo de profetie zegt: De babylone colober exiet qui totum mondum
devorabit, dat is te zeggen: uit Babyloni‘ zal uitgaan een slang die de hele
wereld verslinden zal. Deze antichrist zal te Bethsayda worden gevoed en in
Capharnaum zal hij regeren en daarom zegt de schrift: ve tibi corosaym, ve
tibi bethsayda, vc tibi capharnaum, dat is te zeggen: wee gij stad van
Corosaym, wee gij stad van Bethsayda, wee gij stad van Capharnaum. En al deze
steden zijn in het land van Galilea. En Canagalylee is op 3 mijlen na
Nazareth; van deze stad was Simon Cananeus en dat wijfje van KanaŠn daar dat
evangelie van spreekt. Daar deed onze Heer dat eerste mirakel ter bruiloft
van Architriclinen toen hij van het water wijn maakte. En in het einde van
Galilea in het gebergte was Gods Ark genomen en aan de andere zijde zijn de
bergen van Endor en Hermon. En daar omtrent loopt een rivier Torrens Asson
die men anders Torrens Radaum noemt. Daar neven Barac, Abrimelichs zoon, met
Delbore, de profeten zoon, overwon het leger van Ydumeen toen Cysara de
koning was gedood van Ghebolle, Akers wijf, en joegen ze met kracht over de
rivieren van de Jordaan, Zeb Zebee en Salmana daar hij ze dood sloeg. En op
15 mijlen na Naym is de stad van Isra‘l die anders geheten is Sarayn waarvan
welke stad Bexabele, de kwade koningin, was die met haar kracht weg liet doen
de wijngaard Naboth. Bij deze stad is het veld van de maagden daar koning
Joras werd gedood van de koning van Samaria. En werd toen begraven op de berg
Sion in een mijl na Jeruzalem daar de berg van Gelboe is daar Saul en
Jonachster die zo schoon waren stierven waarom dat David ze vermaledijde alzo
de schrift getuigt: Montes gelboe nec ros nec pluuia descendat super uos, dat
is te zeggen: o berg van Gelboe, nog dauw, nog regen moet niet op u dalen. In
een mijl na van deze berg van Gelboe ten oostwaarts is de stad van Sacople
die men Bethsaym noemt. Op de muur van deze stad was Saul koningshoofd gehangen.
En daarna gaat men te Nazareth door de berg bij het plein van Galilea.
Nazareth plag te zijn een schone grote stad, maar nu is het een klein en
kittig stadje en de huizen staan ver vaneen, hier een en daar een en is niet
ommuurd en staat in een klein dal en alom en om zo staan bergen. Daar werd
onze vrouwe geboren en daarom droeg onze Heer zijn toenaam van deze stad.
Daar nam Jozef onze vrouwe tot wijf toen ze maar 14 jaar had. Daar begroette
haar de engel Gabri‘l en zei: Ave maria gracia plena, dominus tecum, dat is
te zeggen: God groet u vol van gratie, de Heer is met u. Dit gebeurde voor
een altaar van een schone kerk die nu daar niet is, maar men heeft daar een
kleine woning gemaakt bij een pilaar van die kerk om de offerande te
ontvangen van de pelgrims en de Sarasijnen behoeden het erg naarstig om het
grote profijt dat ze daarvan hebben. En deze Sarasijnen zijn veel kwader en
wreder dan elders want ze hebben alle kerken vernield. Daar staat de fontein
van Gabri‘l daar onze Heer in plag te baden toen hij klein was. Van deze
fontein droeg hij vaak zijn moeder. In deze fontein zo waste onze vrouwe haar
zoon, Jezus Christus, vaak zijn doekjes. En vandaar tot Jeruzalem zijn 3
dagreizen en te Nazareth was onze Heer gevoed. Nazareth is te zeggen
boomgaard bloem. Zeker met recht is het zo geheten want daar werd Jezus
Christus opgevoed, die bloem en vrucht van het leven is. En in 3 mijlen na
Nazareth . . . . . te Accon waart een halve mijl aan die zijde van Nazareth
is dat bloed van onze Heer. Want de Joden legden hem op een hoge steenrots om
hem neer te werpen en hem te doden, maar hij ging en ontkwam van hen en
sprong op een andere rots. En daarom zeggen enige lieden als ze in enige weg
bang zijn van moordenaars of van hun vijanden: jhesus autem transiens per medium
illorum ibat, dat is te zeggen: Jezus overleefde en ging mits door hen, in
gedenkenis dat alzo Jezus Christus ging mits door de wrede Joden behouden en
van hen ontkwam, zo moeten ze ontgaan de moordenaars of hun vijanden. En dan
zegt men deze twee verzen van de psalm: jrruat super eos formido et pavor in
magnitudine brachij tui domine fiant immobiles sicut lapis donec pertranseat
populus tuus iste quem possedisti, dat is te zeggen: Heer in de grootheid van
uw armen, dat is uw macht, moet op hen schaamte vallen en vrees en moeten
onberoerd worden als een steen totdat uw volk gereden is dat u bezit. En deze
vers zegt men driemaal en dan rijdt men met de hulp Gods zonder vrees. En
weet dat onze vrouwe onze Heer baarde in het vijftiende jaar. En ze wandelde
met hem 33 jaar en 3 maanden en na zijn dood leefde ze 33 jaar. |
Den wech van nazareth
ten berghe van tabor. Jtem 56va van nazareth gaetmen ten
berghe van thabar, daer mer iiij milen toe en sijn van daer, dat een herde
scoon berch is ende hoghe, daer een stat plach te sijn ende vele kerken, mer
hets al ghedestrueert. Ende noch es daer een stat, diemen hiet gods scole,
daer hi sine jonghere leerde ende seyde hem hemelsche heymelicheit. Anden
voete vanden berghe van thabor melchisedech, die coninc van salem was dat nv
heet jherusalem ende die ooc priester was, ontmoete abraham int nederhelden
vanden berghe, die vanden stride quam, daer hi den coninc amalech dode. Jn
desen berghe van thabor so transfigureerde hem onse here voor sinte peter,
sint jacob, sint jan, ende daer saghen si gheeste\like 56vb moyses ende
helyas die propheten neuen hem ende daer omme seyde sinte petere: Bonum est
nos hic esse, faciamus hic tria tabernacula, dats te segghene: het is ons
hier goet sijn, maken wi hier iij tabernaclen. Ende si hoorden die stemme des
vaders die seide: hic est filius meus dilectus in quo michi bene complacui,
dats te segghene: dit is mijn gheminde zoon, in welken ic my hebbe wel
behaecht. Ende onse here verboot, dat si desen visioene niement segghen en
souden tote dat hi op waer verstaen vander doot. Ende in dese berghe ende op
dese stat sullen iiij yngelen ten joncsten daghe trompen mit iiij trompen
ende sullen doen verrisen ende opstaen alle die persone, die den doot hebben
gheleden 57ra sint tbeghinsel der werelt ende sal dit oordeel beghinnen ter
seluer vren, dat onse here ter hellen daelde ende die beroofde. Want ter
seluer vren beroofde si die werelt. Daer om sal hise dan ooc berouen ende
leyden sine vriende in die glorie ende dander sal hi verdoemen ter eweliker
pinen. Ende dan sal een yghelijc sinen loon hebben, na dien dat hi verdient
sal hebben ofte quaet of goet, op dat die grote ontfermherticheit daer toe
niet en siet. Ende in eenre milen na van dien berghe van thabor es die berch
van hermon, daer so plach die stat van naym te staen. Voor die poort van
deser stat verwecte vander doot onse here der weduwen zoon, die niet meer
kinder en hadde. |
De weg van Nazareth
tot de berg Tabor. Item, van Nazareth gaat men tot de berg
Tabor daar maar 4 mijlen toe zijn, vandaar dat het een erg schone berg is en
hoog daar een stad plag te zijn en vele kerken, maar het is alles vernield.
En nog is daar een plaats die men noemt Gods school daar hij zijn jongeren
leerde en zei hen hemelse verborgenheid. Aan de voet van de berg Tabor,
Melchisedech, die koning van Salem was dat nu heet Jeruzalem en die ook
priester was, ontmoette Abraham in het nederdalen van de berg die van de
strijd kwam daar hij koning Amalech doodde. In deze berg Tabor zo transfigureerde
zich onze Heer voor Sint Petrus, Sint Jacob, Sint Johannes en daar zagen ze
geestelijk Mozes en Helias, de profeten, neven hen en daarom zei Sint Petrus:
Bonum est nos hic esse, faciamus hic tria tabernacula, dat is te zeggen: het
is ons hier goed te zijn, maken we hier 3 tabernakels. En ze hoorden de stem
van de Vader die zei: hic est filius meus dilectus in quo michi bene
complacui, dat is te zeggen: dit is mijn beminde zoon, in welke ik me heb wel
behaagd. En onze Heer verbood dat ze dit visioen niemand zeggen zouden totdat
hij op was gestaan van de dood. En in deze berg en op deze plaats zullen 4
engelen op de jongste dag trompetten met 4 trompetten en zullen laten
verrijzen en opstaan alle personen die de dood hebben geleden sinds het begin
der wereld en dit oordeel zal beginnen terzelfder uur dat onze Heer ter helle
daalt en die berooft. Want terzelfder uur beroofden ze de wereld. Daarom zal
hij ze dan ook beroven en zijn vrienden in de glorie leiden en de andere zal
hij verdoemen ter eeuwige pijnen. En dan zal iedereen zijn loon hebben naar
dat hij verdiend zal hebben, of kwaad of goed, op dat die grote ontferming
daartoe niet ziet. En in een mijl na van die berg Tabor is de berg Hermon
daar zo plag de stad Naym te staan. Voor de poort van deze stad wekte van de
dood onze Heer de weduwen zoon op die niet meer kinderen had. |
Van den casteel
saffra. Jtem in .iij. milen na nazareth es die
casteel van saffra, van welken alpheus zoon ende zebedeus zone waren. 57rb
Ende in .vij. milen na nazareth es die berch kayon, onder den welken staet
een fonteyne ende daer neuen lamech noels vader doodde caym met enen
ghescutte. Want dese caym ghinc op den berch ende steenrootssen als een
beeste ende hadde gheleuet van adams tiden tote noes tiden, so dat hi aldus
leefde wel .ij.c
jaer ende doe doden noes
vader, die blint was van outheden. Van saffra gaetmen ter zee van galileen
ende totter stat van tyberien, die op die zee es gheleghen. Ende al ist
datmen se zee heet, het en es gheen zee noch arm vander zee. Want het en es
mer een riuiere van soeten watre, die wel is hondert stadien lanc ende xl.
breet ende daer sijn in vele goeder visschen. Ende die jordane loopt 57va in
midden door dese stat van tybeyrien ende is niet herde groot, mer daer es
vele goeds in. Ende daer die jordane haer sceedt van deser zee van galileen
es een grote brugghe, daer ouer dat men lijt vant tlant van ghelooften totten
lande waert sconincs van basen ende toten lande van gherascens, die alle sijn
omtrent deser jordanen ende beghinnen ane die zee van tyberien. Ende van daer
machmen gaen te damasch in drien daghen door tlant van trachionic, welc lant
van trachonien duert vanden berghe van hermon totter zee van galyleen ofter
zee van tyberien of totter zee van jonasar ende es al een zee. Want hets al
dat water dat jc gheseit hebbe, mer het wisselt aldus zinen naem omder steden
wille, die daer neuen lig\ghen. 57vb |
Van het kasteel
Saffra. Item, in 3 mijlen na Nazareth is dat
kasteel van Saffra waarvan Alpheus zoon en Zebedeus zonen waren. En in 7
mijlen na Nazareth is de berg Kayon waaronder staat een fontein en daar neven
Lamech, Noach Ős vader, doodde Kain met een geschut. Want deze Kain ging op
de bergen en steenrotsen als een beest en had geleefd van AdamŐs tijden tot
NoachŐs tijden zodat hij aldus leefde wel 200 jaar
en toen doodde NoachŐs vader hem die blind was van oudheid. Van Saffra gaat
men tot de zee van Galilea en tot de stad van Tiberias die aan die zee is
gelegen. En al is het dat men het zee noemt, het is geen zee, nog arm van de
zee. Want het is meer een rivier van zoet water die wel 18km lang en 7, 2 km
breed is en daarin zijn vele goede vissen. En de Jordaan loopt in het midden
door deze stad van Tiberias en is niet erg groot, maar daar is veel goeds in.
En daar de Jordaan zich scheidt van deze zee van Galilea is een grote brug
daarover dat men gaat van het land van beloften tot het land van koning van
Basan en tot het land van Gherascens, die alle zijn omtrent deze Jordaan en
beginnen aan de zee van Tiberias. En vandaar mag men gaan tot Damascus in
drie dagen door het land van Trachionien, welk land van Trachonien duurt van
de berg Hermon tot de zee van Galilea of de zee van Tiberias of tot de zee
van Jonasar en is alles eenzelfde zee. Want het is alles water dat ik gezegd
heb, maar het verwisselt aldus zijn naam vanwege de steden die daar neven
liggen. |
Van die zee van
galileen. Op dese zee ghinc onse here droochs
voets ende daer trac hi op sinte pieter, die bina verdroncken was ende seide:
Modice fidei quare dubitasti, dat is te segghene: cleyne van gheloue, waer om
hebstu ghetwiuelt. Ende op een ander tijt na sine opuerstandenisse openbaerde
hi hem noch op dese zee sinen jongheren ende gheboot hem te visschene ende
veruolde hem haer nette van groten visschen. Jn dese zee sceepte dicwile onse
here ende daer riep hi sinte pieter, sinte andries, sinte jacob ende sinte
janne zebedeus kindre. |
Van de zee van
Galilea. Op deze zee ging onze Heer droogvoets
en daar trok hij Sint Petrus op die bijna verdronken was en zei: Modice fidei
quare dubitasti, dat is te zeggen: klein van geloof, waarom hebt u
getwijfeld? En op een andere tijd na zijn opstanding openbaarde hij zich nog
op deze zee zijn jongeren en gebood hen te vissen en ze vulde hun netten met
grote vissen. In deze zee vaarde vaak onze Heer en daar riep hij Sint Petrus,
Sint Andries, Sint Jacob en Sint Johannes, Zebedeus kinderen. |
Waer die tafel ons
heren is, daer hi na sijnre verrisenisse op at mit synen jongheren. Jn die stat van tyberien es die tafle
ons heren, daer onse here mit sinen jongheren op at na sine verrisenisse,
daer sine bekenden jnt breken van\den 58ra brode, daer of dat ewangelium
spreect: Et cognouerunt eum in fractione panis, dats te segghen: ende si
bekendene int breken des broots. Ende bi dese stat van tyberien es die berch,
daer onse here saedde vm
mannen met .v. ghersten
brode ende met ij visschen. Jn dese stat warpmen enen brant na onse here met
gramscapen, mar die brant vlooch in die aerde ende groeyde staphants ende
wyes ende is een groot boom worden ende wast noch ende die scersse es daer of
al zwart. Jtem opten eynde van deser zee staet een starc casteel ende hoghe,
die saphor heet ende hi es bi capharnaum. Jn alt lant van belooften en staet
gheen so starc en casteel ende beneden dese casteel staet een herde scone
stat, die ooc hetet saphor. 58rb Jn desen casteel was sinte anna onser
vrouwen moeder gheboren. Ende daer onder was centurions huus. Dit lant is
gheheten galileen ende daer sijn vele liede die ghegheuen waren den
gheslachten van zabulon ende neptalim. En int wederkeren van desen casteel is
die stat van dan, die anders gheheten is selmas ofte cesaria philippi, die
gheleghen is anden voet vanden berghe van lybaen, daer die jordane beghint.
Daer beghinnet tlant van promissioen, dats tlant van ghelooften ende duert
inder linghden tote barsabee noortwaert gaende toten zuden ende es wel c ende
l xxx milen lanc ende in die breede, dats van jherico tote japhe, houdet wel
lx milen van lumberdyen. 58va die clene sijn ende het en sijn niet milen van
gasscongen, noch van prouinchen, noch van almangien, daer grote milen sijn.
Ende weet, dat dit lant van ghelooften es in surien, want tconincrijc van
suryen duert vander wildernissen van arabien tote celcilien, dats die grote
armenien, dats te weten van zuden ten noorden waert ende van oosten ten
westen waert ten groten wildernisse waert van arabien ende duert totter
wester zee, mer jn dit conincrike van surien sijn vele prouinchien alse
palestinen, sem, galylee, same, judee ende vele ander. |
Waar de tafel van onze
Heer is daar hij na zijn verrijzenis op at met zijn jongeren. In de stad van Tiberias is de tafel van
onze Heer daar onze Heer met zijn jongeren aan at na zijn verrijzenis daar ze
hem herkenden in het breken van het brood waarvan dat evangelie spreekt: Et
cognouerunt eum in fractione panis, dat is te zeggen: en ze herkenden hem in
het breken van het brood. En bij deze plaats Tiberias is de berg daar onze
Heer verzadigde 5000 mannen met 5 gersten broden en met 2 vissen. In deze
plaats wierp men een brand naar onze Heer met gramschap, maar die brand vloog
in de aarde en groeide gelijk en groeide en is een grote boom geworden en
groeit nog en de schors is daarvan geheel zwart. Item, op het einde van deze
zee staat een sterk kasteel en hoog die Saphor heet en hij is bij Capharnaum.
In het hele land van beloften staat niet zoŐn sterk kasteel en beneden dit
kasteel staat een erg schone stad die ook heet Saphor. In dit kasteel was
Sint Anna, onze vrouwe moeder, geboren. En daaronder was centurionŐs huis.
Dit land is geheten Galilea en daar zijn veel lieden die geven het de
geslachten van Zabulon en Neptalim. En in het wederkeren van dit kasteel is
de stad van Dan die anders geheten is Selmas of Cesaria Philippi die gelegen
is aan de voet van de berg van Libanon daar de Jordaan begint. Daar begint
het land van Promissioen, dat is het land van belofte en duurt in de lengte
tot Barsabee noordwaarts gaande tot het zuiden en is wel 100 en 80 mijlen
lang en in de breedte, dat is van Jericho tot Japha, houdt het wel 60 mijlen
van Lombardije, die klein zijn, en het zijn niet mijlen van Gasconge, nog van
Provence, nog van Duitsland daar grote mijlen zijn. En weet dat dit land van
belofte is in Syri‘, want het koninkrijk van Syri‘ duurt van de wildernis van
Arabi‘ tot Cilici‘, dat is dat grote Armeni‘, dat is te weten van zuiden te
noordwaarts en van oosten ten westwaarts tot de grote wildernis waart van
Arabi‘ en duurt tot de Wester Zee, maar in dit koninkrijk van Syri‘ zijn vele
provincies zoals Palestina, Sem, Galilea, Same, Judea en vele andere. |
Om weder te keren in
dese syde vanden lande van galileen. Na dien dat jc verclaert hebbe ende
ghe\toont 60vb somighe maniere vanden volke van ouer zee, so willic v nv
segghen ende tonen den wech weder te keren in dese zide. Die vanden lande van
galylea, daer jc hier voren of hebbe ghesproken, wil weder keren in die zide,
hi comt door damas, dat een herde scoen stat es ende vol van allen
comanscapen ende es vier dachuaerde verre vander zee ende es viue dachuaerde
van jherusalem. Ende men brencter van alle lande comanscape ende penincwaerde
op paerde, op mulen, op kemelen, op dromedarisen ende op ander beesten ende
ooc ter zee van jnden, van persen, van caldeen, van armenien die grote ende
van menighen anderen conincrike. Dese stat maecte 61ra elyzeus damasco, doen
hi mit abraham woonde ende was sijn dispenseerdere ende wtgheuere, eer ysaac
gheboren wart, die ghebernt waende sijn van sijnen vader abraham, die dese
stat hiet damas ende in die plaetse, daer damas was ghemaect, daer doode caym
sinen broeder abel. Ende bi damas es die berch van sier. Jn dese stat staen
herde vele fonteyne. Ende binnen ende buten dese stat staen vele boomgaerde
draghende menigherande vruchten ende froyt. Men mach ghene ander stat deser
stat gheliken van scone boomgaerden ende van scoonre verlichtinghe. Dese stat
van damas es grote ende wel gheuolct ende wel mit dubblen muren ghemuert.
Ende daer wonen herde goede meesters van medicine om den 61rb lichame te
behoudene in ghesontheden. Ende sinte pauwels was daer een van dien eer hi
bekeert was, mer daer na wart hi meester van medicine der zielen ende sinte
lucas was sijn jonghere om medicine te leren ende vele andre, want sinte
pauwels hilter scole van medicine. Ende bi damas wart hi bekeert ende na dien
dat hi bekeert was, so woonde hi in die stat drie daghe lanc zonder zien ende
zonder eten ende drincken ende binnen desen drien daghen wart hi op
ghetrucken in den hemel niet lichamelijc mer gheestelijc, daer hi vele vander
heimelicheyt gods sach. Bi damas es die casteel darkes, die herde starc 61va
was. Van damas men coomt door onser vrouwen van sardenach, dat v milen in
dese zide damas es ende es op een rootse gheleghen ende is een herde scoen
stede ende het scijnt, dat een casteel si. Ende daer zijn redelike scoon
kerken, daer kersteijn moniken ende nonnen wonen ende hebben daer herde
goeden wijn ende in die kerke achter den groter outaer staet een tafle van
houte, daer een beelt van onser vrouwen plach aen ghescreuen te staen met
verwen, dat mit miraclen van gode verwandelde in vleessche, mar nv sietmen
herde luttel van desen beelde. Mer bider gracien gods so druupt vter tafelen
altoos olie 61vb recht oft olie van oliuen wair. Ende onder dese tafle so
staet ghebonden mit yseren bande een vat van merbere omme die olie tontfane,
die daer vte druupt ende van desere olien gheeft men den pelegrinen die daer
comen. Want dese olie comt bi miraclen van gode ende ganst van vele ziecheden
ende men seit, alsmen dese olie wel cuusschelijc huedt, dat si ten ende van
vij jaren vleesch ende bloet wart. Van sardenach comtmen doort dal van bokar,
dat een herde scoon dal es tusschen tgheberchte. Ende daer zijn scoon
riuieren ende beemte ende ander dinc te beesten behoef. Ende men gaet door
die berghe van libaen, die dueren van der groter armenien 62ra noorden waert
toten dal, dat zuden waert es aent beghinsel vanden lande van ghelooften,
also jc v voor hebbe gheseit. Dese berghe sijn herde vruchtbarich ende daer
sijn vele scoonre fonteynen ende ceder bome ende cypres boom ende vele andre
manieren van bomen ende daer in staen vele scoonre steden, die wel gheuolct
sijn. Aen tbeghinsel van desen berghe tusschen die stat van dorke ende die
stat van basen loopt een riuiere, die men heet sabbaitaire, om dat si des
saterdaghes seer loopt ende die vj. ander daghe vander weken loopt si luttel
ofte niet. Ende tusschen dese berghe lopet een ander riuiere, die des nachts
js herde hart veruorsen ende 62rb des daghes en wartmen gheens ys ghewaere.
Ende int omme keren van desen weghe door dese berghe staet enen groten hoghen
berch, diemen heet dien groten berch, daer op staet een herde scoon stat, die
men heet tripole. Jn dese stat wonen herde vele goeder kerstine van onsen
gheloue. Vandaer gaetmen te beruth, daer sinte jorijs den draec door stac dat
is een scoen stat ende daer es een groot starc casteel, also jc hier voren
hebbe gheseit ende es iij dachuaerde in des zide sardenach ende xvj milen na
der stat van sydon. Daer lijdmen op die zee die wil om weder te keren te
cypre waert ofte men coomt te lande toter hauene van sydon ofte van thir 62va
ende van daer coomtmen in cypren in luttel tijts ofte men gaet vander hauene
van thir rechte sonder in cipre te comene, want men cromt hem al daer tot enigher
ander hauene in griken ende dan so coomtmen weder in det zide, ghelijc jc v
voorseit hebbe. |
Om terug te keren aan
deze zijde van het land Galilea. Nadat ik verklaard en getoond heb
sommige soorten van volk van over zee zo wil ik u nu zeggen en tonen de weg
om terug te keren aan deze zijde. Die van het land van Galilea, daar ik hier
tevoren van heb gesproken, wil terugkeren aan die zijde, hij komt door
Damascus dat een erg schone stad is en vol van alle koopmanschap en is vier
dagreizen ver van de zee en is vijf dagreizen van Jeruzalem. En men brengt er
van alle landen koopmanschap en penningwaarde op paarden, op muilezels, op
kamelen, op dromedarissen en op andere beesten en ook ter zee van Indien, van
Perzi‘, van Chaldea, van Armeni‘, de grote, en van menige andere
koninkrijken. Deze stad maakte Elyzeus Damasco toen hij met Abraham woonde en
was zijn beheerder en uitgever eer Isaac geboren was die gebrand waande te
zijn van zijn vader Abraham die deze stad Damas noemde en in die plaats daar Damascus
was gemaakt daar doodde Kain zijn broeder Abel. En bij Damascus is de berg
van Sier. In deze stad staan erg veel fonteinen. En binnen en buiten deze
stad staan veel boomgaarden die dragen menige soorten vruchten en fruit. Men
kan geen andere stad met deze stad vergelijken van schone boomgaarden en van
schone verlichting. Deze stad Damascus is groot en goed bevolkt en goed met
dubbele muren ommuurd. En daar wonen erg goede meesters van medicijnen om het
lichaam te behouden in gezondheid. En Sint Paulus was er daar een van eer hij
bekeerd werd, maar daarna werd hij meester van medicijnen van de ziel en Sint
Lucas was zijn jongere om medicijnen te leren en vele andere, want Sint
Paulus hield er school van medicijnen. En bij Damascus werd hij bekeerd en
nadat hij bekeerd was zo woonde hij in de stad drie dagen lang zonder te zien
en zonder te eten en te drinken en binnen deze drie dagen werd hij
opgetrokken in de hemel, niet lichamelijk, maar geestelijk, daar hij veel van
de verborgenheid van God zag. Bij Damascus is dat kasteel Darkes die erg
sterk was. Van Damascus komt men door onze vrouwen van Sardenach dat 5 mijlen
aan deze zijde van Damascus is en op een rots gelegen en is een erg schone
plaats en het schijnt dat het een kasteel is. En daar zijn redelijke schone
kerken daar christelijke monniken en nonnen wonen en hebben daar erg goede
wijn en in die kerk achter het grote altaar staat een tafel van hout waaraan
een beeld van onze vrouwe plag geschreven te staan met kleuren dat met
mirakels van God veranderde in vlees, maar nu ziet men erg luttel van dit
beeld. Maar bij de gratie God zo druipt uit de tafel altijd olie recht of het
olie van olijven was. En onder deze tafel zo staat gebonden met ijzeren
banden een vat van marmer om die olie te ontvangen die daar uitdruipt en van
deze olie geeft men de pelgrims die daar komen. Want deze olie komt bij
mirakel van God en geneest van vele ziektes en men zegt als men deze olie
goed kuis behoedt dat ze tenslotte na 7 jaar vlees en bloed wordt. Van
Sardenach komt men door het dal van Bokar dat een erg schone dal is tussen
het gebergte. En daar zijn schone rivieren en beemden en ander dingen voor de
beesten behoefte. En men gaat door de bergen van Libanon die duren van het
grote Armeni‘ noordwaarts tot het dal dat te zuidwaarts is aan het begin van
het land van beloften, zoals ik u voor heb gezegd. Deze bergen zijn erg
vruchtbaar en daar zijn vele schone fonteinen en cederbomen en cipresbomen en
vele andere soorten van bomen en daarin staan vele schone steden die goed bevolkt
zijn. Aan het begin van deze berg tussen de stad van Dorke en de stad van
Basan loopt een rivier die men Sabbaitaire noemt omdat ze zaterdags zeer
loopt en de 6 andere dagen van de weken loopt ze luttel of niet. En tussen
deze berg loopt een andere rivier die Ôs nachts erg hard bevroren is en op de
dag wordt men geen ijs gewaar. En in het omkeren van deze weg door deze berg
staat een grote hoge berg die men de grote berg noemt en daarop staat een erg
schone stad die men Tripolie noemt. In deze stad wonen erg veel goede
christenen van ons geloof. Vandaar gaat men te Beiroet daar Sint Joris de
draak doorstak, dat is een schone stad en daar is een groot sterk kasteel,
zoals ik hiervoor heb gezegd, en is 3 dagreizen aan deze zijde van Sardenach
en 16 mijlen na de stad van Sidon. Daar gaat men op de zee die wil om weer te
keren tot Cyprus waart, of men komt te land tot de haven van Sydon of van
Tyre en vandaar komt men in Cyprus in luttel tijd, of men gaat van de haven
van Tyre recht zonder in Cyprus te komen, want men kromt hem al daar tot
enige ander haven in Griekenland en dan zo komt men weer in die zijde gelijk
ik u voorzegd heb. |
Noch van weghen tot
jherusalem te gaen ende anders. Nv hebbe jc v gheseit ende cont
ghemaect die weghe, door die welke men gaet eerst werf ten verresten als te
babylonien ende ten berghe van synay ende ten andren steden waert, die jc v
voorghenoemt hebbe . . . . . . . om te jherusalem te comen van daer. Want
somighe liede gaen ter stat van jherusalem, die niet micken vorder te gaen,
62vb om dat si niet en hebben ghelts ghenoech ofte om dat si gheen gheselscap
en hebben ende sulke, om dat si der pinen niet en vermoghen, sulke om dat si
hebben vaer om die wildernisse te lidene ende sulke om dat si hem haesten
weder te kerene om haerre wiue ende kindere wille ofte om ander enighe
redelike saken. Daer om jc v in corten woorden segghen sal, al waer men te
jherusalem waert gaen mach sonder langhe tijt daer ouer te doen ende sonder
langhe vte te bliuene. Men gaet vten lande van westen waert, alsic v
voorgheseit hebbe door vranckerike, door borgongyen, door lomberdyen ende dan
ten hauene van venegien ofte van geneuen 63ra ofte enich ander hauene daer
omtrent ende men gaet totten eylande van grief, dat den geneuoysen toe
behoort ende daer na lantmen in grieken ter hauenen, diemen heet miot ofte
van valene ofte van duras ofte in enighe ander hauene daer omtrent. Ende dan
gaetmen te lande om rechter te gaen ende dan comtmen zaen weder in die zee.
Dan sceeptmen rechte in cypre sonder int eylant van rodes te comene, mer men
laettet ter ziden, die wil ende men lant ter hauene van famegosse, dat die
meeste hauene is van cypre ofte ter hauene van luneches ende dan so gaetmen
weder in die zee. Ende soe sceeptmen lidende die hauene van thir ende sonder
63rb te lande te comene sceeptmen ter zee ter ziden latende alle die hauenen
daer omtrent toter stat van jaffen, dats die naeste hauene van jherusalem,
want van deser hauene tote jherusalem en is mer anderhalf dachuaert, dat is
omtrent xv milen. Te jaffe so lantmen ende men gaet te lande toter stat van
rames, dat bi jaffe js ende hets een herde scoon ende bequamelike stat. Ende
buten rames zuden waert staet een kerke van onser vrouwen, daer hem onse here
hare vertoonde in iij scaduwen, die betekenden die drievoldicheit. Ende daer
bi is noch een ander stat, die heet diostolle ende plach te heten libda ende
is wel bewoont ende daer staet een kerke 63va van sinte jorise, daer hi
onthooft wort. Van dair gaetmen totten casteel van emaus ende dan tot
monteioye, daer sinte samuel die profete leit, van dair sien die pelegrine
eerst werf jherusalem, want het isser in ij milen na ende dan gaetmen te
jherusalem Neuen desen wech es ramatha ende die berch van modin, danen dat
mathathias was, die vader van machabeus kindere was ende daer sijn noch haer
tomben. Jtem op gheen zide van ramatha es die stat van tenke, van daer was
amos die prophete ende daer es zijn graf. Ende vanden heylighen steden ende
pelegrimagen, die te jherusalem sijn, heb ic ghenoech hier voren gheseit;
daer omme laet 63vb jc nv ander werue redene daer of te houdene. |
Nog van wegen tot
Jeruzalem te gaan en anders. Nu heb ik u gezegd en kond gemaakt de
weg waardoor men de eerste keer gaat te reizen zoals tot Babyloni‘ en te berg
van Sina• en tot anderen steden waart die ik u voor genoemd heb . . . . . . .
om te Jeruzalem te komen van daar. Want sommige lieden gaan naar de stad
Jeruzalem die niet mikken verder te gaan omdat ze niet geld genoeg hebben of
omdat ze geen gezelschap hebben en sommige omdat ze de pijn niet vermogen,
sommige omdat ze gevaar hebben om de wildernis te gaan en sommige omdat ze
zich haasten om weer te keren om hun wijf en kinderen of om ander enige
redelijke zaken. Daarom ik u in korte woorden zeggen zal al waar men te
Jeruzalem waart gaan mag zonder lange tijd daar over te doen en zonder lang
weg te blijven. Men gaat uit het land van westen waart, zoals ik u voor
gezegd heb, door Frankrijk, door Bourgondi‘, door Lombardije en dan te haven
van Veneti‘ of van Genua of enige andere haven daar omtrent en men gaat tot
het eiland van Grief dat die van Genua toebehoort en daarna landt men in
Griekenland ter haven die men Miot noemt of van Valene of van Duras of in
enige ander haven daar omtrent. En dan gaat men te land om recht te gaan en dan
komt men zamen weer in de zee. Dan scheept men recht in naar Cyprus zonder in
het eiland Rhodes te komen, maar men laat het die tijd terzijde en men landt
te haven van Famagusta dat de grootste haven is van Cyprus of de haven van
Luneches en dan zo gaat men weer in de zee. En zo per schip gaat men de haven
van Tyre en zonder aan land te komen vaart men ter zee en ter zijde laten
alle havens daar omtrent tot de stad Jaffa, dat is de naaste haven van
Jeruzalem, want van deze haven tot Jeruzalem is maar anderhalve dagreis, dat
is omtrent 15 mijlen. Te Jaffa zo landt men en men gaat te land tot de stad
van Rames dat bij Jaffa is en het is een erg schone en bekwame stad. En
buiten Rames zuidwaarts staat een kerk van onze vrouwe daar zich onze Heer
aan haar vertoonde in 3 schaduwen, die betekenen de drievuldigheid. En
daarbij is nog een andere stad die heet Diostolle en plag te heten Libda en
is goed bewoond en daar staat een kerk van Sint Joris daar hij onthoofd werd.
Vandaar gaat men tot het kasteel van Emaus en dan tot Monteioye daar Sint
Samu‘l de profeet ligt, vandaar zien de pelgrims de eerste keer Jeruzalem
want het is er in 2 mijlen na en dan gaat men te Jeruzalem. Neven deze weg is
Ramatha en de berg van Modin, vandaar dat Mathathias was, de vader van Machabeus
kinderen, en daar zijn nog hun tomben. Item, op gene zijde van Ramatha is de
stad van Tenke, vandaar was Amos de profeet en daar is zijn graf. En van de
heilige steden en pelgrimages die te Jeruzalem zijn heb ik genoeg hiervoor
gezegd; daarom laat ik het nu om een andere maal redenen daarvan te houden. |
Noch van ander weghen
te lande te reysen tot jherusalem. Nv willic weder keren totten andren
weghen, daer men meest gaet derwaert te lande. Die ghene die niet die zee en connen
noch en vermoghen noch verdraghen ende die te lande begheren te gaen, nochtan
datter meerre pijn toe moet zijn, men gaet in enigher hauene van lomberdien,
alsoe alsic voor gheseit hebbe ende so comtmen in grieken ende dan te
constantinoplen ende daer lijdtmen door die zee die sinte jorijs arm heet
ende dan te raphinel, daer een starc casteel es ende dan te puluera ende dan
ten casteel van sinoch. Ende van daer gaet men door capadochien dat een groot
lant es, daer groot ghe\berchte 64ra in es. Ende dan gaet men door turkien
ter hauene van chieuetout ende ter stat van niken, dat in vij milen na es
deser stat. Die van turkien namense den keyser van romen ende hets een sterke
stat van muren ende van toornen. Ende op die ander zide staet een grote
plaetse ende breet ende daer loopt een riuiere diemen heet lay. Van daer
gaetmen door die berghe van noierement ende door die dale van malebrinis ende
door die inghe weghe van desen rootsen ende door die stat van orinauls ofte
door die steden, die sijn op die riuiere van reclar ende die riuiere van
stanthoen, dat ij goede riuieren sijn. Ende dan gaet men te anthiochen die
minre ende op die riuiere van reclai es 64rb gheleghen. Daer omtrent sijn
vele scoonre berghe ende bosschen ende wilder beesten een groot deel om wel
te jaghene ende den tijt mede te cortene. Ende die wil, hi gaet op een ander
zide door een pleyn van romanien houdende op die zide die zee van romanien.
Op dese zide staet een scoen toorne ende starc, diemen heet florensen. Ende
opwaert tusschen die berghe es die stat van thonesout ende die stat van
langhimaach ende assere ende morminstre. Ende alsmen buten desen berghe
coomt, so gaet men door die stat van marech ende van these, daer een grote
brugghe es op die riuiere van ferne, die welke men ooc hiet 64va ferfer. Ende
hets een herde grote riuiere sceep draghende ende loopt met enen harden
fellen stroem ende coemt wt den gheberchten ende wt den steen roetsen vander
stat van damasch wert. Ende daer loopt een ander riuiere die vten berghe comt
van libaen, die albane heet ende loopt neuen damas. Dese riuiere ouer\lidende
verloos sinte eustasius sijn twe kindre na dien dat hi sijn wijf verloren
hadde. Dese riuiere lijt ouer die pleyne van archadeos ende gaet totter roder
zee. Daer na gaetmen toter stat van fennine, daer sijn hete fonteyne die hete
bade sijn ende daer na gaetmen ter stat van ferne. Ende tusschen fennine ende
ferne staet een herde scoen bosch. Ende dan gaetmen te anthiochen, diere in x
milen na es ende es een herde scoen stat ende wel gheuest mit muren ende mit
toornen ende es herde groot 64vb . . . . . want si plach te hebben ij milen
in die lenghede ende anderhalue mile in die breede. Ende door die stat loopt
die riuiere van ferne ofte van ferfer ende omtrent die muere plaghen te sine
iijc. ende .l. toornen ende telker pylaerne
van dier brugghe plach een toorne te sijn. Het es die edelste stat van alden
conincrike van surien ende in ix milen na dese stat es symeons hauene, daer
loopt die riuiere van farsar in die zee. Van anthiochen gaetmen in die stat
van caonie ende dan te gibel ende te tourtoise. Daer neuen es tlant van
cananee, daer staet een starc casteel diemen heet maulech. Ende van tourtoise
gaetmen te tripole ende men heeft te liden door die inghe weghen der rootsen.
Ende daer 65ra es die stat van jgibelet ende van beruch op die zee. Daer na
gaetmen ter stat van acre ende daer sijn ij weghe om te jherusalem te gaen:
die wech op die slinke zide gaet door damas ende neuen die riuiere der
jordanen ende die wech op die rechter zide gaet door marine ende door tlant
van flaganie neuen tgheberchte toter stat van cayfas, daer cayphas here of
was, mar somighe liede hietent pelegrijns casteel. Ende van daer sijn wel iij
dachuaerden tot jherusalem. Ende men gaet door cesarie philippi, door jaffe ende
door rames ende door den casteel van emaus ende dan te jherusalem. |
Nog van andere wegen
te land te reizen tot Jeruzalem. Nu wil ik weer keren tot de andere
wegen daar men meestal derwaarts gaat te land. Diegene die niet ter zee
kunnen, nog vermogen, nog verdragen en die te land begeren te gaan, nochtans
dat er meer pijn toe moet zijn, men gaat in enige haven van Lombardije, zoals
ik voor gezegd heb, en zo komt men in Griekenland en dan te Constantinopel en
daar gaat men door de zee die Sint Joris arm heet en dan te Raphinel daar een
sterk kasteel is en dan te Pulvera en dan te kasteel van Sinoch. En vandaar
gaat men door Cappadoci‘ dat een groot land is daar groot gebergte in is. En
dan gaat men door Turkije ter haven van Chievetout en te stad van Nike dat in
7 mijlen na is van dezer stad. Die van Turkije namen het van de keizer van
Rome en het is een sterke stad van muren en van torens. En aan de andere
zijde staat een grote plaats en breed en daar loopt een rivier die men Lay
noemt Vandaar gaat men door de berg van Noierement en door dat dal van
Malebrinis en door de enge weg van deze rotsen en door de stat Orinauls of
door de plaatsen die op de rivier van Reclar zijn en de rivier van Stanthoen
dat 2 goede rivieren zijn. En dan gaat men te Antiochi‘, die kleinere, en op
de rivier van Reclai is gelegen. Daar omtrent zijn vele schone bergen en
bossen en een groot deel wilde beesten om goed te jagen en de tijd mee te
korten. En die wil, hij gaat op een andere zijde door een plein van Roemeni‘
en houdt aan de zijde de zee van Roemeni‘. Op deze zijde staat een schone
toren en sterk die men Florensen noemt. En opwaarts tussen die berg is de
stad van Thonesout en de stad van Langhimaach en Assere en Morminstre. En als
men buiten deze berg komt zo gaat men door de stad Marech en van These daar
een grote brug is op de rivier van Ferne die men ook Ferfer noemt. En het is
een erg grote rivier die schepen draagt en loopt met een harde felle stroom
en komt uit het gebergte en uit de steenrotsen van de stad Damascus waart. En
daar loopt een andere rivier die uit de bergen komt van Libanon die Albane
heet en loopt neven Damascus. Deze rivier overgaande verloor Sint Eustasius
zijn twee kinderen nadat hij zijn wijf verloren had. Deze rivier gaat over
het plein van Archadeos en gaat tot de Rode Zee. Daarna gaat men tot de stad
van Fennine, daar zijn hete fonteinen dat hete baden zijn en daarna gaat men
ter stad van Ferne. En tussen Fennine en Ferne staat een erg schoon bos. En
dan gaat men tot Antiochi‘ die er in 10 mijlen na is en is een erg schone
stad en goed gevestigd met muren en met torens en is erg groot . . . . . want
ze plag te hebben 2 mijlen in de lengte en anderhalve mijl in de breedte. En
door die stad loopt de rivier van Ferne of van Ferfer en omtrent die muren plegen
te zijn 300 en 50 torens en te elke pilaar van die brug plag een toren te
zijn. Het is de edelste stad van het hele koninkrijk van Syri‘ en in 9 mijlen
na deze stad is Symeons haven, daar loopt de rivier van Farsar in de zee. Van
Antiochi‘ gaat men in de stad van Caonie en dan te Gibel en te Tourtoise.
Daar neven is het land van KanaŠn, daar staat een sterk kasteel die men
Maulech noemt. En van Tourtoise gaat men te Tripoli en men heeft te gaan door
de enge wegen van de rotsen. En daar is de stad van Jgibelet en van Beruch
aan de zee. Daarna gaat men ter stad van Acre en daar zijn 2 wegen om te
Jeruzalem te gaan: de weg aan de linker zijde gaat door Damascus en neven de
rivier de Jordaan en de weg aan de rechter zijde gaat door Marine en door het
land van Flaganie neven het gebergte tot de stad van Cayfas daar Cayphas heer
van was, maar sommige lieden noemen het pelgrims kasteel. En vandaar zijn wel
3 dagreizen tot Jeruzalem. En men gaat door Cesaria, Philippi, door Jaffa en
door Rames en door het kasteel van Emaus en dan te Jeruzalem. |
Van te lande wert te
trecken int lant van gheloeften. Nv hebbic verclaert somighe weghe ten
lande ende ter zee, daer men door gaen mach ten lande waert van ghelooften.
Ende al ist dat vele ander 65rb weghe sijn, na dien dat die landen gheleghen
zijn daermen wt trect, nochtan comen si alle tenen eynde. Het is noch een
ander wech, daer men gaen mach ten lande ende niet ter zee tot jherusalem,
mar dat es met groter pinen ende daer omme so gaenre luttel liede. Desen wech
es te gaen door almangen, door behem ende alsoe voort tot in prusen ende men
gaet door tartarien tot jherusalem. Dit tartarien es onder den groten can,
daer jc hier na of spreken sal, want tote daer toe so duert sijn heerscapie,
want alle die princhen van tartarien gheuen hem tribuut. Dit es een herde
keytiuich lant, sauelachtich ende luttel vruchtbarich want daer wast luttel
goeds van coorne, Van 65va wine, van froyte, van erweten ofte van bonen. Mer
daer sijn herde vele beesten ende daer omme etense luttel anders dan vleesch
zonder broet ende supen vanden sope ende drincken zuete melc van beesten ende
eten ooc honden ende catten ende ratten ende alle andre beesten. Ende si en
hebben luttel ofte gheen hout en daer om wermen si hem ende sieden haer spise
met paerds messche ende met ander beesten messche in die zonne ghedroocht.
Ende dit moeten doen princhen ende ander heren ende en eten mer een weruen
des daghes ende dat selue luttel ende zijn herde vule liede van quader
naturen. Jn dit lant van tartarien valt dicwile groten teempeest in den zomer
van 65vb donder ende ander ghewederte, so dat dicwile die lieden werden
ghedoot. Ende herde haes\telike werdet daer op enen tijt heet ende dan weder
herde haestelike cout, so dat vule lant es ende arm ende quaet. Hare princhen
van dien lande ende hare heren, dien si heten bathri, woont in die stat van
orda. Ende seker gheen goet man noch vroom en soude in dit lant wonen, want
dit lant en es niet waerdich datter honden in wonen souden. Het soude een
goet lant sijn om te sayen brem stekelen ende haghedoren, want het en dooch
te ghenen andren dinghen. Mer tot sulker stat so vintmen goet lant, mer dat
en is niet Re
66ra te menigher
stat. Jn desen wech so en hebbic niet gheweest, mer jc hebbe gheweest in
andren landen die daer an paelden, alse int lant van rousen van jnflan ende
int conincrike van cracouwen ende lettouwen ende int conincrike van rasten
ende in vele andre landen daer omtrent, mer jc en ghinc noit al hier door
desen wech te jherusalem waert, waer bi jc niet en soude connen ghesegghen.
Ende heeft yement door dit lant ghegaen, hi mochter of ende toe doen om der
gheenre wille diene gaen wouden. Mer ist dat enich goet man, die in desen
wech heeft ghegaen te jherusalem waert, die dese materie beha\ghelike 66rb
es, hi mach hier neuen toe scriuen, dat hi ghesien heeft, op dat die ghene
die desen wech doen wouden claerlijc nochtan mochten weten hoe ende waer si
liden souden. Men mach desen wech niet doen dan te winter tiden alst herde
zeer vriest, om die watere ende dolinghe ende broeke die daer zijn, diemen
niet gheliden en can ten vriesde herde zere ende ten si daer op seer
ghesnuwet. Want en waert daer niet ghesnuwet noch wijf noch man en soude dan
ouer tijs ghegaen connen. Ende aldus gedaen wech sijn daer wel drie dachuaerde
te liden van prusen tot int lant vanden 66va sarrasinen, dat daer wonachtich
es. Ende die kersten die daer comen om jeghen hem te vechten ende te stridene
si moeten alle haer vitaelge met hem draghen, want daer en souden si niet
goeds vinden. Ende si doen voeren hare vitaelge met waghenen ouer tijs zonder
radere, die sleiden heten. Also lange als haer vitaelge duert moghen si daer
bliuen ende niet meer, want si en vinden daer niement die hem yet vercoopt.
Ende als daer heydensche waerders manne ofte spiers kerstene sien comen te
hem waert, so lopen si ten steden waert ende ten castelen ende roepen: kera
kera 66vb ende staphants so wapen si hem ende vergaderen. Ende weet, datter
vele meer in dat lant vriest dan in dit lant. Ende daer om heeft een yghelijc
stouen staende in sijn huus ende daer in eten si ende doen haren oorbaer, die
si te doen hebben. Want int lant van septentrionen, dats noorden waert daer
ist sonderlinghe cout, want die sonne mach hem luttel ofte niet ghenaken.
Ende daer omme int rechte septentrioen, dats int rechte noerden daer ist
tlant so cout, datter nement in en soude wonen moghen. Ende daer jeghen ten
rechten middaghe waert, dats ten suden waert, ist so herde heet, datter
niement 67ra en can gheduren noch ghewonen, om dat die zonne recht hare
radyen dar waert werpt, als si is in midden den troon. |
Van te land waart te
trekken naar het land van beloften. Nu heb ik sommige wegen verklaard te
land en ter zee daar men door gaan mag tot het land waart van beloften. En al
is het dat er vele andere wegen zijn, naar dat die landen gelegen zijn daar
men uittrekt, nochtans komen ze alle tot een eind. Er is nog een andere weg
daar men gaan mag te land en niet ter zee tot Jeruzalem, maar dat is met
grote pijnen en daarom zo gaan er luttel lieden. Deze weg is te gaan door
Duitsland, door Bohemen en alzo voort tot in Pruisen en men gaat door
Tartarije tot Jeruzalem. Dit Tartarije is onder de grote kan daar ik hierna
van spreken zal, want tot daartoe zo duurt zijn heerschappij, want alle
prinsen van Tartarije geven hem tribuut. Dit is een erg slecht land,
zwavelachtig en luttel vruchtbaar want daarin groeit luttel goeds van koren,
van wijn, van fruit, van erwten of van bonen. Maar daar zijn erg veel beesten
en daarom eten ze luttel anders dan vlees zonder brood en zuipen van het sop
en drinken zoete melk van beesten en eten ook honden en katten en ratten en
alle andere beesten. En ze hebben luttel of geen hout en daarom warmen ze
zich en koken hun spijs met paardenmest en met andere beestenmest in de zon
gedroogd. En dit moeten doen prinsen en andere heren en eten maar een maal
per dag en datzelfde luttel en het zijn erg vuile lieden van kwade naturen.
In dit land van Tartarije valt vaak in de zomer grote tempeest van donder en
ander weer zodat de lieden vaak worden gedood. En erg gauw wordt het daar op
een tijd heet en dan weer erg gauw koud zodat het vuil land is en arm en
slecht. Hun prinsen van dat land en hun heren, die ze Bathri noemen, wonen in
de stad Orda. En zeker geen goed man, nog dapper zou in dit land wonen want
dit land is het niet waard dat er honden in wonen zouden. Het zou een goed
land zijn om te zaaien bremstekels en haagdorens, want het gedoogt tot geen
andere dingen. Maar op sommige plaatsen zo vindt men goed land, maar dat is niet
te menige plaats. In deze weg zo ben ik niet geweest, maar ik ben geweest in
andere landen die daaraan paalden zoals in het land van Russen, van Finland
en in het koninkrijk van Krakau en Litouwen en in het koninkrijk van Rusland
en in vele andere landen daar omtrent, maar ik ging nooit alhier door deze
weg te Jeruzalem waart, daarbij ik zou ik het niet kunnen zeggen. En is er
iemand door dit land gegaan, hij mocht er iets van toe doen om diegene die
het gaan wil. Maar is het dat enige goede man, die in deze weg is gegaan te
Jeruzalem waart die deze materie behaaglijk is, hij mag hier neven toe
schrijven dat hij gezien heeft zodat diegene die deze weg doen wil duidelijk
nochtans mochten weten hoe en waar ze gaan zouden. Men mag deze weg niet doen
dan te winter tijden als het erg zeer vriest om dat water en verdwalen en
moerassen die daar zijn die men niet gaan kan tenzij het erg zeer vriest en
tenzij het daarop zeer sneeuwt. Want was het daar niet sneeuwt, nog wijf nog
man zou dan over het ijs kunnen gaan. En al dusdanige wegen zijn daar wel
drie dagreizen te gaan van Pruisen tot in het land van de Sarasijnen dat daar
woont. En de christenen die daar komen om tegen hen te vechten en te
strijden, ze moeten al hun voedsel met hen dragen want daar zouden ze geen
goeds vinden. En ze laten hun voedsel voeren met wagens over het ijs zonder
raderen die ze sleden noemen. Alzo lang als hun voedsel duurt mogen ze daar
blijven en niet meer, want ze vinden daar niemand die hen iets verkoopt. En
als daar heidense bewakers bewakers of verspieders christenen zien komen tot
hen waart, zo lopen ze te steden waart en te kastelen en roepen: kera kera en
gelijk zo wapen ze zich en verzamelen. En weet dat er veel meer in dat land
vriest dan in dit land. En daarom heeft iedereen stoven staan in zijn huis en
daarin eten ze en doen hun gebruiken die ze te doen hebben. Want in het land
van Septentrionen, dat is noorden waart, daar is het bijzonder koud want de
zon mag hen luttel of niet genaken. En daarom in het rechte Septentrionen, dat
is in het rechte noorden, daar is het land zo koud dat er niemand in zou
wonen mogen. En daartegen te rechte middag waart, dat is ten zuiden waart, is
het zo erg heet zodat er niemand kan verduren, nog wonen omdat de zon recht
haar stralen derwaarts werpt als ze in het midden van de troon is. |
Moslims.
Der sarrasinen
gheloue. Om dat jc ghescreuen hebbe hier bouen
vanden sarrasinen ende van haren lande, so sal jc v nu segghen van haren gheloue,
op dat ghi wilt, na dien dat hare boeke van haren gheloue in heeft, datmen
heet alkoram ende hem leert. Ende someghe liede heetent harme na dien dat
hare sprake zijn. Dit boec gaf hem mahomet, jnt welke es ghescreuen also jc
dicwille hebbe ghesien ende ghelesen, dat die goede sullen int paradijs gaen
ende die quade in die helle ende dat ghelouen die sarrasinen. Ende ist dat
ment hem vraghet, in wat paradijs si dat verstaen so segghen si, 67rb dattet
es een stat van weelden, daer men vint alrehande maniere van froyte in allen
tiden vanden jare ende dat daer sijn lopende riuieren van melke ende van
zeeme ofte van honighe ende van wine ende van zueten watre ende datmen daer
vinden sel scone ende rikelike huse, na dat een yghelic verdient sal hebben, ghemaect
van dierbaren ghesteynte, van goude ende van siluer. Ende een yghelijc sal
daer wiue hebben maechden ende sal die macht ende dien lust ende twerc hebben
altoos met hem te ligghene ende te sine, nochtan sal hise altoos maecht
vinden. Jtem si ghelouen wel ende horen wel spreken vander maecht marien,
onser lieuer vrouwen ende vander incar\nacion, 67va dats aneneminghen der
menscheit ons heren ende segghen wel, dat maria was van dien ynghel gabriel
gheleert ende dinghel haer groete ende hair seide, datsi wtuercoren wair ende
dat hi bootscapte onser vrouwen die incarnacion ofte gheboorte ons heren
jhesus kerst ende dat si maecht was int ontfaen ende maecht bleef int baren
van hem. Ende dit selue seit alkoram ofte haer boeke. Ende dit boec alkoram
seit, dat jhesus kerst sprac also saen, als hi was gheboren ende dat hi een
heylich prophete was ende wairachtich in woorden ende in werken ende dat hi
goedertieren was ende ontfermhertich end e gherechtich zonder enich zonde.
67vb Ende haer alkoram ofte boec seit ooc, dat doe die ynghel bootscapte die
gheboorte ons heren jhesus kerst der maecht marien, dat si jonc was, waer
omme dat si te meerre vaer hadde. Want in dat lant was een gokelaer, die
tabina hiet, die hem ghelijc enen enghel maecte ende ghinc dicwile mitten
maechden slapen, waer omme maria hair veruaerde vanden ynghel, om dat si
waende dat waer die gokelaer voorseit, diese bedrieghen woude ende si beswoer
den ynghel, dat hi hair seide, of hijt waer. Ende die ynghel antwoorde haer
dat si ghenen vaer en hadde ende dat hi sekerlijc die bode gods ware. Jtem
noch seit haerre lieden boec, dat doe maria hadde jhesus ghebaert onder enen
68ra boom van palmen, daer die cribbe van den osse ende vanden esel stont,
datsi haer scaemde om dat si een kint hadde ende weende ende seide, dat si
doot woude sijn ende doe staphants sprac haer tkint toe ende troostedse ende
seide: moeder en mistroost v niet, want god heeft in dij ghesendt sijn
heymelicheit omme die salicheit der werelt. Ende te vele andren steden seit
haer boec, dat onse here ooc also zaen sprac, als hi gheboren wart. Ende dit
boec seit ooc, dat jhesus gheseint was vanden aelmachtighen god om exemple te
sijn ende leringhe allen menschen. Ende dit boec spreect ooc vanden
doemsdaghe, hoe god sal comen doemen allen creaturen. Ende die goede sal hi
met hem trecken te sinen deel ende die quade sal hi verdoemen in die helle.
Ende het seit 68rb ooc, dat jhesus onder alle andre propheten was die meeste
ende naest gode ende dat hi die ewangelie maecte, in die welke goede leringe
sijn ende salighe maninghe ende claerheit ende waerheit ende ghewairighe
predekinghe den ghenen, die aen gode ghelouen ende dat hi een warachtich
prophete was ende sonder zonde ende dat hi die blinde siende maecte ende die
lasersche ghesont ende die doode opuerwecte ende dat hi te hemel voer al
leuende. Ende als si moghen hebben een boec vander ewangelien ons heren ende
sonderlinghe daer in ghescreuen es: missus est gabriel angelus, dat si
dicwile segghen in haer ghebede, die gheleert sijn, dat cussen si ende
aenbedent mit groter deuocien. Jtem 68va si vasten ij maende al gheheel jnt
jaer ende en eten dan niet dan des nachts ende si hueden hem dan ooc wel van
haren wiuen alle daghe van desen maenden, mer si die siec sijn en sijn niet
ghebonden te desen vasten. Jtem dit boec spreect vanden joden segghende, dat
si quaet sijn om dat si niet ghelouen en wouden, dat jhesus van gods weghen
quam ende om dat si valschelike loghen vander maghet maria ende van haren
zoon om dat si seyden, dat si jhesum hadden ghecruust, want die sarrasinen
segghen, dat hy niet ghecruust en was, mer god deden tot hem clymmen te
hemele zonder verminken ende zonder steruen ende dat hi sine figure in enen
andren man verwandelde, dien die joden cruu\sten 68vb ende segghen, dat judas
was, mer si waenden dat jhesus hadde gheweest ende dat jhesus al leuende te
hemel voer ende vandaer weder comen sal omme die werelt te ordelen ende
segghen, dat die kerstene hier of gheen bekinnen en hebben ende segghen, dat
si sottelijc ende valschelijc ghelouen, dat god ghecruust wart ende segghen
ooc, had hi ghecruust gheweest, dat god hadde ghedaen jeghen sine
gherechticheit, hadde hi ghedoghet, dat jhesus ghecruust hadde gheworden, die
onnosel ende zonder sonde was. Ende in dit aertikel segghen si, dat wi
ghemissen van goeden gheloue ende dat die grote gherechticheit gods en mochte
so groot onrecht noch ouerdaet niet ghedraghen ende daer in mist haer
gheloue. Want 69ra si bekennen wel die werke ons heren jhesus kerst, dat si
goet sijn ende sijn woerde waerechtich ende dat sijn ewangelien wairachtich
sijn ende sine lere ende sijn miracle ende dat die goede heylighe maecht
marie was goet ende een heylich maecht voor ende na die gheboorte ons heren
jhesus christus ende dat die ghene, die in gode volcomelijc ghelouen, sullen
behouden sijn. Ende daer omme dat si so na onsen gheloue gaen, sijn si
lichtelijc tonsen gheloue bekeert, al so men hem predict besceydelijc
tgheloue ons heren jhesus christus ende die prophecien. Ende si segghen ooc,
dat si wel weten vten prophecien, dat die wit mahomets te gaen zal, also die
wet der joden ghedaen heuet ende dat die wet der kerstene sal duren toten
eynde der werelt. Ende als\men 69rb hem vraecht wat si ghelouen, si antworden
datsi ghelouen in gode scepper des hemels ende der aerden ende alle andre
dinghen, die al ghemaect heeft. Ende zonder hem en is niet ghemaect ende si
ghelouen den doemsdach, in welken een yghelic geloent sal werden na syn
verdyente. Ende si ghelouen, dat al waer, si dat die heylighe propheten
hebben gheseit. |
Het
Sarasenen geloof. Omdat ik geschreven heb hierboven van
de Sarasenen en van hun land zo zal ik u nu zeggen van hun geloof, opdat ge
wil, naar dat hun boek van hun geloof in heeft dat men noemt Alkoram en hen
leert. En sommige lieden noemen het Harme naar dat hun spraak is. Dit boek
gaf hen Mohammed waarin is geschreven alzo ik vaak heb gezien en gelezen dat
die goede in het paradijs zullen gaan en de kwade in de hel en dat geloven de
Sarasijnen. En is het dat men het hen vraagt in welk paradijs ze dan verstaan
zo zeggen ze dat het een plaats is van weelde daar men allerhande soorten van
vruchten vindt in alle tijden van het jaar en dat daar zijn lopende rivieren
van melk en van zeem of van honig en van wijn en van zoet water en dat men
daar schone en rijke huizen vinden zal naar dat iedereen verdiend zal hebben,
gemaakt van dure gesteente, van goud en van zilver. En iedereen zal daar
wijven hebben, maagden, en zal de macht en de lust en het werk hebben altijd
met hen te liggen en te zijn, nochtans zal hij haar altijd maagd vinden.
Item, ze geloven wel en horen wel spreken van de maagd Maria, onze lieve
vrouwe, en van de incarnatie, dat is aanneming van de mensheid van onze Heer
en zeggen wel dat Maria was van de engel Gabri‘l geleerd en de engel haar
groette en haar zei dat ze uitgekozen was en dat hij boodschapte onze vrouwe
die incarnatie of geboorte van onze Heer Jezus Christus en dat ze maagd was
in het ontvangen en maagd bleef in het baren van hem. En ditzelfde zegt
Alkoram of hun boek. En dit boek Alkoram zegt dat Jezus Christus sprak alzo
samen toen hij was geboren en dat hij een heilige profeet was en waarachtig
in woorden en in werken en dat hij goedertieren was en ontferming en
gerechtig zonder enige zonde. En hun Alkoram of boek zegt ook dat toen de
engel boodschapte de geboorte van onze Heer Jezus Christus aan de maagd Maria
dat ze jong was, waarom dat ze meer gevaar had. Want in dat land was een
goochelaar die Tabina heette die hem gelijk een engel maakte en ging dikwijls
met de maagden slapen waarom Maria bang was van de engel omdat ze waande dat
het die goochelaar was, voor gezegd, die haar bedriegen wou en ze bezwoer de
engel dat hij haar zei of hij het was. En de engel antwoordde haar dat ze
geen gevaar had en dat hij zeker de bode Gods was. Item, nog zegt hun lieden
boek dat toen Maria Jezus had gebaard onder een boom van palmen daar de
kribbe van de os en van de ezel stond dat ze zich schaamde omdat ze een kind
had en weende en zei dat ze dood wou zijn en toen gelijk sprak haar het kind
toe en troostte haar en zei: moeder, mistroost u niet want God heeft in u
gezonden zijn verborgenheid om de zaligheid van de wereld. En in vele andere
plaatsen zegt hun boek dat onze Heer ook alzo samen sprak zoals hij geboren
was. En dit boek zegt ook dat Jezus gezonden was van de almachtige God om
voorbeeld te zijn en lering voor alle mensen. En dit boek spreekt ook van de
doemsdag, hoe God zal komen verdoemen alle creaturen. En de goede zal hij met
hem trekken tot zijn deel en de kwade zal hij verdoemen in de hel. En het
zegt ook dat Jezus onder alle andere profeten de grootste was en naast God en
dat hij dat evangelie maakte waarin goede leringen zijn en zalige vermaningen
en helderheid en waarheid en ware preken diegenen die aan God geloven en dat
hij een waarachtige profeet was en zonder zonde en dat hij de blinde ziende
maakte en de melaatse gezond en de dode opwekte en dat hij te hemel voer
geheel levend. En als ze een boek van het evangelie mogen hebben van onze
Heer en bijzonder daarin geschreven is: missus est gabriel angelus, dat ze
vaak zeggen in hun gebeden, die geleerd zijn, dan kussen ze en aanbidden het
met grote devotie. Item, ze vasten 2 maanden al geheel in het jaar en eten
dan niet dan Ôs nachts en ze hoeden zich dan ook wel van hun wijven elke dag
van deze maanden, maar zij die ziek zijn, zijn niet gebonden tot deze vasten.
Item, dit boek spreekt van de Joden en zegt dat ze kwaad zijn omdat ze niet
geloven wilden dat Jezus van Gods wegen kwam en omdat ze vals logen van de
maagd Maria en van haar zoon omdat ze zeiden dat ze Jezus hadden gekruisigd,
want de Sarasijnen zeggen dat hij niet gekruisigd was, maar God liet hem tot
hem klimmen te hemel, zonder verminking en zonder sterven en dat hij zijn
figuur in een andere man veranderde die de Joden kruisigden en zeggen dat het
Judas was, maar ze waanden dat het Jezus was geweest en dat Jezus geheel
levend te hemel voer en vandaar weer komen zal om de wereld te beoordelen en
zeggen dat de christenen hiervan geen kennis hebben en zeggen dat ze zot en
vals geloven dat God gekruisigd werd en zeggen ook, was hij gekruisigd
geweest dan had God dat gedaan tegen zijn gerechtigheid had hij gedoogd dat
Jezus gekruisigd was geworden die onschuldig en zonder zonde was. En in dit
artikel zeggen ze dat we missen van goed geloof en dat die grote
gerechtigheid van God zoŐn groot onrecht, nog overdaad mag niet verdragen en
daarin mist hun geloof. Want ze bekennen wel de werken van onze Heer Jezus
Christus dat ze goed zijn en zijn woorden waarachtig en dat zijn evangelie
waarachtig is en zijn leer en zijn mirakels en dat de goede heilige maagd
Maria goed was en een heilige maagd, voor en na de geboorte van onze Heer
Jezus Christus, en dat diegene die in God volkomen geloven behouden zullen
zijn. En daarom dat ze zo naar ons geloof gaan en worden ze lichtelijk tot
ons geloof bekeerd alzo men hen bescheiden predikt het geloof van onze Heer
Jezus Christus en de profetie‘n. En ze zeggen ook dat ze wel weten uit de
profetie‘n dat die uit Mohammed gaan zal, alzo de wet der Joden gedaan heeft
en dat de wet der christenen zal duren tot het einde der wereld. En als men
hen vraagt wat ze geloven, ze antwoorden dat ze geloven dat God de schepper
van de hemels en de aarde is en alle andere dingen die hij alle gemaakt
heeft. En zonder hem is niets gemaakt en ze geloven de doemsdag waarin
iedereen beloond zal werden naar zijn verdienste. En ze geloven dat alles
waar is dat de heilige profeten hebben gezegd. |
Noch van mameth. Jtem mahomet gheboot in sijn boec
alkoram, dat een yghelijc soude hebben ij wiue ofte iij ofte iiij. Mer nv so
nemen sire tot neghen toe ende also vele vriendinnen als si hebben moghen.
Ende ist dat enich van desen wiuen mesdoet ieghen haren man, hi mach se wt
sinen huse werpen ende sceden van haer ende nemen een ander. Mer hi moet haer
gheuen een ghedeilte van sinen goede. 69va Ende alsmen hem spreect vanden
vader ende vanden zoon ende vanden heylighen gheest, si segghen, dat drie
persoon sijn ende niet een enich god. Want hair booc alkoram en spreect niet
vander drieuoldicheit. Ende als men seit, dat die zone es dat woort gods, si
seggen dat si wel weten dat god woort heeft, want anders . . . . . en soude
hi niet leuen. Jtem alsmen hem spreect vander gheboorte ons heren, hoe dat
god doort twoort des ynghels seynde sine wijsheit in die werelt ende hem
woude bescaduwen ende bedecken inder maghet maria ende dat mitten woorden des
ynghels die doodde sullen werden verwect ten doemsdaghe, si segghen 69vb dat
wair is ende dat dat woort heeft grote cracht. Dat seit haer boec alkoram
daert spreect, dat dinghel sprac tot marien ende haer seyde: maria god sal v
bootsscappen twoort van zinen monde ende sijn naem sal sijn gheheten jhesus
christus. Ende si segghen oec, dat abraham was een vrient gods ende moyses
was een voerspreker gods ende jhesus christus was dat woort ende die gheest
gods ende mahomet was recht een bode gods ende segghen ooc, dat van desen
vieren jhesus was die waerdichste ende die grootste, so dat si vele goeder
articlen hebben van onsen gheloue, hoe dat si niet volcomelic en hebben
tkersten gheloue. Ende men bekeertse met lichten dinghen alle, die die
scrifturen weten ende die prophecien, want si hebben 70ra die ewangelien ende
die prophecien ende die bibele al in hair sprake ghescreuen ende weten vele vander
heyligher scrifturen. Mer si en verstaen die letteren niet gheestelic, mer
allene nader letteren. Ende so en doen ooc die joden ende daer omme seit
sinte paulus: littera interficit, spiritus autem uiuificatur, dats te
segghen: die letter doodt, mer die gheest maect leuende. Jtem die sarrasine
segghen, dat die joden quaet sijn, want si hebben hare wet tebroken, die hem
god gaf ende die hi hem mit moyses zeynde ende dat die kerstene ooc quaet
sijn, want si en houden niet die ghebode der ewangelien, die jhesus christus
hem leerde ende gaf. Daer om sal jc v segghen, wat my die soudaen eenwerf
seide te chair. Hi dede alle ma\nieren 70rb van volke beyde heren ende andere
wt sijnre cameren gaen, om dat hi mit my heymelike spreken woude van rade
ende vraghede mi, hoe hem die kerstene regeerden in onsen lande. Ende jc
seyde: wel, god hebs danc. Ende hi seyde mi: sekerlike si en doen, want uwen
priesteren ende uwe licht draghers en hebben gheen herte gode te dienen. Si
souden gheuen den ghemenen volke exemple van wel doen, mer si gheuen exemple
van quaet te doen ende daer omme dat ghemene volc gaet op sondaghe ende op
heylighe daghe, als si ter kerken souden gaen ende gode dienen, dan gaen si
ter taruernen ende ter leckernien te sine nacht ende dach etende ende drinckende
alse beesten, soe dat si niet en weten, 70va wanneer si sat sijn ofte
ghenoech hebben. Ende al dus pinen hem die kerstene in allen manieren dat si
moghen mit barenteerscappen omme te gaen ende deen den andren te bedrieghene.
Ende daer toe sijn si ouermoedich, so dat si niet en weten, hoe si hem cleden
mogen nv lanc nv cort nv wijt nv gheboort nv ghesneden ende in allen manieren
ontlijcsenen si hem ende van riemen ende van allen andren dinghen. Si souden
simpel sijn ende ootmoedich ende warachtich ende gherne om gode gheuen, also
jhesus was in wien si ghelouen. Mer si sijn alle contrarie ende sijn alle
gheneicht quaet te doen ende si sijn ooc so ghierich, 70vb dat si om een
cleine ghelt vercopen haer dochteren, hair susteren, hair eyghen wiue om oncuusheit
te driuene ende nemen deen des anders wiue. Ende niement en betrouwet deen
den andren ende breken alle die wet, die hem jhesus ghegheuen heuet ende
bediet om hare salicheit. Ende daer om hebben si om haer sonden wille dit
lant dat wi houden verloren. Want god heuet in onsen handen ghegheuen niet
mit onser crachte, mer om hare sonden wille. Want wi wel voorwair weten, als
ghi kerstene gode wel dient, sel hi v helpen willen, dat niement jeghen v sal
moghen duren. Ende wi weten wel vten prophecien, dat kerstene noch sullen in
dit lant regieren, als si haren 71ra god ernstelike dienen willen. Mer also
langhe als si sijn sullen van so vulen quaden leuene, als si noch sijn, wi en
doruen gheen vrese van hem hebben want haer god en sal hem niet helpen. Ende
doe vraechdic hem, hoe hi die kerstene stant so wel gheweten mochte. Ende hi
antwoorde mi, dat hi wel wiste den stant van den kerstenen ende vander
princen houe der kerstenen ende ooc den staet des ghemeens volcs, want hi
hadde ghewandelt of ghesonde in die wise van comannen alle die lande duer met
dierbair ghesteynte ende met balseme endc met andren dinghen omme te wetene
dat regement van enen ygheliken lande. Ende doe dede hi mi weder roepen die
heren, die hi vut sijnre camere hadde doen gaen ende wijsde mi daer iiij
heren, die grote heren 71rb van dien lande waren, die my wel besceydelike
bedieden deen lant voor ende dander na van kerstenheit, also wel of si van
dien lande gheweest hadden ende spraken harde scoon fransoysche ende die
soudaen ooc, daer of jc my sere verwonderde. Ach hoe groten scade ende scande
est onser wet ende onsen gheloue, dat die liede, die noch wet noch gheloue en
hebben, ons van onser quaetheit berespen ende onse misdaet so verwiten. Ende
die ghene, die mit rechte souden werden bekeert toten gheloue ons heren
jhesus christus mids onsen goeden leuen ende bequamen exemple, sijn veruaert
ende vervreemt vanden heylighen gheloue mids onser quaetheit ende onser
dolinghen. 71va Dair omme en ist gheen wonder, dat si ons quaet heten, want
si segghen waer. Mer si segghen, dat die sarrasine goet ende wettich sijn,
want si houden ghehelic alle die ghebode vanden boeken alkoram, dat hem god
seynde bi sinen heylighen bode den prophete mahomet, toten welken dijnghel
gabriel plach dicwille te spreken, al so si segghen ende bedieden hem ende
seyde den den wille gods. |
Nog van Mohammed. Item, Mohammed gebood in zijn boek
Alkoram dat iedereen hebben zou 2 wijven of 3 of 4. Maar nu zo nemen ze er
tot negen toe en alzo vele vriendinnen als ze hebben mogen. En is het dat
enige van dezen wijven misdoet tegen haar man, hij mag haar uit zijn huis
werpen en scheiden van haar en een andere nemen. Maar hij moet haar een
gedeelte van zijn goed geven. En als men hen spreekt van de Vader en van de
Zoon en van de Heilige Geest zeggen ze dat het drie personen zijn en niet een
enige God. Want hun boek Alkoram spreekt niet van de drievuldigheid. En als
men zegt dat de Zoon is dat woord Gods, ze zeggen dat ze wel weten dat God
woord heeft want anders . . . . . zou hij niet leven. Item, als men hen
spreekt van de geboorte van onze Heer hoe dat God door het woord van de engel
seinde zijn wijsheid in de wereld en zich wou beschaduwen en bedekken in de
maagd Maria en dat met het woord van de engel, de doden zullen worden opgewekt
te doemsdag, ze zeggen dat het waar is en dat dit woord grote kracht heeft.
Dat zegt hun boek Alkoram daar het spreekt dat de engel sprak tot Maria en
haar zei: Maria, God zal u boodschappen het woord van zijn mond en zijn naam
zal zijn geheten Jezus Christus. En ze zeggen ook dat Abraham was een vriend
van God en Mozes was een voorspreker Gods en Jezus Christus was dat woord en
de geest van God en Mohammed was recht een bode van God en zeggen ook dat van
deze vier Jezus was de waardigste en de grootste zodat ze veel goede artikels
hebben van ons geloof, hoewel dat ze niet volkomen het christelijke geloof
hebben. En men bekeert ze met lichte dingen alle die de schriften weten en de
profetie‘n, want ze hebben het evangelie en de profetie‘n en de bijbel alles
in hun spraak geschreven en weten veel van de heilige schrift. Maar ze
verstaan de letters niet geestelijk, maar alleen naar de letters. En zo doen
ook de Joden en daarom zegt Sint Paulus: littera interficit, spiritus autem
uivificatur, dat is te zeggen: de letter doodt, maar de geest maakt levend.
Item, de Sarasijnen zeggen dat de Joden kwaad zijn, want ze hebben hun wet
gebroken die God hen gaf en die hij hen met Mozes zond en dat de christenen
ook kwaad zijn want ze houden zich niet aan het gebod van de evangelie die
Jezus Christus hen leerde en gaf. Daarom zal ik u zeggen wat me de sultan een
maal zei te Cairo. Hij liet alle soorten van volk, beide heren en andere, uit
zijn kamer gaan omdat hij met me heimelijk spreken wou van raad en vroeg me
hoe de christenen regeerden in ons land. En ik zei: goed, God heeft dank. En
hij zei me: zeker, ze doen, want uw priesters en uw lichtdragers hebben geen
hart om God te dienen. Ze zouden het gewone volk voorbeelden geven van goed
doen, maar ze geven voorbeeld van kwaad te doen en daarom gaat dat gewone
volk op zondag en op heilige dagen, als ze ter kerk zouden gaan en God
dienen, dan gaan ze ter taverne en ter lekkernijen en zijn nacht en dag
etende en drinkende als beesten zodat ze niet weten wanneer ze zat zijn of
genoeg hebben. En aldus pijnigen zich de christenen in alle manieren dat ze
met samenkomsten mogen om te gaan en de ene de andere te bedriegen. En
daartoe zijn ze overmoedig zodat ze niet weten hoe ze zich kleden mogen, nu
lang dan kort en dan weer wijd, nu met boord en dan gesneden en in alle
manieren ontkleden ze zich en van riemen en van alle andere dingen. Ze zouden
eenvoudig zijn en ootmoedig en waarachtig en graag om God geven alzo Jezus
was in wie ze geloven. Maar ze zijn alle tegengesteld en zijn alle geneigd
kwaad te doen en ze zijn ook zo gierig dat ze om een klein geld verkopen hun
dochters, hun zusters, hun eigen wijf om onkuisheid te drijven en nemen de
ene de andere zijn wijf. En niemand
vertrouwt de ene de andere en breken alle de wet die hen Jezus gegeven
heeft en denkt om hun zaligheid. En daarom hebben ze om hun zonden dit land
dat we houden verloren. Want God heeft het in onze handen gegeven en niet met
onze kracht, maar vanwege hun zonden. Want we weten wel voorwaar, als gij
christenen God goed dient zal hij u helpen willen zodat niemand tegen u zal
mogen verduren. En we weten wel uit de profetie‘n dat christenen in dit land
zullen regeren als ze hun God ernstig dienen willen. Maar alzo lang zoals ze
zijn zullen van zoŐn vuil kwaad leven zoals ze nog zijn durven we geen vrees
van hen te hebben want hun God zal hen niet helpen. En toen vroeg ik hem hoe
hij de christen stand zo goed weten mocht. En hij antwoordde me dat hij wel
wist de stand van de christenen en van de prinsen hof der christenen en ook
de staat van het gewone volk, want hij had gewandeld of gezonden in de manier
van koopmannen alle landen door met dure gesteente en met balsem en met
andere dingen om dat reglement van elk land te weten. En toen liet hij me
weer de heren roepen die hij uit zijn kamer had laten gaan en wees me daar 4
heren, die grote heren van dat land waren, die me wel bescheiden aanduiden
het ene land voor en de andere na van christelijkheid alzo goed of ze van dat
land geweest waren en spraken erg schoon Frans en de sultan ook waarvan ik me
zeer verwonderde. Ach, hoe grote schade en schande is het onze wet en ons
geloof dat de lieden die nog wet, nog geloof hebben ons van onze kwaadheid
berispen en onze misdaad zo verwijten. En diegene die met recht bekeerd zouden
worden tot het geloof van onze Heer Jezus Christus, mits ons goede leven en
bekwame voorbeeld, zijn geschrokken en vervreemd van het heilige geloof mits
onze kwaadheid en onze dolingen. Daarom is het geen wonder dat ze ons kwaad
noemen want ze zeggen waar. Maar ze zeggen dat de Sarasijnen goed en wettig
zijn want ze houden zich geheel aan alle geboden van het boek Alkoram dat hen
God zond bij zijn heilige bode, de profeet Mohammed, tot wie de engel Gabri‘l
vaak plag te spreken alzo ze zeggen en aanduiden hem en zei hem de wil van
God. |
Van dye gheboerte
mamets. Ende ghi sult weten, dat mahomet was
van arabien gheboren ende plach een arm knecht te sijn ende plach paerde te
hoeden ende plach na die coopmanne te lopen ende quam eens met coopmanne in egypten,
die doe al ker\stine 71vb waren. Ende hi ghinc in die wildernisse van arabien
tot eenre capellen, daer een clusenaer in woonde. Ende doe hi in die capelle
ghinc, die herde clein was ende hadde een herde cleyn duer ende lage, doe
wart die inganc also groot ende also wijt, offet hadde gheweest van enen
palayse ende dit was deerste miracle, die mahomet dede in sijn joncheit. Daer
na begonste hi wijs ende rijc te werdene. Daerna was hi regerende dat lant
des princhen van coroudane ende bestellet ende beleidet wijsliken in sulker
manieren dat als die prinche starf, dat hi sine vrouwe te wiue nam, die hiet
cadgige. Nochtan viel mahomet dicwille vanden vallenden euele, waer 72ra om
dat die vrouwe herde erre was, dat si een ghenomen hadde. Mer mahomet gaf haer
te verstane, dat also dicwille als hi viel, die enghel gabriel quam jeghen
hem spreken ende dat hi hem niet en conste ghehouden, hine moste vallen
ouermids die grote claerheit des ynghels. Ende daer om segghen die heyden,
dat die ynghele dicwile jeghen hem sprack. Dese mahomet regnerde in arabien
jnt jaer ons heren vc. ende x ende hi was van ysmahels
gheslachte, die abrahams zone was, die hi wan an agar sijnre camerieren. Ende
daer om sijn so menighe sarrasine, diemen heet ysmaheliten ende sulke hetense
agarien van agar. Ende dair sijn somighe die proper heten sarrasinen van
sarra. 72rb En daer sijn ooc somighe, die heten moabiten ende sulke heten
amoniten om die twee loths zonen, die moab ende amon hieten, die hi wan an sijn
dochteren, die namals grote ardsche heren waren. Jtem mahomet minde herde
zere eens enen goeden man enen clusenare, die woonde in die wildernisse in
eenre milen na den berghe van synay inden wech, daer men gaet van arabien te
caldeen waert ende te inden, in eenre dachuaert na der zee, daer die
coopmanne dicwille plagen te comene om haer comanscape. Ende so dicwille
ghinc mahomet omtrent desen goeden man, dat sine knechte daer om erre worden
ende dats hem verdroot. Want 72va hi plach desen goeden man gherne horen te
predicken ende te spreken ende dede sine knechte na hem waken bi na alden
nacht, so dat dese knechte peynsden, datsi desen goeden man doden zouden. Soe
dattet op enen nacht gheuel, dat ma\homet herde droncken was ende so vele
wijns hadde ghedroncken, doe namen zine knechte mahomets zwaert al die wile
dat hi sliep ende doden desen goeden man. Ende daer na stakense mahomets
zwaert al bebloet in sijn scede. Ende des morghens vrooch, alse mahomet desen
goeden man 72vb doot vant, was hi herde erre ende woude ouer dese mordenaren
rechten, mer die knechten seyden bi accorden van allen, dat hijt zelue
ghedaen hadde, want hi was doe al droncken ende toonden hem zijn zwaert al
bebloet. Ende als hi dit sach waende hi waers. Ende daer om so vermaledyde hi
den wijn ende alle die ghene, diene vercochten ende droncken. Ende om deser
redenen wille en drincken die heylighe sarrasine ghenen wijn, mer men vinter
vele, diene gherne drincken heymelijc, mar wist ment si souden daer of
berespt sijn. Ende sij drincken harden goeden dranc die zuet es 73ra ende wel
voet, diemen maect van calamelle, dat es daer men tsuker of maect, dat van
goeden smake es ende maect een herde goede borst. Jtem het gheualt wel sulken
tijt, dat somighe kerstene sarrasine worden van simpelheden ofte van
quaetheden ofte van armoeden. Ende haer archeflaminne, dats hair artdsche
bisscop ofte haer flammine, dat es haer bisscop ofte haer pape, alse hise
ontfaet, seit hi aldus: la el loch ella mahomet tosel allabech, dat es te
segghene: het en es mer een god ende mahomet was zijn messelgier ofte bode.
Ende na dien dat jc v bediet ende gheseit hebbe een deel van haren gheloue,
jc sal v tonen ende wisen, op dat ghi wilt, wat letteren si hebben ende 73rb
hoe si heten: almi bechach cary delfoy effoci ferchi corchi garaphi hethmi
iothi kath lothni malach nabeyrch orthi thoriser nicholach rouchi salen
tocinut azazot yroom aroucy zocizaat het. Ende noch hebben si iiij letteren
meer omme die selsienheit van hare spraec, om dat si so in die kele spreken,
ghelijc dat wi in ynghelant twee lettren meer hebben dan in haren a b c
staet, dats te wetene y ende z, die wi daer mede hebben. 73va |
Van de geboorte van
Mohammed. En ge zal weten dat Mohammed van Arabi‘
was geboren en plag een arme knecht te zijn en plag paarden te hoeden en plag
naar de koopmannen te lopen en kwam eens met koopmannen in Egypte die toen al
christelijk was. En hij ging in de wildernis van Arabi‘ tot een kapel daar
een kluizenaar in woonde. En toen hij in die kapel ging, die erg klein was en
had een erg kleine deur en laag, toen werd die ingang alzo groot en alzo wijd
alsof het was geweest van een paleis en dit was het eerste mirakel die
Mohammed deed in zijn jeugd. Daarna begon hij wijs en rijk te worden. Daarna
begon hij te regeren dat land van de prinsen van Coroudane en bestelde en
beheerde het wijs in zulke manieren dat toen de prins stierf dat hij zijn
vrouw tot wijf nam, die heette Cadgige. Nochtans viel Mohammed vaak van de
vallende ziekte waarom dat de vrouw erg boos was dat ze er zo een genomen
had. Maar Mohammed gaf haar te verstaan dat alzo vaak als hij viel dat de
engel Gabri‘l tegen hem kwam spreken en dat hij hem niet kon houden, hij
moest vallen vanwege de grote helderheid van de engel. En daarom zeggen de
heidenen dat de engel vaak tegen hem sprak. Deze Mohammed regeerde in Arabi‘
in het jaar onze Heer 500 en 10 en hij was van Ismahels geslacht die Abrahams
zoon was die hij won aan Agar, zijn kamenierster. En daarom zijn er zovee
Sarasijnen die men Ismaheliten noemt en sommige noemen ze Agarien, van Agar.
En daar zijn sommige die goed Sarasijnen heten van Sara. En daar zijn ook
sommige die heten Moabiten en sommige heten Amoniten om de twee LothŐs zonen
die Moab en Amon heten die hij won aan zijn dochters die later grote aardse
heren waren. Item, Mohammed beminde eens erg zeer een goede man, een
kluizenaar, die woonde in de wildernis in een mijl na de berg Sina• in de weg
daar men gaat van Arabi‘ te Chaldea waart en ten einden van een dagreis na de
zee daar de koopmannen vaak plagen te komen om hun koopmanschap. En zo vaak
ging Mohammed omtrent deze goede man zodat zijn knechten daarom boos werden
en dat het hen verdroot. Want hij plag deze goede man graag te horen prediken
en te spreken en liet zijn knechten op hem waken bijna de hele nacht zodat
deze knechten peinsden dat ze deze goede man doden zouden. Zodat het op een
nacht gebeurde dat Mohammed erg dronken was en zoveel wijn had gedronken,
toen nam zijn knecht MohammedŐs zwaard al de tijd dat hij sliep en doodde
deze goede man. En daarna stak hij MohammedŐs zwaard geheel bebloed in zijn
schede. En Ôs morgens vroeg toen Mohammed deze goede man dood vond was hij
erg boos en wou over deze moordenaar berechten, maar de knechten zeiden bij
akkoord van allen dat hij het zelf gedaan had want hij was toen geheel
dronken en toonden hem zijn zwaard geheel bebloed. En toen hij dit zag waande
hij dat hij het was. En daarom zo vermaledijde hij de wijn en al diegene die
het verkochten en dronken. En om deze reden drinken de heilige Sarasijnen
geen wijn, maar men vindt er velen die het graag heimelijk drinken, maar wist
men het, ze zouden daarvan berispt worden. En zij drinken erg goede drank die
zoet is en goed voedt die men maakt van calamelle, dat is daar men suiker van
maakt, dat van goede smaak is en maakt een erg goede borst. Item, het gebeurt
wel sommige tijd dat sommige christenen Sarasijn worden van simpelheden of
van kwaadheden of van armoede. En hun archeflaminne, dat is hun aartsbisschop
of hun flammine, dat is hun bisschop of hun priester, als hij ze ontvangt
zegt hij aldus: la el loch ella mahomet tosel allabech, dat is te zeggen: er
is maar een God en Mohammed is zijn boodschapper of bode. En nadien dat ik u
aanduidt en gezegd heb een deel van hun geloof zak ik u tonen en wijzen,
opdat ge wilt, welke letters ze hebben en hoe ze heten: almi, bechach, cary,
delfoy, effoci, ferchi, corchi, garaphi, hethmi, iothi, kath, lothni, malach,
nabeyrch, orthi, thoriser, nicholach, rouchi, salen, tocinut, azazot, yroom,
aroucy, zocizaat, het. En nog hebben ze 4 letters meer om de zeldzaamheid van
hun spraak omdat ze zo in de keel spreken, gelijk dat we in Engeland twee
letters meer hebben dan in hun a, b c staat, dat is te weten y en z die we
daar mede hebben. |
Van die hoghe jndyen ende jndyen die meerre ende van dyamanten ende
cleyn ludekens. Van ethiopien gaetmen jn indien door
menich wonderlic lant. Ende men hetet die hoghe jndie . . . . . die mayor,
dat is die meeste ende die is alte heet ende die cleyne jndie, dat een goet
wel ghetempert lant is. Ende die derde jndie, die norden waert is, die is
alte cout, so dat van sijnre coutheit ende ghewoonlike veruriesinghe ofte
vorste dat water wort hart cristale. Ende op die rootsen ofte berghen van
desen cristale wassen die goede dyamante, die sijn vander verwen, als doncker
cristale is, gheluachtich ende sere blickende als olie verwe ende sijn so
hart datmense 82rb niet ghepalleren noch versniden en mach noch ghewerken en
can. Ende in arabien vintmen ander dyamanten, die so goet niet en sijn ende
sijn bruunre ende tederre. Ende noch vintmen ander int eylant van cypre, die
noch broosscher ende tederre sijn. Ende men vinter ooc int lant van
machidonien, mer die beste ende die duerbaerste sijn in jndien. Ende men vint
dicwile herde dyamante in die masse, daer men dat gout affiniert alst
ghemineert ende vter aerden ghegrauen is, alsmen die massen breket van een
tot cleynen stucken. Jn sulken stuc vintmenre also groot als een erwete ende
sulken tijt minre ende si sijn bina also hert 82va als die van jndien ende
sniden stael ende glas herde lichtelike. Ende al ist datmen in jndien vint
herde goede dyamante op die rootsen van cristalen, nochtan vintmenre
ghemeenlike meer op die rootsen van adamante in die zee ende op die berghe,
daer gout minen ofte culen sijn, daer ment gout graeft ende waster vele te
gader deen clein ende dander groot. Ende daer vintmer wel al so groot als een
bone. Ende die meeste die sijn mach is van natueren also groot als een
ockernoot. Ende sijn alle ghevierhornict ende mit punten ende mit stekenden
oorden ende haer eyghenre naturen zonder yemans toe doen van menschen handen.
Ende si hetense jn jndien hamelet. Si wassen 82vb aldus op die berghe ende op
die rootsen der weghe van gout minen, ofte andre sijn in die aerde van goude.
Ende wassen te gadre wiue ende manekine ende si voeden hem ende wassen vanden
dauwe des hemels ende winnen deen dandre ende maken daer neuen cleyne
diamantekine, die menichuoldighen ende wassen alle jare. Want jc hebs
dicwillen gheproeft, ist datmense hoedt ende mense leecht in een luttel daus
van meye, si wassen alle jaer ende so worden die cleyne groot ende dicke na
hare nature. Want recht als een fine perle haer coenreit ende maket ende
dicke wart vanden dauwe des hemels ende neemt haer rontheit van naturen, 83ra
also neemt die dyamante bider godliken cracht sine viercanticheit. Ende alle
die dyamantkijn soudemen draghen op die slincke zide, want daer heeft hi
meerre cracht dan op dander zide, want die cracht van haren oorspronghe oft
van haren wesene comt hem van noerden, dat is die slincker side vander
werelt, want als een mensche hem ten oosten waert keert tnoorden leit hem op
die slincke zide van sinen aensichte. Ende op dat ghi wilt weten die cracht
vanden dyamanten, nochtan dat ghise hebt in den lapidarise, dats een boec,
daer die nature ende die cracht der stene in staet, so sal jcse v zegghen,
omme dat een yghelijc niet en weet, also die van ouer zee hebben ende houden
ende daer in betrouwen, van wien alle wijsheit der philosophien comen is. Die
dyamant gheeft 83rb coenheit ende stoutheit den ghenen, die hem draghen ende
behoet die lede sines gheheels lichamen ende hi gheeft victorie ende doet
sinen viant verwinnen, ist in ghedinghe of in stride, op dat hi recht heeft
ende hout diene draghet in sinen goeden sin ende behoetten van vechtene ende
van scheldene ende van quaden dromen ende van quaden gheesten. Ende waert
datten enich quaet mensche wilde betouueren ofte begokelen den ghenen, die
enen dyamant an hem droeghe, alle dat soude ouer hem seluen comen, die die
touerie woude doen, bider cracht van desen stene noch ooc gheen wilde beeste
en souden moghen aenuechten. Den dyamant soude men gheuen ende niet eyschen
ende dan heeft hi meere cracht ende macht. Ende hi maect enen mensche
sterkere ende vaster ieghens sine vianden. Ende hi 83va geneest ooc die
ghene, die lunatich sijn, dats die ziecheit die metter manen wast ende so wat siecheden dat het ware ende den
ghenen, die metten viant beseten is ende van hem ghepijnt wort. Ende ist
datmen enich venijn brinct in die ieghen woordicheit des dyamans, staphants
so wort hi versch ende beghint te zwetene. Jn indien sijn enigh dyamanten,
die violettech sijn ofte een luttel bruunre dan violettich ende sijn wel hart
ende dierbaer. Ende sijn enighe liede, diese niet so lief en hebben als
dandre, mer jc hadse wel also lief als dandere, want jc hebse sien proeuen.
Het sijn ooc dyamanten van anderre 83vb manieren, die al wit sijn als
cristael, mar si sijn donckerre ende sijn goet ende van groter cracht ende
sijn alle viercantich ende ghehornect van naturen, selke hebben vj ribben of
siden, sulke iij, sulke iij, sulke ij, also die nature vormet ende maect.
Ende omme datse die heren ende die bacheleren ghaerne draghen an haren
vingher, die der eeren der wapene navolghen, jc sel noch meer vanden
dyamanten spreken, nochtan dat jc nu van mijnre materien veruerre, op datse
niet bedroghen en worden van barenteers, die achter lande lopen mit dyamanten
ende vercopen. Want die dyamanten copen wil, hem behoeft wel, dat hi se kenne
84ra omme datmense pleecht te conterfeiten van cristale gheelachtich ende van
gheelachtighen saphieren ende van saphieren van lampen ende van enen steen,
die men heet yeris ende is een cleyn steenkijn, datmen vint daer in musen
neste, die herde hert sijn, ofte die ghene die gheconterfeyt sijn en sijn
niet so hart ende haer oorden die breken lichte. Ende men machse wel
palleren, ofte somighe wercliede en pallerense niet ouermids scalcheden, dat
die liede wanen, datmense niet palleren noch werken en mach van herdicheden.
Mer si proefse in deser manieren. Jnden iersten proeftmense mit sniden in
saphieren ende in dierbaer ghesteynte ende in cristale ende in stale. Daerna
neemt men enen steen aymant, dat is die 84rb sciplude steen, die in die zee
varen, die de naelde na hem trect. Ende men leyt den dyamant opten aymant
ende dan toontmen hem die naelde ende ist dat die dyamant goet is ende
warachtich, die aymant en sal die naelde niet na hem trecken also hi pleghet,
also lange als die dyamant daer bi is, en ware dat die aymant herde goet
ware. Ende aldus proeuense dyamanten, alle die liede die ouer zee wonen. Mar
het gheualt sulken tijt, dat een goet dyamant verliest sine cracht ouermids
die oncuuscheyt des gheens, diene draghet ende dan moetmen hem weder sine
cracht doen verhalen, of hi en soude so goet niet sijn ende van minderre
doghet ende machte. |
Van
het hoge Indi‘ en Indi‘ de grotere en van diamanten en kleine lieden. Van Ethiopi‘ gaat men in Indien door
menig wonderlijk land. En men noemt het hoog Indi‘ . . . . . de mayor, dat is
de grootste en die is al te heet en het kleine Indi‘ dat een goed wel
getemperd land is. En het derde Indi‘ dat noordwaarts is die is al te koud
zodat van zijn koudheid en gewoonlijke bevriezen of vorst dat water hard
wordt kristal. En op die rotsen of bergen van dit kristal groeien de goede
diamanten die van kleur zijn zoals donker kristal is, geelachtig en zeer
blinkend als olie kleur en zijn zo hard dat men ze niet versieren, nog
versnijden mag, nog bewerken kan. En in Arabi‘ vindt men andere diamanten die
niet zo goed zijn en zijn bruiner en zachter. En nog vindt men andere in het
eiland van Cyprus die nog brosser en zachter zijn. En men vindt er ook in het
land van Macedoni‘, maar de beste en de duurste zijn in Indien. En men vindt vaak
harde diamanten in die massa daar men dat goud van zuivert als het uit mijnen
en uit de aarde gegraven is als men die massa breekt uiteen tot kleine
stukken. In zulke stukken vindt men er alzo groot als een erwt en sommige
tijd minder en ze zijn bijna alzo hard als die van Indi‘ en snijden staal en
glas erg gemakkelijk. En al is het dat men in Indi‘ erg goede diamant vindt
op die rotsen van kristal, nochtans vindt men er gewoonlijk meer op de rotsen
van adamant in de zee en op de bergen daar goudmijnen of kuilen zijn daar men
het goud opgraaft en groeit er veel tezamen, de ene klein en de andere groot.
En daar vindt men er wel alzo groot als een boon. En de grootste die er zijn
mag is van naturen alzo groot als een walnoot. En ze zijn alle vierhoekig en
met punten en met stekende kanten en hun eigen naturen zonder iets toe doen
van mensen handen. En ze noemen ze in Indien hamelet. Ze groeien aldus op die
bergen en op die rotsen in de wegen van goudmijnen en anderen zijn in de
aarde van goud. En groeien tezamen, wijven en mannetjes en ze voeden zich en
groeien van de dauw van de hemel en winnen de ene de andere en maken daar
neven menigvuldig kleine diamantjes en die groeien alle jaren. Want ik heb
het vaak beproefd, is het dat men ze behoedt en men ze legt in een luttel
dauw van mei, ze groeien elk jaar en zo worden de kleine groot en dik naar
hun natuur. Want recht als een fijne parel haar schoonheid maakt en dik wordt
van de dauw des hemels en neemt haar rondheid van naturen, alzo neemt die
diamant bij de goddelijke kracht zijn vierkantigheid. En al die diamantjes
zou men dragen aan de linker zijde want daar heeft het meer kracht dan aan de
andere zijde, want de kracht van haar oorsprong of van haar wezen komt het
van het noorden, dat is de linker zijde van de wereld, want als een mens zich
te oostwaarts keert, het noorden ligt hem aan de linkerzijde van zijn
aanzicht. En opdat ge de kracht van de diamanten wil weten, nochtans dat gij
ze hebt in de lapidary, dat is een boek daar de natuur en de kracht van de
stenen in staat, zo zal ik u zeggen omdat iedereen dat niet weet, alzo die
van over zee hebben en houden en daarin vertrouwen van wie alle wijsheid van
de filosofen gekomen is. De diamant geeft koenheid en dapperheid diegenen die
het dragen en behoedt de leden van zijn gehele lichaam en hij geeft victorie
en laat hem op zijn vijand overwinnen, is het in geding of in strijd, opdat
hij recht heeft en houdt die het draagt in zijn goede zin en behoedt hem van
vechten en van schelden en van kwade dromen en van kwade geesten. En was het
dat er enig kwaad mens diegenen wilde betoveren of begoochelen die een
diamant bij hem droeg, alles zou over hemzelf komen die de toverij wou doen,
bij de kracht van deze steen, nog ook geen wilde beesten zouden hem mogen
aanvechten. De diamant zou men geven en niet eisen en dan heeft het meer
kracht en macht. En het maakt een mens sterker en vaster tegen zijn vijanden.
En het geneest ook diegene die maanziek zijn, dat is de ziekte die met de
maan wast, en zo welke ziektes dat het zijn en diegenen die met de vijand
bezeten is en van hem gepijnigd wordt. En is het dat men enig venijn brengt
in de tegenwoordigheid van die diamant, gelijk zo wordt hij vochtig en begint
te zweten. In Indien zijn enige diamanten die violetachtig zijn of een luttel
bruiner dan violetachtig en zijn goed hard en duur. Er zijn enige lieden die
ze niet zo lief hebben zoals de andere, maar ik had ze wel alzo lief als de
andere want ik heb ze zien beproeven. Er zijn ook diamanten van andere vormen
die geheel wit zijn als kristal, maar ze zijn donkerder en zijn goed en van
grote kracht en zijn alle vierkantig en hoekig van naturen, sommige hebben 6
ribben of zijden, sommige 3, sommige 3, sommige 2, alzo de natuur vormt en
maakt. En omdat de heren en de bachelors ze graag dragen aan hun vinger die
de eer der wapens navolgen, ik zal nog meer van de diamanten spreken,
nochtans dat ik nu van mijn materie vaar zodat ze niet bedrogen worden van
bedriegers die in achter landen lopen met diamanten en verkopen. Want die diamanten
kopen wil hem behoeft wel dat hij ze kent omdat men ze plag te verven van
kristal geelachtig en van geelachtige saffieren en van saffieren van lampen
en van een steen die men noemt iris, dat is een klein steentje dat men vindt
daar in muizennesten die erg hard zijn, of diegene die geverfd zijn die zijn
niet zo hard en hun kanten die breken licht. En men mag ze wel versieren en
sommige werklieden versieren ze niet vanwege schalksheid zodat die lieden
wanen dat men ze niet versieren, nog bewerken mag van hardheden. Maar men
beproeft ze in deze manieren. Als eerste beproeft men ze met snijden in
saffier en in dure gesteente en in kristal en in staal. Daarna neemt men een
steen aymant, (magneet) dat is de
scheepslieden steen die in die zee varen die de naald naar zich trekt.
En men legt de diamant op de aymant en dan toont men hem die naald en is het
dat de diamant goed is en waarachtig zal de aymant de naald niet naar hem
trekken alzo hij pleegt alzo lang als de diamant daarbij is ware het dat die
aymant erg goed waar. En aldus beproeven ze diamanten al die lieden die over
zee wonen. Maar sommige tijd gebeurt het dat een goede diamant zijn kracht
verliest vanwege de onkuisheid van diegene die het draagt en dan moet men hem
weer zijn kracht laten verhalen of het zou zo goed niet zijn en van mindere
deugd en macht. |
Hoe dat menich
conincryck inden lande van jndyen sijn ende jnsulen. Menich lantscap ende menich contreye is
int lantscap van jndien. Ende men heetet 84va lant van jndien om eenre
riuieren wille, die int lant loopt, die also heet. Jn dese riuiere vintmen
paellinghen, die xxx vote lanc sijn. Ende die liede, die omtrent dese riuiere
wonen, sijn alle ghedaen ende gheuerwet groenachtich ende gheelachtich, recht
of si die quade vrouwe hadden. Jn indien of omtrent jndien sijn meer dan vm. Eylanden groot ende goet wonachtich
sonder dandre, die onwonachtich sijn ende sonder ander cleyne eylandekine.
Ende in elken van desen groten eylanden is vele volcs zonder ghetal. Want die
van indien sijn van sulker naturen, datsi niet vut haren lande en comen ende
daer om is daer een 84vb grote menichte van volcke. Want si en sijn niet
wandelende noch onghestadich omme dat si sijn ende wonen onder den eersten
climaet ofte graet vander sterren die saturnus heet ende dese sterre saturnus
is van naturen traghe ende luttel wandelbairs. Want die mane die door loopt
die xij tekene der zonnen al binnen eenre maent, daer dese sterre saturnus
ouer doet wel xxx jaer, Daer omme dat dese sterre saturnus traghe is ende so
luttel wandelbarich, daer onder dat die van jndien sijn, so moeten die lieden
die onder haer wonen ende sijn vander naturen wesen, datse niet wandelbarich
en sijn. Mer in onse lant is al contrairie: wi sijn inden 85ra seuenden
clymaet ofte graden vander manen ende die mane is licht beweghet ende is een
planete des weechs . . . . . ende des gaens door menighen wech ende bezoect
alle wonderlicheit der werelt, want si omme gaet alle die werelt haesteliken
ende in mijn tijts dan enighe ander planete. Jtem men gaet in indien door
menighen contreye ende lantscap toter westerscher zee. Ende dan vintmen een
eylant, dat heet ormes, daer die coopmanne van geneuen ende van venegien ende
van anderen lande varen dicwile om comanscape. Mar het is daer so
zonderlinghe heet, dat der manne perpendiculen, dat sijn sine cullen, vte
sinen lichame gaen hanghende toten midde wacrt vanden beenen om die grote
dissolucie ofte 85rb ontbondenisse of van smeltinghen des lichamen. Mar dat
volc van dien lande, die die nature weten, doen hem vaste binden ende doen
hem saluen mit saluen die vercout ende bedwinct, om dat si hem vten lichaem
niet lopen en souden of int lant en soudense anders niet leuen. Jn ethyopien
ende in andren landen daer omtrent legghen die liede al naect in die riuieren
ende in dat water, manne ende wiue te gader, van tercie tide toter neder
noenen ende legghen alle bedect int water toten aensichte omme der groter
hitten wille, so dat mit pinen daer yement gheduren mach. Ende die vrouwen en
scamen hem niet voor die mannen, mar 85va si legghen al stille zide an zide
binnen den water, tot dat die hitte ghemindert is. Ende daer siet men dicke
menighe . . . . . figure vergadert ende sonderlinghe biden goeden steten. Te
ormes sijn alle die scepe zonder yseren naghelen om der steenrootsen wille
van den aymanten, die daer in die zee vele sijn, dat wonder is. Ende waert
dat sake, dat daer omtrent scepe leden, daer yseren naghelen an waren, si
souden staphants verderuen. Want die aymant trect na hem yser van sijnre
naturen, so dat hi een scip oms ysers willen tot hem trect, dat nemmermeer
van daer en soude moghen sceyden. Van desen lande van ormes gaet men tot 85vb
een ander eylant, dat dyschane hiet, daer herde vele coorns ende wijns wast.
Ende het plach een herde groot eylant te sine ende te hebben een goede hauen,
mar die zee heuetse zere ghedestrueert ende ghemindert. Die coninc van desen
eylande ende van thyathana. plach herde machtich te sine, so dat hi ieghen
den coninc alexandre plach te orloghen. Die liede van desen eylande hebben
menigherande gheloue ende weet. Want enighe van hem liede anebeden die zonne
ende sulke tfier ende somighe bome ende somighe serpenten of enighe dinc, die
si eerst ontmoetten des morghens ende enighe aenbeden simulachres ende enighe
andere ydoles. Ende sulke merken dat ondersceet van desen 86ra tween. Want
simulachres sijn beelden, die ghemaect sijn na die ghelikenisse eens mans
ofte eens wijfs ofte der zonnen ofte een beeste ofte enighe andre natuerliker
dinghen. Ende ydolen sijn beelden, die ghemaect sijn na tfisieren of
tghepeyns van yemene, diemen niet vinden en mochte onder natuerliken dinghen,
als een beelde mit iiij hoofden ofte als een beelde van enen man mit enen
paerts hoofde ofte mit enigher ander beesten hoofde, diemen noit en vant noch
en sach noch vinden en mochte. Ende weet, dat die ghene die aenbeden
simulachres, die erense voor enen duechdeliken man, die bi tiden leden
gheweest heeft, alse hercules ende andere, 86rb die bi haren tijden vele
wonders maecten. Want si segghen, dat si wel weten, dat die simulachres niet
god en sijn, want ten is mar een god der naturen, die alle dinghen ghemaect
heeft ende is inden hemel. Mer si weten wel, dat die hercules ende dander
niet en mochten twonder maken, dat si maecten, en hadt niet gheweest van sonderlinghe
gracien gods. Ende omme dat si wel mit gode waren, also si segghen, so
aenbedense dese simulachren in die ere ende in die ghedenckenisse van hem.
Also segghen si ooc van der zonnen, om dat si den tijt verwandelt ende gheeft
hitte ende voetsel allen dinghen op der aerden ende omme datsi is van so
groter cracht. 86va Si weten wel, dat dat niet sijn en mach en ware datse god
meer minde dan ander dinghen. Ende daer omme gheeft hi haer meerre cracht in
die werelt, waer bi hem wel redene dunct, dat sise eren ende waerdighen. Also
segghen si vanden viere, om dat profiteliken is. Ende vanden ydolen segghen
si, dat die osse is die heilichste beeste vander werelt en die profitelicste,
want hi doet vele goets ende en doet gheen quaet ende dat niet sijn en mach zonder
sonderlinghe gracie gods. Ende daer omme maken zi haren god half na enen osse
ende half na enen mensche, omme dat die mensche is die edelste creature
vander wer\elt. 86vb Ende omme dat hi heerscapie heeft bouen allen beesten,
daer omme maken si haer ydole half na enen mensche ende half na enen osse of
serpente of na yet, dat si des morghens zien ende eerst weruen ontmoetten. Si
aenbeden sonderlinghe alle dinghe, die goet ontmoet hebben ende alst wel mit
hem gaet op dien dach, dat sijt ontmoeten, also si dicwilen onderuonden ende
gheproeft hebben over langhe tijt. Ende daer omme segghen si, dat en gheen
goet ontmoet en mach comen, en si van gode ende vander gracien gods. Ende
daer omme maken si daer na haer beelden om dien te ane siene ende te anebedene
eerst weruen des morghens vroech, eer si ontmoeten enighe andre dinghen, die
hem contrarie of 87ra teghens zijn moghen. Men vint ooc wel enighe kerstene,
die segghen, dat sulke dinghen sijn, die goet ontmoet hebben ende sulke
quaet, also men dicke gheproeft heeft. Want die hase ende die verken ende
vele ander beesten hebben quaet ontmoet. Ende van enen sparwaer of van enen
andren gripenden voghel, als hi vlieghet na zine proye voor dat volc van
wapen ende hi zine proeye grijpt, dats een goet teken. Ende ist dat hi mist,
so ist een quaet teken. Ende ooc sijn enighe lieden die segghen, dat die
rauen is een quaet ontmoet. Jn aldus ghedanen dinghen ende in anderen dinghen
zijn vele liede, dies ghelouen om dat dicwille ghesciet is ende vele liede en
ghelouens niet. Ende na dien dat die kerstene sijn van desen 87rb ongheloue
door droncken, die heylighe leeringhe weten, so en ist gheen wonder, dat die
heydene, ende gheen goede leringhe en hebben dan haer natuere, dat si daer
meer in ghelouen om haer simpelheit wille. Ende seker jc hebbe ghezien vanden
sarrasinen, die men heet vigennirien, als wi reden ten wapenen yewaer, si
voorseiden ons al dat ons na ghesciede of goet of quaet ende dat wisten si
biden vlieghen der voghelen. Ende dat dadense dicwile ende wouden haer hooft
te pande setten, dat also ghescien soude alsi seiden. Nochtan en sal daer
niement daer in setten sijn gheloue, mar vaste ende wel in onsen here
ghelouen, dat hi maken 87va ende ontmaken mach alle dat hi wille. Die
sarrasine hebben dit lant van thana ghewonnen ende houdent. Jn dit eylant
sijn vele leewen ende wilder beesten. Ende daer sijn die rotten also groot
alse hier die honden zijn. Ende men vaetse mit groten mastinen, want die
catten en souden se niet connen ghevaen. In dit eylant ende in vele andre
eylanden en graeftmen niet die liede in daerde, also alsi doot sijn, want die
hitte is daer also groot, dat in een luttel tijts alle dat vlesch verteert
wort toten been toe. Van daer gaetmen ter zee ter groter indien waert tot
eenre stat, diemen sarbee hiet, die herde scoon ende herde goet is. Ende daer
wonen vele kerstene van goeden 87vb gheloue ende daer sijn vele liede van
oordenen ende zonderlinghe vander biddender oordene. Daer na gaet men ter zee
int tlant van lombe. Jn dit lant wasset peper in een foreest, dat heet comber
ende en wasset niewer el in alle die werelt, dan in dit foreest ofte bossche,
dat wel xiiij dachuaerden lanc is. Jn dit foreest sijn twee goede steden
gheleghen, deen hiet flandrine ende dander singlans. Ende daer sijn menighe eylande
ende in yghelike van desen eylande wonen vele kerstene ende vele joden, want
het es een groot lant, mar het is alte heet. Ende weet, dat die peper wast
oft wilt wijngaert ware, die gheplant is 88ra biden bomen vanden bossche om
te houden als een wijngaert. Ende die vrucht hier of hanct als wijnbesien
doen ende die bome sijn so gheladen, dat schijnt of se breken souden. Ende
als die vrucht ripe is, si is altoos so groene als appelkijn van wedewenden
zijn ende men snijtse ende leest se alsmen wijnbesien doet ende dan so
droghet mense in die sonne, tot dat si al zwart ende berompen sijn. Het sijn
drie manieren van pepere in enen boom: lanc peper, zwart peper ende wit
peper. Dat lanc peper is gheheten sorbotijn, dat zwarte sulful ende twitte
bauol. Dat lanc peper wast eerstweruen als die bladere beghinnen te comen
ende es gelijc bina der bloemen van cawoerden. Die eerste blader comen ende
hanghen nederwaert ende dan comt 88rb die zwarte mitten bladeren in manieren
van wijndruuen, die groen sijn. Ende alsmen dat of ghelesen heeft, so wasset
twitte peper, dat cleynre is dan tswarte peper. Van desen witten peper en
brenctmen niet in dit lant, want si houdent tot haren behoef, om dat hi beter
is ende meere ende heeft beter ghetemperder nature, dan dat zwarte doet ende
ooc en is des wits niet also veel als des swarts. Jn dit lant sijn vele
manieren van serpenten ende anders ghewormte om der groter hitten wille
vanden lande ende ooc des pepers. Ende enighe liede segghen, als die liede
van dien lande tpeper 88va willen lesen ende vergaderen, dat si vier maken
onder den voet vanden bomen om die serpenten te doen vliene, dierre vele daer
bi sijn ende slanghen, mer behoudelike haren woorden diet segghen, dies en is
niet. Want daden si dat, si souden die bomen, die dat peper draghen,
verbernen ende dan soudense verdroghen also wel als andere bomen souden doen,
dat si herde node doen zouden, mer si zaluen haer handen ende hare voete mit
sape van lymoeny ofte si draghen cruut mit hem, van welken roke die sarpenten
vlien. Ende dan so lesense tpeper sekerlike, want en gheen ghewormte en comt
88vb hem dan bi. Jtem opt ende van desen foreeste is een stat, diemen heet
polonbe. Ende bouen dese stat staet een berch, die ooc heet polonbe ende van
desen berghe neemt die stat haren name. Ende aenden voet van desen berghe
staet een fonteyne, die heeft smake ende roke na alrehande cruut ende specien
ende telker vren verwandelt si haren roke ende smake. Ende die van desen
watre ofte fonteyne drieweruen nuchteren drinct, hi wart ghenesen van wat
siecheden dat hi heeft. Ende die ghene die daer wonen ende dicwille daer of
drincken, si en sijn enghenen tijt siec ende schinen altoos jonc. Jc drancker
89ra of drieweruen of vierweruen, so dat my dunct dat ics noch te ghesonder
ben. Ende men seit, dat die fonteine vanden aerdschen paradyse coomt ende
daer om is si so crachtich. Sulke liede hetense die joocht borne daer omme,
dat die ghene die se drincken dicwille schinen altoos jonc sijn. Al omme ende
omme dit lant so wast goeden ghenghebare ende daer so gaen vele cooplude om
cruut te copene. Jn dit lant so aenbeden die liede eenen osse omme sijnre
simpelheit wille ende goedertiernheit wille ende segghen, dat die heylichste
beeste is, die in die werelt es. Want hem dunct, dat hi simpel ende goedertieren
is ende ghedoochsaem ende herde profitelic, alse hi gheoffert is ende hem
dunct, dat 89rb hi herde vele deuchden heeft. Si doen enen osse pinen vj jaer
of vij ende dan eten sine mit groter feesten. Ende die coninc van desen lande
heeft altoos sulke ossen bi hem. Ende die ghene die desen osse bewaert, hi
hout alle daghe sijn orine ende sijn messche in ij gulden vaten ende gheuet
haren prelaet ende die prelaet draechtet voor den coninc mit groter deuocien.
Ende die coninc net sijn hande in die orine, die si heten gan ende wrijft hem
daer med sijn borst mit groter eren ende waerdicheit mit sulker meninghen,
dat hi moghe sijn veruult mitten duechden des osses voirseit ende gheheylicht
moghe werden van desen dinghen, 89va die niet en doghen. Ende na dien coninc
doent die ander grote heren ende na die heren doent die ander meesters, alser
so vele ouer blijft, dat sijs moghen hebben. Jn dit lant makense haer ydole
half na eenen osse ende half na enen mensche. Vte dese ydolen so spreket die
quade gheest tot hem ende antwoort ende seyt alle datsi weten willen. Voor
dese ydole so dodense dicwille haer kindre ende bespreyen dese ydole of
afgoden van dien bloede. Ende also doense haer afgode sacrificie, dat is
offerande. Ende als yement sterft in desen lande, si verbernen sinen lichame
jn manieren van penitencie, op dat hi 89vb in die aerde en gheen pine en
lide, want die worme zouden eten. Op dat sijn wijf gheen kinder en heeft, si
bernense mit hem ende segghen, dat redene wijst, dat si hem gheselscap doe in
dander werelt, also si hem heeft ghedaen in dese werelt. Mer heeftse kinder
van hem, men laetse leuen op dat si wille om te voeden die kindre. Ist dat si
lieuer heeft te leuen mit haren kindren dan ghebernt te sine mit haren man,
men houtse voor valsch ende quaet, noch nemmermeer en salse gheprijst werden,
noch men salse nemmermeer betrouwen. Ende ist dat twijf sterft voor haren
90ra man, die man doet hem met sinen wijue verbernen op dat hi wil, mer wil
hi niet, men dwincten niet daer toe ende mach hem ooc verhuwen sonder blame.
Jn dit lant wast starc wijn ende die wiue drincken wijn, mer die mannen en
drincken niet. |
Hoe dat er menige
koninkrijken in het land van Indien zijn en eilanden. Menig landschap en menige contrei is in
het landschap van Indien. En men noemt het land van Indien vanwege een rivier
die in het land loopt die alzo heet. In deze rivier vindt men palingen die 30
voeten lang zijn. En de lieden die omtrent deze rivier wonen zijn alle gedaan
en gekleurd groenachtig en geelachtig, recht of ze de kwade koorts hebben. In
Indien of omtrent Indien zijn meer dan 5000 eilanden groot en goed
bewoonbaar, uitgezonderd de andere die onbewoonbaar zijn en uitgezonderd de
andere kleine eilandjes. En in elk van deze grote eilanden is veel volk
zonder getal. Want die van Indien zijn van zulke naturen dat ze niet uit hun
land komen en daarom is daar een grote menigte van volk. Want ze gaan niet
wandelen, nog ongedurig omdat ze zijn en wonen onder het eerste klimaat of
graad van de ster die Saturnus heet en deze ster Saturnus is van naturen
traag en luttel wandelbaar. Want de maan die doorloopt de 12 tekens van de
zon al binnen een maand, daar deze ster Saturnus wel 30 jaar over doet.
Daarom dat deze ster Saturnus traag is en zo luttel wandelend en daaronder
dat die van Indien zijn zo moeten die lieden die onder haar wonen en zijn van
de naturen en wezen dat ze niet wandelend zijn. Maar in ons land is het
geheel tegengesteld: we zijn in het zevende klimaat of graad van de maan en
de maan is licht bewegend en is een planeet van de weg . . . . . en dus gaan
door menige weg en bezoeken alle wonderlijkheid van de wereld want ze
omgaat de hele wereld haastig en
in minder tijd dan enige andere planeet. Item, men gaat in Indien door menige
contrei en landschap tot de Westerse Zee. En dan vindt men een eiland dat
heet Ormuz daar de koopmannen van Genua en van Veneti‘ en van andere landen
vaak varen om koopmanschap. Maar het is daar zo bijzonder heet dat de mannen
perpendiculen, dat zijn zijn ballen, uit zijn lichaam gaan hangen tot het
midden waart van de benen vanwege de grote oplossing of ontbinding of van
smelten van het lichaam. Maar dat volk van die landen die de natuur weten
laten die vast binden en laten die zalven met zalven die verkoelen en
bedwingen het zodat die niet uit het lichaam zouden lopen of zouden anders in
het land niet leven. In Ethiopi‘ en in andere landen daar omtrent leggen de
lieden geheel naakt in de rivieren en in dat water, mannen en wijven tezamen,
van tertie tijd tot de lage noen en liggen allen bedekt in het water tot aan
het aangezicht vanwege de grote hitte zodat met pijnen daar iemand verduren
mag. En de vrouwen schamen zich niet voor de mannen, maar ze liggen geheel
stil, zijde aan zijde binnen het water totdat de hitte verminderd is. En daar
ziet men vaak menige . . . . . figuur verzameld en bijzonderling bij de goede
steden. Te Ormuz zijn alle schepen zonder ijzeren nagels vanwege de
steenrotsen van aymant die daar veel in de zee zijn dat wonderbaarlijk is. En
was het zaak dat daar omtrent schepen gingen daar ijzeren nagels aan waren,
ze zouden gelijk verderven. Want de aymant trekt naar zich ijzer van zijn
natuur zodat het een schip vanwege het ijzer tot zich trekt zodat het
nimmermeer vandaar zou mogen scheiden. Van dit land van Ormuz gaat men tot
een ander eiland dat Dyschane heet daar erg veel koren en wijn groeit. En het
plag een erg groot eiland te zijn en een goede haven te hebben, maar de zee
heeft het zeer vernield en verminderd. De koning van dit eiland en van
Thyathana plag erg machtig te zijn zodat hij tegen koning Alexander plag te
beoorlogen. De lieden van dit eiland hebben menige geloof en wet. Want enige
van die lieden aanbidden de zon en sommige het vuur en sommige bomen en
sommige serpenten of enig ding die ze het eerste ontmoette Ôs morgens en
enige aanbidden simulachres en enige andere idolen. En sommige merken dat
onderscheid van deze twee. Want simulachres zijn beelden die gemaakt zijn
naar de gelijkenis van een man of een wijf of de zon of een beest of enige
andere natuurlijke dingen. En idolen zijn beelden die gemaakt zijn naar het
versieren of gepeins van iemand die men niet vinden mag onder natuurlijke
dingen zoals een beeld met 4 hoofden of als een beeld van een man met een
paardenhoofd of met enige andere beestenhoofd die men nooit vond, nog zag,
nog vinden mag. En weet dat diegene die aanbidden simulachres, die eren ze
voor een deugdelijke man die bij tijden geleden geweest is zoals Hercules en
anderen die in hun tijden vele wonderen maakten. Want ze zeggen dat ze wel
weten dat die simulachres niet God zijn, want er is maar een God van de
natuur die alle dingen gemaakt heeft en is in de hemel. Maar ze weten wel dat
die Hercules en de anderen het wonder niet mochten maken dat ze maakten, had
het niet geweest van bijzondere gratie van God. En omdat ze goed met God
waren, alzo ze zeggen, zo aanbidden ze deze simulachres in de eer en in de
gedachtenis van hen. Alzo zeggen ze ook van de zon omdat ze de tijd verandert
en geeft hitte en voedsel aan alle dingen op de aarden en omdat ze van
zoŐn grote kracht is. Ze weten
wel dat dit niet zijn mag, tenzij dat God ze meer beminde dan andere dingen.
En daarom geeft hij hun meer kracht in de wereld waarbij het hen wel redelijk
lijkt dat ze het eren en waarderen. Alzo zeggen ze van het vuur omdat het
profijtelijk is. En van de idolen zeggen ze dat de os het heiligste beest van
de wereld is en de profijtelijkste want hij doet veel goeds en doet geen
kwaad wat niet zijn mag zonder bijzondere gratie van God. En daarom maken ze
hun God half naar een os en half naar een mens omdat de mens de edelste
creatuur van de wereld is. En omdat hij heerschappij heeft boven alle
beesten, daarom maken ze hun idolen half naar een mens en half naar een os of
serpent of naar iets dat ze Ôs morgens gezien en de eerste keer ontmoet
hebben. Ze aanbidden bijzonder alle dingen die goede ontmoeting hebben en als
het goed met hem gaat op die dag dat zij het ontmoet hebben en alzo ze vaak
ondervonden en beproefd hebben over lange tijd. En daarom zeggen ze dat er
geen goede ontmoeting mag komen tenzij van God en van de gratie Gods. En
daarom maken ze daarnaar hun beelden om die te aanzien en te aanbidden de
eerste maal Ôs morgens vroeg eer ze ontmoeten enig ander ding die hem
tegengesteld of tegen zijn mogen. Men vindt ook wel enige christenen die
zeggen dat er zulke dingen zijn die goede ontmoeting hebben en sommige kwaad
zoals men vaak beproefd heeft. Want de haas en het varken en vele andere
beesten hebben kwade ontmoeting. En van een sperwer of van een andere grijpende
vogel, als hij naar zijn prooi vliegt voor dat volk van wapens en hij zijn
prooi grijpt, dat is een goed teken. En is het dat hij mist dan is het een
kwaad teken. En ook zijn enige lieden die zeggen dat de raven een kwade
ontmoeting zijn. In al dusdanige dingen en in andere dingen zijn vele lieden
die het geloven omdat het vaak gebeurd is en vele lieden geloven het niet. En
naar dat de christenen van dit ongeloof doordrongen zijn en de heilige lering
weten zo is het geen wonder dat de heidenen geen goede lering hebben dan van
hun natuur zodat ze daar meer in geloven vanwege hun simpelheid. En zeker ik
heb gezien van de Sarasijnen die men Vigennirien noemt als we ergens ter
wapenen reden dat ze ons alles voorspelden dat ons daarna geschiedde of het
goed of kwaad was en dat wisten ze bij het vliegen van de vogels. En dat
deden ze vaak en wilden hun hoofd als pand zetten dat het alzo geschieden zou
zoals ze zeiden. Nochtans zal daar niemand daarin zijn geloof zetten, maar
vast en goed in onze Heer geloven dat hij maken en ontmaken mag alles dat hij
wil. De Sarasenen hebben dit land van Thana
gewonnen en houden het. In dit eiland zijn vele leeuwen en wilde beesten. En
daar zijn de ratten alzo groot zoals hier de honden zijn. En men vangt ze met
groten mastinoŐs (hond), want de katten zouden ze niet kunnen vangen. In dit
eiland en in vele andere eilanden begraaft men de lieden niet in de aarde als
ze dood zijn want de hitte is daar alzo groot dat in een luttel tijd alle
vlees verteerd wordt tot het been toe. Vandaar gaat men ter zee ter grote
Indien waart tot een stad die men Sarbee noemt die erg schoon en erg goed is.
En daar wonen vele christen van goed geloof en daar zijn vele lieden van
ordes en bijzonder van de biddende orde. Daarna gaat men ter zee in het land
van Lombe. In dit land groeit peper in een bos dat heet Comber en het groet
nergens anders ter wereld dan in dit forrest of bos dat wel 14 dagreizen lang
is. In dit bos zijn twee goede steden gelegen, de ene heet Flandrine en de
andere Singlans. En daar zijn menige eilanden en in elk van deze eilanden
wonen vele christenen en vele Joden, want het is een groot land, maar het is
al te heet. En weet dat die peper groeit of het een wilde wijngaard is die
geplant is bij de bomen van het bos om vast te houden als een wijngaard. En
de vrucht hiervan hangt als wijnbessen doen en de bomen zijn zo beladen zodat
schijnt of ze breken zouden. En als de vrucht rijp is dan is ze altijd zo
groen als appeltjes van wedewinde zijn en men snijdt ze en zoekt ze uit zoals
men wijnbessen doet en dan zo droogt men ze in de zon totdat ze geheel zwart
en gekrompen zijn. Er zijn drie soorten van peper in een boom: lange peper,
zwarte peper en witte peper. De lange peper wordt sorbotijn genoemd, de
zwarte sulful en de witte bavol. De lange peper groeit eerst als de bladeren
beginnen te komen en is gelijk bijna de bloemen van kouwoerden. De eerste
bladeren komen en hangen nederwaarts en dan komt de zwarte met de bladeren in
manieren van wijndruiven die groen zijn. En als men dat uitgezocht heeft zo
groeit de witte peper die kleiner is dan de zwarte peper. Van deze witte
peper brengt men niet in dit land, want ze houden het tot hun behoefte omdat
het beter is en groter en heeft betere getemperde natuur dan de zwarte doet en
ook is er van de witte niet alzo veel als van de zwarte. In dit land zijn
vele soorten serpenten en andere wormen vanwege de grote hitte van het land
en ook van de pepers. En enige lieden zeggen dat als de lieden van dat land
de peper willen uitzoeken en verzamelen dat ze vuur maken onder de voet van
de bomen om die serpenten te laten vlieden die er veel daarbij zijn en
slangen, maar behouden hun woorden die het zeggen, dit is het niet. Want
deden ze dat, ze zouden de bomen die dat peper dragen verbranden en dan
zouden ze verdrogen alzo goed zoals andere bomen zouden doen, dat ze erg node
doen zouden, maar ze zalven hun handen en hun voeten met sap van limoen of ze
dragen kruid met zich waarvan de rook ervan de serpenten vlieden. En dan zo
zoeken ze de peper zeker, want geen gewormte komt hen dan bij. Item, op het
einde van dit bos is een stad die Polonbe noemt. En boven deze stad staat een
berg die ook Polonbe heet en van deze berg neemt die stad zijn naam. En aan
de voet van deze berg staat een fontein die heeft de smaak en geur naar
allerhande kruid en specerij en te elk uur verandert ze haar reuk en smaak.
En die van dit water of fontein drie maal nuchter drinkt, hij wordt genezen
van welke ziektes dat hij heeft. En diegene die daar wonen en vaak daarvan drinken,
ze zijn in geen tijd ziek en schijnen altijd jong. Ik dronk er drie maal of
vier maal van zodat het me lijkt dat ik nog gezonder ben. En men zegt, dat
die fontein van het aardse paradijs komt en daarom is ze zo krachtig. Sommige
lieden noemen dat jeugdbron en daarom omdat diegene die het drinken dikwijls
altijd jong schijnen te zijn. Alom en om dit land zo groeit goede gember en
daar zo gaan veel kooplieden om het kruid te kopen. In dit land zo aanbidden
de lieden een os vanwege zijn simpelheid en goedertierenheid en zeggen dat
het Ôt heiligste beest is die er in de wereld is. Want ze denken dat hij
simpel en goedertieren is en deugdzaam en erg profijtelijk als hij geofferd
is en ze denken dat hij erg veel deugden heeft. Ze laten een os groeien 6 jaar
of 7 en dan eten ze hem met grote feesten. En de koning van dit land heeft
altijd zulke ossen bij hem. En diegene die deze os bewaart, hij houdt alle
dagen zijn urine en zijn mest in 2 gouden vaten en geeft het hun prelaat en
de prelaat draagt het voor de koning met grote devotie. En de koning nat zijn
handen in die urine die ze noemen het gan en wrijft zich daarmee zijn borst
met grote eer en waardigheid en met zulke menigte zodat hij mag vervuld zijn
met deugden van de voor gezegde os en geheiligd mag worden van die dingen die
niet deugen. En na die koning doen het de andere grote heren en na die heren
doen het de andere meesters, als er zoveel overblijft dat zij het mogen
hebben. In dit land maken ze hun idolen half naar een os en half naar een
mens. Uit deze idolen zo spreekt de kwade geest tot hen en antwoord en zegt
alles dat ze weten willen. Voor deze idolen zo doden ze dikwijls hun kinderen
en besproeien deze idolen of afgoden met dat bloed. En alzo doen ze hun
afgoden sacrificie, dat is offerande. En als iemand sterft in dit land, ze
verbranden zijn lichaam in een manier van penitentie zodat hij in de aarde
geen pijn lijdt want de wormen zouden het eten. Als zijn wijf geen kinderen
heeft, ze branden haar met hem en zeggen dat reden wijst dat ze hem gezelschap
doet in de andere wereld alzo ze hem heeft gedaan in deze wereld. Maar heeft
ze kinderen van hem, men laat haar leven als ze wil om te voeden die
kinderen. Is het dat ze liever heeft te leven met haar kinderen dan gebrand
te zijn met haar man, men houdt haar voor vals en kwaad en nog nimmermeer zal
ze geprezen worden, nog men zal haar nimmermeer vertrouwen. En is het dat het
wijf sterft voor haar man, die man laat zich met zijn wijf verbranden als hij
wil, maar wil hij niet, men dwingt hem niet daartoe en mag hem ook huwen
zonder blaam. In dit land groeit sterke wijn en de wijven drinken wijn, maar
de mannen drinken niet. |
Van dat conincryc van
mabaron ende is wel ix dachuaerden lanc. Van desen lande lidende door menich
lantscap gaetmen tot enen eylande, dat ix dachuerde lanc is, dat men heet
mambron, dat een groot conincrike is ende daer sijn vele scoonre steden. Jn
dit conincrike leit sinte thomas dapostel in vleesch ende in bloede ende in
ghebeente in een scoon tombe in die stat van calamie, want daer was hi
ge\martelijt ende begrauen, mer die van assirien deden sinen lichame bi tiden
die leden sijn draghen 90rb in mesopotamen in die stat van edissen ende sint
wart hi daer weder ghedraghen. Ende sijn arm ende sijn hant, die hi stac in
die wonde ons heren, doe hem onse here openbaerde ende seide na sine
opverstandenisse: Noli esse incredulis sed fidelis, dats te segghene: en wilt
niet onghelouich sijn mer ghelouich, die leit noch buten den vate daer sijn
lichaem in leecht. Ende mit deser hant wisen si haer vonnesse in dit lant
ende doen weten, wie recht of onrecht heeft. Want als enighe liede
twiuelinghe hebben tusschen twee perthyen ende een yghelike seit, dat hi
recht heeft, si doen haerre beider saken 90va in scrifte setten ende daer na
so legghense beide dese ghescrifte in sinte thomaes hant. Ende staphants
werpt hi wech verre van hen die scrifte des gheens die onrecht heeft ende
tghescrifte des gheens die recht heeft hout hi in sijn hant. Ende daer omme
comen van verre landen die liede al daer van twiueliken saken omme vonnesse
aldaer of te hebbene. Jtem die kerke, daer sinte thomas in leit, is herde
groot ende scone ende is al vol simulacren, dat sijn grote beelden, die hare
afgode sijn, vanden welken die minste is wel also groot als twee manne, onder
die welke is een alte groten beelde, vele meerre dan enich van 90vb den
andren, die al ghedect is mit goude ende mit dierbaren ghesteynten. Ende daer
is die afgod der kerstene lieden, die valsch sijn ende hare wet of ghegaen
sijn ende gods ghelochent hebben ende sit in enen setel herde rikelijc. Ende
omtrent hem heeft hi brede gordele van goude ghewracht ende van perlen ende
van dierbaren ghesteynten. Ende dese kerke is binnen al vergult. Ende te
deser kerken comtmen in pelegrimagie also ghemeenlike alsmen doet te sinte
jacobs in galissien. Ende vele liede, die te desen afgode vut gaen van
varrelants, si gaen altoos ziende in daerde ouermids der groter deuocien, die
si hebben ende en dorren haer hooft 91ra niet op lichten omtrent hem te
siene, om dat si anxt hebben, dat si enich dinc sien mochten, dat hem haerre
deuocien belette. Ende sulke liede comen daer in pelegrimagien, die bringhen
een mes in haer hant ende slaen hem ende steken hem grote wonden in haer arme
beenre ende dien ende storten haer bloet om die minne van desen afgode ende
segghen, dat hi harde salich is, die aldus sterft om die minne van sinen
afgod. Ende sulke liede comen, die haer kinder mit hem brenghen om te dodene
ende te offeren voor dese afgod. Ende sulke liede comen daer, die telken
tween screden van dier tijt dat si van huus gaen knielen herde deuoteliken,
91rb tote dat si voor desen afgod comen sijn. Ende alsi daer comen sijn, so
hebbense wierooc ende ander dinghen, die wel rieken ende bewieroken desen
afgod, recht oft die lichaem ons heren ware. Ende men comt tot desen ydole
ofte afgode meer dan van c. milen verre. Ende voor dese kerke van desen
afgode staet een grote plasch, recht oft een viuer ware al vol waters ende in
desen viuer werpen die pelegrime gout, zuluer, perlen ende dierbairigh
ghesteynte zonder ghetal in manieren van offeranden. Ende als die meesters of
die diennaren van deser kerken yet hebben te doene, 91va so gaense tote desen
viuere ende nemen daer van dien goude also vele, als hem behooft te
vermakinghe van dier kerken ofte andren dinghen, dies si noot heeft, so dat
in dese kerke niet en ghebrect, en is staphants ghereet. Alse die grote
feesten sijn van desen tempel ofte van desen afgod, alse wyhinghe vander
kerken ofte insettinghe ende opverheffinghe des afgods, alle dat lant daer
omtrent vergadert hem ende setten dese afgod mit groter waerdicheit op enen
waghen, ghechiert mit gulden lakene van tartarien ende ley\den 91vb ende
voeren aldus omtrent die stat mit groter eren ende feesten. Voor desen waghen
gaen alre eerst mit gheordineerden processien alle die maechden van dien
lande twee ende twee te gader ende na desen maechden gaen die pelgrinen, die
van verren lande ghecomen sijn, van welcke pelgrymen sulke laten hem onder
den waghen vallen ende laten dien waghen mit sinen raderen ouer hem liden, so
dat enighe lude staphants daer onder steruen ende sulke hebben die arme te
broken, sulke die beenre, sulke die ribben. Ende al doen si dit uut groot
deuocien van sinnen om die minne van haren gode ende peynsen, so si meer
pinen liden ende tribulacien omme die minne van desen 92ra afgod, so si naer
gode sullen sijn in meerre blijscap in dander werelt. Ende cortelinghe te
segghen si doen so grote penitencie ende doghen aen den lichame so grote
martelie om die minne van haren god, datmen cume soude vinden enen kerstene,
die soude dorren bestaen dat tiendeel te doene om die minne van jhesus
christus. Ende daer alre naest den waghen voren gaen die meesters vanden
lande sonder ghetal mit menigherande instrumenten ende maken onder hem grote
melodie ende ghescal van lude. Ende al si alle die stat omme gaen hebben, so
keren si weder ter kerken waert ende setten weder die ydole of dat beelde in
sine stat. Ende dan omme die 92rb ere van desen afgod of om die waerdicheit
van deser feesten so doden hem wel ijc.
of iijc. personen . . . . . vanden welken men
neemt die lichamen ende leyt se voor dese ydole ofte afgode. Ende men seit,
dat si heylich sijn, omme dat si hem mit haers selfs wille ghedoot hebben
omme die minne van haren afgod. Ende also in kerstenhede een gheslachte hem
soude voor te beter ende te goeder houden, of si daer in hadden enen
heylighen ofte twee, wies werke ende miracle, die si ghedaen hadden, si
souden doen setten in ghescrifte omme te doen canoniseeren, also houden hem
in dit lant van maboram die liede te beter vanden ghenen, die hem doden om
die minne van haren 92va afgode ende settene in haren letanien ende beroemen
hem deen totten andren ende segghen: jc hebbe meer heylighen in minen gheslachte
dan ghi doet int uwe. Ende hebben daer een ghewoonte, so wanneer enich
mensche van hem lieden heeft meninghe, dat hi hem zeluen doden wil omme die
minne van haren god, so ontbieden si alle haer vrienden ende hebben vele
ministreers ende gaen voor desen afgod mit groter feesten ende die ghene, die
hem doden sal, heeft een wel snidende mes in sijn hant ende snijt een groot
stuc van sinen vlesche ende werpet den afgod in sijn aensichte, sine bedinghe
92vb zegghende ende hem sinen god beuelende ende dan so steect hier ende daer
hi hem zeluen wonden, tot dat hi doot is. Ende sine vrienden prosenteren dan
sinen lichame haren afgod ende segghen dan al zinghende: besiet god, wat v
ghetrouwe vrient ende v knecht om v heeft ghedaen; hi heeft ghelaten wijf
ende kinder, rijcheit ende alle tgoet van deser werelt ende sijn eyghen leuen
omme die minne van v ende heeft v offerande ghedaen mit sinen eyghen vleesche
ende bloede, waer bi ghine wilt setten bi uwe meeste gheminde in die glorie
van hemelrike, want hi heuet wel verdient. Ende dan 93ra so makense een groot vier ende
verbernen den lichaem ende een yghelijc nemet van dien asschen ende hoedense
mit groot waerdicheit in manieren van heylichdom ende segghen, dat een
werdich dinc is ende dat hem niet archs noch quaet ghescien en mach, also
langhe alsi ouer hem draghen van desen asschen. |
Van dat koninkrijk van
Mabaron en dat is wel 9 dagreizen lang. Van dit land gaande door menig
landschap gaat men tot een eiland dat 9 dagreizen lang is dat men Mambron
(Sri Lanka ?) noemt dat een groot koninkrijk is en daar zijn vele schone
steden. In dit koninkrijk ligt Sint Thomas de apostel in vlees en in bloed en
in gebeente in een schone tombe in de stad van Calamie, want daar was hij
gemarteld en begraven, maar die van Assyri‘ lieten zijn lichaam in tijden die
geleden zijn dragen in Mesopotami‘ in de stad van Edissen en sinds werd hij
daar weer gedragen. En zijn arm en zijn hand die hij stak in de wond van onze
Heer toen hem onze Heer openbaarde en zei na zijn opstanding: Noli esse
incredulis sed fidelis, dat is te zeggen: wil niet ongelovig zijn, maar
gelovig, die ligt nog buiten het vat daar zijn lichaam in ligt. En met deze
hand wijzen ze hun vonnissen in dit land en laten weten wie recht of onrecht
heeft. Want als enige lieden twijfel hebben tussen twee partijen en iedereen
zegt dat hij recht heeft, ze laten hun beide zaken in schrift zetten en
daarna zo leggen ze beide deze geschriften in Sint Thomas hand. En gelijk
werpt hij ver weg van hem dat schrift van diegene die onrecht heeft en het
geschrift van diegene die recht heeft houdt hij in zijn hand. En daarom komen
van verre landen de lieden al daar van twijfelachtige zaken om vonnis aldaar
van te hebben. Item, de kerk daar Sint Thomas in ligt is erg groot en schoon
en is al vol simulacren, dat zijn grote beelden die hun afgoden zijn, waarvan
de kleinste is wel alzo groot als twee mannen waaronder is een al te groot
beeld, veel groter dan enige van de andere die geheel bedekt is met goud en
met dure gesteenten. En daar is de afgod van de christelijke lieden die vals
zijn en hun wet afgegaan zijn en God verloochend hebben en zit in een erg
zetel rijkelijk. En omtrent hem heeft hij een brede gordel van goud gewrocht
en van parels en van dure gesteenten. En deze kerk is binnen geheel verguld.
En te deze kerk komt men in pelgrimage alzo gewoon zoals men doet te Sint
Jacob in Galici‘ (Compostella). En vele lieden die tot deze afgod uit gaan
van Varrelants, ze gaan altijd ziende naar de aarde vanwege de grote devotie
die ze hebben en durven hun hoofd niet op te lichten omtrent om hem te zien
omdat ze angst hebben dat ze enig ding zien mochten dat hen hun devotie
belet. En sommige lieden komen daar in pelgrimage en die brengen een mes in
hun hand en slaan zich en steken zich grote wonden in hun armen en beenderen
en die storten hun bloed om de minne van deze afgod en zeggen dat hij erg
zalig is die aldus sterft om de minne van zijn afgod. En sommige lieden komen
die hun kinderen met hen brengen om te doden en te offeren voor deze afgod. En
sommige lieden komen daar die telkens twee schreden van de tijd dat ze van
huis gaan erg devoot knielen totdat ze voor deze afgod gekomen zijn. En als
ze daar gekomen zijn zo hebben ze wierook en andere dingen die goed ruiken en
bewieroken deze afgod, recht of het dat lichaam van onze Heer was. En men
komt tot deze idool of afgod meer dan van 100 mijlen ver. En voor deze kerk
van deze afgod staat een grote plas recht alsof het een vijver was geheel vol
water en in deze vijver werpen de pelgrims goud, zilver, parels en dure
gesteente zonder getal in manieren van offerhanden. En als de meesters of de
dienaren van deze kerk iets nodig hebben zo gaan ze tot deze vijver en nemen
daarvan dat goud alzo veel zoals hen nodig is ter vermaking van die kerk of
andere dingen die ze nodig hebben zodat in deze kerk niets ontbreekt en is
gelijk gereed. Als er grote feesten zijn van deze tempel of van deze afgod
zoals wijding van de kerk of inzetten en verheffing van de afgod dan
verzamelen zich daar dat hele land daar omtrent en zetten deze afgod met
grote waardigheid op een wagen versierd met gouden lakens van Tartarije en
leiden en voeren die aldus omtrent de stad met grote eer en feesten. Voor
deze wagen gaan allereerst met geordende processies alle maagden van dat
land, twee en twee tezamen, en na deze maagden gaan de pelgrims die van verre
landen gekomen zijn van welke pelgrims sommige zich onder de wagen laten
vallen en laten die wagen met zijn raderen over hen gaan zodat enige lieden
gelijk daaronder sterven en sommige hebben de armen gebroken, sommige die
beenderen, sommige de ribben. En ze doen alles uit grote devotie van geest
die om de minne van hun God peinzen, zo ze meer pijnen lijden en
moeilijkheden om de minne van deze afgod, zo ze naar God zullen gaan in grotere
blijdschap in de andere wereld. En om het in het kort te zeggen; ze doen zoŐn
grote penitentie en gedogen aan het lichaam zoŐn grote marteling om de minne
van hun God zodat men nauwelijks een christen zou vinden die dat tiende deel
zou durven te bestaan te doen om de minne van Jezus Christus. En daar
allerdichtbij de wagen voor gaan de meesters van het land zonder getal met
menige instrumenten en maken onder hen grote melodie en geschal van liederen.
En als ze de hele stad omgegaan zijn zo keren ze weer ter kerk waart en
zetten dat idool of dat beeld weer in zijn plaats. En dan om de eer van deze
afgod of om de waardigheid van deze feesten zo doden zich wel 200 of 300
personen . . . . . waarvan men neemt de lichamen en legt ze voor deze idool
of afgod. En men zegt dat ze heilig zijn omdat ze zichzelf met hun eigen wil
gedood hebben om de minne van hun afgod. En alzo is het in het christenrijk,
een geslacht zou zich voor beter en goeder houden als ze daarin een heilige
hadden of twee wiens werken en mirakels die ze gedaan hadden, ze zouden ze in
geschrift laten zetten om te laten canoniseren, alzo houden zich in dit land
van Maboram de lieden beter van diegenen die zich doden om de minne van hun
afgod en zetten het in hun litanie‘n en beroemen zich de ene tot de andere en
zeggen: ik heb meer heiligen in mijn geslacht dan gij hebt in de uwe. En
hebben daar een gewoonte zo wanneer enig mens van die lieden de mening heeft
dat hij zichzelf doden wil om de minne van hun God, zo ontbieden ze al hun
vrienden en hebben vele zangers en gaan voor deze afgod met grote feesten en
diegene die zich doden zal heeft een goed snijdend mes in zijn hand en snijdt
een groot stuk van zijn vlees en werpt het de afgod in zijn aanzicht, zegt
zijn bidden en beveelt hem zijn God aan en dan zo steekt hij hier en daar
zichzelf wonden totdat hij dood is. En zijn vrienden presenteren dan zijn
lichaam aan hun afgod en zeggen dan al zingend: bezie God, wat uw trouwe
vriend en uw knecht om u heeft gedaan; hij heeft verlaten wijf en kinderen, rijkheid
en al het goed van deze wereld en zijn eigen leven om de minne van u en heeft
u offerande gedaan met zijn eigen vlees en bloed waarbij ge hem wil zetten
bij uw grootste beminde in de glorie van hemelrijk want hij heeft het wel
verdiend. En dan zo maken ze een groot vuur en verbranden het lichaam en
iedereen neemt van die as en behoedt het met grote waardigheid in manieren
van heiligdom en zeggen dat het een waardig ding is en dat hem niet ergs, nog
kwaad geschieden mag alzo lang als hij deze as bij zich draagt. |
Van enen groten
lantscappe gheheten lamory, daer die luden al naect gaen ende ander dinc. Van desen lande gaetmen door die
westersche zee door menich eylant ende lantscap, welc v alte lanc zoude risen
te noemen. Ende van dezen eylande daer jc v of hebbe ghesproken in .lij.
dachuerden is een herde groot lantscap, dat heet lunori. Jn dit lant ist
herde heet ende daer is een ghe\woente 93rb ende costume, dat manne ende wiue
altoos naect gaen ende spotten mit vreemde lieden, als sise sien ghecleet
ende segghen, dat god die adam maecte was naect ende adam ende yeue waren
naect ende dat hem niement en soude scamen een yghelijc hem te tonen, also
alsen god heeft ghemaect, want het en is niet lelic, dat van naturen is. Ende
segghen, dat die liede die ghecleet sijn zijn van eenre andre werelt, of het
sijn liede, die in gode niet en ghelouen. Ende segghen wel, dat si ghelouen
in gode, die die werelt sciep ende adam ende yeue maecte ende alle andre 93va
dinghen. Ende si en hebben ghene ghetrouwede wiue, mer alle die wiue sijn
ghemeine van dien lande ende si en ontsegghen en ghenen man zinen wille te
doen, want si segghen, dat si sonde daden en daden sijs niet, dat die manne
wouden ende dat god beual ende gheboot alsoe adame ende yeuen ende alle den
ghenen, die van hem comen zouden, daer hi sprac: crescite et multiplicamini
et replete terram, dats te segghene: wast ende menichuoudicht ende veruult
aertrike. Jn dit lant en mach niement segghen: dit is mijn wijf of dit is
mijn man. Ende alsi een kint baren, si gheuent die si wil\len 93vb van dien mannen, die mit hem te doen
hebben ghehadt. Ende tlant is ooc al ghemene, want deen houdet een ende die
ander een ander jaer ende een yghelijc neemt vandien lande daer hi wil. Ende
al tgoet van dien lande is ghemene, coren ende ander dinc, want daer en is
niement niet te voren ghesloten ende men neemt daer men wil ende dat een
ygheliken behaecht mach hi nemen zonder kalengieren ende also rike is deen
als dander. Mer si hebben een quade coustume, want si eten lieuer menschen
vleesch dan enich ander, nochtan is tlant herde oueruloedich van corne, van
vleesche, van vische, van goude, 94ra van suluer ende van allen andren goede.
Daer varen coopliede ende voeren mit hem jonghe kindre om in dit lant te
vercopene ende si copense ende sijn si vet, si etense staphants. Ende ist dat
si magher sijn, si doense vet maken ende dan eten sise ende segghen, dattet
tbeste ende tsuetste vleesch is, dat men vint. Jn dit lant ende in menich
ander landen daer omtrent en sietmen niet die sterre, die men heet
transmontana, dats die zee sterre, die haer niet en roert, die noorden waert
staet, mer verre sietmen een ander, die int contrarie staet, dat is zuden
waert, diemen heet antarike ende dat is in dien lande die zee sterre, daer
die scipliede haer auijs aen nemen. Ende alsmen in dese lande ende in deser
zee noordenwaert 94rb neemt sijn avijs aen die zee sterre, diemen heet
transmontane, also nemen si haren auijs van scepene inder zee in dien lande
zuden waert an dye zee sterre diemen hyet antartica. Want dese sterre
antarike en toont haer niet in onsen lande norden waert nocht ooc onse sterre
transmontane en toont haer niet in ghenen lande zuden waert, waerbi dat men
merken mach ende worden gheware, dattet aertrike ende die zee is van ronder vormen.
Want een deel vanden firmament toont hem in een lant, dat hem niet en toont
in een ander lant. Ende dit machmen proeuen mit experiensien ende mit
subtijlre besockinghe aldus: waert datmen voere van scepen ende 94va van
lieden vonde, die aldie werelt omme woude varen, men mochte mit scepen varen
al om ende omme die werelt ende onder ende bouen, dat jc aldus proeue, want
jc hebbet selue gheproeft ende ghemerct jn deser manieren. Jc hebbe gheweest
in die parthye van desen landen van brabant ende aernstelike ghesien aen
dastralabe, dat is an een compas, daer men die hoghede ende die mate vanden
planeten mede met ende hebbe an dastralabe vonden, dat die sterre van onsen
lande in dese zide der zee liij gaerden hoghe is. Ende in aelmaengen waert
int conincrike van behem is si lviij graden hoghe ende vorder meer 94vb
noordenwaert es si lxij gaerden hoghe ende enighe minimen mede, want jc
hebbet zelue ghemeten an dastralabe voorseit. Ende ghi sult noch weten, dat
dese sterre transmontane van desen lande ende die sterre antarike van dien
lande sijn beide onberoerlike. Ende mids desen tween sterren so omloopt
tfirmament des hemels als die rade van enen waghen lopen in die asse, so dat
dese twee sterren sceiden tfirmament ende deylent in tween perthien, so dat
alse vele van desen firmamente es bouen als onder. Ooc hebbic gheweest ten
zuden lande waert ende hebbe ghesien ende ondervonden, datmen 95ra jn dit lant van hogher libien eerst
weruen siet die sterre van antarike, dats die sterre voirseit van ghenen
lande. Ende so jc vorder ghinc in dat lant bouen libyen, so jc dese sterre
hogher vant, so datse bouen libien te ethiopien waert is wel xviij garden
hoghe ende ooc enighe minimen, die xl maken enen graet. Ende dan noch voorder
te gane in andre eylanden ende lantscappen vant jc die selue sterre antarike
xxxiij graden hoech ende xvj minimen. Ende haddic scepinghe gheuonden ende
gheselscap om vorder te gane, jc wane wel seker sijn, dat wi hadden ghesien
alle die rontheit des firmaments al omme ende omme. Want also jc v 95rb voren
hebbe gheseit, die helleft vanden firmament is tusschen dese twee sterren,
welke helleft jc altemale ghesien hebbe. Ende vander ander helleft des
firmaments, die onder transmontane es, dats die zee sterre van desen lande
noordenwaert, hebbic ghesien lxij graden ende x minimen lanc ende verre. Ende
ten suden waert hebbic ghesien, dat onder antarike was xxxiij graden ende xvj
minimen. Nv merct, die helleft van desen firmamente en is mar ixxx graden ende van desen ixxx graden hebbicker ghesien lxij van eenre
parthyen ende xxxiij van der andre, dat sijn te gadre lxxxx ende v ende die
helft van enen gra\de, 95va so dats maer en ghebreect, jc en hebbe alle
tfirmament ghesien, mar iiijxxende
iiij graden ende wel die helleft van enen grade. Ende dat en is niet dat
vierendeel van den firmamente, want tfierendeel vanden firmamente heeft iiijxx ende x graden, so datter of ghebreect
vijf graden ende enen haluen vanden vierendeele. Waer bi dat jc sekerlike
segghe, datmen alle die werelt mochte al omme gaen also wel onder als bouen
ende weder keren in sijn lant, die gheselscap hadde ende scepinghe. Ende
altoes soudemen lantscapen ende eylanden ende scepinghe vinden, also alsmen
in dit lant doet, want ghi weet, dat die ghene die recht 95vb sijn onder dese
sterre antarike sijn rechten voet teghen voet mitten ghene, die wonen ende
sijn onder die sterre transmontane, want alle die zee ende alle lantscapen
hebben andre lantscapen ofte zee ieghen hem ofte van onder ofte van bouen
ligghende ende dats daer omme dat si van ronder figuren zijn. Ende alsoe jc
begrepen hebbe ende verstaen mach, so dunct mi dat des pape jans lant des
keysers van indien is onder ons. Want alsmen van scotlant of van ynghelant te
jherusalem waert trect, climt men altoos opwaert, want onse lant is in die
nederste perthye van westlant ende pape jans lant is in die nederste perthye
van 96ra oestlant ende hebben daer den dach, als wi hebben den nacht. Ende
also wi hebben den dach, soe hebben si den nacht, want tlant ende die zee
sijn van ronder formen. Ende datmen clemt opwaert in deen zide, dat daeltmen
neder in dander zide. |
Van een groot
landschap Lamory geheten daar de lieden geheel naakt gaan en andere dingen. Van dit land gaat men door de Westerse
Zee door menig eiland en landschap wat u al te lang zou gaan om te noemen. En
van dit eiland daar ik u van heb gesproken in 7 dagreizen is een erg groot
landschap dat heet Lunori. In dit land is het erg heet en daar is een
gewoonte en gebruik dat mannen en wijven altijd naakt gaan en spotten met
vreemde lieden als ze hen gekleed zien en zeggen dat God die Adam maakte
naakt was en Adam en Eva waren naakt en dat zich niemand zou schamen om zich
aan iedereen te vertonen, alzo zoals God hem heeft gemaakt want het is niet
lelijk dat van naturen is. En zeggen dat de lieden die gekleed zijn die zijn
van een andere wereld of het zijn lieden die in niet in God geloven. En
zeggen wel dat ze geloven in God die de wereld schiep en Adam en Eva maakte
en alle andere dingen. En ze hebben geen getrouwde wijven, maar alle wijven
zijn algemeen van dat land en ze ontzeggen geen man zijn wil te doen, want ze
zeggen dat ze zonde doen deden zij niet wat de mannen wilden en dat God beval
en gebood zoals Adam en Eva en al diegenen die van hen komen zouden daar hij
sprak: crescite et multiplicamini et replete terram, dat is te zeggen: groei
en vermenigvuldig en bevolk het aardrijk. In dit land mag niemand zeggen: dit
is mijn wijf of dit is mijn man. En als ze een kind baren, ze geven het die
ze willen van die mannen die met hen te doen hebben gehad. En het land is ook
algemeen want de ene houdt het ene en de andere een ander jaar en iedereen
neemt van dat land daar hij wil. En al het goed van dat land is algemeen,
koren en andere dingen, want daar is niemand tevoren uitgesloten en men neemt daar
wat men wil en wat iedereen behaagt mag hij nemen zonder beschuldiging en
alzo rijk is de ene als de andere. Maar ze hebben een kwaad gebruik want ze
eten liever mensenvlees dan enige ander, nochtans is het land erg overvloedig
van koren, van vlees, van vis, van goud, van zilver en van alle andere goed.
Daar varen kooplieden en voeren met hen jonge kinderen om in dit land te
verkopen en ze kopen ze en zijn ze vet dan eten ze hen gelijk. En is het dat
ze mager zijn, ze laten ze vet maken en dan eten zij ze en zeggen dat het
beste en het zoetste vlees is dat men vindt. In dit land en in menige andere
landen daar omtrent ziet men niet de ster die men Transmontana noemt, dat is
de zeester die zich niet verroert, die noordwaarts staat, maar ver ziet men
een andere die in het tegenovergestelde staat, dat is zuidwaarts, die men
Antarctica noemt en dat is in die landen de zeester daar de schiplieden hun
advies aan nemen. En als men in dit land en in deze zee noordwaarts zijn
advies neemt aan de zeester die men Transmontana noemt, alzo nemen ze hun
advies van schepen in de zee in die landen zuidwaarts aan de zeester die men
Antarctica noemt. Want deze ster Antarctica vertoont zich niet in onze landen
noordwaarts, nog ook onze ster Transmontane vertoont zich niet in die landen
zuidwaarts, waarbij dat men merken mag en gewaar worden dat het aardrijk en
de zee is van een ronde vorm. Want een deel van het firmament vertoont zich
in een land die zich niet vertoont in een ander land. En dit mag men
beproeven met ervaring en met subtiele onderzoekingen aldus: was het dat men
voer per schip en lieden vond die de hele wereld om wilden varen, men mocht
met schepen alom en om de wereld varen en onder en boven dat ik aldus beproef
want ik heb het zelf beproefd en gemerkt in deze manieren. Ik ben geweest in
de partijen van deze landen van Brabant en ernstig gezien aan de astralabe,
dat is aan een kompas daar men de hoogte en de maat van de planeten mee meet,
en heb aan de astralabe bevonden dat de ster van ons land aan deze zijde van
de zee 53 graden hoog is. En in Duitsland waart in het koninkrijk van Bohemen
is ze 58 graden hoog en verder meer noordwaarts is ze 62 graden hoog en enige
miniemen, want ik heb het zelf gemeten aan de voor genoemde astralabe. En ge
zal nog weten dat deze ster Transmontana van dit land en de ster Antarctica
van dat land zijn beide onbeweegbaar. En met deze twee sterren zo omloopt het
firmament van de hemel zoals de raderen van een wagen lopen in de as zodat
deze twee sterren het firmament scheiden en delen in twee partijen zodat alzo
veel van dit firmament boven is als onder. Ook ben ik geweest te zuiden
landwaarts en heb gezien en ondervonden dat men in dit land van hoog Libi‘ de
eerste keer de ster van Antarctica ziet, dat is de ster voor gezegd van die
landen. En zo ik verder ging in dat land boven Libi‘ zo ik deze ster hoger
vond zodat ze boven Libi‘ te Ethiopi‘ waart wel 18 graden hoog is en ook
enige miniemen en die 40 maken een graad. En dan nog verder te gaan in andere
eilanden en landschappen vond ik diezelfde ster Antarctica 33 graden hoog en
16 miniemen. En had ik schepen gevonden en gezelschap om verder te gaan, ik
waan wel zeker te zijn dat we hadden de hele rondheid van het firmament alom
en om gezien. Want alzo ik tevoren heb gezegd, de helft van het firmament is
tussen deze twee sterren, welke helft ik allemaal gezien heb. En van de
andere helft van het firmament die onder Transmontana is, dat is de zeester
van deze landen noordwaarts, heb ik gezien 62 graden en 10 miniemen lang en
ver. En te zuidwaarts heb ik gezien dat onder Antarctica was 33 graden en 16
miniemen. Nu merk, de helft van dit firmament is maar 180 graden en van dezen 180 graden heb ik er 62 gezien van een
partij en 33 van de andere, dat zijn tezamen 90 en 5 en de helft van een
graad zodat er maar een ontbreekt en ik heb het hele firmament gezien, maar
80 en 4 graden en wel de helft van een graad. En dat is niet dat vierde deel
van het firmament, want het vierde deel van het firmament heeft 80 en 10 graden zodat er van ontbreekt
vijf graden en een halve van het vierde deel. Waarbij dat ik zeker zeg dat
men de hele wereld mocht geheel omgaan alzo wel onder als boven en weerkeren
in zijn land die gezelschap had en schepen. En altijd zou men landschappen en
eilanden en schepen vinden alzo zoals men in dit land doet, want ge weet dat
diegene die recht zijn onder deze ster Antarctica zijn recht voet tegen voet
met diegene die wonen en zijn onder de ster Transmontana, want de hele zee en
alle landschappen hebben andere landschapen of zee tegenover hen, of van
onder of van boven liggend, en dat is daarom dat ze van ronde figuur zijn. En
alzo ik begrepen heb en verstaan mag, zo lijkt me dat de priester JanŐs land
en de keizer van Indien is onder ons. Want als men van Schotland of van
Engeland te Jeruzalem waart trekt klimt men altijd opwaart, want ons land is
in de laagste partij van het westelijk land en priester JanŐs land is in de
laagste partij van het oostelijke land en ze hebben daar de dag als wij de
nacht hebben. En als wij de dag hebben zo hebben zij de nacht, want het land
en de zee zijn van ronde vormen. En dat men klimt opwaarts aan de ene zijde
dat daalt men neer aan de andere zijde. |
Hoe dat jherusalem
recht midden der werelt is ende ander dinghen. Hier voren hebdi horen segghen, dat
jherusalem is in midden der werelt, datmen aldus prouen mach. Want als men
daer enen glauie schacht op recht te noen daechs in den tiden van equinoxium,
dats alse die dach ende die nacht euen lanc zijn, hi en maect gheen scaduwe
te gheenre ziden waert. Ende dat jherusalem in midden der werelt si, dat
tuucht ons dauid, daer hi seit: Et operatus est salutem in medio terrae, dats
te segghen: hi heeft ghewracht salichede in midden der werelt, waer bi het
96rb is claer te verstaen, dat die ghene die van desen lande gaen te
jherusalem waert also menighe dachuaert, alsi doen van hier te jherusalem
waert, also menighe dachuaert moeten si doen, die voort willen gaen van
Jherusalem te pape jans lant. Ende also ist te verstane van andren landen.
Ende alsmen noch vorder gaet bouen dese dachuaerden te indien waert ende ten
andren eylanden noch daer bouen ende op alle ziden daer omtrent na die
rontheit der aerden ende des lants, die comen jeghen ons lant voet jeghen
voet ende jeghen andre landen van onsen ghebuerten, na dat die vorme der
rontheit eyscht ende dat die lande gheleghen zijn. Ende daer om heeft mi
dicwille ghe\dacht 96va van dien, dat jc een weruen hoerde segghen, doe ic
een clein knechtken was, hoe dat eens een goet man van onsen lande sciet omme
alle die werelt om te gaen, so dat hi indien leet ende alle die eylande bouen
indien, dier meer dan vm. is. Ende ten lesten ghinc hi so verre
ende omme ghinc so die werelt in menighen sasunen vanden jare, dat hi vant
een eylant, daer hi sijns selfs sprake hoorde spreken den ghenen, die die
ossen leyde, waer of hi hem sonderlinghe verwonderde, want hi en wiste niet,
hoet sijn mochte. Mar jc segghe, dat hi so verre hadde ghedoolt te lande ende
ter zee, dat hi hadde alle 96vb die werelt omme ghegaen ende dat hi al omme
gaende weder was comen in sijn lant ende in sijnre kennessen. Mer hi keerde
weder den wech die hi comen was, so dat hi vele van sire pinen verloos, als
hi selue seyde binnen langhen tiden daer na, want hi quam eens bi noorweghen
ende daer bestont hem een groot tempeest ende ghewederre in die zee ende was
gheuoert in een groet eylant, daer hi hem bekende, dat dat eylant was, daer
hi sine tale hoorde spreken die lieden, die die ossen leiden inden waghen.
Ende dit was moghelijc te ghesciene, hoe dat simpelen lieden dunct, datmen
onder daerde niet gaen en mach ende dat men vallen soude te 97ra hemelwaert
onder staende, mer dat en mochte niet sijn te meer dan wi moghen vallen van
deser aerden, daer wi sijn, toten hemel bouen ons . . . . . ende also ons
dunct, dat si onder ons sijn, also dunct hem, dat wi onder hem sijn. Ende
mochtmen vander aerden te hemel waert vallen, noch met meerre redene mochte
die aerde ende die zee, die so groot sijn ende so zwaer sijn, toten
firmamente vallen, mar dat en mochte niet sijn, want dat en soude niet
gheuallen sijn, mar opwaert clemmen. Ende daer om seyde onse here: ne timeas
me qui suspendi terram in nichilo, dats te segghene: en ontsiedi niet, die
die aerde in niet heuet ghehanghen. Ende nochtan dat moghelijc is, datmen
alle die werelt al omme mochte gaen vanden 97rb enen ende totten andren
eynde, nochtan van m. en soude men enen niet vinden, die so rechte gheraken
soude in zijn lant zonder wederkeren den wech, die hi ghegaen hadde. Want
ouermids die grootheit vander aerden ende vander zee so mocht men m. ende m.
ander weghe gaen, so datmen so volcomeliken ende wel niet gheraken en mochte
tote daer hi wt ghinc, voort gaende altoos zonder weder te keerene den wech,
die hi ghinc, en quaem niet bi auonturen of vander gracien gods. Want dat
aertriken is herde groot ende breet ende het hout in sijnre rontheit ende in
sinen omme gaen onder ende bouen zonder die zee omtrent xxm. ende 97va iiijc. ende xxv milen, na dien dat die oude
wise segghen, welc dat jc niet en weder segghe, maer na die cleynheit mijns
sins dunct mi behoudelike haren woorden, dat meerre ende groter is. Ende omme
te bat te verstane dat jc segghe, so neemt een figuer van enen groten
compasse . . . . . datmen heet centre ende daer si in ghemaect een ander
clein compas ende dan si die grote compas mit linien of mit strepen
ghediuideert in alle sinen pertyen, so dat alle die linien hem vergadren in
centre, dan moghedi weten, in also vele perthien als die grote compas
ghedeilt sal sijn, in also vele sal die cleine worden ghedeilt 97vb die
omtrent die centre is, al sijn die spacien mindere. Nv neemt dat firmament
voor den groten compas . . . . . die omtrent die centre is ende alle
meesteren van astronomien weten wel, dat firmament in xij perthyen ghedeilt
is, dat sijn xij tekene ende een yghelijc teken is ghedeilt in xxx graden, .
. . . . inden welken dat firmament is ghedeilt. Nv si dat aertriken in also
vele perthien ghedeilt, so sal een yghelijc ghedeilt antwoorden een yghelijc
grade vanden firmamente. Ende daer na die meesters van astronomien segghen,
dat vijc. stadien des aertrijcs antworden enen
grade vanden firmamente, dat sijn iiijxx ende
vij milen ende een halue. Nu si dat een op dat ander gheleit menichfoudegend
dat ghetal iijc. ende lx. weruen, dat sijn 98ra een
ende dertich dusent milen ende vc.
milen, een yghelijc van desen viij stadien. Al so vele houdet dat aertrike in
sijnre rontheit ende omme gaens, also jc mi verstaen mach, na dien dat die
meesters van astronomien segghen. Ende en wilt v niet moeyen, die dit boec
lesen, dat jc zegghe, dat een deel vanden lande van yndien is onder onse lant
van ynghelant ende dat onse lant ooc is onder indien, recht ghelike dat recht
oost is recht ieghen west ende recht noorden is ieghen zuden, vanden welken
perthien jc v hier voren hebbe ghesproken. Ende seker dat is waer, want jc
hebt ghemeten mitten astrolabe, dat is een mate daermen die planeten mede
pleget te meten van verren, dat die ghene, die wonen in die perthie van
noorden, sijn voet jeghen voet 98rb den ghenen, die wonen in die perthie van
suden. Ende also sijn wi tegen een deel van indien. Ende waren enighe
ghestadighe of vaste bliuende sterre ten oosten waert enten westen, aen deen
welken men mochte die perthien prouen ende daer aen meten, also wel alsment
noorden ende zuden doet mitten tween ghestadighen sterren, daer jc v hier
voren of gheseit hebbe, dat is transmontane ende antarike, voorwaer men zoude
vinden die eylande van pape jans lant meer ommegaende dat aertrike onder ons
ende vordere, dan van noorden tot zuden is ende jc weet wel, dat jc meer
dachuaerde daer toe hebbe ghedaen. Ende na dien dat aertrike al ront is, so
is al so vele van noorden 98va tot zuden also van westen totten oosten, waer
bi jc segghe, so watmen bouen dese mate lijdt dat is al onder ons ommegaende
aertrike. |
Hoe dat Jeruzalem
recht in het midden van de wereld is en andere dingen. Hiervoor heb je horen zeggen dat
Jeruzalem in het midden van de wereld is wat men aldus beproeven mag. Want
als men daar een lansschacht opricht te noen dag in de tijden van equinox,
dat is als de dag en de nacht even lang zijn, hij maakt geen schaduw tot geen
zijden waart. En dat Jeruzalem in het midden van de wereld is dat getuigt ons
David daar hij zegt: Et operatus est salutem in medio terrae, dat is te
zeggen: hij heeft gewrocht zaligheden in het midden der wereld, waarbij
het duidelijk is te verstaan dat
diegene die van deze landen gaan tot Jeruzalem waart alzo menige dagreis
zoals ze doen van hier tot Jeruzalem, alzo menige dagreis moeten ze doen die
verder willen gaan van Jeruzalem tot priester JanŐs land. En alzo is het te
verstaan van andere landen. En als men nog verder gaat boven deze dagreizen
te Indien waart en tot andere eilanden nog daarboven en aan alle zijden daar
omtrent, naar de rondheid der aarden en het land, die komen tegen ons land
voet tegen voet en tegen andere landen van onze buren, naar dat de vorm van
de rondheid eist en dat die landen gelegen zijn. En daarom heb ik vaak
gedacht van dat ik eenmaal hoorde zeggen toen ik een klein knechtje was hoe
dat eens een goede man van ons land vertrok om de hele wereld om te gaan
zodat hij te Indien ging en al die eilanden boven Indien waarvan er meer dan
5000 zijn. En tenslotte ging hij zover en om en ging zo de wereld door in
menige seizoenen van het jaar zodat hij een eiland vond daar hij zijn eigen
spraak hoorde spreken diegenen die de ossen leiden, waarvan hij zich
bijzonder verwonderde, want hij wist niet hoe dat zijn mocht. Maar ik zeg dat
hij zo ver had gedoold te land en te zee zodat hij de hele wereld om was
gegaan en dat hij alom gaande weer was gekomen in zijn land en bij zijn
kennissen. Maar hij keerde weer de weg die hij gekomen was zodat hij veel van
zijn pijnen verloor, zoals hij zelf zei binnen lange tijden daarna, want hij
kwam eens bij Noorwegen en daar bestond hem een groot tempeest en weer in de
zee en werd gevoerd in een groot eiland daar hij zich bekende dat dit het
eiland was daar hij zijn taal had horen spreken die lieden die de ossen
leiden in de wagen. En dit was mogelijk te geschieden hoe dat simpele lieden
denken dat men onder de aarde niet gaan mag en dat men te hemelwaarts zou
vallen als men onder staat, maar dat mag niet zijn, te meer dan dat we mogen
vallen van deze aarde daar we zijn tot de hemel boven ons . . . . . en alzo
ons lijkt dat zij onder ons zijn, alzo denken zij dat wij onder hen zijn. En
mocht men van de aarde tot de hemel waart vallen, nog met meer redenen mocht
de aarde en de zee, die zo groot zijn en zo zwaar zijn, tot het firmament
vallen, maar dat mag niet zijn want dat zou niet gevallen zijn, maar het zou
opwaarts klimmen. En daarom zei onze Heer: ne timeas me qui suspendi terram
in nichilo, dat is te zeggen: ontzie je niet die de aarde in niets heeft
gehangen. En nochtans dat het mogelijk is dat men de hele wereld alom mocht
gaan van het ene einde tot het andere einde, nochtans van 1000 zou men er
niet een vinden die zo recht raken zou in zijn land zonder terugkeren van de
weg die hij gegaan was. Want vanwege de grootheid van de aarde en van de zee
zo mogen 1000 en 1000 een andere weg gaan zodat men niet zo volkomen goed raken kon van waar hij uitging,
voort gaande altijd zonder weer te keren de weg die hij ging en kwam er niet
bij avonturen of van de gratie Gods. Want dat aardrijk is erg groot en breed
en het houdt in zijn rondheid en in zijn omgaan onder en boven, uitgezonderd
de zee, omtrent 20 000 en 400 en 25 mijlen, naar dat de oude wijzen zeggen,
wat ik niet weerspreek, maar naar de kleinheid van mijn geest lijkt me te behouden
hun woorden dat het meer en groter is. En om beter te verstaan wat ik zeg, zo
neem een figuur van een grote kompas . . . . . dat men centrum noemt en
daarin is gemaakt een ander klein kompas en dan is dat grote kompas met
lijnen of met strepen gedeeld in al zijn partijen zodat alle lijnen zich
verzamelen in het centrum, dan mag ge weten in alzo veel partijen als dat
grote kompas verdeeld zal zijn, in alzo veel zal die kleine worden verdeeld
die omtrent het centrum is, al zijn de ruimtes minder. Nu neem dat firmament
voor het grote kompas . . . . . die omtrent dat centrum is en alle meesters
van astronomie weten wel dat het firmament in 12 partijen gedeeld is, dat
zijn 12 tekens, en elk teken is verdeeld in 30 graden, . . . . . waarin dat
firmament is gedeeld. Nu is dat aardrijk in alzo veel partijen verdeeld en zo
zal elk gedeelte beantwoorden aan elke graad van het firmament. En daarna de
meesters van astronomie zeggen dat 700 (126km) stadi‘n van het aardrijk
beantwoorden een graad van het firmament, dat zijn 80 en 7 mijlen en een halve. Nu wordt de
ene op de andere gelegd en
vermenigvuldigt dat getal 300 en 60 maal, dat zijn een en dertig duizend
mijlen en 500 mijlen, elke hiervan 8 stadi‘n. Al zoveel houdt dat aardrijk in
zijn rondheid en omgaan, alzo ik me verstaan mag naar dat de meesters van
astronomie zeggen. En wil u zich niet vermoeien die dit boek leest dat ik zeg
dat een deel van het land van Indien onder ons land van Engeland is en dat
ons land ook is onder Indien, recht gelijk dat recht het oosten is recht
tegen het westen en recht het noorden tegen het zuiden is van welke partijen
ik u hiervoor gezegd heb gesproken. En zeker, dat is waar, want ik heb het
gemeten met de astrolabe, dat is een maat daar men de planeten mede pleegt te
meten van ver zodat diegene die wonen in de partij van het noorden zijn voet
tegen voet zet tegen diegenen die wonen in de partij van het zuiden. En alzo
zijn wij tegenover een deel van Indien. En was er enige gestadige of vast
blijvende ster te oostwaarts en te westen, aan de ene welke men mocht de
partijen beproeven en daaraan meten, alzo goed zoals men het noorden en
zuiden doet met de twee gestadige sterren daar ik u hiervoor van gezegd heb,
dat is Transmontana en Antarctica, voorwaar men zou vinden de eilanden van
priester JanŐs land meer omgaande dat aardrijk onder ons en verder dan van
noorden tot zuiden is en ik weet wel dat ik meer dagreizen daartoe heb
gedaan. En naar dat het aardrijk geheel rond is zo is er al zoveel van
noorden tot zuiden en alzo van westen tot het oosten waarbij ik zeg, zo wat
men boven deze maat gaat, dat is alles onder ons omgaande aardrijk. |
By lomori zuutwaert
leyt dat conincryck datmen hyet symbor. By desen eylande lamoriten voorseit
su\denenwaert is een ander eylant, dat men heet symobor, dat is een groot
eylant. Ende die coninc van desen eylande is harde machtich ende die liede
van desen eylande doen hem int aensichte tekenen mit enen heten yser mids
groter edelheit, manne ende wiue, omme ghekent te sine onder dander lieden,
want si houden hem voor vele edelre ende waerdigher dan dander volc daer
omtrent. Want altoos hebben si oorloghe ieghen die liede, die altoos naect
gaen, daer jc v hier voren of seyde. Ende 98vb daer bi es noch een eylant,
datmen heet betengo, dat herde groot is ende vol goets. Ende herde vele andre
eylanden sijn daer omtrent, daer menigherande volc in woont, vanden welken
alte lanc soude risen te vertrecken. |
Bij Lomori zuidwaarts
ligt dat koninkrijk dat men Symbor noemt. Bij dit voor genoemde eiland Lamoriten
zuidwaarts is een ander eiland dat men Symobor noemt, dat is een groot
eiland. En de koning van dit eiland is erg machtig en de lieden van dit
eiland laten zich in het aanzicht tekenen met een heet ijzer mits grote
edelheid, mannen en wijven, om herkend te zijn onder de andere lieden, want
ze houden zich voor vele edeler en waardiger dan het andere volk daar
omtrent. Want altijd hebben ze oorlog tegen de lieden die altijd naakt gaan,
daar ik u hiervoor van zei. En daarbij is nog een eiland dat men Betengo
noemt dat erg groot is en vol goeds. En erg vele andere eilanden zijn daar
omtrent daar menige soorten volk in woont waarvan het al te lang zou duren om
te vertellen. |
Van dat lantscap ende
groot eylant gheheyten jana ende heeft bina twedusent mylen omgaens. Mer harde bi desen eylande te lidene
een luttel vander zee so is een groot eylant ende een groot lantscap, datmen
heet jana, dat bi na heeft ijm.
milen omme gaens. Ende die coninc van desen lande is herde machtich ende rike
ende heeft onder hem vij coninghen van vij andren eylanden daer omtrent. Dit
eylant is wel bewoent ende wel beuolct. Daer wassen alrehande specien ende
crude meer oueruloedelike dan elwaer, alse ghenghebare, groffels, naghelen,
canele, notemisscatcn ende mastic. Ende die mastic coemt vanden
notemisscaten, want also die noot 99ra is mitten sloesteren van buten bedect
tote si ripe is ende dan vte valt, also ist vander note musscaten ende vanden
mastic. Herde vele specien ende andre crude wassen in dit lant. Van allen
goede is daer grote oueruloedicheit zonder van wine ende daer is vele gouts
ende siluers. Ende die coninc van desen lande heeft een rikelijc pallaes ende
wonderlike meerre, dan enich ander pallaes van alle der werelt. Want alle die
trappen, die daer sijn mede op te gane in die zale ende in die cameren sijn .
. . . . gheuierhornict ende viercantich deen van goude ende dander van
zuluer. Ende alle die muren van binnen sijn ghedect mit gulden ende mit
sulueren platen. Ende in dese platen van suluer ende van goude staen mit verheuenen
werke van beelden hystorien 99rb ende bataelgen van riddren e nde hebben alle
hoede op haar hooft van dierbaren ghesteynte ende van groten perlen. Ende die
zale ende die cameren van desen pallayse sijn alle bouen verhemelt ende
ouerwelft mit goude ende mit suluere, so dat niement en mochte ghelouen die
oueruloedighe rijcheit, die in dat pallais is, en heeft ment niet ghesien.
Ende weet, dat dese coninc is die machtichste vander werelt, want hi heeft
dicwille den groten can van cathay in stride verwonnen, die die meeste keyser
is die woont onder den firmamente in dese zide der zee ofte in gheen side.
Want si hebben dicwille teghen een gheoorloocht om dat die grote can hem
woude 99va sijn lant doen houden ende ontfaen van hem. Mer die ander heeft hem
dicwille wel bescudt ende ieghen hem verweert. |
Van dat landschap en
groot eiland geheten Jana en heeft bijna tweeduizend mijlen omgaand. Maar erg dachtbij dit eiland te gaan en
een luttel van de zee zo is een groot eiland en een groot landschap dat men
Jana noemt dat bijna 2000 mijlen heeft omgaand. En de koning van dit land is
erg machtig en rijk en heeft onder hem 7 koningen van 7 andere eilanden daar
omtrent. Dit eiland is goed bewoond en goed bevolkt. Daar groeien allerhande
specerijen en kruiden meer overvloedig dan elders zoals gember, kruidnagels,
nagels, kaneel, notenmuskaat en mastiek. En de mastiek komt van de
notenmuskaten, want alzo die noot met de schaal van buiten bedekt is tot ze
rijp is en dan uitvalt, alzo is het van de notenmuskaten en van de mastiek.
Erg veel specerijen en andere kruiden groeien in dit land. Van alle goed is
daar grote overvloed, uitgezonderd van wijn en daar is veel goud en zilver.
En de koning van dit land heeft een rijkelijk paleis en wonderlijk groter dan
enig ander paleis van de hele
wereld. Want alle trappen die daar zijn mee op te gaan in de zaal en in de
kamers zijn . . . . . vierhoekig en vierkantig, de ene van goud en de andere
van zilver. En alle muren van binnen zijn bedekt met gouden en met zilveren
platen. En in deze platen van zilver en van goud staan met verheven werken
beelden van histori‘n en veldslagen van ridders en hebben alle hoeden op hun
hoofd van dure gesteente en van grote parels. En de zaal en de kamers van dit
paleis zijn alle boven verhemelt en overwelfd met goud en met zilver zodat
niemand de overvloedige rijkdom mocht geloven die in dat paleis is als men
het niet gezien heeft. En weet dat deze koning is de machtigste van de wereld
want hij heeft vaak de grote kan van Cathay (N. China) in strijd overwonnen
die de grootste keizer is die onder het firmament woont aan deze zijde van de
zee of aan gene zijde. Want ze hebben vaak tegen elkaar geoorloogd omdat de
grote kan hem zijn land wou laten houden en ontvangen van hem. Maar de andere
heeft hem vaak goed beschut en zich tegen hem verweerd. |
Van dat conincrijc van
paten dat groot ende goet is ende ander dinck. Na dit eylant so vint men noch een
eylant, dat goet ende groot is, datmen heet talamasti ende enighe liede
hetent paten ende is een groot conincrike. Ende die coninc heeft vele goeder
steden ende dorpe in sijn lant. Jn dit lant wassen bome, die meel draghen oft
coren ware, daer men scoon wit broot of bact ende van goeden smake . . . . .
Ende daer sijn andre bome, die wijn draghen ende andre, die draghen venijn,
ieghen twelke men ne vint ghene medicine dan een, dat is dat men neemt van
sinen properen ende sijns selfs missche ende temper dat mit watre ende dat
99vb drincke ende die dat venijn ghenut hadde ende die dese medicine niet en
name, hi soude staphants steruen, noch triakel noch andre medicine en soude
hem helpen. Van desen venine hadden doen halen die joden inder jare die leden
sijn om al kerstenheit mede te vergheuen, also jc hem seluen hoorde segghen,
dat sijs lyeden in haren doet, mer god sijs ghelooft, si misten van haren
opsette, mer nochtan maecten sire mede grote sterfte onder tfolc. Ende wildi
weten, hoe dat mele wast op die bomen, jc salt u segghen. Men slaet den boem
met enen bijlken omtrent den voet, so dat die scorsse al omme breect ende
ghegaet wort te menigher stat ende dan comter wt liquor ende verscheit, die
dicke is, die 100ra welke si ligghen in die zonne ende droghent, so dat scoon
wit meel wort. Ende dat honich ende den wijn ende tfenijn comt ooc in dier
manieren vte haren bomen, datmen dan in vaten leit omme te bat te wachtene.
Jn dit lant is een doodde zee, dat een groot plasch es sonder gront ende valt
in desen plasch enich dinc, men vindes memmermere. Omtrent dese zee wassen
grote riede als eyken, die men heet taby, die wel xxx vademen lanc zijn ofte
meer, vanden welken men maect scone huse. Daer sijn ooc ander riede, die niet
so groot en sijn, die biden oeuer wassen van desen plassche ende hebben so
langhe wortelen, dat si meer dan iiij arpens verre gaen onder daerde. Ende
aen die cnorren van desen riede soe vintmen dierbair ghesteynte, die grote
cracht hebben. Wantwye een van desen ghesteente an hem draghet gheen yser
noch stael en mach hem wonden noch quetsen noch doen bloeden. Ende daer omme
als enighe liede van daer omtrent orloghen, striden ofte vechten ieghen die
liede van dien lande, so scieten si tot hem ghescutte zonder yser ende also
scieten sise ende doden, die hare maniere weten. Ende van desen riede maken
si huse ende scepen ende ander dinc, al so wi hier van groten eyken ende van
andren bomen doen. Ende nement en wane, dat jc dit voor truffe segghe, want
ic selue hebbe ghesien mit minen oghen op desen plasch int ouer liden van desen
riede oft eyken waren, vanden welken xx van onsen ghesellen en consten niet
een vander aerden gheheffen |
Van dat koninkrijk van
Paten dat groot en goed is en ander ding. Na dit eiland zo vindt men nog een
eiland dat goed en groot is dat men Talamasti noemt en enige lieden noemen
het Paten en is een groot koninkrijk. En de koning heeft vele goede steden en
dorpen in zijn land. In dit land groeien bomen die meel dragen of het koren
was daar men schoon wit brood van bakt en van goede smaak . . . . . En daar
zijn andere bomen die wijn dragen en andere die dragen venijn, tegen welke
men geen medicijn vindt dan een, dat is dat men neemt van zijn goede en zijn
eigen mest en temper dat met water en dan dat drinken die dat venijn
genuttigd had en die deze medicijn niet nam, hij zou gelijk sterven, nog
teriakel, nog andere medicijnen zouden hem helpen. Van dit venijn hadden de
Joden laten halen in de jaren die geleden zijn om de hele christenheid mee te
vergeven zoals ik henzelf hoorde zeggen dat zij beleden in hun dood, maar God
zij geloofd, ze misten van hun opzet, maar nochtans maakten ze er grote
sterfte mee onder het volk. En wil je weten hoe dat meel groeit op die bomen,
ik zal het u zeggen. Men slaat de boom met een bijltje omtrent de voet zodat
de schors alom breekt en met gaten wordt in menige plaats en dan komt er uit
likeur en versheid die dik is dat ze leggen in de zon en drogen het zodat het
schoon wit meel wordt. En de honing en de wijn en het venijn komt ook in die
manieren uit hun bomen dat men dan in vaten legt om beter te bewaren. In dit
land is een dode zee, dat een grote plas is zonder grond en valt er in deze
plas enig ding, men vindt het nimmermeer. Omtrent deze zee groeien grote
rieten als eiken die men taby noemt die wel 5400m lang zijn of meer waarvan
men schone huizen maakt. Daar zijn ook andere rieten die niet zo groot zijn
die bij de oever groeien van deze plas en hebben zulke lange wortels dat ze
meer dan 0, 4 ha ver gaan onder de aarde. En aan de kwasten van dit riet zo
vindt men dure gesteente die grote kracht hebben. Want wie een van deze
gesteente aan hem draagt, geen ijzer nog staal mag hem verwonden nog kwetsen,
nog laten bloeden. En daarom als enige lieden van daar omtrent oorlog,
strijden of vechten tegen de lieden van dat land, zo schieten ze tot hen
geschut zonder ijzer en alzo beschieten ze hen en doden ze die hun manier
weten. En van dit riet maken ze huizen en schepen en andere dingen zoals we
hier van grote eiken en van andere bomen doen. En neem het en waan dat ik dit
voor troep zeg, want ik zelf heb het gezien met mijn ogen op deze plas in het
overgaan van dit riet alsof het eiken waren waarvan 20 van onze gezellen het
niet eens van de aarden konden verheffen. |
Van dat conincryck
ende eylant talonoch, daer die coninc veel wyuen heeft. Van desen 100va eylande gaetmen ter zee
tot enen andren eylande, datmen heet thalamoch ende dit is een groot eylant
vol van goede. Ende die coninc van desen eylande heeft also vele wiue, als hi
wil, want hi doet soeken al sijn lant doer die scoonste jonffrouwe, diemen
vint van alle dien lande daer omtrent ende doetse hem brenghen ende neemt
enen nacht ene ende .i. andere opten anderen nacht daer na ende altoos doet
hi aldus, so dat hi wel m wiue heeft of meer ende en sal nemmer meer dan enen
nacht met enen wiue slapen, op datse hem niet vele bat en behaghet dan enich
van alle den andren. Waer bi die coninc heeft een groot ghetal van kinderen,
sulc coninc heefter c., 100vb sulc coninc twee hondert, sulc meer, sulc mijn.
Ende hij heeft wel xiiij dusent olifanten, die tam sijn of meer, 166 die hem
die vileyne ende die dorpliede voeden van sinen lande. Want had hi oorloghe
ieghen enighen coninc omtrent zijn lant, hi soude liede van wapenen mit
castelen doen setten op dese olifanten om te striedene ieghen sine viande.
Ende also doen ooc die andre coninghen omtrent sinen palen, want die maniere
van orloghen in dit lant en ghelijct niet der manieren van desen lande. Ende
men heet daer die olifanten varques. Ende noch is in dit lant een groot
wonder, dat nerghent elwaer en is in die werelt, want alle manieren van
visschen die in die zee sijn comen daer een weruen des 101ra jaers deen naer
dander ende werpen hem op den oeuer van dien eylande, so dat men daer omtrent
in die zee niet anders en siet dan visch ende bliuen daer drie daghe. Ende
een yghelijc mensche van dien lande neemter also vele als hi wil ende dan die
maniere van visschen sceden hem van daer. Mer staphants so comt weder een
ander maniere van visschen drie daghe ende also doet deen maniere vore ende
dander na, tote dat alle manieren van visschen, die in die zee zijn, daer
hebben gheweest. Ende comen daer aldus gheordineerlike deen maniere van
visschen na dander drie daghe daer durende, tot dat een yghelijc van dien
lande van allen manieren heeft al so vele ghenomen, als hi selue wil. Ende
men can niet gheweten die sake 101rb hoe dat zijn mach, mer die ghene van
desen lande zegghen, dat sijt doen om ere ende waerdicheit te doene haren
coninc, die die meeste is ende meer eren waert is dan enich ander, also si
segghen, omme dat hi veruult dat god adam seide: Crescite et Multiplicamini,
dats te segghen: wast ende menichfoudicht. Ende omme dat hi aldus dese werelt
veruult mit zine kindren, daer om sendt hem god die vissche van alle der zee
om te nemen zinen wille voor hem ende voor zijn lant. Ende alle visschen
gheuen hem aldus door hem als manscap als den besten ende best gheminden
coninc van gode, die in die werelt is, also si segghen. Jc en weet die redene
101va niet, waer omme dat is, mer god weet, die alle dinc weet, mer dit
wonder dunct my groot wonder vanden meesten, dat jc ye ghesach. Nature doet
ende maect harde vele wonderlichede, mer dit wonder en is niet van naturen,
mar alte male ieghen naturen, dat die vissche, die alle die werelt in die zee
moghen ommegaen ende te haren wille comen, daer en gheuen hem in die doot ten
wille der ghenre die daer sijn van haers selfs wille sonder bedwanc. Ende
daer omme ben ic zeker, dat dit niet en mach sonder grote bediedenisse. Jn
dit lant sijn ooc grote slecken, so dat vele lieden te gadere souden moghen
wonen in haer slechuus, recht oft een ander huus ware. Ende daer sijn anderre
slecken die vele mindre 101vb sijn, sulc sijn groen, sulc zijn wit mit
swerten hoofden, die also groot sijn als eens menschen die. Ende sulke sijn
noch mindere als wormen, diemen in verrot hout vint. Van dien maect men
coninclicke spise tes conincs behoef ende ten groten heren behoef. Ende als
een ghehuwet man sterft, men graeft sijn wijf al leuende mit hem ende
segghen, dat het redeliken is datse hem gheselscap houde in dander werelt,
also si hem in dese werelt ghehouden heeft. |
Van dat koninkrijk en
eiland Talonoch daar de koning veel wijven heeft. Van dit eiland gaat men ter zee tot een
ander eiland dat Thalamoch heet en dit is een groot eiland vol van goed. En
de koning van dit eiland heeft alzo veel wijven als hij wil, want hij laat
zijn hele land door de schoonste jonkvrouwen zoeken die men vindt van dat
hele land daar omtrent en laat ze hem brengen en neemt er een de ene nacht en
een andere op de andere nacht daarna en altijd doet hij aldus zodat hij wel
1000 wijven heeft of meer en zal nimmermeer dan een nacht met een wijf slapen
als ze hem niet veel beter behaagt dan enige van alle anderen. Waarbij de
koning een groot getal van kinderen heeft, sommige koning heeft er 100,
sommige koning twee honderd, sommige meer, sommige minder. En hij heeft wel
14 duizend olifanten die tam zijn of meer die hem de dorpelingen en
dorpslieden voeden van zijn land. Want heeft hij oorlog tegen enige koning
omtrent zijn land, hij zou de lieden van wapens met kastelen laten zetten op
deze olifanten om te strijden tegen zijn vijanden. En alzo doen ook de andere
koningen omtrent zijn palen, want de manier van oorlogen in dit land lijkt
niet op de manieren van onze landen. En men noemt daar de olifanten varques.
En nog is in dit land een groot wonder dat nergens elders is in de wereld,
want alle soorten van vissen die in die zee zijn komen daar een maal per jaar
en de ene na de andere en werpen zich op de oever van dat eiland zodat men
daar omtrent in de zee niets anders ziet dan vis en blijven daar drie dagen.
En elk mens van dat land neemt er alzo veel als hij wil en dan de soorten van
vis scheiden hem van daar. Maar gelijk zo komt weer een ander soort van
vissen drie dagen en alzo doet de ene soort voor en de andere na totdat alle
soorten van vissen die er in die zee zijn daar zijn geweest zijn. En komen
daar aldus ordelijk de ene soort van vissen na de andere dat drie dagen daar
duurt totdat iedereen van dat land van alle soorten alzo veel heeft genomen
als hij zelf wil. En men kan die zaak niet weten hoe dat zijn mag, maar
diegene van dit land zeggen dat zij het doen om eer en waardigheid te doen
aan hun koning die de grootste is en meer eer waard is dan enige andere, alzo
ze zeggen, omdat hij vervult dat God aan Adam zei: Crescite et
Multiplicamini, dat is te zeggen: ga en vermenigvuldig. En omdat hij aldus
deze wereld vult met zijn kinderen, daarom zendt hem God die vissen van alle
zee‘n om zijn wil te nemen voor hem en voor zijn land. En alle vissen geven
hem aldus door hem als een manschap als de beste en best beminde koning van
God die er in de wereld is, alzo ze zeggen. Ik weet de reden niet waarom dat is,
maar God weet het die alle ding weet, maar dit wonder lijkt me groot wonder
van de grootste die ik tot nu toe zag. Natuur doet en maakt erg veel
wonderlijkheden, maar dit wonder is niet van nature, maar al te maal tegen
nature dat de vissen die de hele wereld in de zee mogen omgaan en tot hun wil
komen zich daar begeven in de dood tot wil van diegene die daar zijn vanuit
hun eigen wil zonder dwang. En daarom ben ik zeker dat dit niet mag zijn
zonder grote betekenis. In dit land zijn ook grote slakken zodat vele lieden
tezamen zouden mogen wonen in hun slakkenhuis, recht of het een ander huis
was. En daar zijn andere slakken die veel kleiner zijn, sommige zijn groen,
sommige zijn wit met zwarte hoofden die alzo groot zijn als een mensendij. En
sommige zijn nog kleiner dan wormen die men in verrot hout vindt. Van die
maakt men koninklijke spijs tot konings behoefte en tot grote heren behoefte.
En als een gehuwd man sterft, men begraaft zijn wijf geheel levend met hem en
zeggen dat het redelijk is dat ze hem gezelschap houdt in de andere wereld
alzo ze hem in deze wereld gehouden heeft. |
Van enen eylande
gheheten raso, daer hanctmen die sieken. Van desen lande gaetmen ter westerscher
zee tot enen eylant, dat heet rofo. Die liede van desen eylande, als haer vriende
ziec sijn, si hanghense an enen boem ende segghen, dat beter is datse die
voghel eten danse die worme eten souden, die so vule sijn inder aerden. Van
desen eylande gaet 102ra men tenen andren eylande, daer volc is van quader
naturen, want si voeden grote honden ende wennense ende lerense daer toe, dat
si haer vrienden verbiten, want si en verbeyden niet, dat si haers selfs doot
steruen, want si segghen, datse al te vele pinen souden liden. Ende als si
aldus doot ghebeten sijn vanden honden, so ghereiden sise oft venison ware
ende etense dan mit groter feesten. |
Van een eiland geheten
Raso, daar hangt men de zieken. Van dit land gaat men ter Westerse Zee
tot een eiland dat heet Rofo. Die lieden van dit eiland hangen, als hun
vrienden ziek zijn, ze aan een boom en zeggen dat beter is dat de vogels ze
eten dan dat de wormen ze eten zouden die zo vuil zijn in de aarde. Van dit
eiland gaat men tot een ander eiland daar volk is van kwade naturen, want ze
voeden grote honden en wennen ze en leren ze daartoe dat ze hun vrienden
verbijten, want ze wachten niet dat ze van zichzelf dood gaan want ze zeggen
dat ze al te veel pijnen zouden lijden. En als ze aldus dood gebeten zijn van
de honden zo bereiden ze hen of het vlees was en eten ze dan met grote
feesten. |
Vanden eylande mulke,
daer quade liede wonen. Daer na gaetmen door menich eylant
vander zee tot enen eylande, datmen heet mulke. Daer zijn ooc herde quade
lieden, want in gheen dinc en hebbense also grote ghenoecht als in vechtene
ende deen dander te dodene ende zonderlinghe vreemden lieden, want si
drincken alte gherne menschen bloet, welc bloet dat si heten dour. Ende so
wie dat meest menschen ghedoodt heeft 102rb onder hem, die is alre meest
gheert. Ende alse twee personen, die deen den andren hebben ghehaet, als die
van accorde worden mitten toe doene van haren vrienden of dat enich liede
verbonden van vrienscape onder hem maken, so moeten si deen van des anders
bloede drincken of anders die acoorde ende dat verbont en soude niet doghen
noch ghestade bliuen, noch en soude niet misdoen die jeghen die accoorde ofte
desen verbande dade. Van desen eylande gaetmen ter zee van eylande tot
eylande tenen eylande, datmen heet tracode, daer tfolc ghemeenlike al
beesteliken is, als oft ghene verstandenisse en hadde ende wonen in holen,
die si in daerde maken, want 102va si en hebben den sin niet, dat si huse
daden maken. Ende si eten vleysch van serpenten ende luttel anders dincs.
Ende si en spreken niet, mer si blasen ende wispelen als serpenten. Ende si
en gheuen om gheen goet te hebben dan alleen om enen dierbaren steen, die is
wel van lx verwen ende die steen heet na dien name des eylants tracodite.
Desen steen minnense herde zere, nochtan en weten si niet, wat crachten hi
heeft, mer si hebben allene lief om sine scoonheit. |
Van het eiland Mulke
daar kwade lieden wonen. Daarna gaat men door menig eiland van
de zee tot een eiland dat men Mulke noemt. Daar zijn ook erg kwade lieden
want in geen ding hebben ze alzo groot genoegen als in vechten en de ene de andere
te doden en vooral vreemde lieden, want ze drinken al te graag mensenbloed,
welk bloed dat ze dour noemen. En zo wie de meeste mensen gedood heeft onder
hen die is allermeest ge‘erd. En als er twee personen zijn waarvan de ene de
andere haat, als die van akkoord worden met het toedoen van hun vrienden of
dat enige lieden banden van vriendschap met hen maken, zo moet de ene van de
andere zijn bloed drinken of anders zou dat akkoord en dat verbond niet
deugen, nog gestadig blijven, nog zou niets misdoen die tegen dat akkoord of
dit verbond deed. Van dit eiland gaat men ter zee van eiland tot eiland tot
een eiland dat Tracode heet daar het volk algemeen geheel beestachtig is
alsof het geen verstand heeft en wonen in holen die ze in de aarde maken,
want ze hebben de geest niet dat ze huizen lieten maken. En ze eten vlees van
serpenten en luttel andere dingen. En ze spreken niet, maar ze blazen en
lispelen als serpenten. En ze geven om geen goed te hebben dan alleen om een
dure steen die wel van 60 kleuren is en die steen heet naar de naam van het
eiland tracodite. Deze steen beminnen ze erg zeer, nochtans weten ze niet
welke krachten het heeft, maar ze hebben het alleen lief om zijn schoonheid. |
Van een eylant gheheten
macumeram ende heeft meer dan dusent mylen omgaens. Ende dye lieden die daer
wonen die hebben al honts hoefden. Van desen eylande so gaetmen ter
westerscher zee waert door menich eylant tot enen groten eylande, dat heet
micumeran, dat een goet eylant is ende herde scone ende hout wel int ommegaen
meer 102vb dan m milen. Ende alle die liede van desen eylande hebben honts
houede wijf ende man ende heten cenofallea ende sijn liede van redenen ende
van verstane ende aenbeden enen osse voor haren god. Ende een yghelijc van
hem draecht int voorhooft enen gulden of een silueren osse tenen teken, dat
si wel haren god minnen. Ende si gaen al naect sonder dat si een cleyn
doecskijn hebben, daer mede dat si haer heymelike lede decken. Het sijn herde
grote ende sterke wel vechtende liede ende draghen grote taergen, die al
haren lichame bedecken ende een glauie in die hant ende al si yement in enen
strijt vaen, si etene staphants. Die coninc van desen eylande is herde rijc
ende machtich ende herde heylich na sine wet ende heeft 103ra omtrent sinen
hals ccc paerlen van orienten herde groot, ghesnoert in manieren van enen
pater noster, . . . . . also seit hi sinen god iijc. bedinghen an die perlen harde
deuotelic, eer hi eet ende draecht ooc omtrent sinen hals enen robijn van
orienten, die fijn ende edel blickende is, die bi na enen voet lanc is ende
vijf vingher breet. Ende alsi enen coninc kiesen, so gheuen si hem desen
robbijn te draghene in syn hant ende so leyden sine ridders al om die stat.
Ende van daen voort sijn si hem altoos onderdanich. Ende den robbijn die
draecht hi altoos omtrent sinen hals, want en hadde hi een niet ouer hem men
souden niet ouer coninc houden. Die grote can van cathay heeft dicwille desen
robbijn begheert, mer noit en conde hine hebben mit 103rb na sijn wet ende
doet herde grote ende nauwe gherechte, so datmen herde zekerlike door sijn
lant gaen mach ende draghen datmen wil, want niement en is so coene, dat hi
yement berovede, want sonder vertreck soude die coninc ouer hem rechten. Van
desen eylande coomtmen tot enen andren eylande, dat heet sille, dat wel heeft
int ommegaen vc. milen. Jn dit lant is vele verderfs
lants, want daer sijn so vele serpenten, draken ende cocodrillen, datmer niet
wel in en der wonen. Cocodrillen sijn gheluwe ende strijpte serpenten ende
hebben vier voete ende corte bene ende langhe clauwen. Sulke sijn vijf vademe
lanc, sulke vj, sulke x. Ende als si gaen in een zauelachtich lant, 103va het
schijnt datmen enen groten boem daer ghesleept heeft door den zauel. Ende
daer sijn ooc vele wilder beesten ende zonderlinghe olifanten. Jn dit eylant
is een herde hoghen berch ende ten midden van desen berghe staet een groot
plasch of poel in een scoon plein ende daer is herde vele waters in. Ende die
liede van dyen lande segghen, dat adam ende yene weenden op desen berch c.
jaer, doe si vten paradyse waren ghesteken ende twater van desen poele dat
van haren tranen is, want si weenden so zere op desen berch, dat dit water
van haren tranen wies. Ende opten gront van desen poele vintmen vele dierbaer
ghesteynte ende grote perlen. Jn 103vb desen poel ofte plasch wassen vele
riede ende ander grote bome. Ende daer sijn vele serpenten ende cocodrillen
ende grote echelen. Ende die coninc van desen lande gheeft orlof alle jare
eens den armen lieden, dat si moghen in desen poel gaen vergadren die
dierbair ghesteinte in aelmoessen omme die minne van adams god. Ende alle
jaer so vintmer in ghenoech, mer om die venijnde beesten, die daer in sijn,
zaluen si haer armen ende haer beene van sape van cleinen applen ende van
andren cruyde ende dan en heeft men ghenen noot van tghewormte, dat daer in
is. Dit water loopt neder op deen zide vanden berghe ende int nederlopen van
desen watre vintmen dierbaer 104ra ghesteinte ende perlen mit groten hopen
ende men seit ghemeenlike in dit lant, dat die serpenten noch die wilde
beesten nemmermeer quaet en souden doen en ghenen vreemden man zonder allene
die in dit eylant gheboren zijn. Jn dit eylant ende in vele andre eylanden
daer omtrent sijn vele wilde ganse, die twee hoofde hebben. Ende men vinter
ooc witte leeuwen alsoe groot als ossen. Ende daer sijn ooc vele andre
beesten ende daer sijn ooc voglen, die men niet en vint an dese zide der zee.
Ende weet, dat in dit lant ende ander lant daer omtrent die zee is so hoge,
dat schijnt dat si aen die wolke hanct ende dat se daerttrike verdrincken
sal. Jc en weet niet, hoe dat si haer aldus mach gehouden, dan die gracie
gods diese hout. Ende te libien waert is si wel 104rb also hoghe ende daer om
seit dauid: Mirabiles elaciones maris, dats te segghene: wonderlike zijn die
verheffinghe der zee. |
Van een eiland geheten
Macumeram en heeft meer dan duizend mijlen omgang. En de lieden die daar
wonen die hebben geheel honden hoofden. Van dit eiland zo gaat men ter Westerse
Zee waart door menig eiland tot een groot eiland dat heet Micumeran dat een
goed eiland is en erg schoon en houdt wel in het omgaan meer dan 1000 mijlen.
En al die lieden van dit eiland hebben hondenhoofden, wijf en man, en heten
Cenofallea en zijn lieden van redenen en van verstaan en aanbidden een os
voor hun God. En iedereen van hen draagt in het voorhoofd een gouden of een
zilveren os tot een teken dat ze wel hun God beminnen. En ze gaan geheel
naakt uitgezonderd dat ze een klein doekje hebben waarmee dat ze hun
heimelijke leden bedekken. Het zijn erg grote en sterke, goed vechtende
lieden en dragen grote schilden die hun hele lichaam bedekken en een lans in
de hand en als ze iemand in een strijd vangen, ze eten ze gelijk. De koning
van dit eiland is erg rijk en machtig en erg heilig naar zijn wet en heeft
omtrent zijn hals 300 parels van Ori‘nt, erg groot en gesnoerd in de manier
van een rozenkrans, . . . . . alzo zegt hij zijn God 300 biddingen aan die
parels erg devoot eer hij eet en draagt ook omtrent zijn hals een robijn van
Ori‘nt die fijn en edel blinkend is die bijna een voet lang is en vijf
vingers breed. En als ze een koning kiezen zo geven ze hem deze robijn te
dragen in zijn hand en zo leiden zijn ridders hem om de hele stad. En vandaar
voort zijn ze hem altijd onderdanig. En de robijn die draagt hij altijd
omtrent zijn hals, want had hij die niet bij zich, men zou hem niet voor
koning houden. De grote kan van Cathay heeft vaak deze robijn begeert, maar
nooit kon hij hem hebben naar zijn wet en laat het erg groot en nauw bewaken
zodat men erg zeker door zijn land gaan mag en dragen wat men wil, want
niemand is zo koen dat hij iemand beroofde, want zonder vertrek zou die
koning over hem berechten. Van dit eiland komt men tot een ander eiland dat
heet Sille, dat in het omgaan wel heeft 500 mijlen. In dit land is veel
verdorven land want daar zijn zoveel serpenten, draken en krokodillen dat men
er niet goed in durft te wonen. Krokodillen zijn gele en gestreepte serpenten
en hebben vier voeten en korte benen en lange klauwen. Sommige zijn 9m lang,
sommige 10,8m sommige 18m. En als ze gaan in een zwavelachtig land, het
schijnt dat men een grote boom daar gesleept heeft door de zwavel. En daar
zijn ook vele wilde beesten en bijzonder olifanten. In dit eiland is een erg
hoge berg en te midden van deze berg staat een grote plas of poel in een
schoon plein en daar is erg veel water in. En de lieden van dat land zeggen
dat Adam en Eva weenden op deze berg 100 jaar toen ze uit het paradijs waren
gestoken en het water van deze poel dat dit van hun tranen is, want ze
weenden zo zeer op deze berg dat dit water van hun tranen groeide. En op de
grond van deze poel vindt men vele dure gesteente en grote parels. In deze
poel of plas groeit veel riet en andere grote bomen. En daar zijn vele
serpenten en krokodillen en grote bloedzuigers. En de koning van dit land
geeft alle jaren eens aan de arme lieden verlof dat ze in deze poel mogen
gaan verzamelen de dure gesteente in aalmoezen om de minne van AdamŐs God.
(Adams piek in Sri Lanka?) En elk jaar zo vindt men er in genoeg, maar om die
venijnige beesten die daar in zijn zalven ze hun armen en hun benen met sap
van kleine appels en van andere kruiden en dan heeft men geen nood van het
gewormte dat daarin is. Dit water loopt neer aan de ene zijde van de berg en
in het neerlopen van dit water vindt men dure gesteente en parels met grote
hopen en men zegt algemeen in dit land dat de serpenten, nog de wilde beesten
nimmermeer kwaad zouden doen geen vreemde man, uitgezonderd alleen die in dit
eiland geboren zijn. In dit eiland en in vele andere eilanden daar omtrent
zijn veel wilde ganzen die twee hoofden hebben. En men vindt er ook witte
leeuwen alzo groot als ossen. En daar zijn ook vele andere beesten en daar
zijn ook vogels die men niet aan deze zijde der zee vindt. En weet dat in dit
land en ander land daar omtrent de zee zo hoog is zodat het schijnt dat ze
aan de wolken hangt en dat zee het aardrijk verdrinken zal. Ik weet niet hoe
dat het zich aldus mag houden, dan de gratie Gods die ze houdt. En te Libi‘
waart is ze wel alzo hoog en daarom zegt David: Mirabiles elaciones maris,
dat is te zeggen: wonderlijk zijn de verheffingen der zee. |
Van den eylanden
gheheten doudijn groot ende breet ende wonderlic dinc. Van desen eylande ter zee gaende zuden
waert is een ander groot eylant ende breet, dat heet doudin. Jn dit lant sijn
liede van wonderliken manieren ende naturen, want die zone etet den vader
ende die vader den zone ende die man zijn wijf ende twijf den man. Ende alst
gheualt, dat vader of moeder of enich vanden andren vrienden siec worden,
staphants so gaet die zoon ten priester van sijnre wet ende bit hem, dat hi
wille sinen afgod vraghen, of sijn vader steruen sal van der ziecten of niet.
Ende dan so gaen die priester ende die zoon te gader voor den afgod 104va
ende knielen herde deuoteliken ende vraghen, datsi willen. Ende die afgod
mids die cracht des viants, die daer binnen scuult, antwoort ende seit, dat
hi niet dese weruen steruen en sal ende wijst hem, hoe sine ghenesen sullen.
Dan so keert die sone achter waert tot sinen vader ende dient hem ende neemt
sijns goeden ware ende doet hem, dat die afgod gheraden heeft, tote dat hi
ghenesen is. Ende aldus doen die vrouwen haren mannen ende die mannen haren
wiuen ende die vrienden deen voor dander. Ende seide die afgod, dathi steruen
soude, soe gaet die priester mitten zone of mitten wiue totten sieken ende
leg\ghen 104vb hem een broot op sinen mont omme sinen aem te stoppen. Ende
also versmachten sine ende doden ende dan sniden si sinen lichaem in stucken
ende doen alle die vrienden bidden omme te comen tetene van desen doden ende
doen comen vele ministreers ende speellieden alle, die si hebben moghen ende
eten mit groter blijsscap ende feeste. Ende als si dat vleesch ghegheten
hebben, so nemen si dat ghebeente ende grauent al singhende ende maken grote
blijsscap ende die ghene, dierre niet gheweest en hebben ende van haren
vrient ende van haren maech niet ghegheten en hebben, dat verwijtmen hem mit
groter scanden, so datsire groten rouwe ende zericheit 105ra of hebben, datsi
ter feesten van haren vrient niet gheweest en hebben, want daer na en hout
mense nemmermeer ouer vrint. Ende die vrienden segghen, dat si dat vleesch
ghegheten hebben om hem vander pinen te liuereerne, diet onder daerde liden
zoude vanden wormen, also si segghen. Ende als tfleesch te magher is so
segghen die vriende, datmen grote sonde ghedaen heeft, datmen so langhe heeft
laten quellen ende pine liden sonder reden. Ende als si dat vleesch vet vinden
so segghen si, dat wel gedaen is, datmense so saen int paradijs ghesonden
heeft sonder te liden grote pinen. Die coninc van desen eylande is herde
machtich ende heeft 105rb onder hem liiij eylanden die groot sijn. Ende
nochtan heeft een yghelijc eylant eenen ghecroonden coninc ende alle die
coninghe sijn hem onderdaen. Ende in dese liiij eylanden is menigherande
volc. Ende in een van desen eylanden woont groot volc van vreseliken maecsele
ende van grootheden als resen ende en hebben mar een oghe, dat staet hem int
voerhoeft ende eten vleesch ende visch sonder broot. Ende in een ander eylant
woont volc van leliken maecsele ende van quader naturen, die en gheen hooft
en hebben ende hebben die oghen in die scouderen staende ende enen mont
ghecromt als een paerts yser, staende in middeweghen van haerre borst. 105va
Jn een ander eylant sijn ooc lieden sonder hooft ende hebben die oghen ende
dien mont achter haren scoudren staende. Jn een ander eylant sien lude, die
dat aensichte plat hebben ende al slecht zonder nese ende zonder oghen zonder
twee ronde gaetkijn, die si hebben in manieren van tween oghen ende enen
platten mont sonder lippen recht als een cloue. Jn een ander eylant van desen
liiij eylanden voirseit sijn liede van leliken maecsele ende hebben die
ouerste lippen bouen den mont so groot, datsi bedecken al haer aensicht, als
si in die zonne slapen willen vander scadwuen der sonnen. Ende in een ander
eylant sijn 105vb cleyn lieden als nanen, mar nochtan sijn si wel twee weruen
groter dan die pinguewerden ende hebben een cleyn gaetkijn, daer haer mont
staen soude. Daer om moeten si haer eten mit enen pipe nutten ende si en
hebben gheen tonghe, noch si en spreken niet dan si blazen of wispelen ende
maken tekene deen toten andren, als moneke doen of stomme liede ende si
verstaen also deen den andren. Jn een ander eylant sijn lude mit hanghenden
oren toten knieen toe. Jn een ander eylant sijn liede, die paerts voete
hebben ende sijn sterc ende wel lopende, want si vaen die wilde beesten mit
lopene ende verlopense ende 106ra
etense. Jn een ander eylant sijn liede, die gaen ouer hande ende ouer
voete als beesten ende sijn al ru ende lopen wel haesteliken op enen hoghen
boom als semmen. Jn een ander eylant sijn liede, die wijf ende man te gader
sijn ende hebben ene mamme op deen zide ende op dander zide en hebben se
ghene ende hebben mans ende wijfs lede, daer men kinder mede wint ende setten
te werke, welke dat si willen van beyden, sulken tijt deen, sulken tijt
dander ende si winnen kinder . . . . . ende si ontfaen kinder, als si willen
werken vrouwen werc ende draghen kinder. Jn een ander eylant sijn liede, die
altoos op haer knien gaen wonderliken ende schijnt telken passe, dat si
tumelen sullen ende hebben an 106rb elken voet viij teen. Vele anders volcs van
vele andere manieren sijn in die andre eylande daer omtrent, vanden welken jc
zwighe om dat te lanc vallen soude. |
Van het eiland geheten
Doudijn, groot en breed en wonderlijke dingen. Van dit eiland ter zee gaande
zuidwaarts is een ander groot eiland en breed dat heet Doudin. In dit land
zijn lieden van wonderlijke manieren en naturen want de zoon eet de vader en
de vader de zoon en de man zijn wijf en het wijf de man. En als het gebeurt
dat vader of moeder of enge van de andere vrienden ziek worden, gelijk zo
gaat die zoon tot de priester van zijn wet en bid hem dat hij zijn afgod wil
vragen of zijn vader sterven zal van de ziekte of niet. En dan zo gaan de
priester en de zoon tezamen voor de afgod en knielen erg devoot en vragen wat
ze willen. En de afgod mits de kracht van de vijand, die daarbinnen schuilt,
antwoord en zegt dat hij deze maal niet sterven zal en wijst hen hoe ze hem
genezen zullen. Dan zo keert de zoon terug tot zijn vader en dient hem en
neemt zijn goed waar en doet hem dat de afgod aangeraden heeft totdat hij
genezen is. En aldus doen de vrouwen hun mannen en de mannen hun wijven en de
vrienden de ene voor de andere. En zei de afgod dat hij sterven zou, zo gaat
de priester met de zoon of met het wijf tot de zieken en leggen hem een brood
op zijn mond om zijn adem te stoppen. En alzo versmachten ze en doden hem en
dan snijden ze zijn lichaam in stukken en laten alle vrienden bidden om te
komen eten van deze dode en laten vele muziekanten en speellieden komen, alle
die ze hebben mogen en eten met grote blijdschap en feesten. En als ze dat
vlees gegeten hebben zo nemen ze dat gebeente en begraven het al zingend en
maken grote blijdschap en diegene die er niet bij geweest zijn en van hun
vriend en hun verwant niet gegeten hebben, dat verwijt men hen met grote
schande zodat ze er grote rouw en zeerheid van hebben dat ze op het feest van
hun vriend niet geweest zijn, want daarna houdt men ze nimmermeer voor
vriend. En de vrienden zeggen dat ze dat vlees gegeten hebben om hem van de
pijnen te bevrijden die het onder de aarde lijden zou van de wormen, zoals ze
zeggen. En als het vlees te mager is zo zeggen de vrienden dat men grote
zonde gedaan heeft dat men hem zo lang heeft laten kwellen en pijn lijden
zonder reden. En als ze dat vlees vet vinden zo zeggen ze dat het goed gedaan
is dat men hem zo samen in het paradijs gezonden heeft zonder grote pijnen te
lijden. De koning van dit eiland is erg machtig en heeft onder hem 54
eilanden die groot zijn. En nochtans heeft elk eiland een gekroonde koning en
al die koningen zijn hem onderdanig. En in deze 54 eilanden is menige soort
volk. En in een van deze eilanden woont groot volk van vreselijk maaksel en
van grootheden als reuzen en hebben maar een oog, dat staat hen in het
voorhoofd en ze eten vlees en vis zonder brood. En in een ander eiland woont
volk van lelijk maaksel en van kwade naturen die geen hoofd hebben en hebben
de ogen in de schouders staan en een mond gekromd als een paardenhoef en die
staat in het midden van hun borst. In een ander eiland zijn ook lieden zonder
hoofd en hebben de ogen en de mond achter hun schouder staan. In een ander
eiland zijn lieden die dat aanzicht plat hebben en geheel recht zonder neus
en zonder ogen, uitgezonderd twee ronde gaatjes die ze hebben in manieren van
twee ogen en een platte mond zonder lippen recht als een kloof. In een ander
eiland van deze 54 voor genoemde eilanden zijn lieden van lelijk maaksel en
hebben de bovenste lippen boven de mond zo groot zodat die geheel hun
aanzicht bedekken als ze in de zon slapen willen van de schaduw van de zon.
En in een ander eiland zijn kleine lieden als nanen, maar nochtans zijn ze
wel twee maal groter dan de pygmee en hebben een klein gaatje daar hun mond
staan zou. Daarom moeten ze hun eten met een pijp nuttigen en ze hebben geen
tong, nog ze spreken niet, dan ze blazen of lispelen en maken tekens de ene
tot de andere zoals monniken doen of stomme lieden en ze verstaan alzo de ene
de andere. In een ander eiland zijn lieden met hangende oren tot de knie‘n
toe. In een ander eiland zijn lieden die paardenvoeten hebben en zijn sterk
en goed lopend want ze vangen de wilde beesten met lopen en overlopen ze en
eten ze. In een ander eiland zijn lieden die gaan op handen en op voeten
zoals beesten en zijn geheel ruw en lopen wel haastig op een hoge boom zoals
apen. In een ander eiland zijn lieden die wijf en man tezamen zijn en hebben
een borst aan de ene zijde en aan de andere zijde hebben ze er geen en hebben
mannen en wijven leden daar men kinderen mee wint en zetten te werk welke dat
ze willen van die beiden, sommige tijd de ene, sommige tijd de andere en ze
winnen kinderen . . . . . en ze ontvangen kinderen als ze willen werken
vrouwenwerk en dragen kinderen. In een ander eiland zijn lieden die altijd
wonderlijk op hun knie‘n gaan en het schijnt te elke pas dat ze tuimelen
zullen en hebben aan elke voet 8 tenen. Vele andere volkeren van vele andere
manieren zijn er in die andere eilanden daar omtrent, waarvan ik zwijg omdat
het te lang vallen zou. |
Van dat conincryc manti
gheleghen in indien die meere ende is tbeste conincryck vander werelt. Van desen eylande gaende ter
westerscher zee menich dachuaert ten oosten waert vintmen een groet lantscap
ende een conincrike, dat men heet manti, dat is in indien die meerre ende dat
is tbeeste lant ende dat ouervloedichste van allen goede ende dat
ghenoechlichste lant van alle der werelt. Jn dit lant wonen herde vele
kerstene ende serrasine, want het is een groot lantscap ende een goet ende
daer sijn in wel ijm
groter steden zonder die
cleyne steden ende 106va die lieden sijn daer ooc vele groter, dan si elder
sijn in indien om die duecht des lants. Jn dit eylant en eyscht niement broot
van armoeden, want in alle tlant en sijn gheen arm liede ende het sijn herde
scoon liede, mer si sijn wel bleec ende en hebben niet vele baerts ende cume
heeft .i. man .l. oft .lx. hare aen sinen baert, mer deen haer hier ende
dander daer als luppaerts of eenre catten baert. Jn dit lant sijn herde scoon
wiue meer dan in enich lant van daer. Ende die eerste stat van daer is in
eenre milen na der zee ende heet latori ende is vele meerre dan parijs. Jn
dese stat loopt een riuiere tot in die zee, die scepen draecht. Ende ghene
stat daer omtrent en is so vermaert van scepinghen, als dese stat is ende alle
106vb die liede aenbeden afgoden. Jn dit lant sijn alrehande voghelen
tweeweruen meer dan hier. Daer sijn witte ganse ende root omtrent den hals
ende hebben een grote bule of butse opt hooft ende sijn tweeweruen groter dan
dese, die hier zijn. Men heeft daer goeden coop alre hande leuinghen. Ende
daer sijn ooc vele serpenten, vanden welken men maect grote feeste ende men
eetse ooc mit groter feesten ende blijscap, want die een grote maeltijt hadde
ghegheuen van alre hande spise, diemen visieren mochte en hadde hi niet
ghegheuen een entelmoes van enen serpente, hi en soude niet ghedaen hebben,
want men soude anders niet prisen, wat hi ghedaen hadde. Jn dit lant sijn
vele kerken van geor\denden 107ra luden na haerre wet ende in dese kerke sijn
grote afgoden als ruesen, die si gheuen tetene op hare feesten in dese
manieren. Si draghen hare spisen voor haren afgod al ghesoden also heet alsi
vanden viere comt ende laten den wasdom vander spisen opten afgod gaen ende
dan segghen si dat die afgod ghegheten heeft ende dan daer na eten die liede
van oordenen, die daer wonen, die spise. Jn dit lant sijn witte hennen, die
gheen plumen en hebben, mer si hebben witte wolle als scape. Die ghehuwede
Vrouwen van desen lande draghen een teken op haer hooft, omdat mense kennen
sal voor die ghene, die niet ghehuwet en sijn. Jn dit lant is een beeste,
diemen heet larrea, die omtrent dat water gaet ende etet die vissche ende hoe
diep of hoe groot dat water si, si gaet daer in ende vanghet alsoe vele
vissche als si wil. Ende die liede die visschen hebben willen si werpen 107rb
die beeste int water ende staphants crijcht hire vten water alsoe vele
visschen alse hi wil. Ende diere meer wil hebben dan hire tenen male brenct,
men werpten noch int water tot dat hire sijn behoefte heeft. Lidende door dit
lant vele dachuaerden van deser stat soe vintmen een ander stat, die meeste
van alder werelt, die men heet cassay, dats te segghene: hemelsche stat. Dese
stat heeft wel l. milen omme gaens ende is so sonderlinghe van volke bewoont,
datmen moet van enen huse maken x woninghe. An dese stat sijn xij principale
poorten. Van daer in iij milen na of in iiij staet een ander stat. Dese stat
staet in een arm vander zee, als venegien doet. Ende in dese stat zijn meer
dan xijm. brugghen ende op 107va yghelike
brughe staet een sterken tooren, daer wachters op wonen om die stat te hoeden
jeghen den groten can, omdat se paelt an sijn lant. Ende op deen side van
deser stat loopt een grote riuiere ter lingheden van deser stat ende daer
wonen vele kerstene ende cooplude ende anders vele volcs van vele landen omme
dat tlant so groet is ende oueruloedich van alle goede. Ende daer wast herde
vele goets wijns, die si heten bigon, die starc ende gracielijc is te
drincken. Ende het is ooc een coninclike stat, daer die coninc van manti
woont. Daer wonen vele lieden van ordenen ende zonderlinge vander biddender
orden. Van deser stat gaet men te water spelende ende solacerende tot eenre
groter abdye ofte cloostere, dat niet verre van daer 107vb en is, daer liede
van ordenen in wonen na haerre wet. Jn dit clooster staet een groot gardijn
ofte boom\gaert herde scoon, daer in staen vele bome van alrehande froyte
ende in desen groten boemgaert staet enen groten berch wel dicke van bomen.
Jn desen boomgaert ende op desen berch wonen menigherande wilde beesten, alse
babuinen semmen ende marmen. Ende alse tconuent van desen cloostere ghegheten
heeft, die aelmoesnier doet brenghen inden boomgaert die crumen ende doet
luden een belle van siluer, die hi in sijn hant hout. Ende staphants comen of
ghelopen die beesten, die jc hier voren seyde, tote iijm. of iiijm.
toe ende gaen alle te ringhe sitten als arme liede pleghen te deyle ende men
gheuet hem 108ra van dien crumen, die den convent ouer bleuen sijn in scoon
silueren vate vergult. Ende als si gheten hebben, men luut dat cloxkijn weder
ende dan so keren si weder van daer si comen sijn. Ende dese liede van
ordenen segghen, dattet sielen van edelen lieden sijn, die in die edele
beesten ghegaen sijn omme haer penitencie te doen. Ende si gheuen hem tetenen
om die minne van gode ende segghen, dat die zielen van onedelen lieden sijn
ghegaen in onedelen beesten, na dien dat si doot sijn. Ende also ghelouen si
ende men machse vut desen ghelouen niet brenghen. Dese beesten voorseit doen si
jonc vaen ende voedense aldus van der aelmoessen alle die si vinden connen.
Ende wi vraechden hem, oft niet beter en ware, dat si dese crumen den armen
gauen ende 108rb antwoorden ons, dat een ghene arme in tlant en waren ende al
waert datter arme lieden int lant waren, so docht hem dat die aelmoesen bat
besteet waren inden sielen, die daer haer penitencie ghedoghen ende niet en
connen noch en moghen broet winnen noch daer om pinen, dan ment armen liede
gaue, die wel hebben macht te winnen haren cost. Ende vele ander wondre sijn
daer in dese stat ende daer omtrent int lant, mar my en ghedinct van allen
niet. Van deser stat gaetmen door tlant vi dachuaerde verre ende dan staet
een ander stat, die men heet chilonfode, vander welker die mure heeft xx
milen omme gaens. Jn dese stat sijn lx stenen brugghen die scoonste, die
yeman sach. Ende in dese stat was 108va die edelste stoel of hof des conincs
van manti, want het is een herde scoon stat ende oueruloedich van allen
goede. Daer na lijdtmen dwers ouer een grote riuiere, die hiet ydalay, dat is
die meeste riuiere van soeten watre die in die werelt is, want daer si ten
smaelsten is ende ten cleinsten so is si wel iiij milen breet. |
Van dat koninkrijk
Manti gelegen in Indien, de grotere, en is het beste koninkrijk van de
wereld. Van dit eiland gaande ter Westerse Zee
menige dagreis te oostwaarts vindt men een groot landschap en een koninkrijk
dat men Manti noemt, dat is in Indien de grotere, dat is het beste land en
dat overvloedigste van alle goed en dat genoeglijkste land van de hele wereld. In dit land wonen erg
veel christenen en Sarasijnen want het is een groot landschap en een goede en
daar zijn wel 2000 grote steden in, zonder die kleine steden, en de lieden
zijn daar ook veel groter dan ze elders zijn in Indien om de deugd van het
land. In dit eiland eist niemand brood van armoede want in het hele land zijn
geen arme lieden en het zijn erg schone lieden, maar ze zijn wel bleek en
hebben niet veel baard en nauwelijks heeft 1 man 50of 60 haren aan zijn baard,
maar de ene haar hier en de andere daar zoals luipaard of een kattenbaard. In
dit land zijn erg schone wijven en meer dan in enig land van daar. En de
eerste stad van daar is in een mijl na de zee en heet Latori en is veel
groter dan Parijs. In deze stad loopt een rivier tot in de zee die schepen
draagt. En geen stad daar omtrent is zo vermaard van schepen zoals deze stad
is en de lieden aanbidden afgoden. In dit land zijn allerhande vogels twee
maal groter dan bij ons. Daar zijn witte ganzen die rood zijn omtrent de hals en hebben een grote
buil of buts op het hoofd en zijn twee maal groter dan diegene die hier zijn.
Men heeft daar goede koop van allerhande leefgoederen. En daar zijn ook vele
serpenten waarvan men grote feesten maakt en men eet ze ook met grote feesten
en blijdschap, want die een grote maaltijd geeft van allerhande spijs die men
versieren mocht en geeft hij niet een mengelmoes van een serpent, hij zou het
niet gedaan hebben want men zou het anders niet prijzen wat hij gedaan had.
In dit land zijn vele kerken van geordende lieden naar hun wet en in deze
kerken zijn grote afgoden als reuzen die ze te eten geven op hun feesten in
deze manier. Ze dragen hun spijzen voor hun afgod geheel gekookt en alzo heet
zoals het van het vuur komt en laten de waasdom van de spijs op de afgod gaan
en dan zeggen ze dat die afgod gegeten heeft en dan daarna eten de lieden van
orden die daar wonen die spijs. In dit land zijn witte hennen die geen
pluimen hebben, maar ze hebben witte wol als schapen. De gehuwde vrouwen van
dit land dragen een teken op hun hoofd omdat men ze kennen zal voor diegene
die niet gehuwd zijn. In dit land is een beest die men Larrea
(aalscholvers?)noemt die omtrent dat water gaat en eet de vissen en hoe diep
of hoe groot dat water is ze gaat daar in en vangt alzo veel vissen als ze
wil. En de lieden die vissen hebben willen, ze werpen die beesten in het
water en gelijk krijgt hij uit het water alzo veel vissen als hij wil. En die
er meer wil hebben dan hij er te ene maal brengt, men werpt het nog een keer
in het water totdat hij zijn behoefte heeft. Gaande door dit land vele
dagreizen van deze stad zo vindt men een andere stad, de grootste van de hele
wereld, die men Cassay noemt, dat is te zeggen: hemelse stad. Deze stat heeft
wel 50 mijlen omgaan en is zo bijzonder van volk bewoond dat men van een huis
moet maken 10 woningen. Aan deze stad zijn 2 principale poorten. Vandaar in 3
mijlen na of in 4 staat een andere stad. Deze stad staat in een arm van de
zee zoals Veneti‘ doet. En in deze stad zijn meer dan 12000 bruggen en op
elke brug staat een sterke toren daar wachters op wonen om de stad te
behoeden tegen de grote kan omdat ze paalt aan zijn land. En aan de ene zijde
van deze stad loopt een grote rivier ter lengte van deze stad en daar wonen
vele christenen en kooplieden en anders veel volk van vele landen omdat het
land zo groot is en overvloedig van alle goed. En daar groeit erg veel goede
wijn die ze bigon noemen die sterk en gracieus is te drinken. En het is ook
een koninklijke stad daar de koning van Manti woont. Daar wonen vele lieden
van orden en bijzonder van de biddende orden. Van deze stad gaat men te water
spelen en vermakend tot een grote abdij of klooster dat niet ver van daar is
daar lieden van orden in wonen naar hun wet. In dit klooster staat een groot
gaarde of boomgaard erg schoon en daarin staan vele bomen van allerhande
fruit en in deze grote boomgaard staat een grote berg wel dik van bomen. In
deze boomgaard en op deze berg wonen menige soorten wilde beesten zoals babuins,
apen en marmotten. En als het convent van dit klooster gegeten heeft laat de
aalmoezenier in de boomgaard de kruimen brengen en laat een bel luiden van
zilver die hij in zijn hand houdt. En gelijk komen aangelopen die beesten die
ik hiervoor zei tot 3000 of 4000 toe en gaan alle in een ring zitten zoals
arme lieden plegen te doen en men geeft hen van die kruimen die het convent
over gebleven zijn in schone vergulden zilveren vaten. En als ze gegeten
hebben, men luidt dat klokje weer en dan zo keren ze weer vandaar ze gekomen
zijn. En deze lieden van orden zeggen dat het zielen van edele lieden zijn
die in die edele beesten gegaan zijn om hun penitentie te doen. En ze geven
hen te eten om de minne van God en zeggen dat de zielen van onedele lieden
zijn gegaan in onedele beesten nadat ze dood zijn. En alzo geloven ze en men
mag ze niet uit dit geloof brengen. Deze voor genoemde beesten laten ze jong
vangen en voeden ze aldus alle van de aalmoezen die ze vinden kunnen. En we
vroegen hen of het niet beter was dat ze deze kruimen aan de armen gaven en
ze antwoorden ons dat er geen armen in het land waren en al was het dat er
arme lieden in het land waren, zo dachten ze dat de aalmoezen beter besteed
waren in de zielen die daar hun penitentie gedogen en niet kunnen, nog mogen
brood winnen, nog daarom pijnen dan dat men het arme lieden gaf die wel macht
hebben hun kost te winnen. En vele andere wonderen zijn daar in deze stad en
daar omtrent in het land, maar ik herdenk ze allen niet. Van deze stad gaat
men door het land 6 dagreizen ver en dan staat er een andere stad die men
Chilonfode noemt waarvan de muur 20 mijlen heeft omgaan. In deze stad zijn 60
stenen bruggen, de schoonste die iemand zag. En in deze stad was de edelste
stoel of hof van de koning van Manti, want het is een erg schone stad en
overvloedig van alle goed. Daarna gaat men dwars over een grote rivier die
heet Ydalay, dat is de grootste rivier van zoet water die er in de wereld is
want daar ze op het smalste is en het kleinste zo is ze wel 4 mijlen breed. |
Van dat lant van
pigmen, daer cleyn lude wonen van drie spannen lanck ende anders. Van daer gaetmen voort ende men comt
anderweruen in des groten cans lant. Dese riuiere loopt doort lant van
pinguewerden, dat sijn cleine lieden die mar iij spannen lanc en sijn ende
nochtan sijn scone ende gracielike, man ende wiue na haerre cleynheyt. Ende
si huwen als si een half jaer out sijn ende en leuen mar vj jaer of vij. Ende
die 108vb viij jaer leuen, men hout se voor herde out. Dese cleine lieden
sijn die beste werclieden ende subtijlste van zide ende van cattoen ende van
allen dinghen, die men daer of maect, die in die werelt moghen sijn ende
hebben dicwille orloghe ieghen die voghelen van dien lande, diese vaen ende
etense. Dese cleine lieden en ackeren noch en eren gheen lant noch en winnen
wijngaert, mar onder hem wonen grote liede als wi sijn, die winnen tlant
alsoot behoort. Ende dese cleine liede bespotten die grote, also wi doen
souden . . . . . waren si onder ons. Daer staet een goede stat onder alle
dander, daer herde vele van desen cleyne lieden in wonen. Ende dese stat is
herde scoon ende groot. Ende die grote lieden die onder hem wonen, 109ra als
si kinder winnen, sijnse also clein als die pinguewerden. Ende daer omme sijn
se also cleyn, want die nature van dien lande is sulc. Die grote can doet
dese stat wel hoeden, want si is sijn. Ende al ist dat dese pinguewerden
clein sijn, si sijn nochtan wel verstandich na hare outheit ende hebben sins
ende scalcheyt ghenoech. |
Van dat land van
pygmee‘n daar kleine lieden wonen van drie spannen lang en anders. Vandaar gaat men voort en men komt
andermaal in de grote kanŐs zijn land. Deze rivier loopt door het land van
pygmee‘n, dat zijn kleine lieden die maar 51cm lang zijn en nochtans zijn ze
schoon en gracieus, man en wijf, naar hun kleinheid. En ze huwen als ze een
half jaar oud zijn en leven maar 6 jaar of 7. En die 8 jaar leven, men houdt
ze voor erg oud. Deze kleine lieden zijn de beste werklieden en subtielste
van zijde en van katoen en van alle dingen die men daarvan maakt die er in de
wereld zijn mogen en hebben vaak oorlog tegen de vogels van dat land die ze
vangen en eten. Deze kleine lieden bewerken, nog eren geen land, nog winnen
wijngaard, maar onder hen wonen grote lieden zoals wij zijn die bewerken het
land zoals het behoort. En deze kleine lieden bespotten de grote alzo wij
doen zouden . . . . . waren ze onder ons. Daar staat een goede stad onder
alle de andere daar erg veel van deze kleine lieden in wonen. En deze stad is
erg schoon en groot. En de grote lieden die onder hen wonen, als ze kinderen
winnen zijn ze alzo klein zoals de pygmee‘n. En daarom zijn ze alzo klein
want de natuur van dat land is zulks. De grote kan laat deze stad goed
behoeden want het is van hem. En al is het dat deze pygmee‘n klein zijn, ze
zijn nochtans wel verstandig naar hun ouderdom en hebben geest en schalksheid
genoeg. |
Van eenre stat
gheheyten janathay daer dic coninck grote renten of heeft. Van deser stat gaetmen voort int lant door
menighe stat ende door menich dorp tot eenre stat, die men heet ianthay. Dese
stat is edel ende rike ende profitelijc ende daer vaert men halen alrehande
comanscape. Dese stat is herde profitelijc den here van desen lande, want hi
heuet van dese stat alle jaer te renten, also die liede daer segghen, meer
dan lm. tumase florinen van goude. Want si
rekenen alle mit tumasen ende een yghelijc tumase is werdich xm. gulden florinen. Daer na machmen
weten hoe 109rb vele dat des jaers draghen mach. Die coninc van desen lande
is herde machtich, nochtan is hi onder den groten can ende die grote can
heeft onder hem xij sulker prouinchien. Jn dit lant is een goede costume in
die goeden steden, want waer yement enen groten eten tijt sijnen vrienden
maken wille, daer sijn toe gheset huse in een yghelike stat, daer men den
waert gaet segghen: doet my morghen tetene ghereiden voir so vele lieden ende
men seit hem tghetal ende men seit hem, wat men eten wil ende men seit hem
ooc, hoe vele datmen verteren wil. Ende die waert sal hem staphants doen
ghereyden wel ende scone, so dat dacr niet ghebreken en sal ende bat ende eer
ende mit minren cost dan men in sijns selfs huus 109va doen soude. Ende in
.v. milen na dese stat ten ende waert van deser riuieren calay staet een ander
stat, diemen heet monke. Jn dese stat is grote scepinghe ende alle die scepe
sijn wit van naturen des houts, daer si of ghemaect sijn ende sijn herde
scoon scepe ende groot ende wel gheordineert al warent huse in daerde
ghefondeert. |
Van een stad geheten
Janathay daar de koning grote rente van heeft. Van deze stad gaat men voort in het
land door menige stad en door menig dorp tot een stad die men Ianthay noemt.
Deze stad is edel en rijk en profijtelijk en daar vaart men om te halen
allerhande koopmanschap. Deze stad is erg profijtelijk de heer van dit land
want hij heeft van deze stad elk jaar de rente, alzo die lieden daar zeggen,
meer dan 50 000 tumase florijnen van goud. Want ze rekenen alle met tumasen
en elke tumase is 10 000 gouden florijnen waard. Daarna mag men weten hoeveel
dat per jaar bedragen mag. De koning van dit land is erg machtig, nochtans is
hij onder de grote kan en de grote kan heeft onder hem 12 van zulke
provincies. In dit land is een goed gebruik in de goede steden, want waar
iemand een grote etenstijd zijn vrienden maken wil, daartoe zijn huizen gezet
in elke stad daar men de waard gaat zeggen: laat me morgen het eten bereiden
voor zoveel lieden en men zegt hem het getal en men zegt hem wat men eten wil
en men zegt hem ook hoeveel dat men verteren wil. En die waard zal het gelijk
laten bereiden goed en schoon zodat daar niets ontbreekt en het zal beter en
eerder en met minder kosten zijn dan men in zijn eigen huis doen zou. En in 5
mijlen na deze stad ten einde waart van deze rivier Calay staat een andere
stad die men Monke noemt. In deze stad is grote scheepvaart en alle schepen
zijn wit van de natuur van het hout daar ze van gemaakt zijn en het zijn erg
schone schepen en groot en goed geordend al waren het huizen in de aarde
gefundeerd. |
Van eenre stat
gheheten lanterin daermen doer gaet. Daer na gaetmen door tlant door menighe
stat tot eenre stat, die men heet lantorin, die in viij dachuaerden na deser
stat is voirseit. Dese stat lantorin is gheleghen op een grote brede riuiere,
die men heet caramaram. Dese riuiere lijdt door cathay ende doet herde
dicwille groten scade alsi te zere wast. |
Van een stad geheten
Lanterin daar men door gaat. Daarna gaat men door het land door
menige stad tot een stad die men Lantorin noemt die in 8 dagreizen na deze
voor genoemde stad is. Deze stad Lantorin is gelegen op een grote brede
rivier die men Caramaram noemt. Deze rivier gaat door Cathay en doet erg vaak
grote schade als ze te zeer wast. |
Vanden lande van cathay
ende sijn grote ryckheden ende anders. Cathay is een groot lant, scoon ende
goet ende rike ende vol comanscepen Daer varen 109vb die cooplude alle jare
om specie ende cruut ende om alrehande comanscepe meer dan si elwaer doen.
Ende weet, dat die liede daer gaen van geneuen of van venegen of van
lomberdyen of van romanien. Si doenre wel toe te gane te lande waert ende ter
zee xj maende of xij of meer, eer si moghen comen int lant van cathay, dat
dat princi\paelste ende dat vermeerste lantscap is onder alle dandre op gheen
zide der zee ende hoort den groten can toe. |
Van
het land van Cathay en zijn grote rijkheden en anders. Cathay (Noord China) is een groot land,
schoon en goed en rijk en vol koopmanschepen. Daar varen de kooplieden elk jaar
om specerij en kruid en om allerhande koopmanschap meer dan ze elders doen.
En weet dat de lieden daar gaan van Genua of van Veneti‘ of van Lombardije of
van Roemeni‘. Ze doen er wel over om er toe te gaan te land waart en ter zee
11 maanden of 12 of meer eer ze mogen komen in het land van Cathay dat het
belangrijkste en dat vermaardste landschap is onder alle andere aan gene
zijde der zee en behoort de grote kan toe. |
Van een stat gheheten
caydon daer staet des groten cans palaes. Van cathay gaet men oostwaert menighe
dachuaert, so datmen tachterste vint onder vele ander steden een stat, diemen
heet sugramago, dat is een stat die bat ghewarneert is ende versien is van
siden, van specerien ende van vele andre comanscepen, dan enighe stat die in
die werelt is. Daer 110ra na gaetmen voort oosten waert tot eenre ander stat,
die out is ende is in die prouinchie van cathay. Ende bi deser stat die van
tartarien hebben doen maken een ander stat, die hiet caydon, die xij poorten
heeft ende altoos tusschen deen poorte toter ander is een grote mile, so dat
die twee steden, doude ende die nuwe, hebben ommegaens xx milen ofte meer. Jn
dese stat is die stoel of thof vanden groten can, dat alte scoon groten
palays is, van welken palayse die mure heeft ij milen ommegaens ende binnen
desen palayse sijn vele ander palayse. Ende binnen den boomgaert vanden
groten palayse staet een berch, opten welken berch staet een ander palais,
dat is dat scoonste, dat rikelicste ende dat eerlicste, datmen visieren
mochte. Ende omtrent den palayse ende dien berghe sijn vele bomen, die
menigher\hande 110rb vrucht draghen ende al omme dien berghe sijn grote diepe
grachten al vol waters. Ende daer neuen staen grote diepe viuers op deen side
ende op dander zide ende daer staet een scoon brugghe, daer men die grachte
ouer lijdt ten palayse waert. Ende in dese viuers sijn vele wilder gansen
ende vele enden ende vele ander vogle zonder ghetal. Ende al omme ende omme
dese viuers ende grachten is die grote boemghaert al vol wilder beesten. Ende
alse die grote can wil hebben wilde beesten ofte voghelen, hi sietse iaghen
van sinen veinstren sonder vut sijnre cameren te gaen. Dit palays, daer sijn
stoel is ende sijn hof, is herde groot 110va ende herde scone ende binnen
desen palayse in die zal zijn xxiiij colommen van finen goude. Ende alle die
muren van binnen sijn ghedect mit roden ledere van beesten diemen heet
pathyos, die herde wel ruken, so dat ouermids den goeden roke des leders
gheen quade lucht en mach in dat palays comen. Dit leder is also root als
bloet ende is so ieghen die zonne blickende, dat cume yement daer op ghesien
can. Ende veel liede aenbeden dese beesten als sise sien om die grote doghet
ende den goeden roke die in hem is. Dese vellen die prisen si meer dan platen
van goude. In midden dit palais so staet een montoer, daer die groote can
pleghet op sijn paert te sittene, dat al ghewra\cht 110vb es van goude ende
van dierbaren ghesteinte ende van groten perlen. Op die vier hornicke van
desen montoer sijn iiij serpente van goude. Ende onder dit montoer sijn die
conduten vanden drancke, die si drincken in des keysers hof. Ende neuen dese
conduten sijn vele guldene vaten, met welken sijn meisnieden drincken wt dese
conduten. Ende die sale van desen palaise die is herde hoochliken ghechiert
ende herde wonderliken ende herde wel ghepareert mit allen dinghen, daer men
zalen mede pleecht te pareeren. In den eersten int hoeft van den zalen herde
hoghe staet des keysers troon, daer hi ter taflen pleghet te sittene, al van
finen dierbairen ghesteinten ende ooc van groten perlen 111ra mit gulden
boorden al omme ende die sijn al vol gheset van dierbaren ghesteynte ende van
groten perlen. Ende die trappen ende die grade, daer hi mede op sinen trone
gaet, sijn al van finen goude. Ende op die slincke zide van des keysers stoel
is die stoel sijns eerstes wijfs ene trappe nederre dan sijn stoel ende die
is van jaspere gheboort mit finen goude. Ende die stoel sijns anders wijfs is
noch enen graet nedere dan die ander ende die stoel sijns derden wyfs is noch
een trap lagher. Want altoos heeft hi drie wiue met hem so waer hi es. Ende
na sinen wiuen op die zelue zide sitten die vrouwen ende die jonffrouwen van
sinen gheslachte noch nederre, na dien dat si sijn ende alle die ghehuwet
sijn hebben op deen zide eens mans voet ghemaect van perlen van orienten.
Ende dese vo\et 111rb is wel i cubitus lanc ende onder is si ghewracht van
blinckenden paeusvederen of van vederen van andren voghelen, recht oft enen
temmet van enen helme ware tenen tekene, datsi die manne onderdanich sijn
ende die niet ghehuwet en sijn en draghens niet. Ende op dander zide ter
rechter hant des keysers sit eerstwerf sijn outste zone, die na hem regneren
sal ende sit ooc een trappe of enen graet nedere dan die keyser in sulker
manieren als die keyserinnen. Ende na hem sitten die van sinen gheslachte
sijn. Ende die keyser heeft sijn tafele allene ende die is van goude ende van
dierbaren ghesteente ende van witten cristale ende gheboort mit 111va goude
ende mit ghesteente ende van amatiste ende van lignum aloes, dat vten
aertschen paradise comt ende van yuorie gheboort mit goude. Ende een yghelijc
van zinen wiuen heeft haer tafel allene ende zijn zone ende die ander heren
die bi hem sitten ooc allene. Ende en is gheen van desen tafelen, si en is
groten scat waert. Ende onder die tafle des keysers sitten iiij klerke, die
in ghescrifte setten alle dat die keyser seit, tsi goet tsi quaet. Want alle
dat hi seit dat moet ghehouden sijn ende hi en mach sijn woort niet
verwisselen noch wederropen. Ende voor des keysers tafele sijn grote jeesten
ghemaliert, daer gulden tafelen sijn ende gulden paeuwe ende vele mani\ere
111vb van voghelen herde rikeliken ghewracht mit opuerheuenen beelden ende
die doet men priken ende dansen ende singhen ende haer hande smiten te
gadere. Ende si maken daer grote muserie, dat is gheblas, of mit gokelien of
mit nigromantien of waer mede dat sijt doen, des en weet jc niet, mer het is
alte scoon te sien, nochtan ist groot wonder hoe dat sijn mach. Mer dat mach
jc wel zegghen, dat die subtijlste lieden sijn in allen consten daer si hem
of onderwinden, die in die werelt moghen sijn. Si wetent ooc wel ende daer
omme segghen si, dat si mit tween oghen sien ende die kerstene en sien mer
mit enen oghe, omme datse naest hem die subtijlste sijn, mar alle dander volc
segghense, dat si blijnt sijn in consten ende in werken. Jc 112ra deder toe
herde grote pine, dat jct leren mochte, mer die meester seyde my, dat hi den
onsterfliken god ghelooft hadde, dat hijt niement leren en soude dan sinen
outsten zone. Jtem bouen des keysers tafle ende die andre tafelen ende bouen
een deel van der zalen staet een wijngaert van finen goude, die hem daer
bouen strect ende daer sijn an vele trocken van wijn\besien, van witten ende
van ghelen, van roden, van groenen ende van zwarten al van ghesteinte: die
witte sijn van cristale, van boricke ende van yris, die ghele sijn van
topasen, die rode sijn van robinen, van gernas ende van albaerdine, die
groene sijn mirauden, van perides ende van crisoliten, die zwarte sijn van
orines ende van geratices ende sijn also pro\perlijc 112rb ghemaect, dattet
scinen rechte rozinen. Ende voor die tafle sijn die grote baroene ende die
ander die wel dienen, mer niement en is so coene, dat hi een woort spreect,
ten si dattie keyser jeghen hem spreke of die meesters ende die speelliede,
die liedekijn singhen ende ieesten segghen omden keyser mede te verbliden.
Ende alle tfacelment, dat sijn alrehande vaten diemen ter taflen besicht,
daer men mede dient in die zale ende in die cameren sijn van dierbaren
ghesteinte ende sonderlinghe te groten tafelen of van jaspere of van cristale
of van amatisten. Ende die nappen sijn van myrauden, van saphiren, van
topasen, van perites ende van menighen andren ghesteente. Ende daer sijnre
ooc van finen 112va goude, want sulueren sijn daer gheen, noch si en prisen
tsuluer niet so vele, dat sire ghewaerdighen of te maken enich facilment, mer
si maken van suluer grade of trappen, pylaernen ende paueysel van salen ende
van cameren. Jtem voor die dore vander zalen sijn vele baroene ende ridders,
die aernsteliken hoeden, datter niement en come in, het en si bi beuelen ende
den wille des keysers of ten ware dat sine seriante of sine dienres waren.
Ende niement anders en is so coene, dat hi der doren vander zalen der
ghenaken. Ende weet, dat iiij ghesellen ende jc mit onsen knechten dienden
hem op tsout xv. maende ieghen den coninc van manti, jeghen den welken hi
hadde doe or\loghe. 112vb Ende die redene waer omme wi hem dienden was, dat
wi den staet begheerden te siene van sinen houe ende die wonderlike rijcheit
die daer is ende sijn ordinancie ende sijn regement, oft also sijn mochte,
als wi hadden horen segghen. Ende seker wi vondent van goeder ordinancien
ende van oueruloedigher rijcheit ende vele meer wonders, dan wy hadden horen
segghen van sinen houe, noch nemmermeer en hadden wijt ghelooft, en hadden
wijs niet ghesien, want cume mochte yement ghelouen die edelheyt ende die
rijcheit ende die menichfoudicheit die in sinen houe is. Want ten is daer
niet alst hier is in dit lant, daer die heren gaen mit also luttel volcs al
si moghen, want die grote can 113ra dat is dese keyser die heeft alle daghe
te sinen coste so vele volcs dat sonder ghetal is. Mar die ordinancie noch
die costelicheit van leuinghen noch die eersaemheit noch die cuusheit en is
niet ghelijc desere van onsen lande. Want alle tghement volc et daer zonder
amlaken, mar op vellen van beesten of op haren knien ende eten alrehande
vleesch ende luttel broots ende naden etene vaghen si haer hande an haer
cledere ende en eten mar een weruen des daechs. Mar die staet vanden heren is
alte groot ende alte rijkeliken. Ende nochtan dat eennighe liede my niet en
ghelouen en sullen willen ende sullent voor boerte houden, dat jc van sine
state ende van sinen houe ende vanden groten wonder van volke, dat hi bi hem
hout, hier v ver\trecken 113rb sal, daer om en sal ic des niet laten, jc en
sal een deel van hem ende van sinen volke hier versegghen, na dien dat ict
ghesien hebbe. Die wille hi gheloofs, dies niet ghelouen en wille hi laet,
mer ic weet wel, dat die ghene, die in dat lant van ouer zee gheweest hebben,
al en hebben se niet gheweest tote daer die grote can woont, si sullen so
vele van hem ende van zinen state hebben horen spreken, dat si mi te lichteliker
ghelouen zullen. Ende die ghene die hem ghedient sullen hebben of in sijn
lant gheweest of in sijn palays, die sullens mi ghelouen wel, so dat jc niet
laten en sal te scriuene, 113va dat jc ghesien hebbe om der gheenre wille,
die niet en weten noch niement ooc en ghelouen. Ende jc sal v segghen zinen
staet die hi leydt, also hi rijdt vanden enen lande toten andren ende alse hi
grote feeste hout. Nochtan sal jc v eerst segghen, waer omme men heet dien
groten can. |
Van een stad geheten
Caydon daar de grote kan zijn paleis staat. Van Cathay gaat men menige dagreis
oostwaarts zodat men tenslotte onder vele andere steden een stad vindt die
men Sugramago noemt, dat is een stad die beter gewaardeerd is en voorzien van
zijde, van specerijen en van vele andere koopmanschap dan enige stad die er
in de wereld is. Daarna gaat men voort oostwaarts tot een andere stad die oud
is en die is in de provincie van Cathay. En bij deze stad staat een andere
stad die diegene van Tartarije hebben laten maken die Caydon heet die 12
poorten heeft en altijd is er tussen de ene poort tot de andere een grote
mijl zodat die twee steden, de oude en de nieuwe, een omgaan hebben van 20
mijlen of meer. In deze stad is de stoel of het hof van de grote kan dat een
al te schoon groot paleis is welk paleis de muur heeft 2 mijlen omgaan en
binnen dit paleis zijn vele andere paleizen. En binnen de boomgaard van het
grote paleis staat een berg en op die berg staat een ander paleis dat de
schoonste, de rijkste en dat eerlijkste is dat men versieren mocht. En
omtrent het paleis en die berg zijn veel bomen die menige soorten vruchten
dragen en alom die berg zijn grote diepe grachten geheel vol water. En daar
neven staan grote diepe vijvers aan de ene zijde en aan de andere zijde en
daar staat een schone brug daar men de gracht over gaat te paleis waart. En
in deze vijvers zijn vele wilde ganzen en vele eenden en vele andere vogels
zonder getal. En alom en om deze vijvers en grachten is de grote boomgaard
geheel vol wilde beesten. En als de grote kan wilde beesten of vogels wil
hebben, hij ziet ze jagen vanuit zijn vensters zonder uit zijn kamer te gaan.
Dit paleis daar zijn stoel is en zijn hof is erg groot en erg schoon en
binnen dit paleis in de zaal zijn 24 kolommen van fijn goud. En alle muren
van binnen zijn bedekt met rood leer van beesten die men pathyos noemt die
erg goed ruiken zodat vanwege de goede reuk van het leer er geen kwade lucht
in dat paleis mag komen. Dit leer is alzo rood zoals bloed en blinkt zo tegen
de zon zodat nauwelijks iemand daarop zien kan. En veel lieden aanbidden deze
beesten als ze die zien om de grote deugd en de goede reuk die in hen is.
Deze vellen prijzen ze meer dan platen van goud. In het midden dit paleis zo
staat een opstapplaats daar de grote kan op zijn paard plag te zitten dat
geheel gewrocht is van goud en van dure gesteente en van grote parels. Op de
vier hoeken van deze opstapplaats zijn 4 serpenten van goud. En onder deze
opstapplaats zijn de leidingen van de drank die ze drinken in keizers hof. En
neven deze leidingen zijn vele gouden vaten waarmee zijn manschappen drinken
uit deze leidingen. En de zaal van dit paleis die is erg hoog versierd en erg
wonderlijk en erg goed gepareerd met alle dingen daar men zalen mee plag te
pareren. In de eerste in het hoofd van de zaal erg hoog staat de keizers
troon daar hij ter tafel plag te zitten, geheel van fijn dure gesteenten en
ook van grote parels met gouden boorden alom en die zijn geheel vol gezet van
dure gesteente en van grote parels. En de trappen en de graden daar hij mee
op zijn troon gaat zijn geheel van fijn goud. En aan de linker zijde van de
keizers stoel is de stoel van zijn eerste wijf en trappen lager dan zijn
stoel en die is van jaspis gevoerd met fijn goud. En de stoel van zijn andere
wijf is nog een graad lager dan de andere en de stoel van zijn derde wijf is
nog een trap lager. Want altijd heeft hij drie wijven met hem zo waar hij is.
En na zijn wijven aan dezelfde zijde zitten de vrouwen en de jonkvrouwen van
zijn geslacht nog lager naar dat ze zijn en alle die gehuwd zijn hebben aan
de ene zijde een mannenvoet gemaakt van parels van Ori‘nt. En deze voet is
wel 45cm lang en onder is ze gewrocht van blinkende pauwenvederen of van
veren van andere vogels recht of het een borstel van een helm was ten teken
dat ze die mannen onderdanig zijn en die niet gehuwd zijn dragen ze niet. En
aan de andere zijde ter rechter hand van de keizer zit de eerste keer zijn
oudste zoon die na hem regeren zal en zit ook een trap of een graad lager dan
de keizer in zoŐn manier zoals de keizerin. En na hem zitten die van zijn
geslacht zijn. En de keizer heeft zijn tafel alleen en die is van goud en van
dure gesteente en van wit kristal en gevoerd met goud en met gesteente en van
amethist en van lignum alo‘Ős dat uit het aardse paradijs komt en van ivoor
gevoerd met goud. En elke van zijn wijven heeft haar tafel alleen en zijn
zoon en de andere heren die bij hem zitten ook alleen. En er is geen van deze
tafels, ze is een grote schat waard. En onder de tafel van de keizer zitten 4
klerken die alles in geschrift zetten dat de keizer zegt, hetzij goed, hetzij
kwaad. Want alles dat hij zegt dat moet onthouden worden en hij mag zijn
woord niet veranderen nog herroepen. En voor de keizers tafel zijn grote
spelen geverfd daar gouden tafels zijn en gouden pauwen en veel soorten van
vogels erg rijk gewrocht met opgeheven beelden en die laat men prijken en
dansen en zingen en hun handen klappen tezamen. En ze maken daar grote
muziek, dat is geblaas, of met goochelaars of met nigromantie of waarmee dat
zij het doen, dat weet ik niet, maar het is al te schoon om te zien, nochtans
is het een groot wonder hoe dat zijn mag. Maar dat mag ik wel zeggen dat het
de subtielste lieden zijn in alle kunsten daar ze zich van onderwinden die in
de wereld mogen zijn. Ze weten het ook wel en daarom zeggen ze dat ze met
twee ogen zien en de christenen zien maar met een oog omdat ze naast hen de
subtielste zijn, maar van alle ander volk zeggen ze dat ze blind zijn in
kunsten en in werken. Ik deed er erg grote pijn toe zodat ik het leren mocht,
maar de meester zei me dat hij de onsterfelijke God beloofd had dat hij het
niemand leren zou dan zijn oudste zoon. Item, boven de keizers tafel en de
andere tafels en boven een deel van de zaal staat een wijngaard van fijn goud
die zich daarboven uitstrekt en daaraan zijn vele trossen van wijnbessen, van
witte en van gele, van rode, van groene en van zwarte, alle van gesteente: de
witte zijn van kristal, van borith en van iris, de gele zijn van topaas, de
rode zijn van robijnen, van granaat en van albast, de groene zijn smaragden,
van pyriet en van chrysoliet, de zwarte zijn van orines en van geratices en
zijn alzo proper gemaakt zodat het echte rozijnen schijnen. En voor de tafel
zijn de grote baronnen en de anderen die goed dienen, maar niemand is zo koen
dat hij een woord spreekt, tenzij dat de keizer tegen hem spreekt of de
meesters en de speellieden die liedjes zingen en verhalen zeggen om de keizer
er mee te verblijden. En al het tafelbestek, dat zijn allerhande vaten die
men ter tafel gebruikt, daar men mee bedient in de zaal en in de kamer zijn
van dure gesteente en vooral te grote tafel, of van jaspis of van kristal of
van amethist. En de nappen zijn van smaragd, van saffier, van topaas, van
pyriet en van menige andere gesteente. En daar zijn er ook van fijn goud,
want zilveren zijn daar geen, nog ze prijzen het zilver niet zoveel dat ze
zich verwaardigen er enig bestek van te maken, maar ze maken van zilver
graden of trappen, pilaren en plaveisel van zalen en van kamers. Item, voor
de deur van de zaal zijn vele baronnen en ridders die ernstig hoeden dat er
niemand inkomt, tenzij bij bevel en de wil van de keizer of tenzij dat het
zijn bediende of zijn dienares was. En niemand anders is zo koen dat hij de
deur van de zaal durft te genaken. En weet dat 4 gezellen en ik met onze
knechten hem dienden op het zout 15 maanden tegen de koning van Manti
waartegen hij toen had oorlog. En de reden waarom we hem dienden was dat we
de staat begeerden te zien van zijn hof en de wonderlijke rijkheid die daar
is en zijn ordinantie en zijn reglement of het alzo zijn mocht zoals we
hadden horen zeggen. En zeker, we vonden het van goede ordinantie en van
overvloedige rijkheid en veel meer wonderen dan we hadden horen zeggen van
zijn hof, nog nimmermeer hadden wij het geloofd hadden wij het niet gezien
want nauwelijks mocht iemand de edelheid en de rijkheid geloven en de
menigvuldigheid die in zijn hof is. Want het is daar niet zoals het hier is
in dit land daar de heren gaan met alzo luttel volk als ze mogen, want de
grote kan, dat is deze keizer, die heeft alle dagen tot zijn kost zoveel volk
dat het zonder getal is. Maar de ordinantie, nog de kostbaarheid van leven,
nog de eerzaamheid, nog de kuisheid is niet gelijk deze van ons land. Want al
het gewone volk eet daar zonder laken, maar op vellen van beesten of op hun
knie‘n en eten allerhande vlees en luttel brood en na het eten vegen ze hun
handen aan hun klederen af en ze eten maar een maal per dag. Maar de staat
van de heren is al te groot en al te rijk. En nochtans dat enige lieden me
niet geloven zullen willen en het voor een grap zullen houden dat ik van zijn
staat en van zijn hof en van het grote wonder van volk dat hij bij hem houdt
hier u vertellen zal, daarom zal ik dat niet laten, ik zal een deel van hem
en van zijn volk hier vertellen naar dat ik het gezien heb. Die wil, hij
gelooft het, die het niet geloven wil, hij laat het, maar ik weet wel dat
diegene die in dat land van over zee geweest zijn, al zijn ze niet geweest
tot daar de grote kan woont, ze zullen zoveel van hem en van zijn staat
hebben horen spreken dat ze me gemakkelijker geloven zullen. En diegene die
hem gediend zullen hebben of in zijn land geweest of in zijn paleis, die
zullen me wel geloven zodat ik het niet laten zal te schrijven dat ik gezien
heb om diegeneŐs wil die het niet weten, nog niemand ook geloven. En ik zal u
zeggen zijn staat die hij leidt, alzo hij rijdt van het ene land tot het
andere en als hij grote feesten houdt. Nochtans zal ik u eerst zeggen waarom
men hem de grote kan noemt. |
Waer om datmen den
keyser van cathay den groten can hyet. Ghi sult weten, dat doe al die werelt
ghedestrueert was van der diluuien zonder noe ende sijn wijf ende haer kinder,
noe hadde iij zonen: cam, sem ende japheth. Cam wast die zijn vader rugghe
zach, doe hi al ontdect sliep ende hi wijsden mitten vingher ende
bespottende, daer om dat hi vermaledijt waert ende 113vb jafet keerde hem
omme ende decte sinen vader. Dese iij ghebroedre trocken alt lant na hem ende
cam, om dat hi die felste ende die wreetste was, so tooch hi hem an dat
meeste deel vanden landen ende tbeste deel ende die partie van orienten dye
men hyet asie ende sem nam affrike ende iaphet nam europe ende daer om es die
werelt ghedeelt in iij partien. Van desen drien broedren cam was die meeste
ende die machtichste, van hem quamen meer gheslachte dan vanden andren. Ende
van sinen zone wart gheboren nembrot die rese, die die eerste coninc was van
alder werelt, die den toorne van babylonien eerst begonste te makene. Ende
met hem ende metten wiuen van 114ra sinen gheslachte quamen dicwille ligghen
die viande vander hellen ende wonnen aen hem kindren van menighen wonderliken
maecsele, sulke zonder hooft, sulke met groten oren, sulke met enen oghe,
sulke met paerts voeten, sulke met andren onghemaecten leden, so dat van dyen
gheslachte van cam sijn comen die wonderlike liede, die in die eylande wonen
ouer zee, daer jc hier voren of gheseit hebbe alle asie door. Ende om dat hi
so machtich was ende dat niement ieghen hem en mochte, so hiet hi hem seluen
gods sone ende ouerste van alle der werelt. Ende om dies cams wille hebben
alle die keysere hem sint gheheten grote cam ende gods zone van naturen ende
ouerste van alder werelt ende also scriuen 114rb si hem in haren letteren.
Ende vanden gheslachte van sem sijn comen die sarrasinen ende vanden
gheslachte van jafeth es comen tfolc van jsrahel ende wi ende die andre die
in europe wonen, also die van syrien ende die van samarien houden ende also
si my gauen te verstane, eer jc te jndien waert trac. Mer alsic in jndien
quam so vandict al anders. Nochtan ist wel waer, dat die van tartarien ende
die ghene die wonen in die grote asie sijn van cam ghecomen, mer die keyser
van cathay en heet hem niet cam mer can. Ende jc sal 114va v segghen redene
waer om. Het en is leden mer viij werf xx jaer, dat al tartarien was
onderdanich ende in eyghenscepen den andren landen daer omtrent. Want si
waren alle beestelijc ende en daden anders niet dan beesten hueden ende die
leyden si ter weyden. Mer daer onder waren vij principael gheslachten, die
ouerste van hem allen waren, vanden welken dat eerste gheslachte gheheten is
tartar. Ende van desen gheslachte nemt alt lant sinen name tartarien, want si
waren die edelste ende die meeste ghepresen. Dat ander gheslachte hiet
cangoth, dat derde eurach, dat vierde vallier, dat vijfte senioth, dat seste
mongi, dat seuende heet toboch. 114vb Doe gheuielt dat een groot man, die was
vanden eersten gheslachte ende hi was out ende hi en was niet rike ende sinen
name was cangius jn sijn bedde lach hi ende sliep ende sach een vision, dat
voor hem quam, een wit ridder al ghewapent mit witten wapen ende seyde hem:
cam slaepstu? tot di so seint my die ouerste god ende sijn wille is, dattu
seghes den seuen gheslachten, dattu hoorre liede keyser moetse sijn, want du
suls winnen die lantscappen hier omtrent ende alle die an v palen sullen sijn
onder v, also ghi hebt gheweest onder hem, want dat is die wille des ontsterflicken
gods. Ende des morgens als cangius op stont, so ghinc hi desen woorden
zegghen den seuen ghe\slachten, 115ra mer si foolden met hem ende bespotten
ende seyden, dat hi zot ware worden, so dat hi mit scaemten van hem schiet.
Ende opten andren nacht daer na so quam die witte ridder toten seuen
gheslachten ende beual hem ende gheboot hem van des ontsterflickes gods
weghen, dat si haren keyser maecten van cam ende dat si niet meer onderdanich
en souden sijn en ghenen lantscapen, mer si selue houden souden onder hem
daer si onder gheweest hadden, soe dat si des andren daghes daer na cangius
kosen tenen keyser ende settene op een swart velt ende hieuen op met groter
feesten ende setten op enen setel ende daden hem alle eer ende hieten can,
also en die witte ridder gheheten hadde. Ende doe hi aldus van hem ghecoren
was woude hi proeuen, 115rb of hi hem betrouwen mochte in hem ende of si hem
ooc onderdanich zouden willen sijn, soe dathi doe vele statuten ende vele
ordinancien maecte, die si heten ysatan. Die eerst statuut was, dat si alle
ghelouen souden inden ontsterfliken god ende aelmachtighen, diese aldus woude
vten eyghenscappen werpen ende dat sine altoos aenriepen in al haren saken.
Die ander statuut was, dat alle die manne vanden lande die wapene draghen
mochten, rekeninghe hielden ende datmen bouen elken tien mannen enen meester
sette ende bouen elken xx enen meester ende bouen elke c een hooft ende bouen
vm. een hooft. Ende dat derde ghebot was,
115va dat alle die meeste ende die principaelste van desen vij gheslachten
souden laten alle datsi hadden ende vertien al haers erfs ende souden voort
aen hem laten ghenoeghen mittien dat hi hem van gracien doen soude ende si
dadent staphants. Dat vierde was een vreesselijc ghebot ende eyselijc, want
hi gheboot den principaelsten ende den meesten vanden seuen gheslachten
voorseit, dat een yghelijc van hem soude doen comen sinen outsten sone ende
met haers selfs hande een yghelijc sloeghe zijns kints hooft of zonder beyden
ende staphants wast ghedaen ende veruult. 115vb En also die can sach, dat si
ieghen sine ghebode niet en seyden, so peinsde hi dat hi hem tot hem wel
betrouwen mochte ende ghebootse, datse ten wapene hem bereedden om sine
baniere te volghene ende mit crachten dede hi onder alt lant daer omtrent. |
Waarom dat men de
keizer van Cathay de grote kan noemt. Ge zal weten dat toen de hele wereld
vernield was van de zondvloed, uitgezonderd Noach en zijn wijf en haar
kinderen had Noach 3 zonen: Cam, Sem en Japheth. Cam was het die zijn vaderŐs
rug zag toen hij geheel bloot sliep en hij wees met de vinger en bespotte
hem, daarom dat hij vermaledijd werd, Jafet keerde zich om en bedekte zijn
vader. Deze 3 gebroeders trokken alle het land naar zich en Cam, omdat hij de
felste en de wreedste was, zo trok hij aan zich dat grootste deel van de
landen en het beste deel en de partij van ori‘nt die men Azi‘ noemt en Sem
nam Afrika en Japhet nam Europa en daarom is de wereld gedeeld in 3 partijen.
Van deze drie broeders was Cam de grootste en de machtigste en van hem kwamen
meer geslachten dan van de anderen. En van zijn zonen werd geboren Nembrot,
de reus, die de eerste koning was van de hele wereld die de toren van
Babyloni‘ eerst begon te maken. En met hem en met de wijven van zijn geslacht
kwamen vaak liggen de vijanden van de hel en wonnen aan hen kinderen van
menige wonderlijk maaksel, sommige zonder hoofd, sommige met grote oren,
sommige met een oog, sommige met paardenvoeten, sommige met andere ongemaakte
leden, zodat van dat geslacht van Cam de wonderlijke lieden zijn gekomen die
in die eilanden wonen over zee daar ik hiervoor van gezegd heb geheel Azi‘
door. En omdat hij zo machtig was en dat niemand tegen hem vermocht zo noemde
hij zichzelf Gods zoon en overste van de hele wereld. En dus vanwege Cam
hebben alle keizers zich sinds genoemd grote Cam en Gods zoon van naturen en
overste van de hele wereld en alzo beschrijven ze hem in hun letters. En van
het geslachte van Sem zijn de Sarasijnen gekomen en van het geslacht van
Jafeth is het volk van Isra‘l en wij en de andere gekomen die in Europa wonen
alzo die van Syri‘ en die van Samaria houden en alzo ze me te verstaan gaven
eer ik te Indien waart trok. Maar toen ik in Indien kwam zo vond ik het
geheel anders. Nochtans is het wel waar dat die van Tartarije en diegene die
wonen in dat grote Azi‘ van Cam zijn gekomen, maar de keizer van Cathay noemt
zich niet cam, maar can. En ik zal u de reden zeggen waarom. Het is meer dan
7 maal 20 jaar geleden dat geheel Tartarije onderdanig was en in eigendom van
de andere landen daar omtrent. Want ze waren alle beestachtig en deden niets
anders dan beesten hoeden en te leiden ter weide. Maar daaronder waren 7
principale geslachten die overste van hen allen waren waarvan dat eerste
geslacht geheten is Tartar. En van dit geslacht neemt het hele land zijn naam
Tartarije want ze waren de edelste en de meest geprezene. Dat andere geslacht
heette Cangoth, de derde Eurach, de vierde Vallier, de vijfde Senioth, de
zesde Mongi, de zevende heette Toboch. Toen gebeurde het dat een groot man
die van het eerste geslacht was, hij was oud en niet rijk en zijn naam was
Cangius, in zijn bed lag en sliep en zag een visioen dat voor hem kwam, een
witte ridder geheel gewapend met witte wapens en zei hem: Can slaapt u? tot u
zo zendt me de overste God en zijn wil is dat u de zeven geslachten zegt dat
u van die lieden keizer moet zijn want u zal winnen de landschappen hier
omtrent en alle die aan u palen zullen zijn onder u alzo ge onder hen geweest
bent want dat is de wil van de onsterfelijke God. En Ôs morgens toen Cangius
opstond zo ging hij deze woorden zeggen aan de zeven geslachten, maar ze
maakten grappen met hem en bespotten hem en zeiden dat hij zot was geworden
zodat hij met schaamte van hen scheidde. En de volgende nacht daarna zo kwam
die witte ridder tot de zeven geslachten en beval hen en gebood hen vanwege
de onsterfelijke God dat ze hun keizer maakten van Can en dat ze niet meer
onderdanig zouden zijn en geen landschappen, maar ze zouden het zelf houden
onder hem daar ze onder geweest waren zodat ze de volgende dag daarna Cangius
tot een keizer kozen en zetten hem op een zwart veld en hieven hem op met
grote feesten en zette hem op een zetel en deden hem alle eer en noemden hem
kan, alzo de witte ridder hem genoemd had. En toen hij aldus van hen gekozen
was wou hij beproeven of hij hen vertrouwen mocht in hem en of ze hem ook
onderdanig zouden willen zijn zodat hij toen vele statuten en vele
ordinanti‘n maakte die ze ysatan noemen. Dat eerst statuut was dat ze alle
geloven zouden in de onsterfelijke God en almachtige die ze aldus uit de
eigenschappen wilde werpen en dat ze hem altijd aanriepen in al hun zaken.
Dat andere statuut was dat alle mannen van het land de wapens dragen mochten,
rekening hielden en dat men boven elke tien mannen een meester zette en boven
elke 20 een meester en boven elke 100 een hoofd en boven 5000 een hoofd. En
dat het derde gebod was dat alle grootste en de voornaamste van deze 7
geslachten alles zouden verlaten dat ze hadden en verdoen al hun erf en
zouden zich voortaan laten vergenoegen meteen dat hij van hen gratie doen zou
en ze deden het gelijk. Dat vierde was een vreselijk gebod en ijselijk, want
hij gebood de voornaamste en de grootste van de zeven voor gezegde geslachten
dat elk van hen zijn oudste zoon zou laten komen en met hun eigen hand dat
elk zijn kind zijn hoofd afsloeg zonder wachten en gelijk was het gedaan en
vervuld. En alzo de kan zag dat ze tegen zijn gebod niets zeiden zo peinsde
hij dat hij ze tot hem wel vertrouwen mocht en gebood ze dat ze zich te wapen
bereidden om zijn banier te volgen en met kracht deed hij onder al het land
daar omtrent. |
Hoe die grote can
ontschoel onder enen boem ende ontquam ouermits enen voghel. Doe gheuielt op enen dach, dat dese can
reet met cleynen gheselscap, want hi en voer niet verder of dan sine castele
ende sine sterten van sinen lande waren, dat hi ghewonnen hadde, so dat hi
ontmoette grote menichte van sinen vianden ende om dat hi sine liede goede
exemple gheuen woud, so sloech hi eerst werf in sinen vianden ende daer wart
hi van sinen paerde neder 116ra gheslaghen ende sijn paert ghedoot. Ende als
sijn volc hem saghen neder gheslaghen, waenden si, dat hi doot hadde gheweest
ende vloghen alle hare vaerde. Ende die viande jaechden hem na, want si en
wisten niet, dat die keyser after hem was bleuen. Ende als die viande van hem
verre waren dander jaghende, die keyser stont op ende ghinc hem in een dicke
bossche berghen. Ende alse die viande weder keerden ende moede waren dander
te jaghene, doe voeren si door den bosch soekende, of hem daer yement
gheborghen hadde, so dat sire vele vonden die si doot sloeghen. Ende alse
voeren aldus soeken derwaert daer die can was gheborghen, saghen si enen
voghel diemen heet rub op enen boom sitten, daer onder dat 116rb die can sat,
so dat si onder hem seyden, dat daer niement en ware, na dien dat daer die
voghel op dien boom stonde. Ende also keerden si weder om anders waer te
soeken ende die keyser wort daer vander doot behoedt. Ende dies nachts so
schiet heymelike die keyser van daer ende ghinc te sinen lieden waert, die
van sijnre coomste blide waren ende dancten den ontsterfliken god ende den
voghel, bi den welken haer here wart behouden. Ende daer omme eren si desen
voghel bouen alle voghele, die in die werelt zijn. Ende die van sinen plumen
heeft of hebben mach, si houdense herde werdelike, als oft heylichdom ware
ende draghense 116va op haer hooft mit groter waerdicheit ende wanen behoedt
zijn van allen tempeesten, diese ouer hem hebben. Ende daer om draghen sise
meer opt hooft dan erghent elwaer. Daer na vergaderde die can sijn liede ende
ghereidde hem weder te gane op die ghene, diene aldus gheureest hadden ende
wanse al te sinen wille ende maectse al eyghen onder hem. Ende alse die can
hadde ghewonnen ende onder hem ghedaen al tlant in desside des berch van
beliaen, die witte ridder quam noch tote hem anderwerf in sinen slape ende
seyde: Can, die wille des ontsterflicken ende aelmachtighen gods is, dattu
lijds den berch van beliane ende dattu wins tlant ende dattu 116vb sets in
dijn hant menighe lantscape; ende omme dattu niet en vindes goeden wech daer
waert te gaen, so gaet ten berghe van beliaen, die op die zee is; daer kniel
neghen weruen ten oosten waert in die ere des ontsterfliken gods ende bidt
hem, dat hi v tone enen wech, daer du door gaen moghes. Ende die can deedt
aldus. Ende staphants die zee, die aen dien berch quam, trac haer achter
waert ende maecte hem enen sconen wech ix voete breet ende also leedt hi met
sinen volke ende wan tlant van cathay, dat dat meeste conincrike is van alder
werelt. Ende omme dese ix knielinghe ende dese ix voet weechs die can ende
alle die van tarta\rien 117ra hebben oyt sint tghetal van neghenen ghehadt in
groter werdicheden. Ende daer om so wie hem enech prosent doen wil, ist van
paerden of van voghelen of van frute of van andren dinghen, altoos seint men
hem toten ghetale van neghenen toe, om datmen dat prosent te lieuer ontfaen
sal dan ofter c ofte ijc. ware, want hem dunct, dat dat ghetal
van neghenen gheheylicht is, om dat die bode des ontsterflicken gods visierde
ende noemde. |
Hoe de grote kan
school onder een boom en ontkwam vanwege een vogel. Toen gebeurde het op een dag dat deze
kan reed met klein gezelschap, want hij voer niet verder van zijn kasteel en
zijn staten waren van zijn land dat hij gewonnen had, zodat hij een grote
menigte van zijn vijanden ontmoette en omdat hij zijn lieden goed voorbeeld
geven wou zo sloeg hij de eerst keer in zijn vijanden en daar werd hij van
zijn paard neergeslagen en zijn paard gedood. En toen zijn volk hem
neergeslagen zag waanden ze dat hij dood was geweest en vlogen alle hun
vaart. En de vijanden joeg ze na, want ze wisten niet dat de keizer achter
hen was gebleven. En toen de vijanden van hem ver waren en op de andere
joegen stond de keizer op en ging zich in een dik bos verbergen. En toen de
vijanden weerkeerden en moe waren om de andere te jagen, toen voeren ze door
het bos om te zoeken of zich daar iemand verborgen had zodat ze er veel
vonden die ze dood sloegen. En toen ze voeren aldus te zoeken derwaarts daar
de kan was verborgen zagen ze een vogel die men rub noemt op een boom zitten
waaronder de kan zat zodat ze onder hen zeiden dat daar niemand was nadat
daar die vogel op die boom stond. En alzo keerden ze wederom anders waart te
zoeken en de keizer werd daar van de dood behoed. En die nacht zo scheidde
heimelijk de keizer van daar en ging tot zijn lieden waart die van zijn komst
blij waren en dankten de onsterfelijke God en de vogel waardoor hun heer werd
behouden. En daarom eren ze deze vogel boven alle vogels die er in de wereld
zijn. En die van zijn pluimen heeft of hebben mag, ze houden die erg waardig
als of het heiligdom was en dragen ze op hun hoofd met grote waardigheid en
wanen behoed zijn van alle tempeesten die ze over hen hebben. En daarom
dragen ze die meer op het hoofd dan ergens elders. Daarna verzamelde de kan
zijn lieden en bereidde zich weer om te gaan op diegene die ze aldus gevreesd
hadden en won ze alle tot zijn wil en maakte ze alle eigen onder hem. En toen
de kan had gewonnen en onder hem gedaan had al het land aan deze zijde van de
berg van Beliaen kwam de witte ridder nog tot hem een andere maal in zijn
slaap en zei: Can, de wil van de onsterfelijke en almachtige God is dat u
gaat naar de berg van Beliaen en dat u wint het land en dat u in uw hand
menige landschap zet; en omdat u geen goede weg vindt daarheen te gaan, zo ga
tot de berg van Beliaen die aan de zee is; kniel daar negen maal te
oostwaarts in de eer van de onsterfelijke God en bidt hem dat hij u een weg
toont daar u door gaan mag. En de kan deed aldus. En gelijk de zee die aan
die berg kwam trok zich naar achteren en maakte hem een schone weg van 9 voeten breed en alzo reedt hij
met zijn volk en won het land van Cathay (China) dat het grootste koninkrijk is van de
hele wereld. En om deze 9 knielen en deze 9 voeten brede weg heeft de kan en
al die van Tartarije ooit sinds het getal van negen gehad in grote
waardigheid. En daarom zo wie hem enige present doen wil, is het van paarden
of van vogels of van fruit of van andere dingen, altijd zendt men hem tot
getal van negen toe omdat men dat present liever ontvangen zal dan als er 100
of 200 waren, want hij denkt dat dit getal van negen geheiligd is omdat de
bode der onsterfelijke Gods het versierde en noemde. |
Hoe die grote can sijn
testament maecte ende wysede syn sonen een exempel. Alse die can hadde tlant van cathay
ende menich ander lantscap ghewonnen, doe wart hi ziec ende gheuoelde wel, dat
hi steruen moeste. Doe seyde hi tot sinen xij zonen, dat hem een yghelijc
brochte een van sinen ghescutten ende si dedent staphants. Daer na seide hi,
117rb dat mense te gader bonde met drien banden ende alsi alle xij te gader
ghebonden waren, gaf hise sinen outsten zone ende seide, dat hise te gader
brake. Ende die zone pijndes hem, mer hi en constes doe niet ghebreken. Doe
seyde die can, datmense gaue den andren sone ende dan den derden ende hem
allen deen na den andren, mar haer ne gheen van hem allen en conste
ghebreken. Daer na seyde die can totten jonxsten zone: scheetse deen van den
andren ende breect een yghelijc bi hem ende hi deedt. Ende daer na seyde die
can totten outsten ende totten anderen: waer om en hebdise niet tebroken?
Ende si antwoorden, datsise niet en consten ghebreken, om dat si te gader
ghe\bonden 117va waren. Doe seyde hi hem: waer om heefse v joncste broeder te
broken. Ende si antwoorden hem: omdat deen van den andren ghescheden waren.
Ende doe seyde hem die can: Alre liefste kinder, aldus ist van v, want also
langhe als ghi te gader ghebonden sult sijn met drien banden, dats met
minnen, met ghetrouwicheden ende mit eendrachticheden, niement en sal v
moghen deren, mar sidi van desen banden ontbonden, dat deen den andren niet
en helpt in sijnre noot, ghi sult ghedestrueert worden ende te niete
ghebrocht worden, waer bij jc v bidde, dat v des ghedencke ende mint deen den
andren; so suldi heren ende ouerste zijn van al desen lande ende 117vb van
andren landen. Ende als hi sine ordinancie ghemaect hadde, so sterf hi ende
na hem so regneerde othedatan, zijn outste sone. Ende die andre sine broeders
ghinghen doe winnen menich lant ende menich rike toten lande van prusen toe
ende van rossien ende deden hem ooc can heten, mar si waren alle onderdanich
haren outsten broeder ende daer om was hi gheheten die grote can ende hebben
sint altoos also gheheten. Na othedatan regneerde eynochair ende daer na
magonthan, die goet ghedoept kersten was ende gaf lettren van eweliken payse
den kerstenen ende seinde zinen broeder halaon met vele lieden om te winnen
dat heylighe lant van jherusalem ende dat te settene 118ra in der kerstine
hande ende omme mahomets wet te destrueeren ende om te vane den caliphes van
bandas, die here ende keyser was van alden lande van sarrasinen. Ende alse
die caliphes gheuanghen was, men vant bi hem alte vele scats, dats cume in
alle die werelt soude sijn also vele. Doe deden halaon voor hem comen ende
vraechde hem, waer om hi niet ghenoech soudeniers en nam om sijn lant te bescuddene
van een deel van sinen scatte. Ende die caliphes antwoorde hem, dat hi liede
ghenoech waende hebben met sijns selfs volke. Ende doe seyde halaon: du waers
als een god der sarrasinen ende god en soude gheen sterflike spise eten ende
daer om en saltu niet eten dan dierbair ghesteynte ende den scat die du
vergadert hebs 118rb ende deden in vanghenisse legghen ende al sinen scat bi
hem ende daer bi starf hi van hongher ende van dorste. Ende doe hadde halaon
alt lant van ghelooften ghewonnen ende inder kerstene hande gheset, mar die
grote can sijn broeder starf hier binnen, also dat belet bleef. |
Hoe de grote kan zijn
testament maakte en wees zijn zoon een voorbeeld. Toen de kan had het land van Cathay en
menige ander landschap gewonnen, toen werd hij ziek en voelde wel dat hij
sterven moest. Toen zei hij tot zijn 12 zonen dat elk hem een van zijn
geschut bracht en ze deden het gelijk. Daarna zei hij dat men ze tezamen bond
met drie banden en toen ze alle 12 tezamen gebonden waren gaf hij ze zijn
oudste zoon en zei dat hij ze tezamen brak. En de zoon pijnigde zich, maar
hij kon het toen niet breken. Toen zei de kan dat men ze gaf aan de andere
zoon en dan de derde en aan hen allen, de ene na de anderen, maar geen van
hen allen kon ze breken. Daarna zei de kan tot de jongste zoon: scheidt de
ene van de andere en breek elk op zich en hij deed het. En daarna zei de kan
tot de oudste en tot de anderen: waarom heb je ze niet gebroken? En ze
antwoorden dat ze die niet konden breken omdat ze tezamen gebonden waren.
Toen zei hij hen: waarom heeft uw jongste broeder ze gebroken?. En ze
antwoorden hem: omdat de ene van de andere gescheiden waren. En toen zei de
kan tegen hen: Allerliefste kinderen, aldus is het van u, want alzo lang als
ge tezamen gebonden zal zijn met drie banden, dat is met minne, met trouw en
met eendracht, niemand zal u mogen deren, maar ben je van deze banden
ontbonden zodat de ene de andere niet helpt in zijn nood, ge zal vernietigd
worden en te niet gebracht worden waarbij ik u bid dat u dus bedenkt en
bemint de ene de andere; zo zal ge heren en overste zijn van al dit land en
van andere landen. En toen hij zijn ordinantie gemaakt had zo stierf hij en
na hem zo regeerde Othedatan, zijn oudste zoon. En de andere broeders gingen
toen menig land en menig rijk winnen tot het land van Pruisen toe en van
Rusland en lieten hen ook kan noemen, maar ze waren alle onderdanig aan hun
oudste broeder en daarom was hij geheten de grote kan en ze hebben sinds
altijd alzo geheten. Na Othedatan regeerde Eynochair en daarna Magonthan die
goed gedoopt christen was en gaf brieven van eeuwige vrede aan de christenen
en zond zijn broeder Halaon met vele lieden om dat heilige land van Jeruzalem
te winnen en dat te zetten in de christenen hun hand en om MohammedŐs wet te vernielen
en om te de kalief van Bagdad te vangen die heer en keizer was van het hele
land van Sarasijnen. En toen de kalief gevangen was, men vond bij hem al te
veel schatten dat er nauwelijks in de hele wereld zou zijn, zoveel. Toen liet
Halaon hem voor hem komen en vroeg hem waarom hij niet genoeg soldaten nam om
zijn land te behoeden van een deel van zijn schat. En de kalief antwoordde
hem dat hij lieden genoeg waande te hebben met zijn eigen volk. En toen zei
Halaon: u was als een god van de Sarasijnen en god zou geen sterfelijke spijs
eten en daarom zal u niets anders eten dan dure gesteente en de schat die u
verzameld hebt en liet hem in de gevangenis leggen en zijn hele schat bij hem en daarbij
stierf hij van honger en van dorst. En toen had Halaon het hele land van
beloften gewonnen en in de christen hand gezet, maar de grote kan, zijn
broeder stierf hier binnen alzo dat het belet bleef. |
Van den groten can
ende sijn letteren ende die maniere, als hi hem doet scriuen ende anders. Na magonthan reegneerde boha, die ooc
kersten was ende reegneerde xlij jaer. Hi maecte die grote stat van jenig int
lant van cathay, die vele meerre is dan romen. Die ander grote can, die na
hem quam, wart heyden ende alle die andre na hem. Die grote can is die machtichste
keyser die ondert firmament is ende also heet hi hem in sine lettren: Can
filius dei excelsi omnium uniuersam terram colencium summus imperator et
dominus omnium do\minancium, 118va dats te segghene: can des hoghesten gods
zone, ouerste keyser alle der gheenre, die in al die werelt sijn ende heer
alle der gheenre die heerscapie houden. Ende die letteren van sinen groten
zeghele sijn ende spreken aldus: Deus in celo et can super terram eius
fortitudo; omnium hominum imperatoris sigillum, dats te segghene: God inden
hemel ende can opter aerden, sine stercheit; alre menschen des keysers
zeghel. Ende al ist dat si niet kersten en sijn, nochtan die keyser ende alle
die van tartarien ghelouen inden ontsterfliken ende aelmachtighen gode. Ende
als si yement dreyghen willen, si segghen: god weet, dat ghijt ont\ghelden
118vb sult of ghi sult dat doen. Nu heb jc u gheseit, waer om hi hiet den
groten can. |
Van de grote kan en
zijn letters en de manier zoals hij hem ze laat schrijven en anders. Na Magonthan regeerde Boha die ook
christen was en regeerde 42 jaar. Hij maakte de grote stad van Jenig in het
land van Cathay die veel groter is dan Rome. De andere grote kan die na hem
kwam werd heiden en alle andere na hem. De grote kan is de machtigste keizer
die onder het firmament is en alzo noemt hij zich in zijn brieven: Can filius
dei excelsi omnium universam terram colencium summus imperator et dominus
omnium dominancium, dat is te zeggen: kan van de hoogste Gods zone, overste
keizer al diegene die er in de hele wereld zijn en heer van al diegene die
heerschappij houden. En de brieven van zijn grote zegel zijn en spreken
aldus: Deus in celo et can super terram eius fortitudo; omnium hominum
imperatoris sigillum, dat is te zeggen: God in de hemel en kan op de aarde,
zijn sterkte; alle mensen de keizer zijn zegel. En al is het dat ze niet
christelijk zijn, nochtans geloven de keizer en alle die van Tartarije in de
onsterfelijke en almachtige God. En als ze iemand bedreigen willen, zeggen
ze: God weet dat gij het ontgelden zal of ge zal dat doen. Nu heb ik u gezegd
waarom hij de grote kan heet. |
Dat regiment des
groten cans houe ende anders. Nu sal jc v segghen dat regement van
sinen houe, als hi feeste houdt. Hi houdt iiij principale feesten int iaer. Dye
eerste is van sijnre gheboorte, die ander is van sijnre presentacien in haren
meyedach, dat is haren tempel, daer si een maniere van besnidinghe in doen.
Ende die ander ij feesten sijn van haren afgoden. Die eerste is dat haer
afgod in haren tempel was gheset ende eerstwerf ghebracht, die ander is als
haer afgod eerstwerf begonste te spreken ofte miracle te doene. Niet mer en
houdt die keyser groter feesten dan dese iiij, het en waer dat hi sine kindre
huwede. Nu suldi weten, dat 119ra teenre ygheliker feesten voorseit comt alte
vele volcs ende harde gheordineerlijc ende wel ghewapent met m, met c, met x
temale. Ende een yghelijc weet wel, waer of dat hi dienen sal ende een
yghelijc doet soe rustelijc, dat hi te doen heeft, dat daer gheen ghebrec en
is van niemene. Daer sijn eerstweruen iiijm rike
baroene ende machtighe om die feeste te houden ende te regeren ende die wel
te ordineren ende om den keyser te dienen. Ende dese feeste houtmen te velde
in sterken tenten van tarterschen lakene ende van riken cammecate. Ende alle
die baroene hebben herde rikelike cronen op haer hooft met ghesteynte ende
mit perlen van orienten ende sijn alle ghecleet met gulden lakene van
tartarien 119rb ofte cammecate, soment alrefrisschelicste in al die werelt
gheuisieren mach. Ende alle haer cleder sijn gheorfroot al omme ende
ghewracht mit ghesteynte ende mit perlen herde rikelijc. Want gulden lakene
ende ziden zijn daer betren tijt, dan hier sijn lakene van wollen. Ende die
iiijmbaroene sijn ghedeelt in iiij
gheselscapen, dats een yghelijc dusent bij hem. Ende een yghelijc dusent sijn
alle eens ghecleet met cledre van eenre varwen so rikelijc ende so wel, dat
groot wonder is te sien. Die eerste gheselscap ende dat eerste dusent is van
hertoghen, van grauen, van margrauen ende van ammiralen ende die zijn
ghecleet mit cledre van guldijn 119va lakene op ziden gheweuen van groene
varwen ende gheborduert mit goude ende met ghesteynte. Dat ander dusent is al
ghecleet mit lakene van dyaspere ende van roder ziden gheoorfroot ende ooc mit
goude ende mit perlen ghewracht. Dat derde dusent is ghecleet mit purpure
ende mit violetten lakene ende al haer cledere rijckelijc. Dat vierde dusent
is ghecleet met gheluwen lakene. Ende al hoor clederen syn so rykelyc ende
frisschelijc ghewracht van goude ende van ghesteynte ende van perlen, dat een
man van desen lande, die hadde een van haren cledren, mochte wel segghen, dat
hi niet arm en ware. Want tgout ende tghesteynte ende die perlen waren in dit
lant enen groten 119vb scat waert, meer dan si darwaert zijn. Ende alsmense
roept, so gaensi ij ende ij te gader gheordineerlijc voor den keyser zonder
enich woort te sprekene, mar si nigen hem. Ende een yghelijc draghet voor hem
een tafle van jaspere ende van yuore ofte van cristale ofte van mastite. Ende
alle die ministreers ende speelliede gaen voor hem spelende ende ludende, een
yghelijc na sijnre const. Ende alse dat eerste dusent aldus is leden ende
heeft sinen toon ghedaen, so gaen si op een zide ende dan coomt dat ander
dusent ende dat derde ende dat vierde dusent ende doen ooc al so ende niement
en spreect een woort. Ende op die een zide van des keysers tafle sitten vele
wiser philosophen van menigher\ande 120ra meesterien gheleert, alse van
astronomien, van geomancien, van nigromantien, van pyromantien, van
ydromanthien, van augurien ende van menigher andere meesterien. Ende een
yghelijc heeft voor hem een astrolabe, dat is een instrument, daer men die
sterren mede met ende past, oft si hebben voor hem vergulden speren ofte
enich gulden vat vol van zauele. Ende sulke houden voor hem een been van enen
doden hoofde ofte si doen mit hem die gheeste spreken. Ende sulke hebben
gulden vaten vol colen die barnende syn ende selcke vaten vol waters ende
selcke vaten vol smouts, selcke vaten vol wyns ende sulcke hebben voor hem
gulden oorloodsen ofte orleyen ende vele andre instrumenten na hare consten.
Ende ten sekeren vren alst hem tijt dunct, segghen si toten knechten, die
voor hem sijn, die ghereet sijn te doen haer ghebod: maect pays. Ende 120rb
dan segghen die knechte toten volke: maect pays ende hoort. Dan segghen die
philosophen: een yghelijc doe waerdicheit ende eer ende nige den keyser, die
gods sone is ende here ende ouerste van alder werelt, want hets nv tijt. Ende
dan so nighet een yghelijc metten hoofde te hemwaert ende dan segghen die
philosophen: staet op. Daer na een vre seit een vanden philosophen: doet uwen
cleinen vingher in uwe oren. Ende staphants doen sijt. Ende daer na op een
ander vre seit een ander philosophe: legt uwe hant voor uwen mont. Ende si
doent. Ende daer na seit een ander: legt v hant op v hooft. Ende si doent.
120va Ende daer na seit hi hem, dat si se of doen ende dat is zaen ghedaen.
Ende also van vren te vren segghen si wonderlike dinghen ende segghen, dat
dese dinghen hebben grote bediedenisse. Ende jc vraechde hem, wat
bediedenisse dese dinghen hebben mochten. Ende si antwoorden my, dat nighen
mitten hoofde in dier vren bediede, datsi altoos onderdanich souden sijn den
keyser ende ghetrouwe, noch om ghiften, noch om ghelooften, noch om gheen
dinghen, noch om goet en moghen si hem daer toe geuen, dat si enighe
onghetrouwicheit ofte verradenisse doen souden hem. Ende die 120vb haren
vingher in hare oren steken, dat bediet, dat en gheen van hem en mochten
horen spreken noch segghen dinghen, die ieghen den keyser waren, hi en soude
hem in die selue vre laten weten, al waert sijn vader of sijn eyghen kint,
diet gheseit hadde. Ende aldus van enen ygheliken dinghen, dat si segghen
ende doen den lieden doen, hebben si een bediedenisse. Ende sijt seker,
datmen en gheen dinc en maect noch en doet, dat den keyser toe hoort, noch
cleder, noch broot, noch vat, noch gheen ander dinghen sonder ten sekeren
tiden ende vren die philosophen daer toe visieren. Ende ist dat 121ra jeghen
den keyser enich lant oorloghe beghint ofte enich ander ongherief doet in
sijn lant yewerincs, dese philosophen sient staphants ende segghen den keyser
ende sinen raet: Heer, men doet staphants sulke dinc in v lant ende aldaer
ontrent van uwen lande. Ende die keyser sendt ter vaert liede darwaert. Ende
alse die phylosophen hebben haer gheboden voldaen, die meesteers ende die
speelliede beghinnen te spelene een yghelijc mit sinen instrumenten, die een
voor ende die ander na ende maken daer alte grote melodie ende blijsscap.
Ende als si dat een goet stuc tijts ghedaen hebben, een van des keysers
ministreers climt op een 121rb hoghe stellinghe herde wel ghewracht ende
roept ende seit: maect vrede, ende dan zwighet een yghelijc. Ende dan sijn
alle die ghene vandes keysers gheslachte ghereet ende alte rikelijc
ghepareert mit guldinen cledren. Ende een yghelijc heeft witte paerde ghereet
also vele als hire finieren mach. Ende dan so seit die marscalc vanden houe:
ghi ende ghi, ende noempt eerstwerf die edelste, sijt ghereet met sulken
ghetale van witten paerden om te dienen den ouersten keysere onsen here ende
met also vele ghi ende ghi, ende noemt alle die ghene, die van des keysers
gheslachte sijn, deen na dander. 121va Ende alse hise alle aldus heeft
ghenoemt, so comen si in die een na dander ende presenteren dien keyser die
witte paerde ende dan liden si ende daer na die ander baroene. Een yghelijc
gheeft hem een prosent ofte enich juweel ofte ander dinc, na dien dat si
sijn. En daer na die prelaten ende die liede van ordinen van haerre wet ende
ooc ander liede een yghelijc gheeft hem enich dinc. Ende dan alsi alle den
keyser gheoffert hebbe, die die grootste prelaet es van hem allen, gheeft hem
sine benedixie segghende een ghebet van sinen wet. Ende dan beghinnen die ministreers
anderwerf te spelen. Ende als si een groot stuc tijts ghespeelt hebben, so
doetmense zwighen ende men 121vb doet voor den keyser comen tamme lewen ende
ander beesten ende aren ende ander voghele ende visschen ende sarpenten om
hem ere ende waerdicheit te doene. Ende daer na comen gokelaren ende
toevernaren, die alte groet wonder maken, want si doen die zonne ende die
mane in die lucht comen alst schijnt, om hem ere te doen, die so grote
claerheit gheuen ende schijn, dat deen den andren cume ghesien can. Daer na
maken si den nacht, so datmen enen steke niet en siet. Ende dan doen si den
dach weder comen ende doen ooc comen dansen die scoonste jonfrouwen van alder
werelt dat dunct den lieden. Ende dan doen si comen ander jonfrouwen,
draghende gulden coppen al vol van merien melke ende gheuen den heren 122ra
ende die vrouwen te drincken. Ende dan doen se comen ridders, die joosteren
ghewapent in die lucht herde frisschelijc, also der joesten toe hoort, ende
breken hare speren starkelijc, so dat die stucken daer of vlieghen al omme
ouer die tafelen. Ende dan doen si comen een jaecht van herten ende van
wilden verkenen ende van lopenden honden ende doen so vele wonders, dat
wonder is te siene. Ende sulc spel duert tote datmen die tafle op doet van
den etentijt. Dese keyser heeft grote menichte van volke omme ende omme hem
te dienen, also jc v hier voren gheseit hebbe. Want hi heeft so vele
ministreers die alle zijn toten ghetale van 122rb xiij tumase, vanden welken
elken tumase doet xm., mer si en wonen niet alle met hem,
mer alle die ministreers die voor hem comen die onthout hi van wat lande dat
si sijn ende men setse in ghescriften. Ende al ist dat si alle lande door
gaen, nochtan lyen si op haren meyster den groten can ende daer om heeft hire
so groten ghetal. Ende hi heeft xv tumase knechte, die alrehande beesten
achter waren ende voghelen, alse ostaren, valken, sparwaren, sprekende
papegayen ende ander voghele van proyen ende ooc van sanghe ende die ooc
wilde beesten achter waren, alse olifanten 122va wel xm. ofte semmen ofte marmotten ende
alrehande ander beesten. Ende hi heeft te sinen lichame te bewaren wel ijc. meesters van medicinen kerstene ende
xx heydensche meesters, want si betrouwen hem vele meer in der kerstene werc
dan inder heydine. Ende ander ghemene mesniede die daer sijn es sonder ghetal
ende dese hebben al haer behoefte van des keysers houe. Ende in sijn hof sijn
vele baroene ende dienst lude die kerstene sijn ende bekeert worden ouermids
predicken der religioser kerstene die daer wonen, mer die menighe en willen
niet dat men wete, dat si kerstene zijn. |
Dat reglement van de
grote kan zijn hof en anders. Nu zal ik u zeggen dat reglement van
zijn hof als hij feesten houdt. Hij houdt 4 principale feesten in het jaar.
De eerste is van zijn geboorte, de andere is van zijn presentatie in hun
meidag, dat is hun tempel daar ze een vorm van besnijding in doen. En de
andere 2 feesten zijn van hun afgoden. De eerste is dat hun afgod in hun
tempel werd gezet en de eerste keer gebracht, de andere is als hun afgod de
eerste keer begon te spreken of mirakels te doen. Niet meer houdt de keizer
grote feesten dan deze 4, tenzij dat hij zijn kinderen huwt. Nu zal je weten
dat tot elk van die voor genoemde feesten komt al te veel volk en erg
geordend en goed gewapend met 1000, met 100, met 10 per keer. En iedereen
weet wel waarvan dat hij dienen zal en iedereen doet zo rustig wat hij te
doen heeft zodat daar geen gebrek is van niemand. Daar zijn de eerste keer 4
000 rijke baronnen en machtige om dat feest
te houden en te regeren en die goed te ordenen en om de keizer te dienen. En
deze feesten houdt men te velde in sterke tenten van Tartaars laken en van
rijk kamwerk. En al die baronnen hebben erg rijke kronen op hun hoofd met
gesteente en met parels van Ori‘nt en zijn alle gekleed met gulden lakens van
Tartarije of kamgaren zo men het allerfrist in de hele wereld versieren mag.
En al hun klederen zijn omsloten alom en gewrocht met gesteente en met parels
erg rijk. Want gulden lakens en zijde zijn daar betere tijd dan hier zijn
lakens van wol. En de 4000 baronnen zijn gedeeld in 4 gezelschappen zodat
iedereen duizend bij hem heeft. En elke duizend zijn alle eens gekleed met
klederen van een kleur zo rijk en zo goed dat het een groot wonder is om te
zien. Dat eerste gezelschap en de eerste duizend is van hertogen, van graven,
van markgraven en van admiraals en die zijn gekleed met klederen van gulden
laken op zijde geweven, van groene kleur en geborduurd met goud en met
gesteente. De andere duizend is geheel gekleed met laken van diaspora en van
rode zijde omkleed en ook met goud en met parels gewrocht. De derde duizend
is gekleed met purperen en met violette laken en al hun klederen rijkelijk.
De vierde duizend is gekleed met geel laken. En al hun klederen zijn zo rijk
en fris gewrocht van goud en van gesteente en van parels dat een man van dit
land die een van hun klederen had mocht wel zeggen dat hij niet arm was. Want
het goud en het gesteente en de parels zijn in dit land een grote schat
waard, meer dan ze derwaarts zijn. En als men ze roept zo gaan ze 2 en 2
tezamen geordend voor de keizer zonder enig woord te spreken, maar ze neigen
zich. En iedereen draagt voor hem een tafel van jaspis en van ivoor of van
kristal of van mastiek. En alle muziekmakers en speellieden gaan voor hen
spelen en luid, iedereen naar zijn kunst. En als de eerste duizend aldus
gegaan is en zijn toon heeft gedaan zo gaan ze aan een zijde en dan komt de
andere duizend en de derde en de vierde duizend en doen ook alzo en niemand
spreekt een woord. En aan de ene zijde van de keizers tafel zitten vele wijze
filosofen van menige kunst geleerd zoals van astronomie, van landmeetkunde,
van nigromantie, van pyromanie, van waterkunst, van augurie en van menige
andere meesterschap. En iedereen heeft voor hem een astrolabe, dat is een
instrument daar men de sterren mede meet en past, of ze hebben voor zich
vergulden speren of enig gulden vat vol van zwavel. En sommige houden voor
hen een been van een doodshoofd of ze laten met hen de geesten spreken. En sommige
hebben gulden vaten vol kolen die branden ze en sommige vaten vol water en
sommige vaten vol smout, sommige vaten vol wijn en sommige hebben voor hen
gulden oorloodsen of oorlellen en vele andere instrumenten naar hun kunsten.
En te zekere uren als het hen tijd lijkt zeggen ze tot de knechten, die er
voor hen zijn en die gereed zijn om te doen hun gebod: maak rust. En dan
zeggen de knechten tot het volk: maak rust en hoor. Dan zeggen de filosofen:
iedereen doet waardigheid en eer en neig de keizer die Gods zoon is en heer
en overste van de hele wereld want het is nu tijd. En dan zo neigt iedereen
met het hoofd tot hem waart en dan zeggen de filosofen: sta op. Daarna na een
uur zegt een van de filosofen: doe uw kleine vinger in uw oren. En gelijk doen
zij het. En daarna op een ander uur zegt een andere filosoof: leg uw hand
voor uw mond. En zij doen het. En daarna zegt een ander: leg uw hand op uw
hoofd. En ze doen het. En daarna zegt hij hen dat ze die af doen en dat is
samen gedaan. En alzo van uur tot uur zeggen ze wonderlijke dingen en zeggen
dat deze dingen grote betekenis hebben. En ik vroeg hen welke betekenis deze
dingen hebben mochten. En ze antwoorden me, dat neigen met het hoofd in die
uren betekent dat ze altijd onderdanig zullen zijn aan de keizer en trouw,
nog om giften, nog om beloften, nog om geen dingen, nog om goed mogen ze zich
daartoe geven dat ze enige ontrouwheid of verraad doen zouden tot hem. En die
hun vinger in hun oren steken, dat betekent dat geen van hen mag horen
spreken, nog zeggen dingen die tegen de keizer zijn, hij zou hen in datzelfde
uur laten weten, al was het zijn vader of zijn eigen kind die het gezegd had.
En aldus van elke ding dat ze zeggen en laten de lieden doen hebben ze een
betekenis. En het is zeker dat men geen ding maakt, nog doet dat de keizer
toebehoort, nog klederen, nog brood, nog vat, nog geen ander ding zonder te
zekere tijden en uren de filosofen daartoe versieren. En is het dat tegen de
keizer enig land oorlog begint of enig ander ongerief ergens doet in zijn
land, deze filosofen zien het gelijk en zeggen het de keizer en zijn raad:
Heer, men doet gelijk zulke dingen in uw land en aldaar omtrent van uw land.
En de keizer zendt ter vaart lieden derwaarts. En als de filosofen hun
geboden hebben voldaan, de muziekmakers en de speellieden beginnen te spelen
elk met zijn instrument, de ene voor en de ander na en maken daar al te grote
melodie en blijdschap. En als ze dat een goed stuk tijd gedaan hebben klimt
een van de keizers muziekmakers op een hoge stelling die erg goed gewrocht is
en roept en zegt: maak vrede, en dan zwijgt iedereen. En dan zijn al diegene
van het keizers geslacht gereed en al te rijk gepareerd met gulden klederen.
En iedereen heeft witte paarden gereed alzo veel als hij er beschikken kan.
En dan zo zegt de maarschalk van het hof: gij en gij, en noemt de eerste keer
de edelste, wees gereed met zoŐn getal van witte paarden om te dienen de
overste keizer, onze heer, en met alzo veel gij en gij en noemt al diegene
die van keizers geslacht zijn, de ene na de andere. En als hij ze alle aldus
heeft genoemd zo komen ze binnen, de ene na de andere en presenteren de
keizer de witte paarden en dan gaan ze en daarna de andere baronnen. Een elk
geeft hem een present of enig juweel of ander ding naar dat ze zijn. En
daarna de prelaten en de lieden van orden van hun wet en ook andere lieden,
iedereen geeft hem enig ding. En dan als ze alle de keizer geofferd hebben,
die de grootste prelaat is van hen allen, geeft hij hen zijn zegening en zegt
een gebed van zijn wet. En dan beginnen de muziekanten een andere maal te
spelen. En als ze een groot stuk tijd gespeeld hebben zo laat men ze zwijgen
en men laat voor de keizer tamme leeuwen komen en andere beesten en arenden
en andere vogels en vissen en serpenten om hem eer en waardigheid te doen. En
daarna komen goochelaars en tovenaars die al te groot wonder maken, want ze
laten de zon en de maan in de lucht komen, zoals het schijnt, om hem eer te
doen, die zoŐn grote helderheid geven en schijnen zodat de ene de andere
nauwelijks zien kan. Daarna maken ze de nacht zodat men geen steek ziet. En
dan laten ze de dag weer komen en laten ook komen dansen de schoonste
jonkvrouwen van de hele wereld, dat denken de lieden. En dan laten ze andere
jonkvrouwen komen die dragen gulden koppen al vol van merrie melk en geven de
heren en de vrouwen te drinken. En dan laten ze ridders komen die spelen
gewapend in de lucht erg fris, alzo het spel toebehoort, en breken sterk hun
speren zodat de stukken daaraf vliegen alom over de tafels. En dan laten ze
een jacht van herten en van wilde varkens en van lopende honden komen en doen
zoveel wonderen zodat het een wonder is om te zien. En zulk spel duurt totdat
men de tafel af doet van de etenstijd. Deze keizer heeft grote menigte van volk
om hem en om hem te dienen, alzo ik u hiervoor gezegd heb. Want hij heeft
zoveel muziekanten die alle zijn tot het getal van 13 tumase waarvan elke
tumase doet 10 000, maar ze wonen niet alle met hem, maar alle muziekanten
die voor hem komen die onthoudt hij van welk land dat ze zijn en men zet ze
in geschriften. En al is het dat ze alle landen door gaan, nochtans leunen ze
op hun meester, de grote kan, en daarom heeft hij er zoŐn groot getal. En hij
heeft 15 tumase knechten die allerhande beesten nabrengen en vogels zoals
zeearend, valken, sperwers, sprekende papegaaien en andere vogels van prooi
en ook van zang en die ook wilde beesten nabrengen zoals olifanten wel 10 000
of apen of marmotten en allerhande andere beesten. En hij heeft om zijn
lichaam te bewaren wel 200 christelijke meesters van medicijnen en 20
heidense meesters, want ze vertrouwen zich veel meer in het christen werk dan
in die van de heidenen. En andere gewone manschappen die daar zijn is zonder
getal en deze hebben alle hun behoefte van de keizers hof. En in zijn hof
zijn vele baronnen en dienstlieden die christelijk zijn en bekeerd worden
vanwege prediken van de religieuze christenen die daar wonen, maar de meeste
willen niet dat men weet dat ze christen zijn. |
Hoe die keyser sijn munt
van leder is ende verteren mach also veel als hy wil. 122vb Die keyser mach also vele
verteren als hi wel zonder ghetal, want hi en verdoet noch gout noch suluer,
noch hi en maect en ghene munte anders dan van gheprenten leder ofte van
papiere. Ende dan dier munte is die een waerder dan die ander, na dien dat
teken is dat daer op staet. Ende alse dese munte also langhe ghelopen heeft
ende ghegaen, dat die printe al beghint te vergaen, dan draghet mense tot des
keysers tresoriere ende hi gheeft hem nuwe munte om die oude. Ende dese munte
gaet door al sijn lant ende in al sijn prouincien, want daer en maken si
gheen munte van goude of van siluer. Ende daer om mach hij 123ra ghenoech
verteren. Ende vanden goude ende van den suluere, datmen in sijn lant brinct,
doet hi altoos zijn pallaes maken ende al ander dinghen, die hem ghenoeghen.
Ende in een vanden pylaernen van sijnre cameren, die van goude is, staet een
robijn carbonkel, die een voet lanc is, die des nachts alle die camere
verlicht ende hi en is niet gherecht root, mer hi ghelijct enen brunen
amastite. Daer in staet noch menich ander robijn, mer die is die dierbaerste
ende die meeste. Die keyser woont in den somer in een stat diemen heet sadus
ende staet noorden waert, want daer ist redelike cout. Ende in dien winter so
woont hi in die stat camahalech, daert herde 123rb heet is. Mar daer hi meest
ende ghemeenlijc woont dat is te cathay, dat daer bi is in een herde goet
lant ende wel ghetempert, na dien dat die lande daer omtrent sijn, mer in dit
lant waert alte heet. |
Hoe de keizer zijn
munt van leer is en verteren mag alzo veel als hij wil. De keizer mag alzo veel verteren als
hij wil zonder getal, want hij verdoet nog goud, nog zilver, nog hij maakt
geen munten anders dan van geprent leer of van papier. En dan van die munt is
de ene duurder dan de andere naar dat het teken is dat daarop staat. En als
deze munt alzo lang gelopen heeft en gegaan is dat de print geheel begint te
vergaan dan draagt men het tot de keizers schatkamer en hij geeft hem nieuwe
munt om de oude. En deze munt gaat door heel zijn land en in al zijn
provincies, want daar maken ze geen munten van goud of van zilver. En daarom
mag hij genoeg verteren. En van het goud en van het zilver dat men in zijn
land brengt laat hij altijd zijn paleis maken en alle andere dingen die hem
genoegen. En in een van de pilaren van zijn kamer, die van goud is, staat een
robijn karbonkel die een voet lang is en die Ôs nachts de hele kamer verlicht
en het is niet echt rood, maar het lijkt op een bruine amethist. Daarin staat
nog menige andere robijn, maar die is die duurste en de grootste. De keizer
woont in de zomer in een stad die men Sadus noemt en staat noordwaarts want
daar is het redelijk koud. En in de winter zo woont hij in de stad Camahalech
daar het erg heet is. Maar daar hij meest en gewoonlijk woont dat is te
Cathay dat daarbij is in een erg goed land en wel getemperd nadat de landen
daar omtrent zijn, maar in dit land was het al te heet. |
Dye ordinancie van des
keysers heer als hy ten oorloghe ryt ende anders Ende alse die keyser rijdt vanden enen
lande totten andren, so riden met hem iiij heren wel gheordineert van volke.
Dat eerste vaert voor hem een dachuaert, want dat heer leecht altoos den
eenen nacht, daer die keyser den andren nacht legghen sal ende een yghelijc
vint wel dat hem noodtorft is. Ende in dit eerste heer zijn meer dan .l.
tumase volcs, som te paerde ende som te voete ende een yghelijc tumase 123va
hout xm. volcs, al so jc v hier voren seyde.
Ende een ander here vaert op die zide des keysers jn eenre haluer dachuaert
na ter rechter hant. Ende een ander heer vaert ter slinker ziden ooc also na.
Ende in een yghelijc van desen heren sijn also vele liede als in dit eerste
heer. Achter hem in eenre boghe scote na so coomt dat vierde heer, dat noch
groter is dan die andre. Ende een yghelijc heer heeft zijn dachuaert
gheordinert in sekeren steden, daer si des nachts bliuen sullen ende vinden
daer altoos wel dat hem noodtorft is. Ende alst gheualt dat enich man van
desen heren sterft, so neemt men staphants in sine stat enen andren, so dat
tghetal vanden heren altoos vol is. Ende weet, 123vb dat die keyser selue
niet en rijdt, so en doen ooc die ander grote heren van daer omtrent, ten si
dalsi tenigher stat heymelijc willen varen met luttel lieden om niet ghekent
te sine, mar si varen op waghene met iiij raden, op den welken staet een
scoon camere van eenre maniere van houte, dat vten aertschen paradyse coomt,
datmen heet lignum aloes, dat die riuieren bringhen met hem vten paradise bi
tiden ende bi saysune. Ende dese camere is alte wel rukende om des houts
wille. Ende dese camere is binnen al ghedect met platen van goude, daer
duerbaer ghesteynte ende grote perlen in staen. Ende iiij olifanten ende iiij
orssen al wit ghedect met duerbaren couerturen leyden desen waghen. Ende iiij
ofte v of vj vanden 124ra groten heren gaen omtrent den waghen wel ghereden
ende rikelijc ghechiert, so dat niement dien waghen en ghenaect, dan die
grote heren, ten si datse die keyser roept om met hem te sprekene. Ende in
die camere op desen waghen, daer die keyser in sit, sijn op een ricke iiij
ofte v ofte vj valken ofte ander voghele van proyen, so dat alse die keyser
siet enighe wilden voghele, dien hi wil doen vaen om tspel te siene vanden
voghelen, dat men dan een ofte twee van dien valken of van dien andren laet
vlieghen. Ende aldus neemt hi sine ghenuechte lidende door tlant. Ende
niement van sinen gheselscap en rijdt vor hem, mer si comen al na hem. Ende
niement en dar den waghen ghenaken in enen boghescote na zonder die heren,
die omtrent hem zijn. 124rb Ende alt heer comt mit goeden staden na hem, daer
grote menichte is. Ende in al sulken waghen varen ooc die ander keysere van
andren landen ende met sulken heren gheordineert in iiij heren, mer si en
sijn so groot niet van volke. Ende sijn outste zoen vaert ooc in een karioth
ofte waghen in dese selue maniere enen andren wech, so dat si te velde so
vele volcs hebben alse een wonder es te siene. Niement en soude die summe vanden
volke ghelouen, en saghe hise niet. Ende het valt sulken tijt, dat si niet
verre en varen ende dan varen die keysers te gader ende haer volc ooc ende
dan alle ghedeelten. 124va |
De ordinantie van
keizers leger als hij ten oorlog trekt en anders En als de keizer rijdt van het ene land
tot het andere zo rijden met hem 4 legers van goed geordend van volk. De
eerste gaat voor hem een dagreis want dat leger ligt altijd de ene nacht daar
de keizer de andere nacht liggen zal en iedereen vindt wel dat hem nooddruft
is. En in dit eerste leger zijn meer dan 50 tumase volk, soms te paard en
soms te voet en elke tumase bevat 10 000 man alzo ik u hiervoor zei. En een
ander leger vaart aan de zijde van de keizer in een halve dagreis na ter
rechter hand. En een ander leger vaart ter linker zijde ook alzo na. En in
elk van deze legers zijn alzo veel lieden zoals in dit eerste leger. Achter
hem in een boogschot na zo komt dat vierde leger dat nog groter is dan de
anderen. En elk leger heeft zijn dagreis geordend in zekere plaatsen daar ze
Ôs nachts blijven zullen en vinden daar altijd wel dat hen nooddruft is. En
als het gebeurt dat enig man van dit leger sterft zo neemt men gelijk in zijn
plaats een andere zodat het getal van het leger altijd vol is. En weet dat de
keizer zelf niet rijdt en zo doen ook de andere grote heren van daar omtrent,
tenzij dat ze tot enige plaats heimelijk willen varen met luttel lieden om
niet herkend te worden, maar ze varen op wagens met 4 raderen waarop een
schone kamer van een soort van hout staat dat uit het aardse paradijs komt
dat men lignum alo‘Ős noemt dat de rivieren brengen met hen uit het paradijs
bij tijden en bij seizoen. En deze kamer is al te goed ruikend vanwege het
hout. En deze kamer is van binnen geheel bedekt met platen van goud daar dure
gesteente en grote parels in staan. En 4 olifanten en 4 paarden geheel wit en
bedekt met dure bedekking leiden deze wagen. En 4 of 5 of 6 van de grote
heren gaan omtrent de wagen goed gereden en rijk versierd zodat niemand die
wagen genaakt, dan die grote heren, tenzij dat de keizer ze roept om met hem
te spreken. En in de kamer op deze wagen daar de keizer in zit zijn op een
kruk 4 of 5 of 6 valken of andere vogels van prooien zodat als de keizer
enige wilde vogel ziet die hij wil laten vangen om het spel te zien van de
vogels dat men dan een of twee van die valken of van die andere laat vliegen.
En aldus neemt hij zijn genoegen gaande door het land. En niemand van zijn
gezelschap rijdt voor hem, maar ze komen alle na hem. En niemand durft de wagen
te genaken in een boogschot na, uitgezonderd de heren die omtrent hem zijn.
En het hele leger komt met goede stade na hem, daar grote menigte is. En in
al zulke wagens varen ook de ander keizers van andere landen en met zulke
legers geordend in 4 legers, maar ze zijn niet zo groot van volk. En zijn
oudste zoon vaart ook in een chariot of wagen in deze zelfde manier een
andere weg zodat ze te veld zoveel volk hebben dat het een wonder is te zien.
Niemand zou dat aantal van het volk geloven zag hij het niet. En het gebeurt
sommige tijd dat ze niet ver varen en dan varen de keizers tezamen en hun
volk ook en dan alle verdeelt. |
Hoc dat keyserijck van
desen groten can ghedeylt is in xij prouincien ende anders. Dat keyserrike van desen groten can is
in xij prouincien ghedeelt. Ende een yghelijc prouincie heeft meer dan xijm. groter steden sonder dander cleyne,
die zonder ghetal zijn. Zijn lant is herde groot, want hi heeft onder hem xij
principale coninghen ende een yghelijc van dien xij coninghen heeft vele
coninghen onder hem ende alle sijn si den groten can onderdanich. Ende sijn
lant ende sijn heerscapie duert also verre, datment niet door riden en soude
vanden enen ende toten anderen te watere ende te lande binnen enen jare. Jn
die wildernisse van sinen lande, daer men ghene steden en vint, daer zijn
124vb goede herberghen met dachuerden gheordineert, daer die liede die daer
liden, wel al haren noot vinden omme door tlant te gaen. Ende daer int lant
es ene wonderlike costume, mer si es profitelijc, want als enighe contrarie
ofte ieghenheit ofte enighe niemare comen, die den keyser aen rueren ofte
aengaen int lant dat weet dan die keyser van drye dachuaerden binnen enen
daghe, want die boden sitten staphants op dromedarise ofte op snelle paerde
ende riden al dat si moghen riden herde snellijc tote een van desen
herberghen. Ende alse hi deser herberghen beghint te na\ken, so blaest hi
enen hoorn ende die van dier herberghen verstaen staphants wel, dat
enighe125ra niemare comen ende ghereiden ter vaert een ander paert ende enen
andren bode ende die selue lettre voert ende brinct tot een ander herberghe.
Ende also doetmen van herberghe te herberghe, tote dat die lettren den keyser
comen. Ende aldus heeft hi zaen die niemare vernomen. Ende alse die keyser
sine lopers aldus seint, die ooc aldus met dachuaerden gheordineert sijn, si
luden hare clocken ende dan so ghereiden hem staphants andre ende lopen
snellijc haerre vaerde tot eenre ander herberghe. Ende also loopt die een
totten andren herde snellijc ende dese lopers heten si adibe na haerre
spraken, dat is te segghen messelgiers. |
Hoe dat keizerrijk van
deze grote kan verdeeld is in 12 provincies en anders. Dat keizerrijk van deze grote kan is in
12 provincies verdeeld. En elke provincie heeft meer dan 12 000 grote steden,
uitgezonderd de andere kleine die zonder getal zijn. Zijn land is erg groot,
want hij heeft onder hem 12 principale koningen en elk van die 12 koningen
heeft vele koningen onder hem en allen zijn ze de grote kan onderdanig. En
zijn land en zijn heerschappij duurt alzo ver zodat men het niet doorrijden
zou van het ene einde tot het andere te water en te lande binnen een jaar. In
de wildernissen van zijn land, daar men geen steden vindt, daar zijn goede
herbergen met dagreizen geordend daar de lieden die daar gaan wel al hun nood
vinden om door het land te gaan. En daar in het land is een wonderlijk
gebruik, maar ze is profijtelijk, want als enige tegengesteldheid of
tegenheid of enig nieuws komt die de keizer aanroert of aangaan in het land,
dat weet dan de keizer vanaf drie dagreizen binnen een dag, want de boden
zitten gelijk op een dromedaris of op snelle paarden en rijden alles dat ze
mogen rijden erg snel tot een van deze herbergen. En als hij deze herberg
begint te genaken zo blaast hij op een hoorn en die van die herberg verstaan
gelijk wel dat er enig nieuws komt en bereiden ter vaart een ander paard en
een andere bode die dezelfde brief voert en brengt die tot een andere
herberg. En alzo doet men van herberg tot herberg totdat de brief bij de
keizer komt. En aldus heeft hij samen dat nieuws vernomen. En als de keizer
zijn lopers aldus zendt, die ook aldus met dagreizen geordend zijn, ze luiden
hun klokken en dan zo bereiden zich gelijk andere en lopen snel hun vaart tot
een andere herberg. En alzo loopt de ene tot de andere erg snel en deze
lopers noemen ze adibe, naar hun spraak, dat is te zeggen boodschappers. |
Hoe dat si wyeroec
ende welrukende cruden int vier werpen den keyser teren. 125rb Alse die keyser vaert vanden enen
lande totten andren, also jc v hier voor gheseit hebbe ende hi lijdt door die
steden of ooc daer neuen, een yghelijc maect vier voor sijn huus ende werpt
daer in wyerooc wel rukende om den heren goede roke te maken. Ende dat volc
knielt daer om in alle straten ende doen hem grote waerdicheit. Ende daer die
kersten liede van oordene wonen, also si te menigher stat wonen binnen zinen
lande, si gaen hem ieghen mit processien, met crucen ende mit wijnwatere ende
singhen mit hogher stemmen ieghen hem gaende: veni creator. Ende alse hise
hoort, ghebiet hi den heren die bi hem sijn ridende, datsi die liede tot hem
doen comen. Ende als si hem ghenaken ende hi tcruce ziet, hi doet zijn
caproen 125va of, die op sijn hooft staet in die maniere van enen vilt
hoedde, die van goude ghemaket is ende van ghesteynte ende van perlen die
groot sijn ende is so rikelijc, dat niement en is hi en souden prisen een
conincrike waert in dit lant. Ende dan so nijcht hi den cruce. Ende daer na
die prelaet van desen gheordenden lieden seit voor hem een bedinghe ende dan
gheuet hi hem die benedictie met den cruce ende hi nijcht hem ieghen dat
cruce entie benedictie herde deuotelijc. Ende dan gheuet hem die prelaet van
enighe frute toten ghetale van neghenen toe in een platele van suluere peren
ofte appelen ofte ander fruut ende hi neemter een ende die 125vb ander gheeft
hi den andren heren, die omtrent hem sijn. Want die costume is alsulc, dat en
gheen vreemt mensche voor hem comen en mach, hi en gheuet hem enich dinc na
die costume vander ouder wet, die seit: nemo accedat in conspectu meo vacuus,
dat is te segghene: jn mine ieghenwoordicheit en come niement ydel. Ende dan
seit die keyser tote dese liede van oordinen, dat si achter waert trecken, te
mets dat si niet vertreden noch verdronghen en worden vander menichfoudicheit
der paerde, die achter hem comen. Ende die ghene, die woonen daer die
keyserinne lijdt, doen ooc aldus. Ende also doen si ooc den outsten zone ende
enen ygheliken presenteren si aldus van\den 126ra frute. Ende weet, dat al
dat volc dat met hem rijdt en woont niet al metten keyser daghelijcs, mar
also dicwille als hijt te doen heeft ontbietmense. Ende alsmen van hem
ghedaen heeft, so keren si weder in haers selues huse sonder alleen die
ghene, die met hem wonen om hem te dienen ende sinen wiue ende sine kinderen
ende om sijn hof te regieren. Ende nochtan dat die van daer ghescheyden sijn,
nochtan so wonen stede vast met hem in sijn hof lm. man te paerde ende ccm. te voete zonder die ministreers ende
zonder die ghene, die wilde beesten bewaren ende tamme ende voghele, vanden
welken ic seide hier voren tghetal. |
Hoe dat ze wierook en
welriekende kruiden in het vuur werpen om de keizer ter eren. Als de keizer vaart van het ene land
tot het andere, alzo ik u hiervoor gezegd heb, en hij gaat door die steden of
ook daar neven maakt iedereen vuur voor zijn huis en werpt daarin goed
ruikende wierook om de heer goede reuk te maken. En dat volk knielt daarom in
alle straten en doen hem grote waardigheid. En daar de christen lieden van
orden wonen, alzo ze te menige plaats wonen binnen zijn land, ze gaan hem
tegemoet met processies, met kruisen en met wijwater en zingen met hoge
stemmen tegen hem gaande: veni creator. En als hij ze hoort gebiedt hij de
heren die bij hem zijn rijden dat ze die lieden tot hem laten komen. En als
ze hem genaken en hij het kruis ziet, hij doet zijn kaproen af die op zijn
hoofd staat in de manier van een vilten hoed die van goud gemaakt is en van
gesteente en van parels die groot zijn en zo rijk dat er niemand is, hij zou
het een koninkrijk waard prijzen in dit land. En dan zo neigt hij het kruis.
En daarna zegt de prelaat van deze geordende lieden voor hem een bidden en
dan geeft hij hem de benedictie met het kruis en hij neigt zich tegen dat
kruis en de benedictie erg devoot. En dan geeft de prelaat hem van enig fruit
tot het getal van negen toe in een plateel van zilver peren of appels of
ander fruit en hij neemt er een en de andere geeft hij aan de andere heren
die omtrent hem zijn. Want het gebruik is al zulke dat geen vreemd mens voor
hem komen mag, hij geeft hem enig ding naar dat gebruik van de oude wet die
zegt: nemo accedat in conspectu meo vacuus, dat is te zeggen: in mijn
tegenwoordigheid komt niemand leeg. En dan zegt de keizer tot deze lieden van
orden dat ze achterwaarts vertrekken zodat ze niet vertreden nog verdrongen
worden van de menigvuldigheid van de paarden die achter hem komen. En diegene
die wonen daar de keizerin gaat doen ook aldus. En alzo doen ze ook de oudste
zoon en iedereen presenteren ze aldus van het fruit. En weet dat al dat volk
dat met hem rijdt woont niet allen met de keizer dagelijks, maar alzo vaak
als hij het te doen heeft ontbiedt men ze. En als men van hem gedaan heeft zo
keren ze weer in hun eigen huis, uitgezonderd alleen diegene die met hem
wonen om hem te dienen en zijn wijf en zijn kinderen en om zijn hof te
regeren. En nochtans als die van daar gescheiden zijn, nochtans zo wonen
stede vast met hem in zijn hof 50 000 man te paard en 200 000 te voet,
uitgezonderd de muziekanten en uitgezonderd diegene die wilde beesten bewaren
en tamme en vogels waarvan ik hiervoor het getal zei. |
Hoe dat die grote can
die machtichste heer is opter aerden ende anders. Onder dat firmament en is so groten
noch so machtighen here 126rb niet alse die grote can, noch bouen die aerde
noch daer onder, want pape jan, die heere is vander groter jndien, noch die
soudaen van babylonien, noch die keyser van persen en hebben en ghene
ghelikenisse met hem van machte no van edelheden noch van goede. Want van
allen desen is hi die meeste prinche der werelt, waer bi dat groten scade is,
dat hi niet vaste in gode en ghelooft. Nochtan hoort hi herde ghaerne van
gode spreken ende ghedoocht wel, dat een yghelijc kersten si die wille in
alle sijn lant, want men verbiet niement te houden sulke wet, als hi wil. Jn
dit lant die een heeft c wiue 126va en die ander l, die een meer die ander
min ende nemen wel haer nichten te wiue, hoe na dat sij hem zijn zonder haer
zusteren van haer moeder weghen, dat sijn haerre moeder dochteren, mar hare
susteren, die haers vader dochtren sijn van andren wiuen dan van haerre
moeder, moghen si wel nemen te wiue ende haers broeders wiue, alse haer
broeders doot zijn. Ende haer stiefmoeder moghen si ooc wel nemen, als haer
vader doot is. Si draghen alle wide cledre ongheuoedert ende zijn ghecleet
mit enen clede, dat open is op beyden ziden ende met zide ghe\reghen 126vb
ende draghen daer bouen pelsen thaer vutwaert ende en draghen noch hoyken
noch caproen. Ende recht so hem die manne cleden, so cleden hem die wiue ende
men kent niet deen voor dander, zonder dat die ghehuwede wiue hebben een
teeken op haer hooft. Die vrouwen ende die manne en wonen niet te gader, mar
een yghelijc woont bi hem seluen ende die man gaet ligghen metter welker die
hem best behaecht van zinen wiuen. Ende een yghelijc heeft zijn huus mans
ende wijf ende het sijn ronde huse van houte ghemaect, daer aen staen ronde
vensteren bouen, 127ra die hem claerheit gheuen ende daer door dat die rooc
wt gaet. Ende dat dack ende die wande sijn van vilte. Ende alsi in orloghen
gaen, so doen si haer huse met hem draghen, also men tenten ende pawelioene
doet ende maken tfier in midde weghen van haren huse. Jtem si hebben alte
vele beesten van alrehande maniere zonder van varkenen, want si en voeden en
ghene. Ende si ghelouen in enen god, die alle dinc ghescapen heeft, nochtan
hebben si haer afgoden van goude ende van suluere ende van vilde ende van
lakene ende haren afgoden offerense altoes ierstwerf melc van haren beesten
ende van dien dat si eten selen ofte drincken, eer sijs nutten. Ende si
offeren hem dicwile paerde ende beesten ende si heeten god vander naturen
yroga. Ende wat naem haer keyser heeft, altoos doen si daer toe can. Doen jc
daer was, hiet hi thiant can ende sijn 127rb sone hiet cossue ende als hij
keyser sijn sal, so sal hi heeten cossue can. Hij hadde noch xij zonen, die
hieten aldus: caldi, burin, nengu, vocab, caderusi, dam, tutern, balach,
rabilan, gat, ogan. Ende sijn iij wiue die hieten, die eerste ende die
principaelste was pape jans dochter ende die hiet seroch can ende die ander
heet sorochan ende die derde hiet beroch can. |
Hoe de grote kan de
machtigste heer is op de aarde en anders. Onder het firmament is er niet zoŐn
grote nog zo machtige heer zoals de grote kan, nog boven de aarde, nog
daaronder, want priester Jan die heer is van het grote Indien, nog de sultan
van Babyloni‘, nog de keizer van Perzi‘ hebben geen gelijkenis met hem van
macht, nog van edelheden, nog van goed. Want van al deze is hij de grootste
prins ter wereld waarbij dat het grote schade is dat hij niet vast in God
gelooft. Nochtans hoort hij erg graag van God spreken en gedoogt wel dat
iedereen christen is die wil in zijn hele land, want men verbiedt het niemand
zulke wet te houden zoals hij wil. In dit land waar de ene heeft 100 wijven
en de andere 50, de ene meer en de andere minder en nemen wel hun nicht tot
wijf, hoe na dat zij hem zijn, uitgezonderd hun zusters van hun moeders kant,
dat zijn hun moeders dochters, maar hun zusters die hun vaders dochters zijn
van andere wijven dan van hun moeder mogen ze wel nemen tot wijf en hun
broeders wijven als hun broeders dood zijn. En hun stiefmoeder mogen ze ook
wel nemen als hun vader dood is. Ze dragen alle wijde ongevoerde klederen en zijn
gekleed met een kleed dat open is aan beide zijden en met zijde geregen en
dragen daarboven pelsen met het haar naar buiten en dragen nog hoedjes, nog
kaproen. En recht zo zich de mannen kleden zo kleden zich de wijven en men
kent niet de ene voor de andere, uitgezonderd dat de gehuwde wijven een teken
hebben op hun hoofd. De vrouwen en de mannen wonen niet tezamen, maar
iedereen woont op zichzelf en de man gaat liggen met welke die hem het beste
behaagt van zijn wijven. En iedereen heeft zijn huis, mannen en wijven, en
het zijn ronde huizen van hout gemaakt en daaraan staan ronde vensters boven
die hen helderheid geven en waardoor de rook er uit gaat. En dat dak en de
wanden zijn van vilt. En als ze in oorlog gaan zo laten ze hun huis met zich
dragen alzo men tenten en paviljoenen doet en maken het vuur in het midden
van hun huis. Item, ze hebben al te veel beesten van allerhande vormen,
uitgezonderd varkens, want ze voeden geen. En ze geloven in een God die alle
ding geschapen heeft, nochtans hebben ze hun afgoden van goud en van zilver
en van vilt en van laken en hun afgoden offeren ze altijd de eerste keer melk
van hun beesten en van die dat ze eten zullen of drinken eer zij het
nuttigen. En ze offeren hem vaak paarden en beesten en ze noemen de God van
de natuur yroga. En welke naam hun keizer heeft, altijd doen ze daartoe kan.
Toen ik daar was heette hij Thiant Kan en zijn zoon heette Cossue en als hij
keizer zijn zal zo zal hij heten Cossue Kan. Hij had nog 12 zonen en die
heten aldus: Caldi, Burin, Nengu, Vocab, Caderusi, Dam, Tutern, Bbalach,
Rabilan, Gat en Ogan. En zijn 3 wijven die heten, de eerste en de
belangrijkste was priester JanŐs dochter en die heet Seroch Kan en de ander
heet Sorochan en de derde heet Beroch Kan. |
Jtem noch vander ghewoenten
van desen luden ende anders. Die liede van desen lande beghinnen al
haer dinc te doene metter nuwer manen ende doen herde grote ere der zonnen
ende der manen ende knielen dicwille daer jeghen. Ende ghemeenlijc riden si
sonder sporen, mer si draghen in haer hant yet om tpaert mede voort te doen
gaen ende maken ooc herde grote consiencie ende houdent voor herde grote
zonde 127va een mes te stekene int vier ende datmen tfleesch vten pot wint
zonder mes ende hem te lenene opt gheeselken, daer men tpaert mede voort
drijft ende dat men die paerde slaet mitten brydele ende een been te brekene
mit enen andren been ende sijn kindere te werpene. Ende die alre meeste zonde
is, datmen pist int huus, daer men jn woont ende die dat dede men souden
dodene. Ende van enen ygheliken van desen sonden moeten si hem biechten
ieghen haren priester ende si ghelden grote summe van gelde voor hare
penitencie. Ende een huus, daer een man in ghepist heeft, moet verwijt sijn
of niement en souder in dorren gaen. Ende alsi hare penitencie vergouden
hebben, so moetense door een vier gaen ofte door 127vb ij om te zuueren van
haren zonden. Ende als enich messelgier comt, die dan enich prosent den
keiser brinct, so moet hi mitten prosent, dat hi brenct, door ij viere liden
om te suuerre te sijn, ouermids dat hi gheen venijn en bringt ofte enich
dinc, dat quaet is, dat den keyser deren mochten. Jtem enen man, die men vint
in fornicacien, dats in simpelre oncuuscheit, men doodten. Si sijn alle goede
scutters ende ridders. Ende die wiue doen alrehande ambochten: si maken
cledre, leersen ende ander ambochte. Si driuen ooc waghene ende kerren ende
doen van allen ambochte sonder boghen ende ghescutte en maken si niet noch
wapene, mer die maken die manne. Ende die wiuen die draghen alsoe wel broeken
als die mannen. Alt volc van desen 128ra lande is herde ghehoorsame haren
ouersten, noch si en vechten, noch en schelden niet die een ieghen den
andren, noch daer en sijn en ghene rouers ende eren herde zere die een den
andren, mar si en doen gheen eere vreemden lieden, hoe grote princhen dat het
zijn moghen. Si eten ooc honde ende catten ende wolue ende vossen ende
merien, velene, eselen, rotten ende muse ende alrehande grote beesten, wilde
ende tamme ende si etent al buten ende binnen ende si en werpen niet wech dan
tmest ende eten herde luttel broods, het en si ter groter heren houe. Ende te
menicher stat en hebben si noch erweten, noch bonen, noch ander pottagie
sonder allene vleeschsop. Luttel eten si ander dinc dant tvleesch ende dat
sop daer of. Ende al si ghegheten hebben, si vaghen haer hande an haer
cleder, want si en spreden gheen ammelaken te haren etene, het en ware grote
128rb heren, mer die ghemeente en hebben en ghene. Die heren orbaren ooc
dicwille voor haer ammelaken vellen van beesten ende menighe vander ghemeinte
ooc. Ende als si gheten hebben, si legghen haer scotelen op zonder wasschen
in enen ketel metten vleesche ende met den sope, dat daer bleuen is, totter
tijt, dat si anderwerf willen eten. Ende die rike liede drincken merien melc
ende melc van andren beesten ende enen dranc, die ghemaect is van ghesodene
watere, want si en hebben in haer lant wijn noch bier. Si leuen harde
armelijc ende en eten mer een werf des daghes ende dat selue herde luttel
noch daer noch elder. Ende seker een man van desen lande soude meer eten in
enen daghe, dan si daer souden in drien daghen. 128va Ende al ist dat een
vreemt bode coomt totten heren, men gheeft hem mer eens des daghes teten ende
nochtan luttel. Jtem als si orloghen, si orloghen herde wiselic ende altoos
pinen si hem hare viande te omlegghene ende te beslutene. Ende een yghelijc
van hem heeft ij boghen of iij ende herde vele ghescuts ende een grote hant
aex. Ende die edele liede hebben zwaerde, die cort ende breet sijn op die een
zide snidende ende hebben platen ende helmen van ghesoden ledere ende van
draecs vellen ende couerturen tot haren paerden. Ende als yment van eenre
bataelgie vliet, si slane doot. Ende als si castele beligghen of gheueste
steden, 128vb so beghinnen si harde vele scalcheden ende ghelouen den ghenen
van binnen al dat si eyschen dorren. Mer alsi hem op gheuen, si slaense alle
doot ende dan sniden si haer oren of ende siedense ende etense mitten soute
ende daer of maken si groot entelmoes den groten heren. Jhem si hebben
meninghe alle creaturen onder hem te doene ende segghen, datsi wel weten vten
prophetien, dat si verwonnen sullen worden van crachte van scutters ende dat
si hem bekeren sullen toter wet der gheenre diese verwinnen sullen . . . . .
ende daer om ghedoghen si wel, dat liede van alrande wet onder hem peyselijc
moghen wandren ende wonen. Jtem al si willen maken haer afgode in die stat
ofte beelde van enighe van haren vrien\den, 129ra die ghestoruen sijn om van
hem ghedenckenisse te hebben, so maken si naecte beelde zonder die maniere
van ghecleet te sijn. Want si segghen, dat in goede vrienscap gheen decsel en
sal sijn ofte omme cleet ende datmen niet minnen en sal om die scoonheit van
cledinghen ofte palleringhe, mer omden lichame die natuerleec es. Jtem het is
herde grote vrese ende anxt die van tartarien te veruolghene, alsi van eenre
bataelgien vlien. Want al vliende scieten si achter waert ende doden die
liede ende die paerde. Ende alsi hem ghereyden te bataelgien om te striden,
si sijn so vaste te gader ghesloten, dat als daer xxm man sijn te gader, men sal niet wanen,
datter xmsijn. Si winnen wel ander lude lant,
mer si 129rb en connens niet ghehouden, want si hebben bat gheleert in tenten
ende opt velt te legghen, dan in goeden steden ofte castelen, noch si en
prisen niets met den sin noch die wijsheit van andren lieden. Ende si
vercopen vele olijfs smouts ende prisent ooc herde zere, want si segghen, dat
een goede medicine is. Alle die van tartarien hebben cleyne oghen ende luttel
baerts ende herde dunne ende sijn soe valsch ende so verradich, dat hem
niement en soude betrouwen in haer woorde noch in haer ghelooften. Ende het
sijn herde liede ende moghen wel ieghen grote pine ende onwille meer dan
ander liede, want si hebbent wel gheleert in haers selues lant ende 129va si
en verteren alse niet. Ende als yement van hem steruen sal van siecheden, men
set bi hem een glauie ende als hi beghint te steruen, een yghelijc vliet vten
huse tote dat hi doot is ende dan so graeft men hem te velde. |
Item, nog van de gewoontes
van deze lieden en anders. De lieden van dit land beginnen al hun
ding te doen met de nieuwe maan en doen de zon en de maan erg grote eer en
knielen vaak daar tegen. En gewoonlijk rijden ze zonder sporen, maar ze
dragen in hun hand iets om het paard mee voort te laten gaan en maken ook erg
grote consci‘ntie en houden het voor erg grote zonde een mes te steken in het
vuur en dat men het vlees uit de pot haalt zonder mes en zich te leunen op
het geseltje daar men het paard mee voortdrijft en dat men de paarden slaat
met de breidel en een been te breken met een ander been en zijn kinderen te
werpen. En de allergrootste zonde is dat men pist in het huis daar men in
woont en die dat deed, men zou hem doden. En van elke van deze zonden moeten
ze biechten tegen hun priester en ze vergelden grote sommen geld voor hun
penitentie. En een huis daar een man in gepist heeft moet verwijderd worden
of niemand zou er in durven gaan. En als ze hun penitentie vergolden hebben
zo moeten ze door een vuur gaan of door 2 om te zuiveren van hun zonden. En
als enige boodschapper komt die dan enig present de keizer brengt zo moet hij
met het present, dat hij brengt, door 2 vuren gaan om zuiver te zijn zodat
hij geen venijn brengt of enig ding dat kwaad is dat de keizer deren mocht.
Item, een man die men vindt in fornicacien, dat is in simpele onkuisheid, men
doodt hem. Ze zijn alle goede schutters en ridders. En de wijven doen
allerhande ambachten: ze maken klederen, laarzen en andere ambacht. Ze
drijven ook wagens en karren en doen van alle ambachten, uitgezonderd bogen
en geschut en maken ze geen wapens, maar die maken de mannen. En de wijven
die dragen alzo goed broeken als de mannen. Al het volk van dit land is erg
gehoorzaam aan hun overste, nog ze vechten, nog schelden niet de ene tegen de
andere, nog daar zijn geen rovers en eren erg zeer de ene de andere, maar ze
doen geen eer aan vreemde lieden hoe grote prinsen dat het zijn mogen. Ze
eten ook honden en katten en wolven en vossen en merries, veulens, ezels,
ratten en muizen en allerhande grote beesten, wilde en tamme, en ze eten het
alles van buiten en binnen en ze werpen niets weg dan de mest en eten erg
luttel brood, tenzij te grote heren hof. En te menige plaats hebben ze nog
erwten, nog bonen, nog andere potmoes, uitgezonderd alleen vleessap. Luttel
eten ze andere dingen dan het vlees en dat sap daarvan. En als ze gegeten
hebben, ze vegen hun handen af aan hun klederen, want ze spreiden geen
tafellaken tot hun eten, tenzij grote heren, maar de gewone hebben er geen. De
heren gebruiken ook vaak voor hun tafellaken vellen van beesten en menige van
de gemeente ook. En als ze gegeten hebben ze leggen hun schotels op zonder te
wassen in een ketel met het vlees en met het sap dat daarin gebleven is tot
de tijd dat ze de volgende keer willen eten. En de rijke lieden drinken
merrie melk en melk van andere beesten en een drank die gemaakt is van
gekookt water, want ze hebben in hun land wijn nog bier. Ze leven erg
armoedig en eten maar een maal per dag en dat erg luttel, nog daar, nog
elders. En zeker een man van dit land zou meer eten in een dag dan zij daar
doen zouden in drie dagen. En al is het dat een vreemde bode komt tot de
heren, men geeft hem maar eenmaal per dag te eten en nochtans luttel. Item,
als ze oorlogen, ze oorlogen erg wijs en altijd pijnigen ze zich hun vijanden
om te leggen en te insluiten. En iedereen van hen heeft 2 bogen of 3 en erg
veel geschut en een grote handbijl. En de edele lieden hebben zwaarden die
kort en breed zijn en aan de ene zijde snijdend en hebben platen en helmen
van gekookt leer en van drakenvellen en bedekking tot hun paarden. En als
iemand van een bataljon vliedt, ze slaan hem dood. En als ze kastelen
belegeren of gevestigde steden zo beginnen ze erg veel schalksheden en
beloven diegenen van binnen alles dat ze eisen durven. Maar als ze zich
overgeven, ze slaan ze allen dood en dan snijden ze hun oren af en koken ze
en eten ze met zout en daarvan maken ze groot orenmoes voor de grote heren.
Item, ze hebben de mening om alle creaturen onder hen te doen en zeggen dat
ze wel weten uit de profetie‘n dat ze overwonnen zullen worden van kracht en
van schutters en dat ze zich bekeren zullen tot de wet van diegene die ze
overwinnen zullen . . . . . en daarom gedogen ze wel dat lieden van allerhande
wet onder hem vredig mogen wandelen en wonen. Item, als ze hun afgoden maken
willen in die plaats of beelden van enige van hun vrienden die gestorven zijn
om van hen nagedachtenis te hebben, zo maken ze naakte beelden, zonder de
manier van gekleed te zijn. Want ze zeggen dat er in goede vriendschap geen
deksel zal zijn of omkleed en dat men niet minnen zal om de schoonheid van
kleding of versiering, maar om het lichaam die natuurlijk is. Item, het is
een erg grote vrees en angst die van Tartarije te vervolgen als ze van een
bataljon vlieden. Want al vliedende schieten ze achter waart en doden de
lieden en de paarden. En als ze zich bereiden te bataljon om te strijden ze
zijn zo vast tezamen gesloten dat als daar 20 000 man zijn tezamen, men zal niet wanen dat
er 10 000 zijn. Ze winnen wel andere lieden hun land, maar ze kunnen het niet
behouden, want ze hebben niet beter geleerd dan in tenten en op het veld te
liggen dan in goede steden of kastelen, nog ze prijzen niets met de geest,
nog de wijsheid van andere lieden. En ze verkopen veel olijfvet en prijzen
het ook erg zeer want ze zeggen dat het een goede medicijn is. Alle die van
Tartarije hebben kleine ogen en luttel baard en erg dun en zijn zo vals en zo
verraderlijk dat niemand hen zou vertrouwen in hun woorden, nog in hun
beloften. En het zijn erge lieden en mogen wel tegen grote pijn en onwil meer
dan andere lieden want ze hebben het goed geleerd in hun eigen land en ze
verteren als bijna niet. En als iemand van hen sterven zal van ziektes, men
zet bij hem een lans en als hij begint te sterven vliedt elke uit het huis
tot dat hij dood is en dan zo begraaft men hem te veld. |
Hoe datmen den keyser
voerscreuen als hi doot is ter aerden brenghet ende anders. Alse die keyser sterft, so setmen in
enen setel sittende te middeweghe van sijnre tenten ende herde eerbairlijc
setmen voor hem een tafel ghedect mit enen ammelaken met vleessche ende met
spisen ende een nap vol van merien melke. Ende men set neuen hem ene merie
ende een paert ghesadelt ende ghebreydelt ende daer op leydtmen gout ende
suluer ende stroyet die aerde met stroe. Ende dan doen si maken ene grote
129vb ende brede graft ende met al desen dinghen setmen hem in die aerde ende
segghen, als hi comen sal in die ander werelt, hi en sal niet sijn zonder
huus noch zonder paert, noch sonder gout, noch sonder suluer. Ende die mery
sal hem melc gheuen ende ander paerde maken, so dat hi wel ghewaerneert sal
sijn in die ander werelt. Ende someghe van sinen camerlinghen ende van sinen
andren officieren doen si met hem in die graft setten om hem te dienen in die
ander werelt. Want si wanen, datmen in die ander werelt is drinckende ende
etende ende blijsscap driuende metten wiuen, als men hier doet. Ende na dien
dat hi in die aerde gheset sal 130ra worden, niement en is so coene, dat hi
sijns zoude dorren vermanen voor enighe van sinen vrienden. Ende dicwile doet
mense heymelijc in die aerde setten des nachts in wilden steden, daer niement
en wandelt ende legghen daer op weder resschen mitten gheerse om dat daer op
wassen soude ende makent aldus, datment niet bekennen en soude, waer hi
begrauen ware ende dat hi nemmermeer en worde ghedacht noch vermaent van
sinen vrienden, want dan segghen si, dat hi leuende is worden in die ander
werelt ende dat hi meerre here daer is, dan hi hier was. |
Hoe dat men de voor
beschreven keizer als hij dood is ter aarde brengt en anders. Als de keizer sterft zo zet men hem in
een zetel zittend te midden van zijn tenten en erg eerbaar zet men voor hem
een tafel gedekt met een tafellaken met vlees en met spijzen en een nap vol
van merrie melk. En men zet neven hem een merrie en een paard gezadeld en
gebreideld en daarop legt men goud en zilver en bestrooit de aarde met stro.
En dan laten ze maken een groot en breed graf en met al deze dingen zet men
hem in de aarde en zeggen dat als hij komen zal in de andere wereld, hij zal
niet zijn zonder huis, nog zonder paard, nog zonder goud, nog zonder zilver.
En de merrie zal hem melk geven en andere paarden maken zo dat hij goed
gewaardeerd zal zijn in de andere wereld. En sommige van zijn kamerlingen en
van zijn andere officieren laten ze met hem in dat graf zetten om hem te
dienen in de andere wereld. Want ze wanen dat men in de ander wereld drinkt
en eet en blijdschap drijft met de wijven zoals men hier doet. En nadat hij
in de aarde gezet zal worden, niemand is zo koen dat hij zich zou durven
vermanen voor enige van zijn vrienden. En vaak laat men ze heimelijk in de
aarde zetten Ôs nachts in wilde plaatsen daar niemand wandelt en leggen daarop
weer twijgen met gerst omdat het daarop groeien zou en maken het aldus zo dat
men het niet herkennen zou waar hij begraven is en dat hij nimmermeer wordt
herdacht nog vermaand van zijn vrienden, want dan zeggen ze dat hij levend is
geworden in de andere wereld en dat hij grotere heer daar is dan hij hier
was. |
Als die keyser doot
is, hoe si enen anderen kyesen, te weten synen outsten zoon ende anders. Na dien dat die keyser doot is
vergaderen die vij gheslachten ende kyesen sinen zone ende 130rb segghen hem
aldus: wi wilcoren ende ordineren ende bidden v, dat ghi onse here zijt ende
keyser ende onse couerrere. Ende hi antwoorde: wildi dat jc ouer v regnere,
een yghelijc moet doen dat mi lief is, ofte int lant te bliuen of te rumene
ende den ghenen, die jc segghe ende ghebiede te dodene, datmen dien staphans
doden sal ende al dat jc segghe, dat dat veruolt moet sijn. Ende si
antwoorden alle met eenre stemmen: wat dat ghi ghebiet, dat moet werden
ghedaen. Ende daer na seit die keyser: ghi sult weten, dat myne woorde sullen
voortaen snidende sijn alse zwaerden. Ende daer na so setmen op enen zwarten
vilt ende also doetmen 130va sitten in enen setel ende men set hem sijn crone
opt houet. Ende dan alt lant sent hem prosente in dien daghe meer dan .c.
kemele moghen draghen, vol van goude ende suluere sonder die juwelen van den
edelen luden . . . . . ende van costeliken ghesteynte dat sonder getal es
zonder ooc die paerde ende gouden lakene van purpure, van cammecate ende van
tartarien, dier so vele is, dat mens niet gheprisen en can. |
Als de keizer dood is
hoe ze een andere kiezen, te weten zijn oudste zoon en anders. Nadat de keizer dood is verzamelen de 7
geslachten en kiezen ze zijn zoon en zeggen hem aldus: we kiezen en ordineren
en bidden u dat gij onze heer bent en keizer en onze bescherming. En hij
antwoordt: wil gij dat ik over u regeer, iedereen moet doen dat me lief is of
in het land te blijven of te ruimen en diegene die ik zeg en gebied te doden
dat men die gelijk doden zal en alles dat ik zeg dat moet vervuld zijn. En ze
antwoorden alle met een stem: wat dat ge gebiedt dat moet worden gedaan. En
daarna zegt de keizer: gij zal weten dat mijn woorden voortaan snijdend
zullen zijn zoals zwaarden. En daarna zo zet men hem op een zwarte vilt en
alzo laat men hem zitten in een zetel en men zet hem zijn kroon op het hoofd.
En dan zendt het hele land hem presenten in die dagen meer dan 100 kamelen
mogen dragen, vol van goud en zilver, uitgezonderd de juwelen van de edele
lieden . . . . . en van kostbare gesteente dat zonder getal is, uitgezonderd
ook de paarden en gouden lakens, van purper, van kamgaren en van Tartarije
waar er zo veel is dat men het niet volprijzen kan. |
Wat landen ende
conincryken cathay naest legghen ende an palen ende anders. Dit lant van cathay is in asya die
diepe. Ende een luttel in dese zide is asya die meeste ende paelt aen
tconincrike van tharsen ten westen, dat een des conincs was, die onsen here
quamen te bethleem te zoeken. Ende alle die van dien gheslachte sijn des
conincs sijn alle kerstene. Si en eten int conincrike van tharsen en gheen
130vb vleesch noch en drincken ghenen wijn. Ende aen dese zide ten
westenwaert is tconincrike van turquesten, dat hem strect westen waert toten
conincriken van persen ende noorden waert toten conincrike van corasine. Ende
in dat lant van turquesten sijn luttel goeder steden ende die beste heet
octarer, daer sijn vele weyden ten beesten behoef, mer daer is herde luttel
broots ende corens. Ende daer omme sijn si herde ende ligghen buten in tenten
ende drincken bier van mileten. Ende dan in dese zide is dat conincrike van
corasine, dat een herde oueruloedich lant is zonder wijn. Ende ten oosten
waert steet een wildernisse, die is wel .c. dachuaerden lanc ende die beste
stat van dien 131ra lande is gheheten corasine ende van dier stat nemet tlant
sinen name. Die liede van desen lande sijn herde goede oorloghes liede ende
coene. Ende dan noch in dese zide is dat conincrike vanden comanien, die in
grieken waren worden bi tiden die leden zijn vut gheiaecht. Dit is een vanden
grootsten conincrike van alder werelt, mer het en is niet al wonachtich noch
met lieden bewoont. Want op die een side noorden waert ist so cout, dat daer
niement gheduren en can. Ende daer sijn so vele vlieghen, dat een mensche
niet en weet, waer hi hem bekeren sal. Jn dit lant sijn luttel bome, die
fruut draghen ofte ander . . . . . sculen mach ende daer om ligghen die liede
in tenten ende bernen droghen mest. Dit 131rb lant comt hem neder streckende
tote prusen ende rossien toe. Ende door dit conincrike loopt die riuiere van
tygre, die een vanden meesten riuieren is vander werelt. Ende het vriest daer
soe zonderlinghe zeer, datmen daer dicwille mit ghemenen heer opt ijs vecht
ende strijt te paerde ende te voet meer dan cm.
persone te gadere. Ende tusschen dese riuiere ende der groter wester zee,
diemen heet die zee naure, leecht dit conincrike. Ende int beghinsel van
desen lande opwaert is die berch cotis, die een vanden hoochsten berghe is
van alle der werelt ende staet tusschen dese zee naure ende die zee van
caspien. Daer staet een herde ynghe passagie ofte wech om te gaen 131va te
jndien waert. Daer omme dede de coninc alexander daer een scone stat maken,
die hi hiete alexandre, omme tlant te wachtene, dat daer niement en lede
sonder orlof. Ende nv heetmense ysernen poorte. Ende die principaelste stat
vanden comanien heet barach ende is een vanden drien weghen om in jndien te
gaen, mar door desen wech ofte passagie en mochten niet vele liede liden, het
en ware in den winter. Die ander wech is door dat conincrike van turquesten
ende van persien ende alte gaende wech so vintmen vele wildernissen. Die
derde wech is die vanden comanien coomt ende gaet toter 131vb groter zee ende
door dat conincrike van archas ende door die grote armenie. Ende weet, dat al
dit conincrike vanden comanien ende alt lant voorseit tote aen prusen ende
rossien is altemale onderdanich den groten can van cathay ende noch menich
ander lantscap. Ende op dander zide van desen lande is sine macht vele meerre
ende sine heerscappie. Nadien dat jc v gheseit hebben ende gheordineert ende
bescheden vanden landen ende vanden conincriken noorden waert gaende vanden
lande van cathay toten kersten lande van prusen ende van rossien, so sal jc v
dan segghen vanden andren landen ende coninc\riken, 132ra die op dander zide
ligghen aen die rechter zide toter griecscher zee ende totten kersten lande
waert. Ende om dat die keyser van cathay ende die keyser van persien sijn die
grootste heren, so sal jc v nv spreken vanden conincrike van persien. Jtem
inden ersten so suldi weten, dat int keyserrike van persien ij conincrike
zijn. Dat eerste beghint te orienten, dat is ten oesten waert ten conincrike
van turquesten waert ende strect hem westwaert toter riuieren van phison, die
een vanden iiij riuieren is, die wten aerdschen paradise comen ende te
septentrionen waert, dats noorden waert strecket hem toter zee van caspien
ende zuden waert toter wildernissen van jndien. 132rb Ende dit lant van persien
is goet ende wel ghouolct ende daer staen goede steden in, mar die twee
principaelste steden zijn gheheten boteura ende seuerganc, mar somighe liede
hetense samerganc. Dat ander conincrike van persien strect hem door die
riuiere van phison ten westen waert toten conincrike van meden ende toter
groter armenien noorden waert ende ter zee van caspien waert ende zuden waert
totten lande van jndien ende dat is ooc een groot volhandich lant. Ende daer
in sijn drie principael steden: nessabor ende saphaon ende carmassane. Ende
daer na is armenien, daer iiij conincriken in pleghen te sijn ende is 132va
een edel lant ende oueruloedich van allen goede ende beghint te persien ende
strect hem ter lingheden westen waert tote turken. |
Welke
landen en koninkrijken naast Cathay liggen en aanpalen en anders. Dit land van N. China is in dat diepe
Azi‘. En een luttel aan deze zijde is dat grootste Azi‘ en paalt aan het
koninkrijk van Thraci‘ ten westen dat eens van de koning was die onze Heer te
Bethelem kwam bezoeken. En alle die van dat geslacht zijn van de koning zijn
alle christenen. Ze eten in het koninkrijk van Thacie geen vlees, nog drinken
geen wijn. En aan deze zijde ten westwaarts is het koninkrijk van Turkestan
dat zich strekt westwaarts tot het koninkrijk van Perzi‘ en noordwaarts tot
het koninkrijk van Corasine. En in dat land van Turkestan zijn luttel goede
steden en de beste heet Octarer, daar zijn vele weiden tot de beesten
behoefte, maar daar is erg luttel brood en koren. En daarom zijn ze hard en
liggen buiten in tenten en drinken bier van milet. En dan aan deze zijde is
dat koninkrijk van Corasine dat een erg overvloedig land is zonder wijn. En
ten oostwaarts staat een wildernis die wel 100 dagreizen lang is en de beste
stad van dat land is geheten Corasine en van die stad neemt het land zijn
naam. De lieden van dit land zijn erg goede oorlogslieden en koen. En dan nog
aan deze zijde is dat koninkrijk van Comanien die Grieken waren geworden bij
tijden die geleden zijn er uit gejaagd. Dit is een van de grootste
koninkrijken van de hele wereld, maar het is niet geheel bewoonbaar, nog met
lieden bewoond. Want aan de ene zijde noordwaarts is het zo koud dat daar
niemand verduren kan. En daar zijn zo veel vliegen zodat een mens niet weet
waar hij zich begeven zal. In dit land zijn luttel bomen die fruit dragen of
anders . . . . . schuilen mag en daarom liggen de lieden in tenten en branden
droge mest. Dit land komt zich neerstrekkend tot Pruisen en Rusland toe. En
door dit koninkrijk loopt de rivier Tigris die een van de grootste rivieren
is van de wereld. En het vriest daar zo bijzonder zeer zodat men daar vaak
met een gewoon leger op het ijs vecht en strijdt te paard en te voet meer dan
100 000 personen tezamen. En tussen deze rivier en de grote West Zee die men
de Zee Navre noemt ligt dit koninkrijk. En in het begin van dit land opwaart
is de berg Cotis die een van de hoogste bergen is van de hele wereld en staat
tussen deze Zee Navre en de Kaspische Zee. Daar staat een erg enge passage of
weg om te gaan te Indien waart. Daarom liet koning Alexander daar een schone
stad maken die hij Alexandre noemde om het land te bewaken zodat daar niemand
ging zonder verlof. En nu noemt men het de ijzeren poort. En de voornaamste
stad van Comanien heet Barach en is een van de drie wegen om in Indien te
gaan, maar door deze weg of passage mochten niet veel lieden gaan, tenzij in
de winter. De andere weg is door dat koninkrijk van Turkestan en van Perzi‘
en al gaande de weg zo vindt men vele wildernissen. De derde weg is die van Comanien
komt en gaat tot de grote zee en door dat koninkrijk van Archas en door dat
grote Armeni‘. En weet dat al dit koninkrijk van Comanien en al het voor
genoemde land tot aan Pruisen en Rusland is allemaal onderdanig aan de grote
kan van Cathay en nog menig ander landschap. En aan de andere zijde van dit
land is zijn macht veel groter en zijn heerschappij. Nadien dat ik u gezegd
heb en geordineerd en beschreven van de landen en van de koninkrijken
noordwaarts gaande van het land van Cathay tot het christen land van Pruisen
en van Rusland zo zal ik u dan zeggen van de andere landen en koninkrijken
die aan de andere zijde liggen aan de rechterzijde tot de Griekse Zee en tot
de christelijke landen waart. En omdat de keizer van Cathay en de keizer van
Perzi‘ de grootste heren zijn zo zal ik u nu spreken van het koninkrijk van
Perzi‘. Item, ten eersten zo zal ge weten dat in het keizerrijk van Perzi‘ 2
koninkrijken zijn. De eerste begint te Ori‘nt, dat is ten oostwaarts te
koninkrijk van Turkestan waart en strekt zich westwaarts tot de rivier van
Phison die een van de 4 rivieren is die uit het aardse paradijs komen en te
septentrionen waart, dat is noordwaarts, strekt zich tot de Kaspische Zee en
zuidwaarts tot de wildernissen van Indien. En dit land van Perzi‘ is goed en
goed bevolkt en daar staan goede steden in, maar de twee voornaamste steden
zijn geheten Boteura en Seuerganc, maar sommige lieden noemen het Samerganc.
Dat andere koninkrijk van Perzi‘ strekt zich door de rivier Phison westwaarts
tot het koninkrijk van Meden en tot het grote Armeni‘ noordwaarts end ter
Kaspische Zee waart en zuidwaarts tot het land van Indien en dat is ook een
groot vol bevolkt land. En daarin zijn drie voornaamste steden: Nessabor en
Saphaon en Carmassane. En daarna is Armeni‘ daar 4 koninkrijken in plegen te
zijn en is een edel land en overvloedig van alle goed en begint te Perzi‘ en
strekt zich ter lengte westwaarts tot Turkije. |
Ende op die ander zide staet die stat
van allexanderien, diemen heet yseren poorte, daer jc v hier voor of gheseit
hebbe toten conincrike van meden. Jn dit lant van armenien sijn herde vele
goeder steden, mer taurise is vanden meesten name. Daer na is dat conincrike
van meden, dat herde lanc is ende het en is niet breet. Het beghint oost
waert an tlant van persien ende an die minder jndien en streect hem west
waert toten conincrike van caldeen ende noorden waert dalet hem ter cleynre
arme\nien 132vb waert. Jn dit conincrike van meden staen herde vele groter
berghe ende luttel pleyns lants. Die sarasinen houden dit conincrike ende een
ander maniere van volke houden twee die beeste steden, die gheheten sijn
seras ende caremen. Daer na is dat conincrike van georgien, dat ten oosten
waert beghint an enen groten berch, diemen heet absor, daer woont volc van
menigherhande lande. Ende men heettet lant alamo. Dit conincrike streect hem
te turkien waert ende ter groter zee waert ende zuden waert paelt aen die
grote armenie. Jn dit lant sijn twee conincrike, dat een is tconincrike van
georgien ende dat ander is dat conincrike van 133ra abchas Ende altoos sijn
in dit lant ij coninghen ende zijn alle beyde kersten, mer die coninc van
georgien is den groten can onderdanich. Ende die coninc van abchas heeft
133rb sterker lant, so dat hi hem altoos sterckelijc bescremt ende bescudt
heeft ieghen alle die ghene, die hem oyt wouden deren ende en was noyt yement
onderdanich. In dit conincrike van abchas is een herde groot wonder, want een
prouincie van dien lande, die wel drie dachuaerde ommegaens heeft ende hetet
bonichauissen is al met donckernissen ghedect zonder enighe claerheit, so dat
niement ghesien en can, wat dat sijn mach noch niement en dar daer ingaen.
Ende nochtan hoortmen sulken tijt stemme van menschen ende paerden neyen ende
hanen zinghen daer in. Ende men weet wel sekerlike, dat in die deemsterheit
liede 133va wonen, mar men weet niet wat lude. Ende men seit, dat die
donckerheit quam mit miraculen van gode, want het was een quaet keyser van
persien, die gheheten was saures ende hi veruolchde al omme die kerstene,
waer hise vant omme te dodene ende te destrueren ende om laten sacrificie
doen ende offerande zijnen afgoden ende voer al omme met gheweldighen here na
die kerstene, waer hise wiste om te niet te brenghen. Jn dit lant woonden
herde vele goeder kerstenen lieden, die alle haer goet lieten ende vloen te
grieken waert. Ende als si quamen in een pleyn, dat heet ymegijon, daer
ontmoetten si den keyser ende sijn heer, die om hem allen te dodene was wt
gheuaren. Doe vielen die kerstene op hare knien ende 133vb dan daden si hare
bedinghe te gode. Ende staphans quam een dicke ende een doncker wolke ende
bedecte den keyser ende alle sijn heer in selkerre manieren, dat hi
achterwaert noch voorwaert en mochte, so dat si al stille daer in die
donckerheit bleuen ende hebben oyt sent ghedaen ende en quamen noit zint daer
vte. Ende die kerstene ghinghen daer si wouden ende haer viande worden aldus
bederft zonder slach te slane ende daer om mochten si wel segghen: A domino
factum est istud et est mirabile in oculis nostris, dats te segghene: van den
here is dit ghedaen ende is wonderlike in onsen oghen, want dit was een groot
miracule, dat god om haren wille dede, also alst noch in schijn is, waer bi
alle kerstene zouden 134ra noch te heyligher sijn met rechte, want zonder
twiuel en dade die quaetheit ende die zonden der kerstene, si souden heren
sijn van alle der werelt. Want die baniere ons heren jhesus kerst is altoos
ghereet ende ontwonden al omme sine goede serganten te hulpene, want een goet
man soude wel .m. manne verdriuen, also dauid seit inden soutere: Cadent a
latere tuo mille et decem milia a dextris tuis, dats te segghene: van diere
siden sellenre vallen m ende xm. van
diere rechter hant. Ende elwaer seit dauid: Quam persequebatur vnus mille et
duo fugarent decem milia, dats te segghene: hoe mochte een persequeren hem
dusentighen ende haer ij veriaghen xm.
Ende hoe dat sijn mach, dat een alleen hare dusentich mach veriaghen, dauid
seit hier na: Quia manus 134rb domini fecit omnia, dats te segghen: want die
hant gods heeft al ghemaect. Ende onse here seit selue door den mont des
propheten: Si in uijs meis ambulaueritis super tribulantes vos misissem manum
meam, dats te segghene: haddi in minen weghen ghewandelt, ic hadde mijn hant
ghedaen op die ghene, die v liden doen, so dat wi claerliken sien moghen, ist
dat wi goet ende salich sijn willen, niement en soude ieghens ons moghen
duren. Jtem van desen donckeren lande so comt lopen .i. riuiere die groot is,
die wel wijst ende betekent, dat daer liede wonen, mar niemen en darf daer in
gaen omme te besien. Ende weet, dat in desen conincrike van georgien 134va
ende van abchas ende vander cleynre armenien sijn herde goede kerstene liede,
want si biechten hem alle weke ende moneghen hem eenweruen of tweeweruen.
Ende daer isser herde vele, die hem alle daghe moneghen, mar dat en doen wi
hier niet, nochtan dat sinte pouwels ghe\boden heeft, daer hi seit: Omnibus
diebus dominicis ad communicandum exortor, dats te segghene: alle zondaghe
radic v tonfane den lichame ons heren. Daer op peynsen si, mar wi niet. Jtem
na dit lant in dese side is turkien, dat paelt an die grote armenien ende ooc
an die cleyne. Ende daer sijn in vele prouincien: comani, capadochie, sarra,
brike, geannach ende in een 134vb yghelijc prouincie sijn vele goeder steden.
Dit turkien strect hem toter stat van stacala, die op die griecsche zee staet
ende paelt an surien. Surien is een goet lant ende een groot, also jc v hier
voren seyde. Ende nochtan ist opwaert ten conincrike van caldeen ende strect
hem oosten waert toter stat van niniue, die op die riuiere van tygre is
gheleghen. Ende die breetheit beghint noordenwaert aen die stat van moraga
ende streect hem suden waert toter westerscher zee. Jn caldeen es plein
slechachtich lant. Ende daer sijn in luttel berghe ende luttel riuieren. Ende
daer na ist conincrike van mesopotamen, dat beghint aen een riuiere, die men
heet george an een stat, die men heet moselle ende strect hem westen waert
toter riuieren 135ra van eufraten ende tot eenre stat, die men heet rohays
ende in die brede vanden berch van armenien toter wildernissen van indien die
minder. Mesopotamen is een goet lant, mar daer sijn luttel riuieren in ende
daer en sijn in mar twee berghe, vanden welken deen heet symar ende dander
lison ende het paelt an dat ant van caldeen ende an arabien. Ten perthien van
suden waert sijn noch vele ander lantscapen ende conincriken. Jnden eersten
is daer tlant van ethyopen, dat paelt oosten waert an die grote wildernisse,
westenwaert an tconincrike van nubien, zuden waert an tco\nincrike van
mortaengen ende noorden waert aen die rode zee. Jn dit lant van ethyopen sijn
menigherande lieden ende menigherande conincrike. Daer na leit mortaengen
ende duert van ethyopen toter 135rb hogher libien ende leyt ter lenghede
neuen die westersche zee zudenwaert. Ende an dander zide paelt an nubien.
Tlant van nubien paelt an dese lantscapen voorseit ende an die wildernisse
van egypten. Ende die liede van nubien sijn alle kerstene Ende daer na is
egypten, daer jc hier voren of gheseit hebbe. Ende daer na is die hoghe libie
ende die neder ende gaet ter groter zee van spaengen, in die welke is
tconincrike van seeb, van tecremense, van conisse, van cartaigi, van bugie,
van algarbe, van belemarine ende van montflour ende vele ander conincrike.
Ende daer is ooc in van menigher 135va maniere van volke. Nv hebbic gheseit
van vele lantscappen, die sijn in dese side des groten conincrikes van
cathay, vanden welken die meeste hoop is onderdanich den groten can. Nu sal
jc v segghen hier na van enighen lantscapen ende eylanden, die in gheen zide
sijn, als men cathay lijdt ter hogher jndien waert ende baccarien waert. Men
lijdt door een lantscip datmen heet cadulc, dat een herde scoon ende groot
lantscip is. Ende daer wast een maniere van froyte, als cawoerden, mer si
sijn vele grotere ende als si rijp sijn, so snijt mense ontwee ende dan
vintmen daer in een beestkijn in vleessche ende in bloede, als een cleyn
lammekijn sonder wolle ende men etet tfroyt ende tbees\kijn. 135vb Ende seker
dit is groot wonder ende groot werc van natueren. Nochtan seid ic hem, dat my
niet alte zeer en wonderde, want sulke bome waren ooc in onse lant. Ende in
dit lant tanderen steden wassen langhe appelen van goeden roke ende van
goeden smake. Ende deser appelen hancter wel .c. of meer tenen trocke ouer al
opten bome. Ende dese bome hebben grote bladere ende brede ende sijn wel ij
voete lanc of meer ende enen voet breet. Ende in dit lant of daer omtrent in
dander lant sijn vele bome, die groffels naghels draghen ende note musscaten
ende grote noten van indien ende caneel ende ander cruut. Ende daer sijn ooc
wijngaerde, die so grote rosinen draghen, datter een herde starc man soude
ghenoech te doen hebben, soude hi enen 136ra trocke op heffen. Jn dit
lantscip sijn die berghe van caspien, die int lant daer heten vber. Noch sijn
tusschen dese berghe besloten die coninghen vanden x gheslachten, die heten
goch ende magoch ende en moghen tot gheenre zide wt. Daer worden besloten
xxij coninghen mit haren volke, die onder die gheslachten te voren woonden,
die heten sicio. Daer iaghedse die coninc alexander binnen desen berghe ende
hi waendse wel besluten mitten werken sijnre liede, mer hi en conste. Ende
als hi sach, dat hi se niet besluten en conde, so bat hi gode der naturen,
dat hi dat woude voldoen, dat hi beghonnen hadde. Ende hoe dat hi niet
waerdich en was ghehoort te sine, nochtan mids sijnre gracien sloot 136rb god
die berghe te gadere, so dat si daer in wonen vaste besloten van hoghen
berghen zonder van eenre ziden ende op die side is die zee van caspien. Nv
mochte yement vraghen, na dien dat die zee op die een zide is, waer om en
gaense niet vut ende gaen daer si willen. Daer op antwoordic v, dat dese zee
van caspien comt vter aerden ghelopen van onder tgheberchte ende loopt door
die wildernisse op deen zide van dien lande ende dan strecse haer toten ende
van persien. Ende al ist dat mense zee heet, hetten is gheen zee noch en comt
ooc in gheen ander zee, mer het is oft een plasch of poel waer, die meeste
van 136va der werelt. Ende al waert dat si hem in dese zee setten, si en
souden nerghent moghen landen, want si en connen ghene sprake dan haer
eerste. Ende daer om en moghen si niet vut gaen. Ende weet, dat die joden en
hebben gheen eyghen lant in al die werelt dan onder dit gheberchte. Nochtan
gheuense tribuut der coninghinnen van amosonien, diese herde ernstelijk
hoeden doet, op dat si niet wt en comen op die zide van haren lande, want
haer lant paelt an dat gheberchte. Het gheualt dat dicwille enich van dien
joden climmen op desen berch, mar die grote en mochtenre niet op climmen noch
neder gaen. 136vb Want die berghe sijn hoghe ende steil op te climmen, so dat
si daer sijn ieghen haers selfs danc. Want si en hebben en ghenen vutganc dan
een cleyn weechkijn, dat liede mit crachte eens maecten ende dat is wel iiij
milen lanc. Ende noch is daer wildernisse, daermen gheen water en vint noch
mit grauen noch anders, also datmen daer niet wonen en mach. Ende daer sijn
ooc vele draken ende serpenten ende ander gheuenijnde beesten in die stede,
so datter niement liden en mach, het en ware inden harden couden winter. Ende
dat weechskijn of die passagie hietmen oliren ende is die selue passagie, die
de coninghinne van amosonien hoeden doet. Ende al ist dat sulken 137ra tijt
daer enighe joden vut comen, si en connen ghene spraken dan ebreeusch, noch
en connen mitten lieden niet ghespreken. Ende nochtan seit men, datse wt
sellen comen inden tijden van antekerste ende sullen herde vele kerstene
doden. Ende daer omme alle die joden vander werelt leren ebreeusch spreken op
dien hope, dat alle dese joden vten berghe van caspien sullen comen ende
moghen met hem spreken ende dat sise leyden moghen al kerstenheit door omme
die kerstene te verdriuene. Want die joden segghen, dat dese joden, die aldus
besloten sijn inden berghe van caspien, sullen wt comen ende sullen hem alle
die werelt door spreyen ende dat die kerstene noch onder hem zijn sullen,
137rb als si onder die kerstene gheweest hebben. Ende wildi weten, hoe si den
wtganc vinden sullen van dien berghen, also als ict hebben horen segghen: Jn
tiden van ankerste een vos reynaert sal sijn hol daer maken, daer die coninc
alexander dede die poorten maken ende salt so verre door maken tot int lant
vanden joden. Ende als si desen vos reynaert sien sullen, si sullen hem zeer
verwonderen, om dat si noit sulken beeste en saghen, want van alrehande
beesten waren daer in mit hem ghesloten zonder van desen, so dat sine jaghen
sullen ende so langhe veruolghen, dat hi weder in sijn hol lopen sal 137va
ende sullen noch so diepe in daerde vervolghen, dat si die poorten vinden
sullen, die alexander maecte, welke ghemetst sijn met calke ende van groten
stenen. Ende dese poorte sullen se breken ende dan sullense wtganc vinden. |
En aan de andere zijde staat de stad van
Allexanderien die men ijzeren poort noemt, daar ik u hiervoor van gezegd heb,
tot het koninkrijk van Meden. In dit land van Armeni‘ zijn erg vele goede
steden, maar Taurise is van de grootste naam. Daarna is dat koninkrijk van
Meden dat erg lang is en het is niet breed. Het begint oostwaarts aan het
land van Perzi‘ en aan het kleinere Indien en strekt zich westwaarts tot het
koninkrijk van Chaldea en noordwaarts daalt het tot kleine Armeni‘ waart. In
dit koninkrijk van Meden staan erg veel grote bergen en luttel pleinen land.
De Sarasijnen houden dit koninkrijk en een andere soort van volk houden twee
van de beste steden die geheten zijn Seras en Caremen. Daarna is dat
koninkrijk van Georgi‘ dat ten oostwaarts begint aan een grote berg die Absor
heet en daar woont volk van menige landen. En men noemt het land Alamo. Dit
koninkrijk strekt zich tot Turkije waart en te grote zee waart en te
zuidwaarts paalt het aan dat grote Armeni‘. In dit land zijn twee
koninkrijken, de ene is het koninkrijk van Georgi‘ en de andere is dat
koninkrijk van Abchas En altijd zijn er in dit land 2 koningen en zijn
allebei christen, maar de koning van Georgi‘ is de grote kan onderdanig. En
de koning van Abchas heeft sterker land zodat hij zich altijd sterk beschermd
en behoed heeft tegen al diegene die hem ooit wilden deren en was nooit
iemand onderdanig. In dit koninkrijk van Abchas is een erg groot wonder, want
een provincie van dat land dat wel drie dagreizen omgaan heeft en heet
Bonichavissen is geheel met donkerheid bedekt zonder enige helderheid zodat
niemand zien kan wat er zijn mag, nog niemand durft daar in te gaan. En
nochtans hoort men sommige tijd stemmen van mensen en paarden niezen en hanen
zingen daarin. En men weet wel zeker dat in die donkerheid lieden wonen, maar
men weet niet welke lieden. En men zegt dat de donkerheid kwam met mirakels
van God, want het was een kwade keizer van Perzi‘ die geheten was Saures en
hij vervolgde alom de christenen waar hij ze vond om ze te doden en te
vernietigen en om zijn afgoden sacrificie laten doen en offerande en vooral
om met geweldig leger naar de christenen waar hij ze wist om die om te
brengen. In dit land woonden erg vele goede christen lieden die al hun goed
verlieten en vloden te Griekenland waart. En toen ze kwamen in een plein, dat
heet Ymegijon, daar ontmoetten ze de keizer en zijn leger die om hen allen te
doden was uitgevaren. Toen vielen de christen op hun knie‘n en dan deden ze
hun bidden tot God. En gelijk kwam een dikke en een donkere wolk en bedekte
de keizer en zijn gehele leger in zulke manieren dat hij achterwaart nog
voorwaart mocht zodat ze geheel stil daar in die donkerheid bleven en hebben
ooit sinds gedaan en kwamen nooit sinds daaruit. En de christenen gingen daar
ze wilden en hun vijanden worden aldus bedorven zonder slag te slaan en
daarom mochten ze wel zeggen: A domino factum est istud et est mirabile in
oculis nostris, dat is te zeggen: van de Heer is dit gedaan en is wonderlijk
in onze ogen, want dit was een groot mirakel dat God om hun wil deed alzo zoals
het noch in schijn is waarbij alle christenen nog heiliger zouden zijn met
recht, want zonder twijfel deed de kwaadheid en de zonden van de christen, ze
zouden heren zijn van de hele wereld. Want die banier van onze heer Jezus
Christus is altijd gereed en omwonden alom om zijn goede sergeanten te
helpen, want een goede man zou wel 1000 mannen verdrijven zoals David zegt in
de psalm: Cadent a latere tuo mille et decem milia a dextris tuis, dat is te
zeggen: van die zijden zullen er vallen 1000 en 10 000 van uw rechterhand. En
elders zegt David: Quam persequebatur vnus mille et duo fugarent decem milia,
dat is te zeggen: hoe kan een achtervolgen hen duizend en hun 2 verjagen 10
000. En hoe dat zijn mag dat een alleen hun duizend mag verjagen, David zegt
hierna: Quia manus domini fecit omnia, dat is te zeggen: want de hand Gods
heeft alles gemaakt. En onze Heer zegt zelf door de mond van de profeten: Si
in uijs meis ambulaueritis super tribulantes vos misissem manum meam, dat is
te zeggen: had u in mijn wegen gewandeld, ik had mijn hand gedaan op diegene
die u leed doen, zodat we duidelijk zien mogen is het dat we goed en zalig
zijn willen, niemand zou tegen ons mogen verduren. Item, van dit donkere land
zo komt lopen 1 rivier die groot is, die wel wijst en betekent dat daar
lieden wonen, maar niemand durft daarin te gaan om het te bezien. En weet dat
in dit koninkrijk van Georgi‘ en van Abchas en van het kleine Armeni‘ zijn
erg goede christelijke lieden want ze biechten zich alle weken en naar de mis
een maal of twee maal. En daar zijn er erg veel die hen alle dagen te mis
gaan, maar dat doen wij hier niet, nochtans dat Sint Paulus geboden heeft
daar hij zegt: Omnibus diebus dominicis ad communicandum exortor, dat is te
zeggen: alle zondagen raad ik u te ontvangen het lichaam van onze Heer. Daar
op peinzen zij, maar wij niet. Item, na dit land aan deze zijde is Turkije
dat paalt aan dat grote Armeni‘ en ook aan de kleine. En daarin zijn vele
provincies: Comani, Cappadoci‘, Sarra, Brike, Geannach en in een elke
provincie zijn vele goede steden. Dit Turkije strekt zich tot de stad van
Stacala die aan de Griekse Zee staat en paalt aan Syri‘. Syri‘ is een goed
land en een grote alzo ik u hiervoor zei. En nochtans is het opwaart tot het
koninkrijk van Chaldea en strekt zich oostwaarts tot de stad van Ninive die
aan de rivier Tigris is gelegen. En de breedte begint noordwaarts aan de stad
van Moraga en strekt zich zuidwaarts tot de Westerse Zee. In Chaldea is vlak
slechtachtig land. En daarin zijn luttel bergen en luttel rivieren. En daarna
is het koninkrijk van Mesopotami‘ dat begint aan een rivier die men George
noemt aan een stad die men
Moselle noemt en strekt zich westwaarts tot de rivier van Eufraat en
tot een stad die men Rohays noemt en in de breedte van de berg van Armeni‘
tot de wildernissen van Indien die minder. Mesopotami‘ is een goed land, maar
daar zijn luttel rivieren in en daar zijn maar twee bergen in waarvan de ene
heet Symar en de andere Lison en het paalt aan dat land van Chaldea en aan
Arabi‘. Te partijen van zuidwaarts zijn nog vele ander landschappen en
koninkrijken. In de eerste is daar het land van Ethiopi‘, dat paalt
oostwaarts aan de grote wildernis, westwaarts aan het koninkrijk van Nubi‘,
zuidwaarts aan het koninkrijk van Mortaengen en noordwaarts aan de Rode Zee.
In dit land van Ethiopi‘ zijn menige soorten lieden en menige soorten
koninkrijk. Daarna ligt Mortaengen en duurt van Ethiopi‘ tot het hoge Libi‘
en ligt ter lengte neven de Middellandse Zee zuidwaarts. En aan de andere
zijde paalt het aan Nubi‘. Het land van Nubi‘ paalt aan deze voor genoemde
landschappen en aan de wildernis van Egypte. En de lieden van Nubi‘ zijn alle
christenen. En daarna is Egypte daar ik hiervoor van gezegd heb. En daarna is
dat hoge Libi‘ en de lagere en gaat te grote zee van Spanje waarin is het
koninkrijk van Seeb, van Tecremense, van Conisse, van Carthago, van Bugie,
van Algerije, van Belemarine en van Montflour en vele andere koninkrijken. En
daar is ook in van menige soorten van volk. Nu heb ik gezegd van vele
landschappen die zijn aan deze zijde van het grote koninkrijk van Cathay
waarvan de grootste hoop onderdanig is aan de grote kan. Nu zal ik u hierna
zeggen van enige landschappen en eilanden die aan gene zijde zijn als men
Cathay gaat ter hoge Indien waart en Baccarien waart. Men gaat door een
landschap dat men Cadulc noemt dat een erg schoon en groot landschip is. En
daar groeit een soort van fruit, als kouwoerden, maar ze zijn veel groter en
als ze rijp zijn zo snijdt men ze stuk en dan vindt men daarin een beestje in
vlees en in bloed als een klein lammetje zonder wol en men eet het fruit en
het beestje. En zeker dit is groot wonder en groot werk van de natuur.
Nochtans zei ik hen dat het me niet al te zeer verwonderde, want zulke bomen
waren ook in ons land. En in dit land te andere plaatsen groeien lange appels
van goede reuk en van goede smaak. En van deze appels hangen er wel 100 of
meer te een tros overal op de boom. En deze bomen hebben grote bladeren en
brede en zijn wel 2 voeten lang of meer en een voet breed. En in dit land of
daar omtrent in het andere land zijn vele bomen die kruidnagels dragen en
nootmuskaat en grote noten van Indien (kokosnoot) en kaneel en ander kruid.
En daar zijn ook wijngaarden die zulke grote rozijnen dragen dat er een erg
sterk man genoeg zou te doen hebben zou hij een tros opheffen. In dit landschap zijn de Kaspische
bergen die in het land daar Uber heten. Nog zijn tussen deze bergen besloten de
koningen van de 10 geslachten die heten Goch en Magoch en mogen tot geen tijd
eruit. Daar worden besloten 22 koningen met hun volk die onder die geslachten
tevoren woonden en die heten Sicio. Daar jaagde koning Alexander ze binnen
deze bergen en hij waande ze goed op te sluiten met werk van zijn lieden,
maar hij kon het niet. En toen hij zag dat hij ze niet opsluiten kon zo bad
hij God van de naturen dat hij dat wou voldoen dat hij begonnen was. En hoe
dat hij niet waardig was gehoord te worden, nochtans mits zijn gratie sloot
God de berg tezamen zodat ze daarin vast besloten wonen van hoge bergen,
uitgezonderd van een zijden en op die zijde is de Kaspische Zee. Nu mocht
iemand vragen nadat de zee aan die ene zijde is, waarom gaan ze er niet uit
en gaan daar ze willen?. Daarop antwoord ik u dat deze Kaspische Zee komt uit
de aarde gelopen van onder het gebergte en loopt door de wildernis aan de ene
zijde van dat land en dan strekt ze zich tot het einde van Perzi‘. En al is
het dat men het zee noemt het is geen zee, nog komt ook in geen andere zee,
maar het is alsof het een plas of poel was, die grootste van de wereld. En al
was het dat ze zich in deze zee zetten ze zouden nergens mogen landen want ze
kunnen geen spraak dan hun eerste taal. En daarom mogen ze niet uit gaan. En
weet dat de Joden hebben geen eigen land in de hele wereld dan onder dit
gebergte. Nochtans geven ze tribuut aan de koningin van Amazoni‘ die ze erg
ernstig laat behoeden zodat ze er niet uitkomen aan die zijde van haar land,
want haar land paalt aan dat gebergte. Het gebeurt dat vaak enige van die
Joden op deze berg klimmen, maar de grote mochten er niet op klimmen nog neer
gaan. Want die bergen zijn hoog en steil om op te klimmen zodat ze daar zijn
tegen hun eigen wil. Want ze hebben geen uitgang dan een klein wegje dat
lieden met kracht eens maakten en dat is wel 4 mijlen lang. En nog is daar
wildernis daar men geen water vindt, nog met graven, nog anders alzo dat men
daar niet wonen mag. En daar zijn ook vele draken en serpenten en andere
venijnige beesten in die plaats zo dat er niemand gaan mag, tenzij in de erg
koude winter. En dat wegje of die passage noemt men Oliren en is diezelfde
passage die de koningin van Amazoni‘ behoeden laat. En al is het dat sommige
tijd daar enige Joden uitkomen, ze kunnen geen spraak dan Hebreeuws, nog
kunnen niet met de lieden spreken. En nochtans zegt men dat ze er uit zullen
komen in de tijden van de antichrist en zullen erg veel christenen doden. En
daarom leren alle Joden van de wereld Hebreeuws spreken op de hoop dat al
deze Joden uit de Kaspische Berg zullen komen en mogen met hen spreken en dat
ze hen geheel christenrijk door leiden mogen om de christenen te verdrijven.
Want de Joden zeggen dat deze Joden die aldus besloten zijn in de Kaspische berg
er uit zullen komen en zullen zich de hele wereld door verspreiden en dat de
christenen nog onder hen zijn zullen zijn zoals ze onder de christen geweest
zijn. En wil ge weten hoe ze de uitgang vinden zullen van die bergen, alzo
zoals ik het heb horen zeggen: In tijden van antichrist zal een vos reynaert
zijn hol daar maken daar koning Alexander de poort liet maken en zal zover
doorgraven tot in het land van de
Joden. En als ze deze vos reynaert zien zullen, ze zullen zich zeer
verwonderen omdat ze nooit zulke beesten zagen, want van allerhande beesten
waren daarin met hen gesloten, uitgezonderd deze, zodat ze hem jagen zullen
en zo lang achtervolgen zodat hij weer in zijn hol lopen zal en zullen nog zo
diep in de aarde achtervolgen zodat ze de poort vinden zullen die Alexander
maakte die gemetseld zijn met kalk en van grote stenen. En deze poort zullen
ze breken en dan zullen ze de uitgang vinden. |
Vanden lande van
barbarien. Van desen lande gaetmen ten lande van
barbarien waert, daer herde wrede quade liede sijn. Jn dit lant sijn bome,
die wolle draghen ghelyc scape, daer of dat men maect lakene om cleder of te
maken. Jn dit lant sijn vele ypotine, dat sijn beesten, die sulken tijt
wandelen int water ende sulken tijt op die aerde ende sijn van enen manne
ende van enen paerde ghewonnen. Dese eten die lie\de, 137vb alsise hebben
moghen. Ende daer sijn ooc enighe riuieren, die drie weruen bitterre sijn dan
die zee. Jn dit lant sijn meer griffoene . . . . . sulke lieden segghen, dat
die griffoene dat maecsel hebben achter van enen leeuwe ende voren van enen
aren. Die segghen waer, mar die griffoene is meerre ende starkere dan viij
leuwen van desen lande of ooc mede dan c aren, want hi draecht wel te zinen
neste waert al vlieghende een groot paert ende enen man daer op, vint hise te
pointe, of twee ossen te gader ghebonden, alsomense an enen ploech bint, want
die claeuwen van sinen voeten sijn also groot ende also lanc, als horne van
ossen ende van coeyen. Men maecter of 138ra ribben van sinen pennen of plumen,
die in sinen vloghel sijn, maectmen grote boghen om mede te scietene. |
Van het land van
Barbarije. Van dit land gaat men tot het land van
Barbarije waart daar erg wrede kwade lieden zijn. In dit land zijn bomen die wol
dragen gelijk schapen waarvan men laken maakt om klederen van te maken. In
dit land zijn vele ypotine, dat zijn beesten die sommige tijd wandelen in het
water en sommige tijd op de aarde en zijn van een man en van een paard
gewonnen. Deze eten de lieden als ze hen hebben mogen. En daar zijn ook enige
rivieren die drie maal bitterder zijn dan de zee. In dit land zijn meer
griffioenen . . . . . sommige lieden zeggen dat die griffioenen dat maaksel
hebben achter van een leeuw en van voren van een arend. Die zeggen waar, maar
de griffioen is groter en sterker dan 8 leeuwen van dit land of ook meer dan
100 arenden want hij draagt wel tot zijn nest waart al vliegend een groot
paard en een man daarop, vindt hij ze tezamen of twee ossen tezamen gebonden
alzo men ze aan een ploeg bindt, want de klauwen van zijn voeten zijn alzo
groot en alzo lang als horens van ossen en van koeien. Men maakt er van
ribben en van zijn pennen of pluimen die in zijn vleugel zijn maakt men grote
bogen om mee te schieten. |
Van pape jans lande
ende vanden wonder dat daer in is. Van daer gaetmen ten lande, dat pape
jan toe hoort, die grote keyser is van jndien. Dese keyser pape jan heeft
herde vele lants ende vele goeder steden jn sijn lant ende herde menich
eylant groot ende breit, want dit lant van jndien is al ghedeilt ende
ghesceden mit eylanden omme der riuieren wille, die vten paradise comen
ghelopen, die alle tlant deilen in vele perthyen. Ende in dese zee sijn ooc
vele eylanden. Die alre beste stat van alle desen eylanden heet pontexore,
dat een coninclike stat 138rb is 229 ende herde edele ende rike. Pape jan
heeft onder hem menighen coninc ende menich eylant ende menich wonderlijc
volc. Ende sijn lant is herde groot ende rike, mar het en is alles niet so
rike, alse dat lant is, dat den groten can toebehoort, want die cooplude en
comen niet so ghemeenlijc daer om haer comanscepe, alsi doen in des groten
cans lant, want het is te verre. Ende si vinden ooc int lant van cathay alle
dinc dies hem behoeft: zide ende cruut ende gulden laken ende alrehande goet
van ghewichte. Ende nochtan dat sijs beteren tijt souden hebben in pape jans
lant, so ontsien si hem vanden langhen weghe om dat zo verre is ende omme
138va dien groten anxt ende vrese der zee, die in die weghe zijn. Want daer
sijn grote rootsen ende berghen in die zee van aymanten, dat sijn stenen, die
van hare naturen tot hem yser trecken. Daer omme ist dat enighe scipliede
daer varen, die naglen of banden van ysere an hare scepen hebben, die berghe
treckense staphants tot hem, so datse nemmermeer van daer en moghen sceyden.
Jc selue sach jn die zee van verre als een eylant, daer cleyne wilde boomkijn
ende veel strommelen stonden, mar die scipliede seiden ons, dattet alle scepe
waren, die daer ghehacht waren van den aymanten. Ende vander verrotheit ende
vander volheit van den scepen wiessen 138vb dese boomkine ende dat ghers,
diere daer herde vele sijn. Ende van sulken rootsen vintmen herde vele daer
omtrent. Ende daer omme en dorren die cooplude daer niet varen, si en weten
den wech herde wel, of dat si hebben enen goeden leidere. Ende si ontsien hem
ooc herde zere van den langhe weghe, so dat si int eylant van cathay nemen
haer behoefte, om dat naerre is. Nochtan en ist so na niet, men moeter wel
ouer doen ter zee te varene xj maende of xij van geneuen of van venegien tote
cathay ende noch vorder is pape jans lant menich dachuaerde. Die cooplude,
die al daer trecken, si liden door persien door een stat, die men heet
hermepole, want hermes die philosophe 139ra makedse. Ende daer na liden se
een arm vander zee ende daer na comense tot eenre groter stede, diemen heet
cobach. Ende daer vindense alrehande comanscepe ende vele papegaeyen, ghelike
datmen hier lewerken vint. Ende willen die cooplude noch vordere liden, si en
connen niet wel zeker sijn. Jn dit lant is luttel tarwen ende ghersten, daer
omme etense rijs of melc of case of froyt. Dese keyser pape jan neemt altoos
te wiue des groten cans dochter. Jn pape jans lant is herde vele wonderlics
dincs ende herde vele dierbaers ghesteyns, so groot ende so breet, dat menre
facelment of maect, alse platelen, scotelen, scalen ende coppe ende vele
andre wonderlicheden, dat alte lanc 139rb in ghescrifte ware te setten. Mar
sonderlinghe willic v zegghen vanden principaelsten eylanden ende van sinen
state ende van sinen gheloue of van haren wetten so sallic v wat segghen. |
Van
Paap JanŐs land en van het wonder dat daar in is. Vandaar gaat men te land dat priester
Jan toebehoort die de grote keizer is van Indien. Deze keizer priester Jan
heeft erg veel land en vele goede steden in zijn land en erg vele eilanden
groot en breed, want dit land van Indien is geheel gedeeld en gescheiden met
eilanden vanwege de rivieren die uit het paradijs komen gelopen die het hele
land verdelen in vele partijen. En in deze zee zijn ook vele eilanden. Die
allerbeste stad van al deze eilanden heet Pontexore dat een koninklijke stad
is en erge edel en rijk. Priester Jan heeft onder hem menige koning en menig
eiland en menig wonderlijk volk. En zijn land is erg groot en rijk, maar het
is alles niet zo rijk zoals dat land is dat de grote kan toebehoort, want de
kooplieden komen niet zo algemeen daar om hun koopmanschap zoals ze doen in
de grote kanŐs land, want het is te ver. En ze vinden ook in het land van Cathay
alle dingen die ze nodig hebben: zijde en kruid en gulden laken en allerhande
goed van gewicht. En nochtans dat zij een betere tijd zouden hebben in
priester JanŐs land, zo ontzien ze zich van de lange weg omdat het zo ver is
en om de grote angst en vrees van de zee die in de weg is. Want daar zijn
grote rotsen en bergen in de zee van aymanten, dat zijn stenen die van hun
natuur tot zich ijzer trekken. Daarom is het dat enige schiplieden daar varen
die nagels of banden van ijzer aan hun schepen hebben, die bergen trekken ze
gelijk tot hen zodat ze nimmermeer vandaar mogen scheiden. Ik zelf zag het in
de zee van verre als een eiland daar kleine wilde boompjes en veel stoppels
stonden, maar de schiplieden zeiden ons dat het alle schepen waren die daar gebracht
waren van de aymanten. En van de verrotheid en van de volheid van de schepen
groeiden deze boompjes en dat gras die er daar erg veel zijn. En van zulke
rotsen vindt men erg veel daar omtrent. En daarom durven de kooplieden daar
niet te varen, ze weten de weg erg goed of dat ze hebben een goede leider. En
ze ontzien zich ook erg zeer van de lange weg zodat ze in het eiland van
Cathay nemen hun behoefte omdat het dichterbij is. Nochtans is het niet zo
dichtbij, men moet er wel over doen ter zee te varen 11 maanden of 12 van
Genua of van Veneti‘ tot Cathay en nog verder is priester JanŐs land menige
dagreis. De kooplieden die aldaar trekken gaan door Perzi‘ door een stad die
men Hermepole noemt want Hermes de filosoof maakte het. En daarna gaan ze een
arm van de zee en daarna komen ze tot een grote plaats die men Cobach noemt.
En daar vinden ze allerhande koopmanschap en vele papegaaien gelijk dat men
hier leeuweriken vindt. En willen de kooplieden nog verder gaan, ze kunnen
niet goed zeker zijn. In dit land is luttel tarwe en gerst, daarom eten ze
rijst of melk of kaas of fruit. Deze keizer priester Jan neemt altijd tot
wijf de grote kan Ôs dochter. In priester JanŐs land zijn erg veel
wonderlijke dingen en erg vele dure gesteente zo groot en zo breed dat men er
sieraden van maakt zoals platelen, schotels, schalen en koppen en vele andere
wonderlijkheden dat al te lang in geschrift ware te zetten. Maar bijzonder
wil ik u zeggen van de voornaamste eilanden en van zijn staat en van zijn
geloof of van hun wetten zo zal ik u wat zeggen. |
Hoe dat paep jan
kersten is, mer niet volcomelyc als wy syn inden gheloue ende ander dinc. Dese keyser pape jan dat is een kersten
ende een groot deel van sinen lande ooc, nochtan en hebbense niet
volcomeliken alle die articulen vanden gheloue, also wise hebben. Si ghelouen
wel in den vader ende inden zone ende inden heylighen gheest ende sijn wel
heylich ende ooc ghetrouwe deen den andren ende en roeken niet van gheenre
barenteerscepen noch van gheen bedrieghenisse. Onder hem sijn lxxij.
prouin\chien ende 139va in yghelike prouinchie is een coninc ende alle gheuen
se hem tribuut. Ende in sijn lant is menich groot wonder. Want daer is een
zee, die vol sants is ende cleynre steynkijn zonder enich dropel waters, ende
gaet ende comt mit groten baren of vloeden, alse dander zee doet, nochtan
ghenen tijt en houtse haer stille, noch in dese zee en mach niement varen
noch te scepe noch anders. Ende daer omme en machmen niet weten, wat lande
ouer dese zee is ende nochtan datter gheen water in en is, so vintmen daer in
goede visschen omtrent dat oeuer van deser zee, van anderre maniere ende
maecsele dan men in die ander zee vint ende van goeden smake 139vb ende
bequamelike tetene. Ende in drie dachuaerden van deser zee sijn grote gheberchte,
vten welken coomt een riuiere ghelopen, die vanden aerdschen paradise coomt.
Ende die riuiere is vol van dierbaren ghesteente ende zonder water ende loopt
neder waert door die wildernisse mit groten baren, alse die zant zee doet,
daer jc v hier voren of seyde, ende ten einde valt se in die santsche zee
ende daer verliest mense. Ende dese riuiere loopt aldus drie dagen in die
weke ende brenct mit haer grote stene vanden steenrootsen, die herde groot
ghescal maken. Ende also saen alsi in die zant zee is gheuallen dese riuiere
mit haren groten stenen, so en sietmen niet meer noch en hoort ende wort al
verloren. Binnen desen iij daghen, dat si aldus 140ra lopet, niement en
souder in dorren gaen, mar in die ander daghe gaetmen daer wel in. Jtem bouen
dese riuiere een luttel vorder in die wildernisse staet een groot pleyn
sauelachtich ende tusschen tgheberchte ende in dit plein alle daghe ter
zonnen opganghe beghinnen daer cleyne boomkine te wassen toter noenen toe
ende draghen fruut. Mar niement en dar van desen frute nemen, want het is
recht of het elfs ghedrochte ware ofte van varenden vrouwen. Ende nader noene
so ontwassen si ende crupen weder in die aerde alse te zonne onderganghe,
datmense niet en siet. Ende aldus doen si alle daghe ende dit is een groot
wonder. In dese wildernisse sijn vele wilder manne ghecroont ende herde 140rb
vreselijc, die niet en spreken, mer criten als verkene ende rochelen. Daer
sijn ooc vele grote wilde honde ende daer syn veel papegaeyen, die in haerre
spraken parsi stat . . . . . Ende daer sijn sulke papegayen, die van naturen
spreken ende groeten die liede, die doer dese wildernisse liden ende spreken
also volcomelijc, oft een mensche waer. Ende dese, de so wel spreken, hebben
brede tonghen ende hebben an elken voet vijf clauwen. Daer isser van een
ander manieren, die mer ij clauwen en hebben aen elken voet ende die spreken
luttel ofte niet, datmen qualijc verstaen mach ende en doen anders niet dan
si criten. |
Hoe dat priester Jan christen
is, maar niet volkomen zoals wij zijn in het geloof en ander ding. Deze keizer priester Jan is een
christen en een groot deel van zijn land ook, nochtans hebben ze niet
volkomen alle artikels van het geloof zoals wij ze hebben. Ze geloven wel in
de Vader en in de Zoon en in de Heilige Geest en zijn wel heilig en ook
getrouw de ene aan de andere en praten niet van opschepperij, nog van geen
bedrog. Onder hem zijn 72 provincies en in elke provincie is een koning en
alle geven ze hem tribuut. En in zijn land is menig groot wonder. Want daar
is een zee die vol zand is en kleine steentjes zonder enige druppel water en
gaat en komt met grote baren of vloeden zoals andere zee doet, nochtans geen
tijd houdt ze zich stil, nog in deze zee mag niemand varen, nog te scheep,
nog anders. En daarom mag men niet weten welk land er over deze zee is en
nochtans dat er geen water in is zo vindt men daarin goede vissen omtrent de
oever van deze zee, van andere manier en maaksel dan men in de andere zee
vindt en van goede smaak en bekwaam te eten. En in drie dagreizen van deze
zee zijn grote bergen waaruit een rivier komt gelopen die van het aardse
paradijs komt. En die rivier is vol van dure gesteente en zonder water en
loopt neerwaarts door de wildernis met grote baren, zoals de Zand Zee doet
daar ik u hiervoor van zei, en tenslotte valt ze in die Zand Zee en daar
verliest men ze. En deze rivier loopt aldus drie dagen in de week en brengt
met haar grote stenen van de steenrotsen die erg groot geschal maken. En alzo
samen als ze in de Zand Zee is gevallen, deze rivier met haar grote stenen,
zo ziet men niets meer, nog hoort er van en wordt geheel verloren. Binnen
deze 3 dagen dat ze aldus loopt zou niemand er in durven gaan, maar in de
volgende dag gaat men daar wel in. Item, boven deze rivier een luttel verder
in de wildernis staat een groot zwavelachtig plein en tussen het gebergte en
in dit plein alle dagen met zonsopgang beginnen daar kleine boompjes te
groeien tot de noen toe en dragen dan fruit. Maar niemand durft van dit fruit
te nemen want het is recht of het elven gedrocht was of van varende vrouwen.
En na de noen zo ontgroeien ze en kruipen weer in de aarde met zonsondergang
zodat men ze niet ziet. En aldus doen ze alle dagen en dit is een groot
wonder. In deze wildernis zijn vele wilde mannen gekroond en erg vreselijk,
die niet spreken, maar krijten als varkens en rochelen. Daar zijn ook vele
grote wilde honden en daar zijn veel papegaaien die in hun spraak parsi stat
. . . . . En daar zijn zulke papegaaien die van naturen spreken en begroeten
de lieden die door deze wildernis gaan en spreken alzo volkomen alsof het een
mens was. En deze die zo goed spreken hebben brede tongen en hebben aan elke
voet vijf klauwen. Daar is er van een andere soort die maar 2 klauwen hebben
aan elke voet en die spreken luttel of niet wat men kwalijk verstaan mag en
doen niets anders dan krijten. |
Hoe die keyser paep
jan xiij crucen voer hem laet draghen, als hy striden wille ende veel ander
wonders. Die keyser pape jan, als hi 140va comt
in bataelgien ieghen den groten can ofte jeghen enich andren prinche, die an
sijn lant paelt, hi en doet ghene baniere voor hem draghen, mar hi doet voer
hem draghen xiij crucen hoghe ende grote van finen goude ende van dierbaren
ghesteente. Ende een yghelijc cruce is gheset op enen waghen ende ghehuedt
van xm.ridders ende meer dan cm. man te voete, alsmen den standaert
pleghet te doene hueden in onse lant, alsmen orloghet, ende dit ghetal van
lieden is daer zonder ghetal van groten heren. Ende als hi gheen orloghe en
heeft ende allene mit sijnre mesnieden rijdt, hi en doet voor hem draghen mer
een simpel cruce van 140vb houte zonder yet daer op ghemaect te sine van
goude ofte van suluere in ghedinckenisse, dat jhesus cristus leedt den doot
an een houten cruce. Ende hi doet ooc voor hem draghen een gulden platele vol
van aerden jn ghedenckenisse, dattie edelheit ende die rijcheit van hem ende
sijn vleesch sal ter aerden ghekeert worden. Ende hi doet ooc voor hem
draghen een vat van suluere met juwelen van goude ende van dierbaren
ghesteynten in tekene van sijnre heerscapien, van sijnre edelheit ende van
sijnre macht. |
Hoe de keizer Paap Jan
13 kruisen voor hem laat dragen als hij strijden wil en veel andere wonderen. De keizer priester Jan als hij komt in
slag tegen de grote kan of tegen enige andere prins die aan zijn land paalt,
hij laat geen banier voor hem dragen, maar hij laat voor hem dragen 13
kruisen hoog en groot van fijn goud en van dure gesteente. En elk kruis is
gezet op een wagen en behoedt van 10 000 ridders en meer dan 100 000 man te
voet, zoals men de standaard pleegt te laten behoeden in ons land als men
oorlog heeft, en dit getal van lieden is daar zonder getal van grote heren.
En als hij geen oorlog heeft en alleen met zijn manschappen rijdt, hij laat
voor hem dragen maar een simpel kruis van hout zonder iets daarop gemaakt van
goud of van zilver in gedachtenis dat Jezus Christus de dood leed aan een
houten kruis. En hij laat ook voor hem dragen een gulden plateel vol van
aarde in gedachtenis dat de edelheid en de rijkheid van hem en zijn vlees ter
aarde gekeerd zal worden. En hij laat ook voor hem dragen een vat van zilver
met juwelen van goud en van dure gesteenten in teken van zijn heerschappij,
van zijn edelheid en van zijn macht. |
Waer pryester jan
meest woenachtich is jn een stat gheheten zusee ende anders. Die coninc pape jan hi woont
ghemeenlike in die stat van suse ende daer is sijn principaelste pallaes, dat
so edel ende so rikelijc is, datment niet ghedencken 141ra en mach. Ende
opten meesten toorn van desen palayse zijn ij gulden appelen groot ende ront
ende in enen ygheliken appel staen ij grote carbonkel, die des nachts herde
scoon ende herde claer schinen. Die principaelste ende die grootste poorte
van desere palayse is van dierbaren ghesteente, die men heet sardonie, ende
die stene sijn gheboort mit yuore. Ende die glase veynsteren vander cameren
ende vander zalen sijn van cristale. Ende die tafelen, daer men op et, sijn
van myrauden en sulke sijn van amatisten of van goude ende van dierbaren
ghesteente. Ende die pilaernen of scraghen, die de tafelen houden, sijn ooc
van sulken ghesteynte. Ende die graden ende die trappen, daer die keyser mede
tsinen troon waert climt, daer hi pleghet 141rb te sitten, sijn al van goude
ende van dierbaren ghesteente, deen van cristale, dander van jaspere ende die
derde van groenen dyaspre, die vierde van mastite, die vijfte van sardonien,
die seste van torcoline ende daer hi sinen voet op set is van crisoliten.
Ende si sijn alle gheboort mit finen goude ende mit ghesteynte ende mit
paerlen van orienten ende die stoele, diere neuen staen op die side van sinen
trone, zijn van myrauden, gheboort mit goude ende rikelicken ghechiert mit
andren ghesteente ende mit groten perlen. Ende die pylaernen van sijnre
cameren die sijn van finen goude ende daer in staen vele ghe\steenten 141va
ende vele carbonkele, die herde grote claerheit des nachs maken. Ende al ist
dattet ghesteente zeer des nachs licht ende grote claerheit gheeft, nochtan
bernt in sijnre cameren een groot cristalen vat vol van balsemen om goeden
roke te hebben ende om te verdriuen die quade lucht. Sijn drachbedde is van
finen saphyere mit goude gheboert ende ghewracht, want die saphiere doen wel
slapen ende blusschen oncussheit. Want hi en wil niet mit sinen wiue slapen
meer dan iiij weruen tsiaers na die iiij saysunen van den jare ende dan doet
hijt alleen om kinder te winnen. Jn die stat van vise heeft hi oec een herde
rickelijc palaes ende edele, daer hi in woont als hi wil, mer die lucht en is
daer niet so wel ghetempert, alsi in die 141vb stat van suse is. Jn al sijn
lant en eetmen mar een weruen sdaechs, ghelike dat men doet in des groten
cans lant. Ende in sijn hof eten alle daghe xxxm parsonen
zonder die gaen ende keren, mer die xxxm.
van sinen lande ende van des groten cans lande en verteren niet so vele als
xijm. zouden verteren van desen lande. Ende
altoos heeft hi enen coninc mit hem om hem te dienen. Ende die coninghen van
sinen lande sceden hem ende deylen hem mit maenden ende ontbieden andere.
Ende mit desen coninghen dienen hem altoos lxxij hertoghen ende iijc. ende lx grauen. Ende altoos eten in
sijn hof xij aerdsche bisscoppen ende xx bisscope. Die patriarke van sinte
thomaes is daer, also die paeus 142ra hier is, ende alle aerdsche bisscopen
ende bisscope ende abde sijn coninghe in dit lant. Ende een yghelijc van
desen groten heren weten wel, waer of si dienen sullen, die een is een
meester vander herberghen, dander camerlinc, die derde dient van scotelen,
die vierde vanden coppen, die vijfte is marscalc, die seste is drossate, die
zeuende is prinche vanden heren ende aldus is hi rikeliken ghedient. Ende
sijn lant duert in die breide iiij maenden dachuaerden ende is lanc zonder
mate mitten eylanden, die onder daerde sijn, dat wi heten onder ons. |
Waar priester Jan het
meest woont in een stad geheten Susa en anders. Die koning priester Jan woont
gewoonlijk in de stad van Susa en daar is zijn voornaamste paleis dat zo edel
en zo rijk is dat men het niet bedenken mag. En op de grootste toren van dit
paleis zijn 2 gulden appels groot en rond en in elke appel staan 2 grote
karbonkels die Ôs nachts erg schoon en erg helder schijnen. De voornaamste en
de grootste poort van dit paleis is van dure gesteente die men sardonyx noemt
en die stenen zijn gevoerd met ivoor. En de glazen vensters van de kamers en
van de zalen zijn van kristal. En de tafels daar men aan eet zijn van smaragd
en sommige zijn van amethist of van goud en van dure gesteente. En de pilaren
of schragen die de tafels houden zijn ook van zulk gesteente. En de graden en
de trappen daar de keizer mee tot zijn troon waart klimt daar hij pleegt te
zitten zijn geheel van goud en van dure gesteente, de ene van kristal, de andere
van jaspis en de derde van groene diaper, de vierde van mastiek, die vijfde
van sardonyx, de zesde van turkoois en daar hij zijn voet op zet is van
chrysoliet. En ze zijn alle gevoerd met fijn goud en met gesteente en met
parels van Ori‘nt en de stoelen die er neven staan aan de zijde van zijn
troon zijn van smaragd gevoerd met goud en rijk versierd met andere gesteente
en met grote parels. En de pilaren van zijn kamer die zijn van fijn goud en
daarin staan vele gesteenten en vele karbonkels die erg grote helderheid Ôs
nachts maken. En al is het dat het gesteente Ôs nachts zeer licht en grote
helderheid geeft, nochtans brandt in zijn kamer een groot kristallen vat vol
van balsem om goede reuk te hebben en om de kwade lucht te verdrijven. Zijn
draagbed is van fijne saffier met goud gevoerd en gewrocht want de saffieren
laten goed slapen en blussen onkuisheid. Want hij wil niet meer met zijn wijf
slapen dan 4 maal per jaar naar de 4 seizoenen van het jaar en dan doet hij
het alleen om kinderen te winnen. In de stad van Vise heeft hij ook een erg
rijk paleis en edel daar hij in woont als hij wil, maar die lucht is daar
niet zo goed getemperd zoal die is in de stad van Susa. In al zijn land eet
men maar eenmaal per dag, gelijk dat men doet in de grote kan zijn land. En
in zijn hof eten alle dagen 30 000 personen,
uitgezonderd die gaan en keren, maar die 30 000 van zijn land en van de grote
kan zijn land verteren niet zoveel zoals 12 000 zouden verteren van onze
landen. En altijd heeft hij een koning met hem om hem te dienen. En de
koningen van zijn land scheiden zich en verdelen zich met maanden en
ontbieden andere. En met deze koningen dienen hem altijd 72 hertogen en 300
en 60 graven. En altijd eten in zijn hof 12 aardbisschoppen en 20
bisschoppen. De patriarch van Sint Thomas is daar, alzo de paus hier is en
alle aartsbisschoppen en bisschoppen en abten zijn koningen in dit land. En
elk van deze grote heren weet wel waarvan ze dienen zullen, de ene is een
meester van de herberg, de andere kamerling, de derde dient van schotels, de
vierde van de koppen, de vijfde is maarschalk, de zesde is drost, die zevende
is prins van de heren en aldus is hij rijkelijk bediend. En zijn land duurt
in de breedte 4 maanden dagreizen en is lang zonder mate met de eilanden die
onder de aarde zijn dat we zeggen onder ons. |
Van enen ryken scalken
man in paep jans lant ende synen boemgaert. Jtem neuen teylant van pontexore is een
groot eylant lanc ende breet, datmen heet miscoral ende is onder pape jan. Jn
dit eylant is herde vele goe\ts. 142rb Ende daer plach ooc te sine een rijc
man ende hiet gathonalabes, die herde scalc was. Ende hi hadde enen casteel
op enen groten berch, die so starc ende so rikeliken was, als enich mensche
soude connen gheuisieren. Ende alle dien berch hadde hi doen bemuren harde
vaste ende binnen desen mure stonden alte vele scone ende goeder boomgaerde
ende gardijn ende die beste ende die scoonste, diemen sien mochte. Daer in
stonden bome, die alrehande froyt droeghen, diemen in dese werelt vinden
mochte. Ende hi hadde daer ooc doen planten alrehande dinc, dat wel roec van
bloemen ende van crude. Ende noch staen daer herde vele scoonre fonteynen.
Ende 142va bi desen fonteynen hadde hi doen maken scone zalen ende cameren,
al bescreuen ende ghemaect mit goude ende mit lasure, ende hadde daer doen
maken herde vele wonderlics dincs van pipen ende van gheblase, van hystoryen
ende van menigher hande beesten ende van voghelen, die alle zonghen ende hem
roerden mit subtijlheden van werke, recht ofse alle leuende waren. Ende in
desen boomgaert hadde hi ghedaen van allen manieren van voghelen ende van
beesten, daer men mach ghenoechte in hebben ende solaes op te siene ende
hadde daer in ghedaen die scoonste joncfrouwen tusschen xij jaren ende xv
out, diemen vinden 142vb mochte, ende die scoonste joncheren ooc van diere
ouden ende waren ghecleet mit gulden lakene ende hi seyde, dat ynghelen
waren. Ende hi hadde doen maken iij fonteynen scone ende rike ende al omme
ghemuert mit jaspere ende van cristale ende van goude gheboort ende mit
andren ghesteente ende mit perlen. Ende hi hadde conduten doen maken onder
daerde, so dat hi dese fonteynen dede lopen, als hi woude, deen van melke
ende dander van wine ende die derde van honighe. Ende dese stede hiet hi
tparadijs. Ende als enich goet bacheleer vrome ende coene tote hem quam, hi
leidene int paradijs ende toechde hem die wonderlike dinghen ende die
blijsscap ende 143ra die menigherande zanc van voghelen ende die scone
jonfrouwen ende die scone fonteynen van melke, van wine ende van honighe ende
dede hem horen menich spel van ministreers opten hoochsten tooren sonder
yement te siene ende seide, dat die ynghelen gods waren, ende seide, dattet
paradijs ware, dat god sinen vrienden ghelooft hadde, daer hi seit: dabo
vobis terram fluentem lac et mel, dat is te segghen: jc sal v gheuen een
lant, vloeyende van melke ende van honighen. Ende daer na dede hi hem
drincken van enen drancke, daer si staphants of droncken waren, so dat hem
dochte, dat daer noch scoonre was. Ende hi seide hem, woude hi steruen om die
minne van hem, dat si na hare doot souden comen in dat paradijs ende 143rb
souden daer vander joncheit sijn deser joncheren ende deser joncfrouwen ende
souden altoos mit hem spelen ende nochtan soudensi altoos magheden bliuen ende
daer na soude hise noch in een vele scoonre paradijs setten ende leden, daer
si aen sien souden gode der naturen in sijnre hoocheit ende in sijnre
glorien. Ende om deser saken wille so prosenteerden si hem te doen al sinen
wille. Ende dan seide hi, datsi ghinghen ende doden al sulken here, als hi
niet lief en hadde, ende dat si niet en vreesden om hem te dodene omme die
minne van hem, want na hare doot soude hise setten in een ander paradijs .c.
weruen scoonre ende daer in soudense wonen mit vele scoonre 143va jonffrouwen
eweliken zonder eynde. Ende aldus ghinghen die bacheleren die grote heren
doden van dien lande ende dan daden si hem oec doden om die hope, die si
hadden int paradijs te comen. Ende aldus wrac hem die vilein mit deser
bedrieghenissen an zine vianden, mar doe die rike liede daer omtrent sine
quade scalcheit worden gheware, soe vergaderden si hem ende voeren desen
casteel besoken ende wonnen ende destrueerdent altemale ende dien vilein
sloegen si doot. Ende noch sijn daer die steden van dien fonteynnen ende van
andren dinghen, mar die rijcheden en sijn daer niet bleuen. Ende dies en is
niet langhe leden, dat dit ghedestrueert was. |
Van een rijke schalkse
man in priester Jans land en zijn boomgaard. Item, neven het eiland van Pontexore is
een groot eiland lang en breed dat men Miscoral noemt en is onder priester
Jan. In dit eiland is erg veel goeds. En daar plag ook te zijn een rijke man
en heet Gathonalabes die erg schalks was. En hij had een kasteel op een grote
berg die zo sterk en zo rijk was als enig mens zou kunnen versieren. En die
hele berg had hij erg vast laten bemuren en binnen deze muur stonden al te
veel schone en goede boomgaarden en gaarden en de beste en de schoonste die
men zien mocht. Daarin stonden bomen die allerhande fruit droegen die men in
deze wereld vinden mocht. En hij had daar ook laten planten allerhande ding
dat goed rook van bloemen en van kruiden. En nog staan daar erg veel schone
fonteinen. En bij dezen fonteinen had hij laten maken schone zalen en kamers
geheel beschreven en gemaakt met goud en met lazuur en had daar laten maken
erg veel wonderlijke dingen van pijpen en van geblaas, van histori‘n en van
menige soorten beesten en van vogels die alle zongen en zich roerden met
subtielheden van werk, recht alsof ze alle levend waren. En in deze boomgaard
had hij gedaan van alle soorten van vogels en van beesten daar men genoegen
in mag hebben en solaas op te zien en had daarin gedaan de schoonste
jonkvrouwen tussen 12 jaren en 15 oud die men vinden mocht en de schoonste
jonkheren ook van die ouderdom en waren gekleed met gulden laken en hij zei
dat het engelen waren. En hij had 3 fonteinen laten maken schoon en rijk en
alom ommuurd met jaspis en van kristal en van goud gevoerd en met andere
gesteente en met parels. En hij had leidingen laten maken onder de aarde
zodat hij deze fonteinen liet lopen als hij wou, de ene van melk en de andere
van wijn en de derde van honig. En deze plaats noemde hij het paradijs. En
als enige goede jongeman dapper en koen tot hem kwam, hij leidde hen in het
paradijs en toog hen die wonderlijke dingen en de blijdschap en de menige
soorten zang van vogels en de schone jonkvrouwen en de schone fonteinen van
melk, van wijn en van honig en liet hen horen menig spel van muziekanten op
de hoogste toren, zonder iemand te zien, en zei dat het de engelen Gods waren
en zei dat het paradijs was dat God zijn vrienden beloofd had daar hij zegt:
dabo vobis terram fluentem lac et mel, dat is te zeggen: ik zal u geven een
land vloeiend van melk en van honig. En daarna liet hij hen drinken van een
drank daar ze gelijk dronken van werden zodat ze dachten dat het daar nog
schoner was. En hij zei hen, wilden ze sterven om de minne van hem dat ze na
zijn dood zouden komen in dat paradijs en zouden daar van de jonkheid zijn
van deze jonkheren en deze jonkvrouwen en zouden altijd met hen spelen en
nochtans zouden ze altijd maagden blijven en daarna zou hij ze nog in een
veel schoner paradijs zetten en gaan daar ze aanzien zouden God van de natuur
in zijn hoogheid en in zijn glorie. En vanwege deze zaak zo presenteerden ze
hem te doen geheel zijn wil. En dan zei hij dat ze gingen en doodden al zulke
heer die hij niet lief had en dat ze niet vreesden om hem te doden vanwege de
minne van hem, want na hun dood zou hij ze zetten in een ander paradijs 100
maal schoner en daarin zouden ze eeuwig en zonder einde wonen met vele schone
jonkvrouwen. En aldus gingen de bachelors die grote heren doden van dat land
en dan lieten ze hen ook doden om de hoop die ze hadden in het paradijs te
komen. En aldus wrocht zich die schurk met dit bedrog aan zijn vijanden, maar
toen de rijke lieden daar omtrent zijn kwade schalksheid gewaar worden zo
verzamelden ze zich en voeren om dit kasteel te bezoeken en wonnen en
vernielden het helemaal en die schurk sloegen ze dood. En nog zijn daar de
plaatsen van die fonteinen en van andere dingen, maar de rijkheden zijn daar
niet gebleven. En dit is niet lang geleden dat dit vernield was. |
Jtem van een
wonderlike veruaerlike valeye bider riuiere van physom ende anders. 143vb Neuen dit eylant van miscoral op
die slincke zide bider riuiere van phison is een herde groot wonder, want
daer een grote valeye is tusschen die berghe, die wel iiij milen lanc is.
Sommeghe liede heetent die valeye van eufrates ende sommighe liede hetent des
duuels valeye ende somighe hetent die vreselike valeye. Jn dese valeye
hoortmen grote onlede ende groten tempeest alle daghe ende alle nacht ende
groot gherucht ende groot gheluut van tambusen ende van trompen, recht oft
altoos bruloft ware. Dese valeye is al vol duuelen ende heeft altoos gheweest
ende men seit, dat een inganc der hellen is. Ende in dese valleye is herde
vele gouts ende suluers 144ra , daer om datter dicwille onghelouighe lieden
ende ooc kersten liede in gaen om van dien scatte te halene, mar luttel
lieden keren daer weder vte ende zonderlinghe onghelouighe ende oec kerstene,
die om die ghiericheit van dien scatte daer in gaen, want si sijn staphants
van duuelen verwrocht. Ende te middeweghen van deser valeyen op een rootse
staet een hooft ende een aensicht van enen duuel, dat herde veruaerlijc te
siene es. Ende men siets niet meer dan thooft toten scouderen, mar en is in
alle die werelt niement so coene noch kersten noch ander, hi en souder hem of
veruaren, al so jc wane, op dat hijt saghe ende hem en soude duncken, dat hi
van hem seluen ende in ommacht 144rb gaen soude. Ende hi door siet al te
snideliken alle persone ende heeft die oghen so bernende ende ghlinsterende
ende verwandelt dicwille sine maniere ende sijn ghelaet, so datten niement en
dar wel besien. Sulken tijt dunct hi bi een mensche wesen, sulken tijt verre.
Ende vut hem comt vier ende vlamme ende so vele stancs, dat niement gheduren
en can. Mar goede kerstene liede, die in goeden state sijn, gaen wel daer in
zonder vrese daer te bliuen, want si byechten hem ende seghenen hem mitten
teyken des crucen, so dat die duuele ghenen macht en hebben ouer hem. Mar al
sijnse zonder vrese daer te verderuene, nochtan en sijn si zonder anxt niet,
want si sien om\trent 144va hem die duuele sienlike, die hem menighen anstoot
doen ende dreyghinghe in die lucht ende inder aerden mit donderslaghen ende
mit tempeesten. Ende altoos so twiuelt hem een mensche, dat god wrake mach
nemen van dien, dat hi ieghens sinen wille heeft ghedaen. Ende weet, dat doe
jc ende mijn ghesellen an dese valeye waren, dat wi herde groot ghepeins
hadden, of wijt souden dorren auentueren in dese valeye te gane ende den
lichame in auenturen setten onder die bescermenisse gods. Ende enighe van
onsen ghesellen accoordeerden ende eneghe en acoerderden niet, so dat mit ons
waren ij goede liede minderbroeders, die van lombardyen waren. 144vb Dese
seide tot ons, ware yement van ons, die woude in dese valeye gaen, dat hi hem
in goeden state sette, si wouden mit hem daer in gaen. Ende alse dese ij
goede menschen dit hadden gheseit op die betrouwenisse gods, wi daden misse
lesen een van hem tween ende biechten ons ende ontfinghen den lichame ons
heren. Ende wi ghinghen daer in wi xiiij ghesellen, mar vut comens en waren
wi mar wi ix ende noyt en consten wi gheweten, waer si voeren of bleuen, mar
wi en saghense noyt sint. Ende die daer aldus bleuen, die ij waren van
grieken ende die drie van spaengien. Onse ander ghesellen, die wi hadden, en
wouden daer niet in gaen, maer 145ra si ghinghen op een ander zide om voor
ons te sine in den rechten wech, also si ooc waren. Ende also leden wi dese
valeye. Ende wi saghen daer binnen vele gouds ende suluers ende ghesteente
ende juwelen een groot deel hier ende daer, als ons dochte. Mar oft also was
als ons dochte, des en weet jc niet, want die duuele sijn also subtijl, dat
si wel enen mensche doen duncken des niet en is om te bedrieghene. Ende daer
omme en woudic niet gherinen noch die hant daer toe legghen. Ende ooc en woudic
mi niet van mijnre deuocien keren, want jc was doe herde heylich omder
vreseliker figuren ende maecsele der duuelen, die jc sach ende omme den
groten hoop ende menichfoudicheit der 145rb doodder liede, dier jc sach so
vele daer legghen al omme die valeye. Al hadde daer gheweest een bataelgie
van twee den meesten coninghen van dien lande ende die meeste hoop
ghesconfiert hadde gheweest, so en souden nauwe daer al so vele doder
lichamen gheweest hebben, dat harde eyselijc was te siene. Ende jc verwonderde
my herde sere, hoe datter so vele sijn mochte ende hoe dat die lichamen so
gheheel mochten sijn, want het scheen, dat si niet en verrotten. Mar jc wane,
dat die duuele ons also daden duncken, want ten mochte niet sijn na minen
duncken, dat daer niewelinge so vele in en waren ghegaen ende datter so vele
doden mochten in ligghen zonder verrotten. Ende enighe van dien, die daer
laghen 145va doot, waren in kersten abite, mar jc peinsde, dat si bedroghen
waren mit ghiericheiden van dien scatte, die si saghen, of si hadden therte
te cranc ende en mochten den stanc niet ghedoghen. Ende daer om waren wi noch
deuotere ende heyligher. Dese valeye heeft redeliken scoen inganc ende sconen
wech int beghinsel ende die wech gaet altoos nedere tusschen die rootssen
vanden berghen wringhende nv hier nv daer. Ende een half mile ist daer
redeliken claer ende dan voort beghinnet te donckere, als die dach ende die
nacht faelgieren beghint. Ende als wi waren .j. mile verre daer in, so wertet
herde yselicken donckere ende 145vb swart, dat wi niet ghesien en consten dan
alse des nachs, alse noch mane noch sterren en schinen. Ende daer na quamen
wi mit allen in donckerheden, die wel een mile lanc duerde. Ende daer hadden
wi harde vele te doghene, so dat wi mit allen waenden verloren sijn. Ende in
dese poynten waren wi beyde minderbroeders ende andere. Ende al hadden wi
gheweest heeren ende ouerste van alle der werelt, wi haddent al vertijt ende
ouerghegheuen om weder wt te sijn zonder anxt. Want sekerlike wi waenden, dat
wi nemmermeer niemare en souden hebben ghebracht in die werelt. Jn deser
donckerheit waren wi neder gheslaghen ter aerden meer dan dusentweruen in
menigher manieren, so dat 146ra wi cume waren op ghestaen, wine waren
staphants weder neder gheslaghen. Ende daer waren alte vele beesten, die wi
niet en consten ghesien, wat beesten dattet waren, mar si waren recht als
beeren of zwarte verkene. Ende herde vele ander beesten, die ons liepen
tusschen den beene ende deden ons vallen ter aerden, sulken tijt auerrecht,
sulken tijt optene zide, sulken tijt op dander zide. Ende sulken tijt dochte
ons, dat ons hooft vlooch vanden buke ende dat wi mitten hoofde neder waren
ghevoert in een diepe gracht. Ende sulken tijt waren wi neder gheslaghen van
tempeeste ende mit onwederre ende sulken tijt dochte ons, dat wi gheslaghen
waren mit enen stocke dwers ouer ons scouderen. Ende onder 146rb onse voeten
vonden wi so vele doden, die hem beclaechden, dat wise betraden, dat herde
veruaerlijc te hoorne was. Ende jc weet wel ende ben dies zeker, en hadden wi
den lichame ons heren niet ontfanghen, wi waren daer alle bleuen ende
verloren. Daer ontfinc een yghelijc een teken van ons, want een yghelic van
ons wart herde zeer gheslaghen, so dat wi daer alle in onmacht bleuen harde
langhe, recht als doden. Jn desen tijden dat wi aldus van ons seluen laghen
in ommacht, zaghen wi inden gheeste vele dinghen, van den welken jc en dar
noch en mach niet scriuen noch daer toe niement segghen, want die
minderbroeders, die mit ons waren, verbodent ons allen, dat 146va wi niement
daer of segghen en souden, mar dat wi lichameliken ghesien hadden allene ende
die heymelicheit ons heren te helene. Wi worden te menigher stat gheslaghen
ende een yghelijc van ons hadde een teken, dat was .j. zwarte placke also
breet als een hant, die een int aensichte, die ander in die borst, deen op
dene zide dander op dander zide. Jc was inden hals gheslaghen also zere, dat
mi dochte, dat mijn hooft van minen lichame sciet. Ende dat teken van dien
slaghe hebbic ghe\draghen also zwart als een rauen xviij jaer lanc. Menich
personen heeftet ghesien, mar sint dat jc mijn leuen ghebetert ende mine
zonden beweent hebbe ende na minen crancheit mi hebbe ghe\pijnt 146vb gode te
dienen, so is die placke al vergaen ende mijn vel is daer wittere dan elwaer,
mar tlitteken is daer noch ende salre sijn also langhe als mijn lichame
dueren sal, waer omme jc en soude nemmermeer yement raden daer in te gaen.
Want my dunct, na dien dat jc ghemerken can, dattet onsen here niet
behaghelike en is, datter yement in gaet. Ende als wi waren recht te
middeweghen van deser donckerheit, so saghen wi noch die vervaerlike figure
onder die rootse harde diepe, sulken tijt bi ons, sulken tijt verre van ons,
die bernde altemale ende glinsterende als een cool viers ende dat vier, dat
omtrent hem was en lichte niet, nochtan saghen wine mit vare an, dat wine
cu\me 147ra dorsten aensien. Ende doe hadden wi harden groten vare, dat wi bi
na van ons seluen quamen ende waren herde bina versmacht ende dat wi mit
groter pinen voort leden. Ende als wi weder ter claerheit quamen, so waren wi
blide ende wel daer an, nochtan dat wi so ghetorment hadden gheweest ende
gheslaghen van den duuelen, die ons in vele maniere groot leet aen deden. Jc
en souds al niet ghesegghen connen, dat wi saghen, want jc was alte onledich
mit bedinghen ende mit deuocien. Ende daer na worden wi noch dicwille neder
gheslaghen van winde ende van tempeeste, mar altoos halp ons onse here god.
Ende aldus leden wi dese valeye mitter gracien ende mitter hulpen ons heren. |
Item, van een
wonderlijke gevaarlijke valei bij de rivier van Physom en anders. Neven dit eiland van Miscoral aan de
linkerzijde bij de rivier Phison is een erg groot wonder want daar is een grote vallei
tussen de bergen die wel 4 mijlen lang is. Sommige lieden noemen het de
vallei van de Eufraat en sommige lieden noemen het de duivels vallei en
sommige noemen het de vreselijke vallei. In deze vallei hoort men alle dagen
en alle nachten grote onvrede en grote tempeest en groot gerucht en groot
geluid van tamboerijnen en van trompetten recht alsof het altijd bruiloft is.
Deze vallei is geheel vol duivels en is altijd geweest en men zegt dat het
een ingang van de hel is. En in deze vallei is erg veel goud en zilver daar
omdat er vaak ongelovige lieden en ook christen lieden ingaan om van die
schat te halen, maar luttel lieden keren daar weer uit en vooral ongelovige
en ook christenen die om de gierigheid van die schat daarin gaan, want ze
worden gelijk van duivels gewurgd. En te midden van deze vallei op een rots
staat een hoofd en een aanzicht van een duivel dat erg angstig om te zien is.
En men ziet niets meer dan het hoofd tot de schouders, maar in hele wereld is
niemand zo koen, nog christen, nog anders, hij zou zich er van verschrikken,
alzo ik waan, als hij dat zag en hij zou denken dat hij van zichzelf in
onmacht zou gaan. En hij doorziet al snijdend alle personen en heeft de ogen
zo brandend en glinsterend en verandert vaak zijn manier en zijn gelaat zodat
niemand het goed durft te bezien. Sommige tijd lijkt hij vlakbij een mens te
wezen, sommige tijd ver. En uit hem komt vuur en vlammen en zoveel stank
zodat niemand het verduren kan. Maar goede christen lieden die in goede staat
zijn gaan wel daarin zonder vrees om daar te blijven want ze biechten zich en
zegenen zich met het teken van het kruis zodat de duivel geen macht heeft
over hem. Maar al zijn ze zonder vrees daar te blijven, nochtans zijn ze niet
zonder angst, want ze zien omtrent hen de duivel zichtbaar die hen menige
aanstoot doet en dreiging in de lucht en in de aarde met donderslagen en met
tempeesten. En altijd zo twijfelt een mens dat God wraak mag nemen van dat
hij tegen zijn wil heeft gedaan. En weet dat toen ik en mijn gezellen aan deze
vallei waren dat we erg groot gepeins hadden of wij het zouden durven
avonturen om in deze vallei te gaan en het lichaam in avontuur te zetten
onder de bescherming van God. En enige van onze gezellen kwamen overeen en
enige kwamen niet overeen zodat met ons 2 goede lieden minderbroeders waren
die van Lombardije waren. Deze zeiden tot ons, is er iemand van ons die in
deze vallei wil gaan dat hij zich in goede staat zet, ze wilden met hen
daarin gaan. En toen deze 2 goede mensen dit hadden gezegd op het vertrouwen
Gods, we lieten missen lezen door een van hen twee en biechten ons en
ontvingen het lichaam van onze Heer. En we gingen daarin wij 14 gezellen,
maar uitkomend waren we maar 9 en nooit konden we weten waar ze voeren of
bleven, maar we zagen ze nooit sinds. En die daar aldus bleven die 2 waren
van Griekenland en 3 van Spanje. Onze andere gezellen die we hadden wilden
daar niet in gaan, maar ze gingen aan een andere zijde om voor ons te zijn in
de rechte weg, alzo ze ook gingen. En alzo deden we deze vallei. En we zagen
daarbinnen veel goud en zilver en gesteente en juwelen een groot deel hier en
daar zoals we dachten. Maar of het alzo was zoals we dachten, dat weet ik
niet, want de duivels zijn zo subtiel dat ze wel een mens laten denken wat er
niet is om ze te bedriegen. En daarom wou ik niet toestaan, nog de hand
daartoe leggen. En ook wilde ik niet van mijn devotie keren want ik was toen
erg heilig om de vreselijke figuren en maaksel der duivels die ik zag en om
de grote hoop en menigvuldigheid der dode lieden die ik daar zoveel zag
liggen alom die vallei. Al was daar geweest een bataljon van twee van de
grootste koningen van dat land en de grootste hoop was verslagen geweest zo
zouden daar nauwelijks zoveel dode lichamen geweest zijn dat erg ijselijk was
om te zien. En ik verwonderde me erg zeer hoe dat er zoveel zijn mochten en
hoe dat die lichamen zo geheel mochten zijn, want het scheen dat ze niet
verrotten. Maar ik waan dat de duivels ons alzo lieten denken want het mocht
niet zijn, naar mijn denken, dat daar net zoveel in waren gegaan en dat er
zoveel doden in mochten liggen zonder verrotten. En enige van diegene lagen
daar dood in christelijke habijt, maar ik peinsde dat ze bedrogen waren met
gierigheid van die schatten die ze zagen of ze hadden het hart te zwak en
mochten de stank niet gedogen. En daarom waren we nog devoter en heiliger.
Deze vallei heeft redelijke schone ingang en schone weg in het begin en de
weg gaat altijd neder tussen de rotsen van de bergen wringend nu hier en nu
daar. En een halve mijl is het daar redelijk helder en dan voort begint het
te donkeren zoals de dag en de nacht vallen begint. En toen we 1 mijl ver
daarin waren zo werd het erg ijselijk donker en zwart zodat we niets zien
konden dan zoals Ôs nachts als er nog maan, nog sterren schijnen. En daarna
kwamen we met allen in donkerheden die wel een mijl lang duurde. En daar
hadden we erg veel te verduren zodat we met allen waanden verloren te zijn.
En in dit punt waren we, beide minderbroeders en andere. En al waren we heren
en overste geweest van de hele wereld, we hadden het al verdaan en
overgegeven om er weer uit te zijn zonder angst. Want zeker, we waanden dat
we nimmermeer nieuws zouden hebben gebracht in de wereld. In deze donkerheid
waren we neer geslagen ter aarde meer dan duizend maal in menige manieren
zodat we nauwelijks waren op gestaan, we waren gelijk weer neergeslagen.
(vleermuizen?)En daar waren al te veel beesten die we niet konden zien welke
beesten dat het waren, maar ze waren recht zoals beren of zwarte varkens. En
erg vele andere beesten die ons tussen de benen liepen en ons lieten vallen
ter aarde, sommige tijd ondersteboven, sommige tijd aan de ene zijde, sommige
tijd aan de andere zijde. En sommige tijd dachten we dat ons hoofd van de
buik vloog en dat we met het hoofd neer waren gevoerd in een diepe gracht. En
sommige tijd waren we neergeslagen van tempeest en met onweer en sommige tijd
dachten we dat we geslagen waren met een stok dwars over onze schouders. En
onder onze voeten vonden we zo vele doden die zich beklaagden dat we ze
betraden, dat erg vervaarlijk te horen was. En ik weet wel en ben dit zeker,
hadden we het lichaam van onze Heer niet ontvangen, we waren daar alle
gebleven en verloren. Daar ontving iedereen een teken, want iedereen van ons
werd erg zeer geslagen zodat we daar alle in onmacht bleven erg lang, recht
als doden. In deze tijd dat we aldus van ons zelf lagen in onmacht zagen we
in de geest vele dingen waarvan ik durf, nog niets mag schrijven, nog daartoe
niemand zeggen, want de minderbroeders die met ons waren verboden het ons
allen dat we niemand daarvan zeggen zouden, maar dat we alleen lichamelijk
gezien hadden en de verborgenheid van onze Heer te verhelen. We werden te
menige plaats geslagen en iedereen van ons had een teken, dat was 1 zwarte
plek alzo breed als een hand, de ene in het aanzicht, de andere in de borst,
de ene aan de ene zijde en de andere op de andere zijde. Ik werd in de hals
geslagen alzo zeer zodat ik dacht dat mijn hoofd van mijn lichaam scheidde.
En dat teken van die slag heb ik gedragen alzo zwart als een raaf 18 jaar
lang. Menig persoon heeft het gezien, maar sinds dat ik mijn leven gebeterd
en mijn zonden beweend heb en na mijn ziekte me heb gepijnigd om God te
dienen zo is die plek geheel vergaan en mijn vel is daar witter dan elders,
maar het litteken is daar nog en zal er zijn alzo lang als mijn lichaam duren
zal, waarom ik nimmermeer iemand aanraden zal daarin te gaan. Want lijkt me,
nadien dat ik bemerken kan dat het onze Heer niet behaaglijk is dat er iemand
in gaat. En toen we recht te midden van deze donkerheid waren zo zagen we nog
die vervaarlijke figuur onder de rots erg diep, sommige tijd bij ons, sommige
tijd ver van ons die brandde helemaal en glinsterde als een kool vuur en dat
vuur, dat omtrent hem was, lichte niet, nochtans zagen we hem met gevaar aan
zodat we hem nauwelijks dorsten aan te zien. En toen hadden we erg groot
gevaar zodat we bijna van ons zelf kwamen en waren erg bijna versmacht en dat
we met grote pijnen voort gingen. En toen we weer ter helderheid kwamen zo
waren we blijde en goed daaraan, nochtans dat we zo gepijnigd waren geweest
en geslagen van de duivels die ons in vele manieren groot leed aandeden. Ik
zou alles niet zeggen kunnen dat we zagen want ik was al te bezig met bidden
en met devotie. En daarna werden we nog vaak neergeslagen van wind en van
tempeest, maar altijd hielp ons onze Heer God. En aldus gingen we deze vallei
met de gratie en met de hulp van onze Heer. |
Van enen eylande, daer
rosen wonen van xxviij of xxx voeten lanck ende het syn quade lieden. 147rb Op dander zide deser valeyen
staet een groot eylant, daer die liede also groot sijn als resen xxviij of
xxx voete lanc ende en draghen gheen cleedder zonder van velle van beesten,
diese ouer hem hanghen, noch si en eten gheen broot, mar raeu vleesch ende
drincken melc, want si houden vele beesten. Jn dit eylant en gaet niement
ghaerne noch en dar ooc ghenaken, want si eten alte ghaerne menschen vleesch
lieuer dan enich ander ende en hebben ghene huse. Ende als si enighe scepe
sien, si gaen ten scepe waert ende eten tfolc datter in is. Ende noch
seydemen ons, dat in een ander eylant daer bi waren noch groter lieden als
van xlv voeten of van 147va l. Ende daer sijn ooc ander liede van .l. cubitus
lanc, mar dese en saghen wi niet, noch wine haddens ghenen lust hem te
genaken. Want niement en mach onder dese noch onder dander comen, hine is
staphants gheten. Ende onder dese resen sijn scape also groot als ossen, die
in dit lant sijn, ende hebben groeue wolle na dien dat si groot zijn. Van
desen scapen hebbic dicwille ghesien. Ende men heeft menich weruen ghesien,
dat dese reesen die liede namen in die zee ende droeghense te lande, twee in
een hant ende twee in dander hant, ende ghinghense al raeu etende. Daer is
een ander eylant ten noorden waert, daer herde quade wrede wiue sijn, die
binnen haren oghen dierbaer 147vb ghesteynte hebben, ende sijn van sulker
naturen, al si enen mensche mit gramscepen besien, si dodene alleen mit haren
ghesichte, also die basiliscus doet. En daer is een ander eylant, dat herde
groet ende goet is ende wel gheuolct is. Daer is dese ghewoonte, alse die
wiue eerstwerf huwen, haer man doet enen andren mit haer legghen omme haren
maghedom te nemene ende gheuen dien man daer toe goede hure ende goet loen,
die haren maechdom aldus neemt of haren wyuen ontghint. Jn een yghelyc stat
sijn daer toe seker knechten gheset, die hem van gheen dingen onderwinden,
dan den eersten maechdom te nemen ende die heten cadeberis, dats te segghen
der vader sot. Want die liede houdent vore grote vrese ende anxt enen wiue
haren maghedom te nemenne. Ende so wye dattet doet, hem dunct, dat hy syn
leuen auontuert. Ende ist dat een man syn wyf den anderen nacht, na datse een
van desen knechten beslapen heeft, maghet vint ende datse die knechte niet
ontgonnen en heeft, het si van dronckenscepen of van anderen saken, so sal
die man ouer hem claghen, dat die knecht syn schout niet betaelt noch ghequyt
en heeft . . . . . Mer na den eersten nacht, dat si ontgonnen syn ende haren
maechdom verloren hebben, soe hoeden sise so nauwe, datsi teghen niemant en
dorren spreken. Ende wy vragheden die sake, waeromme datmen daer selcke
ghewoenten hyelt. Ende men seyde ons, dat by ouden tyden die leden waren
enighe mannen plaghen te steruen, als si haer wiuen plaghen tontghinnen of
horen maechdom namen, want sommighe wiuen hadden eenrehande serpenten binnen
haren lichaem, daer die mannen of storuen. Ende daer omme houdense die
ghewoente, dat si den inganc van 246 haer wyuen laten proeuen, eer si hem
seluen auontueren. |
Van een eiland daar
reuzen wonen van 28 of 30 voeten lang en het zijn kwade lieden. Aan de andere zijde van deze vallei
staat een groot eiland daar de lieden alzo groot zijn als reuzen, 28 of 30
voeten lang, en dragen geen klederen uitgezonderd van vellen van beesten die
ze over hen hangen, nog ze eten geen brood, maar rauw vlees en drinken melk
want ze houden veel beesten. In dit eiland gaat niemand graag, nog durft ook
te genaken, want ze eten al te graag mensenvlees liever dan enig andere en
hebben geen huizen. En als ze enige schepen zien, ze gaan te scheep waart en
eten het volk dat er in is. En nog zei men ons dat in een ander eiland
daarbij nog grotere lieden waren als van 45 voeten of van 50. En daar zijn
ook ander lieden van 22m lang, maar deze zagen we niet, nog we hadden geen
lust om hen te genaken. Want niemand mag onder deze, nog onder de andere
komen, hij wordt gelijk gegeten. En onder deze reuzen zijn schapen alzo groot
als ossen die in dit land zijn en hebben grove wol naar dat ze groot zijn.
Van deze schapen heb ik vaak gezien. En men heeft menig maal gezien dat deze
reuzen de lieden namen in de zee en droegen ze te land, twee in een hand en
twee in de andere hand en gingen ze geheel rauw eten. Daar is een ander
eiland te noordwaarts daar erg kwade wrede wijven zijn die binnen hun ogen
dure gesteente hebben en zijn van zulke naturen als ze een mens met gramschap
aanzien, ze doden ze alleen met hun gezicht zoals de basilisk doet. En daar
is een ander eiland dat erg groot en goed is en goed bevolkt is. Daar is deze
gewoonte; als de wijven de eerste keer huwen, haar man laat een andere met
haar leggen om haar maagdom te nemen en geven die man daartoe goede huur en
goed loon die hun maagdom aldus neemt of hun wijven ontmaagd. In elke plaats
zijn daartoe zekere knechten gezet die zich van geen dingen onderwinden dan
de eerste maagdom te nemen en die heten cadeberis, dat is te zeggen; de
vaders zot. Want de lieden houden het voor grote vrees en angst een wijf haar
maagdom te nemen. En zo wie dat het doet, hij denkt dat hij zijn leven
avontuurt. En is het dat een man zijn wijf de andere nacht, nadat haar een
van deze knechten beslapen heeft, maagd vindt en dat die knecht niets
ontgonnen heeft, hetzij van dronkenschap of van andere zaken, zo zal die man
over hem klagen dat die knecht zijn schuld niet betaald nog gekweten heeft .
. . . . Maar na de eerste nacht dat ze ontgonnen zijn en hun maagdom verloren
hebben zo behoeden ze hen zo nauw zodat ze tegen niemand durven spreken. En
we vroegen die zaak waarom dat men daar zulke gewoonten hield. En men zei ons
dat bij ouden tijden die geleden waren enige mannen plagen te sterven als ze
hun wijven plagen te ontginnen of hun maagdom namen, want sommige wijven
hadden een soort serpent binnen hun lichaam waarvan die mannen stierven. En
daarom houden ze die gewoonte dat ze de ingang van hun wijven laten beproeven
eer ze zichzelf avonturen. |
Hoe die wyuen groten
rouwe maken als die kinder gheboren syn ende bliscap als si steruen ende
ander dinck. Daer na in een ander eylant so maken
die wiuen groten rouwe, alse die kinder gheboren sijn, ende si maken grote
blijsscap alsi steruen ende werpense in een groot bernende vier. Ende die
ghene, die haren man lief hebben ende weduwen sijn, werpen ooc hem seluen int
vier mit haren kinderen ende seg\ghen, 148ra datse dat vier sal reynighen van
allen vlecken ende van sonden reine maken . . . . . in dander werelt. Ende
haer manne sullen haer kinder mit hem leiden. Ende die sake, waer omme dat si
wenen, alse haer kinder gheboren sijn ende dat si blide sijn, als si steruen,
is dese: want si segghen, alse dat kint gheboren is, so comet in pinen ende
in bedroeuenisse ende in die quaetheit der werelt ende alsi steruen, so gaen
si in die blijsscap des paradijs, daer si hebben riuieren van melke ende van
honighe, also si segghen, ende daer men in die blijsscap leeft ende in
oueruloedicheden van goede zonder pine ende zonder eynde. Jn dit lant maket
men altoos enen coninc mit kiesen ende si en kyesen niet den edelsten noch
den rijcsten, mer den ghenen, die van goeden zeden is ende rechtelic ende
redelic out ghenoech, noch die gheen kinder ooc en heuet. Jn dit eylant sijn
die liede herde ghe\rechtich 148rb ende doen gherecht recht van enen
ygheliken dinghen ouer den cleynen ende ouer den groten na sine misdaet. Ende
die coninc en mach niement ter doot wisen sonder die raet van zinen baroenen
ende mitten consente der mannen van sinen houe. Ende jst dat dese coninc
selue doet enighe moort of enich lelyc feyt, so moet hi ooc daer omme
steruen, also wel als een ander soude. Niet dat men die hant aen hem doet te
dodene, mar men verbiet, dat niement so coene en si, die hem gheselscap doe
noch mit hem spreke, noch datmen hem yet gheue of vercope tetene of te drinckene,
so dat hi van node of van armoeden moet steruen in groter keytiuicheit. Si en
sparen niement, die misdaen heeft, 148va noch om onste, noch om vrienscap,
noch om rijcheit, noch om edelheit, si en doen hem recht na sine verdiente. |
Hoe die wijven grote
rouw maken als de kinderen geboren zijn en blijdschap als ze sterven en ander
ding. Daarna in een ander eiland zo maken de
wijven grote rouw als de kinderen geboren worden en ze maken grote blijdschap
als ze sterven en werpen ze in een groot brandend vuur. En diegene die hun
man lief hebben en weduwe zijn werpen zichzelf ook in het vuur met hun
kinderen en zeggen dat dit vuur ze zal reinigen van alle vlekken en van
zonden rein maken . . . . . in de andere wereld. En hun mannen zullen hun
kinderen met hen leiden. En de zaak waarom dat ze wenen als hun kinderen
geboren zijn en dat ze blijde zijn als ze sterven is deze: want ze zeggen als
dat kind geboren is zo komt het in pijnen en in droefheid en in de kwaadheid
van de wereld en als ze sterven zo gaan ze in de blijdschap van het paradijs
daar ze hebben rivieren van melk en van honig, alzo ze zeggen, en daar men in
die blijdschap leeft en in overvloedigheden van goed zonder pijn en zonder
einde. In dit land maakt men altijd een koning met kiezen en ze kiezen niet
de edelste, nog de rijkste, maar diegene die van goede zeden en rechtvaardig
en redelijk oud genoeg is, nog die geen kinderen ook heeft. In dit eiland
zijn die lieden erg rechtvaardig en doen echt recht van elke dingen over de
kleine en over de grote naar zijn misdaad. En de koning mag niemand ter dood
wijzen zonder de raad van zijn baronnen en met de toestemming van de mannen
van zijn hof. En is het dat deze koning zelf enige moord of enig lelijk feit
doet zo moet hij ook daarom sterven, alzo goed zoals een andere zou. Niet dat
men de hand aan hem doet te doden, maar men verbiedt dat niemand zo koen is
die hem gezelschap doet, nog met
hem spreekt, nog dat men hem iets geeft of verkoopt te eten of te drinken
zodat hij van nood of van armoede sterven moet in grote ellende. Ze sparen
niemand die misdaan heeft, nog om gunst, nog om vriendschap, nog om rijkheid,
nog om edelheid, ze doen hen recht naar zijn verdienste. |
Een ander eylant, daer
nemen si hoor dochteren ende niften wel te wyue, ende ander dinck. Ende bi desen eylande is noch een eylant, daer herde vele volcs in is. Dese liede en souden om ghene dinc eten hasen, noch hennen, noch ganse, nochtan voeden sire ghenoech allene om dat sise zien willen, mer si eten wel van andren beesten sonder van desen ende drincken ooc vanden melke. Jn dit lant nemense wel te wiue haer sustren, haer dochtren ende haer nichten. Ende alse x manne of xij in een huus wonen, een yghelijc mans wijf is allen den andren van dyen huyse ghemene, so dat een yghelijc gaet slapen mit der gheenre, 148vb die hi wil enen nacht ende mit eenre ander enen andren nacht. Ende alse die wiue enich kint draghen in desen eylande, men gheuet tkint den ghenen, die eerstweruen bi haer lach, so dat gheen man en weet, of die kinder sijn sijn of eens anders. Ende segghen onderlinghe die manne deen toten andren, al ist dat si ander liede kinder voeden, ander liede voeden ooc die hare. Jn dit lant ende al indien dore sijn vele cocodrillen, dats een maniere van langhen serpenten, alsic voren seide. Des nachts wonen si int water ende des daechs op die rootsen in die aerde in holen ende si en eten niet in al den winter, mar si ligghen in haer hole, alse die serpenten doen. Dit serpent doot die liede ende eetse al wenende ende alset eet, het roert die ouerste 149ra kinnebacken ende niet den onderste. Ende daer en is gheen water in. Jn dit lant ende in vele andre lande daer omtrent ende noch op dese zide saeitmen alle jaer cottoen saet. Daer of wassen cleyne boomkijn, die cottoen draghen, so dats herde vele int lant is. Jn dit eylant ende in vele andre eylanden is een maniere van e |