Petrus Nylandt. 

 

Nederlandtse Herbarius of Kruydt-boek (1682).

 

 

Voor-reden

Nederlantschen Herbarius

Of

Kruydt-boeck,

Aen de

Kruydt-ondersoeckende Leser.

 

E dringende nootsakelijckheyt, een Meestresse van ’t gebruyck aller dingen, heeft niet sonder reden de redelijcke Schepselen, met veelderhande qualen en gebreecken beladen zijnde, hulpe doen soecken aen die dingen, dewelcke tot haer gesontheytdt voordeeligh konde zijn: Onder dese zijn de Kruyden en Gewassen by onse Voor-Ouders meest in ’t gebruyck geweest; soo dat de rechte kennisse daer van niet alleen by een Genees-meester, maer oock by een Apotheker ofte Artzeny-bereyder, en Chrirurgijn ofte Heel-meester nootsakelijck vereyscht wort: Want indiense van dese kennisse ontbloot zijn, wat heeft men anders als merckelijcke schaden en groove misslagen te verwachten? Voorwaer het is een teecken ofte van groote lichtvaerdigheyt, des Menschen edele gesontheydt en leven door onkunde der Genees-middelen aldus in de waegh-schaal te stellen: ofte van grote onwetenheyt en dwaesheyt dese kennisse alleen aen de Kruydt-soeckers, die dickwils omtrent dese sake onervarender als sy selfs zijn, te betrouwen. Ende nademael men het gebruyck, der vreemde kruyden en Droogen, soo veel als ’t mogelijck is, behoorde te vermijden, ende in der selver plaetse onse eygen Inlandtse Kruyden, die gemackelijcker en met meerder sekerheyt in haer volle kracht te bekomen zijn, niet vervalscht worden, en nader met den aert onser Inwoonderen over een komen, tot bevorderingh, bewaringh en herstellingh der gesontheyt aen te wenden: waerom ick oock alle de Boomen, Heesteren, Kruyden en Gewassen, soo wel die in de Nederlanden in ’t wilde, als die in de Hoven der Kruydt-beminnaers op wassen, en naerstelijck onderhouden worden, uyt verscheyde vermaerde naerstige en geleerde Kruydt-beschrijvers by een versamelt, op dat als in een kort begrijp blijcken mochte, dat ons hier te Lande geene ofte weynige Genees-middelen tot bewaringh ende herstellingh van onse gesontheyt en ontbreken: soo dat het onnoodigh is, andere vreemde kruyden en Gewassen in ver gelegen, en seer van onse Climaet verscheyden Landen met groote curieusheyt, en noch meerder onkosten op te soecke ofte over te brengen. Nochtans heb ick tot meerder genoegen des Kruydt-ondersoeckende leser de vreemde Droogen, die gemeenlijck in de Apothekers winckels gebruyckt, en bij de Drogisten te bekomen zijn, hier by gevoeght. Onse eygen Inlandtse Kruyden hebbe ick na de verscheydentheyt der gronden, daerse gemeenlijck gevonden worden, by een gestelt, en de tamme Hof-kruyden onder haer besondere soorten verdeelt, op dat se de Kruydt-soeckers als uyt een Voorschrift ofte Register dies te gemackelijcker sien en bemercken souden, wat voor Kruyden, Planten en Gewassen sy op soodanige plaetsen, alsse betreden, te verwachten hebben. In het beschryven van der Boomen, Kruyden en Planten in ’t besonder, hebbe ick de order en voorschrift van andere naeuw-keurige, naerstige, en vermaerde Kruydt-beschrijvers na gevolght: Ten eersten verhalende de Nederduytse en Latijnse naem, waer mede de Boomen, Heesteren, Kruyden en Planten gemeenlijck en meest bekent zijn: Ten tweeden stellende alle de Geslachten of mede-soorten van yder Gewas in ’t besonder die hier te lande in ’t wilde gevonden ofte in de Hoven onderhouden worden: Ten derden beschrijvende de gedaente ofte kentekenen om de selve te leeren kennen, ende van anderen te onderscheyden: Ten vierden aenwijssende de plaetse, alwaerse hier te Lande meest te vinden zijn: Ten vijfden te kennen gevende den tijdt, wanneerse haer volkomen en beste fleur of wasdom staen: Ten sesten leerende de oeffeninge ofte de maniere om de tamme Boomen, Heesteren, ende Kruyden, yder na sijnen aert, aen te teelen, ende te onderhouden: Ten sevende verhalende de aert, krachten en werckingen der selven; Ende ten laetsten versamelen uytgelesen Genees-middelen tegen veelderhande gebreken des menschelijcken Lichaems dienstigh, en van ervaren Genees-meesters Kruydt-beschrijvers versocht en krachtigh bevonden. Dit alles hebbe ick, om de Kruydt-ondersoeckende Lesers met geen onnoodige beuselingen ofte onnutte twist-reden lastigh te vallen, als mede de swacke Memorie te ondersteunen, in ’t korte op het Pampier ontworpen. Versamelt dan hier uyt, waerde leser, ’t geen u dienstigh is, behaeght het u niet alles, misschien sal het u alles niet mishagen, want mijn voornemen is niet u schadelijck, maer, veel eer u voordeligh te zijn Ondertusschen vaert wel.

De dringende noodzaak als meesteres van het gebruik van alle dingen heeft niet zonder reden de redelijke schepsels die aan vele soorten kwalen en gebreken lijden zijn hulp te zoeken in die dingen die tot hun gezondheid voordelig konden zijn. Hieronder zijn de kruiden en gewassen bij onze voorouders het meeste in gebruik geweest zodat de echte kennis daarvan niet alleen door een geneesmeester, maar ook door een apotheker of artsenij bereider en chirurg of heelmeester noodzakelijk vereist wordt. Want indien ze deze kennis niet hebben, kan men dan niet opmerkelijke schade en grote fouten verwachten? Voorwaar is het een teken of van grote lichtvaardigheid om de edele gezondheid en leven van de mensen met geneesmiddelen zo door onkunde van de geneesmiddelen in de weegschaal te zetten of vanwege grote onwetendheid en dwaasheid die kennis alleen aan de kruidzoekers over te laten die vaak van deze zaken nog onervaren zijn dan zijzelf.

 

 

 

 

 

 

 

En omdat men het gebruik van de vreemde kruiden en drogen zoveel als mogelijk behoort te vermijden en in hun plaats onze eigen inlandse kruiden te gebruiken die gemakkelijker en met grotere zekerheid in hun volle kracht te verkrijgen zijn en niet vervalst worden en beter naar de aard van onze inwoners overeen komen om de gezondheid te bevorderen of te herstellen waarom ik ook alle bomen, heesters, kruiden en gewassen die zowel in Nederland in het wild als wel die in de hoven van de kruidbeminnaars groeien en vlijtig onderhouden worden van verschillende vermaarde, vlijtige en geleerde kruidbeschrijvers bijeen verzameld zodat alles in het kort begrepen kan worden zodat er hier te lande geen of weinig geneesmiddelen tot behoudt en herstel van onze gezondheid ontbreekt zodat het onnodig is andere vreemde kruiden en gewassen uit ver gelegen en zeer van ons klimaat verschillende landen die vaak zeer bijzonder zijn maar met meer kosten op te zoeken of over te brengen. Nochtans heb ik tot meerder genoegen van de kruidonderzoekende lezer de vreemde drogen die gewoonlijk in de apothekers winkels gebruikt worden en bij de drogisten te krijgen zijn hierbij gevoegd.

Onze eigen inlandse kruiden heb ik naar de verschillen van de grond waar ze gewoonlijk gevonden worden bijeen gezet en de tamme hofkruiden onder hun bijzondere soorten verdeeld zodat ze des te gemakkelijker door de kruidzoekers als uit een voorschrift of register te zien en te herkennen zouden zijn wat voor kruiden, planten en gewassen ze op zulke plaatsen die ze betreden te verwachten hebben.

In het beschrijven van de bomen, kruiden en planten in het bijzonder heb ik de regel en voorschrift van andere nauwkeurige, vlijtige en vermaarde kruidbeschrijvers gevolgd. Ten eerste verhaal ik de Nederduitse en Latijnse naam waarmee de bomen, heesters, kruiden en planten gewoonlijk en het meest bekend zijn.

Ten tweede stel ik alle geslachten of medesoorten van elk gewas in en vooral die hier te lande in het wild gevonden of in de hoven onderhouden worden.

Ten derde beschrijf ik de gedaante of kentekens om die te leren kennen en van anderen te onderscheiden.

Ten vierde wijs ik de plaats aan waar ze hier te lande het meeste te vinden zijn.

Ten vijfde geef ik te kennen de tijd wanneer ze in hun volkomen en beste fleur of groei staan.

Ten zesde leer ik de teelt of de manier om de tamme bomen, heesters en kruiden elk naar zijn aard voort te telen en te onderhouden. Ten zevende verhaal ik van hun aard, krachten en werking.

En tenslotte verzamel ik de uitgelezen geneesmiddelen tegen veel soorten gebreken die voor het menselijke lichaam nuttig zijn en door ervaren geneesmeesters en kruidbeschrijvers onderzocht en krachtig bevonden. Dit alles heb ik om de kruidonderzoekende lezers niet met flauwekul of niet ter zaken doende twisten lastig te vallen als ook om de zwakke memorie te ondersteunen in het kort op het papier ontworpen. Verzamel dan hier uit, waarde lezer, hetgeen u dienstig is en alles behaagt u niet, maar misschien zal het u niet alles mishagen want mijn voornemen is u niets schadelijks maar om u meer voordelig te zijn Ondertusschen: vaart wel.

 

 

In Historiam Plantarum in digenaru,m à

Cl V. PETRO NYLANDT, M. D.

Adornatam.

elga, quid ignotas frutices faelicis Eöi,

Germina quid ficcae suspicis Arabiae ?

Dives opis Natura fuae, nec muneris illic

Largior, effaetos non tulit inde finus

Aspice, quid Patriis passim nascatur in oris,

Quidque fuo faelic munere terra ferat

Haec quoque planites, & aquis obnoxia rura

Non nihil, indigenas quo tueantur, habent.

Haec tua fedulitas, haec est tua. Docte NYYLANDE,

Naturae Batavos quae vetat effes rudes.

Vindice te, longumn neglecta, Batavia mater

Agnoscit, doteis opsa, legitque suas.

J. v. Broeckhuysen.

Namen der Kruydt-beschrijvers ende Genees-meesters in dese Nederlantsen Herbarius of Kruyt-boeck aengeteekent.

Aetius.                                                          Mathias Lobel.

Aamatus Lusitanus.                         Mesue.

Aandres Caesalpinus.                       Mizaldus.

Avicenna.                                       Nicolaus Monardus.

Baptista Sardus.                              Otto Brunfelsus.

Carolus Clusius.                              Paulus Aegineta.

Casparus Nauhinus.                        Pterus Forestus.

Castorus Durantus.                         Pterus Bayrus.

Christophorus Acosta.                     Petrus Crescentius.

Dioscorides.                                            Petrus Andreas Mathhiolus.

Dominicus Chabraeus.                     Petrus Potterus.

Felix Platerus.                                 Platearius.

Franciscus Ravelingius.                   Plinius.

Galenus.                                        Rembertus Dodonaeus.

Gualtherus Charleton.                      Ruellius.

Joachimus Cammerarius.                          Scribonius.

Johannes Schroderus.                     S. Sethus.

Johannes Fragosus        .                         Theophrastus.

Leonardus Guchsius.                       Valerius Cordus.

 

Inhoudt

Des

Nederlantschen Herbarius ofte Kruyt-boecks.

I.               DEel. Beschrijvende de Geslachten, Gedaente, Plaetse, Tijdt, Oeffeningh, Aert, Krachten, en Medicnael gebruyck van alderhande Boomen, Heesteren, en Boomachtige Gewassen, soo wel die in de Nederlanden in ’t wilde aengroeyen, als die in de Hoven onderhouden worden.

II.             Deel, Beschryvende alderhande Graen, Mis-gewassen van Koorn, Hauw-vruchten, Kruyden, en Planten, die in de Nederlanden op de Ackers, in drooge Beemden, en langhs de Wegen voortspruyten.

III.           Deel, Beschryvende alderhande Kruyden en Planten, die in de Bosschen, onder de Heggen, op schaduwachtige Plaetsen, en vette Gronden in de Nederlanden voort komen.

IV.           Deel, Beschryvende alderhande Kruyden en Planten, die in de Nederlanden op magere, Steen- en Sandtachtige opene Plaetsen groeyen.

V.             Deel, Beschryvende Alderhande Kruyden, die in de Nederlanden in de Revieren, Poelen, Zee vochtige Beemden, ofte grasachtige Plaetsen, en aen der selven kanten opwassen.

VI.           Deel, Beschryvende alderhande Distelen, en Doornachtige Planten, soo wel die in de Nederlanden meest in de Hoven onderhouden worden.

VII.         Deel, Beschryvende alderhande Medicinale en rare Hof-kruyden, soo wel die in de nederlanden in ’t wilde opwassen, als die in de Hoven onderhouden worden

VIII.       Deel, beschryvende alerhande wel-rieckende Kruyden, die in de Hoven van Nederlandt onderhouden worden.

IX.          Deel, Beschryvende alderhande Bol- en Bloem-kruyden, die in de Hoven van Nederlandt onderhouden worden.

X.            Deel, beschryvende alderhande Kruyden met Krans-wijse Bloemen die in de Hoven van Nederlandt groeyen en onderhouden worden.

XI.          Deel Beschryvende alderhande Moes-kruyden en eetbare Wortelen, die in de Hoven van Nederlandt geoeffent en onderhouden worden.

XII.        Deel, Beschrijvende veelderhande uytlandtse Boomen, Heesteren, Kruyden en Planten, de welcke hier te Lande, uytgenomen eenige weynige, nergens gesien noch onderhouden worden; Ende wiens deelen, als Hout, Schorsse, Wortelen, Bladeren, Zaet, ofte Vruchten, mitsgaders der selver Sappen en Gommen gemeenlijck in de Apothekers Winckels gebruyckt, en vreemde Droogen genaemt worden.

Nb.

Omdat de tekst in Gotisch gedrukt staat worden de lichter gedrukte gedeeltes die in dit boek rechtop staan, cursief afgedrukt. Dit met uitzondering van de kop die in het boek al cursief staan is cursief gebleven, de tekst ‘in ’t Latijn’ is ook zo gebleven. Verder heb ik tussen de verschillende delen een alinea open gelaten waar het in de tekst alles achter elkaar staat en elk stuk eindigt met directe opeenvolging van het volgende gedeelte. De tekst volgt hier ook direct achter de betreffende kop. Nico Koomen.

Inleiding.

 

 

 

 

 

Extract uyt de Privilegie.

De Heeren Staten van Hollandt en West-Vrieslandt, hebben bij Brieven van Octroy, gedateert den 21 April 1670, aen Marcus Doornick, Boeckverkooper tot Amsterdan, verleent, om alleen te mogen doen Dricken en Verkoopen, voor den tijt van 15 achter een volgende Jaren, een Boeck genaamt Den Nederlantschen Herbarius of Kruydboeck, beschreven door P. Nylandt, der Medicijnen Doctor, met verbodt van het selven gemaakt anders in geenderlande Talen te mogen Na-drucken of Verkoopen, in ’t geheel of ten deele, in groot of kleyn Formaet, op alsulcke poenen en Amenden als ’t selvige Octroy breeder is begrepen.

Was onderteeckent

Johann de Witt.

Ter Ordonnantie van de Staten;

Herb. Van Beaumont.

 

Opdracht

Aen den

Seer Geleerden, Achtbaren, en Ervaren

Heer, Mijn Heer

Gulielmus Piso
M. Doctor, en voornamen Practicijn der Stadt

Amsterdam.

Myn Heer,

e voort-teelende natuur schijnt nergens in meerder uyt gespat te hebben als in ’t voortbrengen van soo meenigerhanden, en by na ontallijcke soorten van Gewassen en Kruyden; welckers krachten te ondersoecken de dringende nootsakelijckheyt, en de ongestadigheyt des Menschen gesontheyt de eerste en voornaemste oorsake geweest is. Hoe seer wy aen veel Geleerde Mannen, de welcke in ’t beschrijven der Kruyden en Planten nochte moeyten, nochte onkosten, nochte tijt gespaert hebben, verplicht zijnde, kan lichtelijck uyt haer nagelaten Schriften geoordeelt worden. Wiens voetstappen navolgende ik dit Kruyt-boek uyt verscheyde geleerde Kruyt-beschrijvers in ’t korte by een versamelt hebbe, op dat als met een oogslagh, wat voor Kruyden en Planten sich in ons Nederlandt, soo wel in ’t wilde, als in de Hoven tot vermaeck, voedtsel, en herstellinge van de gekrenckte gesontheyt des menschelijcken Lichaems vertoonen, gesien werden. Het sal misschien van sommige voor onnoodig geacht worden, ’t geene van andere voor desen in ’t licht gebracht, wederom op te disschen, maer dese gelieven te dencken dat mijn ooghwit alleen is, den genen die door veel besigheden om de wijtloopige Schriften van andere vermaerde Kruyd-beschrijvers te doorlesen, belet worden, behulpigh zijn.Ick bekenne dat my door dese voorberyde dingen veel arbeidts en moeyten benomen is, andersins hadde dese materie ofte des selfs ordentelijcke stellinge een meerder verstandt en groote naerstigheydt vereyscht.

Dese geringe Eerstelingen, mijnes arbeydts koom ick U. E opdragen en toe-eygenen: Eensdeels, om dat U. E met een besondere kennisse en nauwkeurigh oordeel van ’t geen aen U. E opgedrage wordt, begaeft zijt: Anderdeels, om dat by U. E een langhduurende ervarentheyt van ’t gebruyck der geneesmiddelen, die tot des Menschen gesontheyt dienstigh zijn, gehuysvest is. Ontfanght dan dese geringe erkentenisse met soodanige gunstige genegentheyt als het aen U. E opgeoffert wort: ’t sal my loons genoegh zijn, dat dese bladeren met een gunstigh opslagh der oogen van U. E. doorsien mogen worden, waer door ick my verbonden sal houden altoos te blijven

Mijn Heer,

De voort telende natuur schijnt nergens meer in uitgespat te zijn dan in het voortbrengen van zoveel verschillende en bijna ontelbare soorten van gewassen en kruiden wiens krachten te onderzoeken vanwege de dringende noodzakelijkheid om steeds de menselijke gezondheid te behouden de eerste en voornaamste oorzaak geweest is. Hoe zeer wij aan veel geleerde mannen verplicht zijn die in het beschrijven van de kruiden en planten noch moeite, noch onkosten of tijd gespaard hebben kan gemakkelijk uit hun nagelaten schriften beoordeeld worden. Hun voetstappen volg ik na waarnaar ik dit kruidboek uit verschillende geleerde kruidbeschrijvers in het kort bijeen verzameld heb zodat in een oogopslag gezien kan worden welke kruiden en planten zich in ons Nederland, zowel in het wild als in de hoven tot vermaak, voedsel en herstelling van de aangetaste gezondheid van het menselijke lichaam zijn. Het zal misschien door sommige onnodig geacht worden wat hetgeen door anderen hiervoor in het licht is gebracht wederom op te dissen, maar die moeten eraan denken dat het mijn doel alleen is om diegene die door veel bezigheden om de uitgebreide schriften van andere vermaarde kruidbeschrijvers door te lezen verhinderd worden te helpen. Ik beken dat ze me door deze voorbereiding veel arbeid en moeite benomen is, anderszins had deze materie of zijn ordentelijke plaats een groter verstand en veel meer werk vereist.

Deze geringe eersteling van mijn arbeid wil ik U. E opdragen en toewijden: Eensdeels omdat U. E met een bijzondere kennis en nauwkeurig oordeel van hetgeen aan U. E opgedragen wordt begaafd bent: Anderdeels omdat bij U. E een langdurende ervaring van het gebruik van de geneesmiddelen die voor de menselijke gezondheid goed zijn aanwezig is. Ontvang dan deze geringe erkenning met zo’n gunstige genegenheid als het aan U. E opgeofferd wordt, het zal voor mij genoeg loon zijn dat deze bladeren met een gunstig oogopslag door U. E. doorzien mogen worden, waardoor ik me verbonden zal houden altijd te blijven

 

 

Die ick ben

U E.

Dienstvaerdige Vriendt

P. NYLANDT.

 (1) Het Eerste deel.

Des

 

Nederlantschen Kruydt-Boecks,

Beschryvende

 

De Geslachten, Gedaente, Plaetse, Tijdt, Oeffeninge, Aert, Krachten, ende Medicinael gebruyck van alderhande Boomen, Heesteren ende boomachtige Gewassen, soo wel die in de Nederlanden in ’t wilde aen-groeyen, als die in de Hoven onderhouden worden.

Het Eerste deel.

Van het

 

Nederlandse kruidboek

Beschrijft

 

De geslachten, vorm, plaats, tijd, kweekwijze, aard, krachten en medicinaal gebruik van allerhande bomen, heesters en boomachtige gewassen zo wel die in Nederland in het wild groeien als die in de hoven gekweekt worden.

 

 

Eycken-boom, in ’t Latijn Quercus.

 

Gedaente.

e Eeckeldragende Boom, by ons Eycken-boom genaemt, is in dese en andere Landen genoeghsaem bekent. Hy wast op tot een hooge Boom, doch is langsaem in ’t opschieten. Met seer veel dicke en groote tacken sich verre en wijt uitspreydende. De Eycken-boom noch jongh zijnde, heeft gladde en effene schorssen, maer out en groot geworden zijnde, is de schorsse rouw, geborsten, ende op veel plaetsen geklooft. Het hout is van binnen hardt en vast, maer het buytenste gedeelte, naest aen de schorsse geplaetsts, ’t welck sich witter vertoont, is sachter en de bedervinge eerder onderworpen. De bladeren zijn glat, breedt, langhwerpigh, rondsom de kanten geschaert en diep ghekerft, en aen de bovenste zijde groender als aen de onderste. De vruchten, bij ons Eeckelen genaemt, zijn langhwerpigh, bestaende uyt een kerne in twee deelen onderscheyden, met een hardtachtige schellen bedeckt ende in rouwe schaelkens of dopkens begrepen.

Daer en boven zijn op de bladeren de Eycken-Appelkens te vinden, de welcke van verwe bleeck-groen, van wesen voos en waterachtigh, en van gedaente den Galnoten niet ongelijck zijn, en in wiens midden somtijts eenigh ghewormte gevonden wordt. De wortelen verspreyden sich seer diep en wijt in de Aerde, waerom ook dese Boom lange jaren, en naer sommigen haer meeningh, wel drie hondert jaar staen blijft.

 

Plaetse.

De Eycken-boom wast op in alderhande gront, nochtans tiert hy het best op goed en vet Landt. Men vint van deselve geheele Bosschen, en werden veel tot Lanen geplant.

 

Tijdt.

De Eycken verkrijght nieuwe bladeren in ’t laetste van April, waer van wederom sommige in ’t laetste van de Herfst afvallen, andere den geheelen Winter dor en vael aen de Boom over blijven hangen, tot dat sy voor de nieuw aengroeyende bladeren afgestoten werden. De Eeckelen werden in de Herfst rijp, als wanneer sy van selfs afvallen.

 

 

Oeffeningh.

De Eycken-boom werdt in de Nederlanden van Eeckelen ofte Aeckers, die in Veuren een halve voet diep in de Maent Maert gheplant zijn, vermenighvuldight. Deze 3/ 4 jaren ofte 5 Jaren opgeschooten, besnoeyt, en de Zaet-wortel onder afgesneden zijnde, verplant men de (2)selve 18 ofte 20 voet van malkander. Dese verplantingh geschiedt gevoeghlijck in January ofte February.

 

Aert en krachten.

De bladeren, schorssen, de dopkens van de Aeckers en de Aeckers self, zijn met eenige verkoelinge en seer stercke t’samen-treckinge, verdroogende tot in de derde graet. De Eycken-Appelkens ofte Ballekens zijn de Galnooten van krachten eenigsins gelijck. Dodon.

 

Medicinael gebruyk.

Voor onmatige Maent-stonden der Vrouwen, Bloet-spouwen, Bloedt-pissen en alle Bloedt-ganck. Neemt Eycken-bladeren, twee handen vol, dopkes van de Aeckers, schellen van de Aeckers, van elck een loot, koockt dit in Water en Roode wijn van elcks een pint tot dat een vierde part verkoockt is en geeft hier tweemael daegs van te drincken.

Hier toe is mede zeer krachtigh het water van de teere Eycken-bladeren gedistilleert, ’t welck van sommige mede gepresen wordt om het Graveel en den Steen af te setten. Ook gebruykent hedendaeghs, zeyt Lobel, de Medicijns van Italien ende Piemont, om de Lever te verkoelen ende te versterken. Dodonaeus, Lobel.

Voor Tant-pijn, bedorven Tant-vleesch en vuyle Zeeren: ‘Neemt de versche en jonge bladeren van den Eycken-boom, soo veel van nooden is, koockt die op in Wijn. Dit afziedsel werdt tegen de Tant-pijn in de mond gehouden, en voor de andere gebreken worden de selve daer mede gewasschen”, Ravelingius.

Om versche Wonden te heelen en ’t bloeden te stelpen: ‘Neemt de versche bladeren van den Eycken, stoot die kleyn, daer na wascht de wonden met water daer Eyckenbladeren in gesoden zijn, ’t welck verhindert alle ontstekinge, suyvert en heelt de wonden seer wel. Hier van verhaelt Galenus een merckwaerdig exempel: Het is my indachtigh, seyt hy, als dat ick eens een wonde die met een bijl gemaeckt was, genesen hebbe en naer dien geen ander genees-middel voor handen was, als alleen de bladeren van een Eycken-boom, hebbe ick de selve, kleyn gestoten zijnde, op de wonde en de naby gelegen deelen gebonden. Galenus.

Voor verouderde en verzeerde Scorftheyt: Neem het water, dat op holle struycken van oude Eycken-bomen door den regen vergadert is, ende bet de schorsde plaetse hier mede, Fuchsius, Matthiolus.

Eik, in het Latijn Quercus. (Quercus robur)

 

Vorm.

De eikeldragende boom die door ons eik genoemd wordt is in deze en andere landen voldoende bekend. Het groeit op tot een hoge boom, maar groeit langzaam. Met zeer veel dikke en grote takken spreidt het zich wijd en zijd uit. Als de eik nog jong is heeft het een gladde en effen schors, maar als het oud en groot wordt is de schors ruw, gebarsten en op veel plaatsen gekloofd. Het hout is van binnen hard en vast, maar het buitenste gedeelte dat onder de schors geplaatst is is witter, zachter en bederft eerder.

De bladeren zijn glad, breed, langwerpig en rondom de kanten geschaard en diep gekerfd, aan de bovenkant groener dan aan de onderkant. De vrucht, die door ons eikel genoemd wordt, is langwerpig en bestaat uit een kern die in twee delen gedeeld en met een hardachtige schil bedekt is en in ruwe schalen of doppen opgesloten.

Verder zijn op de bladeren de galappels te vinden die van kleur bleek groen zijn, ze zijn voos en waterachtig zijn en van vorm lijken ze veel op de galnoten, in hun midden worden soms wat wormen gevonden. De wortels verspreiden zich zeer diep en wijd in de aarde waarom ook deze boom lange jaren en volgens sommigen wel drie honderd jaar staan blijft.

 

 

 

 

 

 

 

Plaats.

De eik groeit in allerhande grond, nochtans tiert hij het beste op goed en vet land. Men vindt hiervan gehele bossen en ze worden veel tot lanen geplant.

 

Tijd.

De eik krijgt nieuwe bladeren op het eind van april waarvan weer sommige op het eind van de herfst afvallen en andere de hele winter dor en vaal aan de boom blijven hangen totdat ze door de nieuwe aangroeiende bladeren afgestoten werden (Quercus petraea). De eikels worden in de herfst rijp en dan vallen ze vanzelf af.

 

 

Teelt.

De eik wordt in Nederland vermenigvuldigd door eikels of akers in voren planten een vijftien cm diep in maart. Als die 3, 4 of 5 jaar gegroeid hebben worden ze gesnoeid en als de penwortel van onder afgesneden is plant men ze een vijf of zes meter uit elkaar. Dat verplanten doet men gewoonlijk in januari of februari.

 

 

Aard en krachten.

De bladeren, schors, doppen van de eikels en de eikels zelf verdrogen met enige verkoeling en zeer sterke tezamen trekking tot in de derde graad. De galnoten of balletjes zijn de galnoten van krachten enigszins gelijk. Dodonaeus.

 

 

Medicinaal gebruik.

Tegen onmatige maandstonden van de vrouwen, bloedspuwen, bloedplassen en alle bloedgang. Neem van eikenbladeren twee handen vol, van de doppen van de eik en schillen van de eik van elk een lood, kook dit in een pint water en een pint rode wijn totdat een vierde deel verkookt is en geef hier van tweemaal per dag te drinken.

Hiertoe is mede zeer krachtig het water dat van de tere eikenbladeren gedistilleerd is dat door sommige ook geprezen wordt om de nierstenen en de steen af te zetten. Ook gebruiken tegenwoordig, zegt Lobel, de dokters van Italië en Piemont het om de lever te verkoelen en te versterken. Dodonaeus, Lobel.

Tegen tandpijn, bedorven tandvlees en vuile zeren: Neem van de verse en jonge bladeren van de eikenboom zoveel als nodig is en kook die op in wijn. Dit afkooksel wordt tegen de tandpijn in de mond gehouden, tegen de andere gebreken worden het daarmee gewassen”, Ravelingius.

Om verse wonden te helen en het bloeden te stelpen: ‘Neem de verse bladeren van de eik, stamp die klein en was daarna de wonden met water waar eikenbladeren in gekookt zijn, dat verhindert alle ontsteking, zuivert en heelt de wonden zeer goed. Hiervan verhaalt Galenus een merkwaardig voorbeeld: ‘Ik denk aan het voorbeeld, zegt hij, toen ik eens een wond die met een bijl gemaakt was genezen heb omdat er geen ander geneesmiddel voor handen was dan alleen de bladeren van een eikenboom heb ik die klein gestampt en op de wond en de nabij gelegen delen gebonden’. Galenus.

Tegen verouderde en verzweerde schurft: Neem het water dat op holle stengels van oude eikenbomen door de regen verzameld is en bet de schurftige plaats daar mee, Fuchsius, Matthiolus.

 

 

 (1) Het Eerste deel.

Des

 

Nederlantschen Kruydt-Boecks,

Beschryvende

 

De Geslachten, Gedaente, Plaetse, Tijdt, Oeffeninge, Aert, Krachten, ende Medicinael gebruyck van alderhande Boomen, Heesteren ende boomachtige Gewassen, soo wel die in de Nederlanden in ’t wilde aen-groeyen, als die in de Hoven onderhouden worden.

Het Eerste deel.

Van het

 

Nederlandse kruidboek

Beschrijft

 

De geslachten, vorm, plaats, tijd, kweekwijze, aard, krachten en medicinaal gebruik van allerhande bomen, heesters en boomachtige gewassen zo wel die in Nederland in het wild groeien als die in de hoven gekweekt worden.

 

Eycken-boom, in ’t Latijn Quercus.

 

Gedaente.

e Eeckeldragende Boom, by ons Eycken-boom genaemt, is in dese en andere Landen genoeghsaem bekent. Hy wast op tot een hooge Boom, doch is langsaem in ’t opschieten. Met seer veel dicke en groote tacken sich verre en wijt uitspreydende. De Eycken-boom noch jongh zijnde, heeft gladde en effene schorssen, maer out en groot geworden zijnde, is de schorsse rouw, geborsten, ende op veel plaetsen geklooft. Het hout is van binnen hardt en vast, maer het buytenste gedeelte, naest aen de schorsse geplaetsts, ’t welck sich witter vertoont, is sachter en de bedervinge eerder onderworpen. De bladeren zijn glat, breedt, langhwerpigh, rondsom de kanten geschaert en diep ghekerft, en aen de bovenste zijde groender als aen de onderste. De vruchten, bij ons Eeckelen genaemt, zijn langhwerpigh, bestaende uyt een kerne in twee deelen onderscheyden, met een hardtachtige schellen bedeckt ende in rouwe schaelkens of dopkens begrepen.

Daer en boven zijn op de bladeren de Eycken-Appelkens te vinden, de welcke van verwe bleeck-groen, van wesen voos en waterachtigh, en van gedaente den Galnoten niet ongelijck zijn, en in wiens midden somtijts eenigh ghewormte gevonden wordt. De wortelen verspreyden sich seer diep en wijt in de Aerde, waerom ook dese Boom lange jaren, en naer sommigen haer meeningh, wel drie hondert jaar staen blijft.

 

Plaetse.

De Eycken-boom wast op in alderhande gront, nochtans tiert hy het best op goed en vet Landt. Men vint van deselve geheele Bosschen, en werden veel tot Lanen geplant.

 

Tijdt.

De Eycken verkrijght nieuwe bladeren in ’t laetste van April, waer van wederom sommige in ’t laetste van de Herfst afvallen, andere den geheelen Winter dor en vael aen de Boom over blijven hangen, tot dat sy voor de nieuw aengroeyende bladeren afgestoten werden. De Eeckelen werden in de Herfst rijp, als wanneer sy van selfs afvallen.

 

 

Oeffeningh.

De Eycken-boom werdt in de Nederlanden van Eeckelen ofte Aeckers, die in Veuren een halve voet diep in de Maent Maert gheplant zijn, vermenighvuldight. Deze 3/ 4 jaren ofte 5 Jaren opgeschooten, besnoeyt, en de Zaet-wortel onder afgesneden zijnde, verplant men de (2)selve 18 ofte 20 voet van malkander. Dese verplantingh geschiedt gevoeghlijck in January ofte February.

 

Aert en krachten.

De bladeren, schorssen, de dopkens van de Aeckers en de Aeckers self, zijn met eenige verkoelinge en seer stercke t’samen-treckinge, verdroogende tot in de derde graet. De Eycken-Appelkens ofte Ballekens zijn de Galnooten van krachten eenigsins gelijck. Dodon.

 

Medicinael gebruyk.

Voor onmatige Maent-stonden der Vrouwen, Bloet-spouwen, Bloedt-pissen en alle Bloedt-ganck. Neemt Eycken-bladeren, twee handen vol, dopkes van de Aeckers, schellen van de Aeckers, van elck een loot, koockt dit in Water en Roode wijn van elcks een pint tot dat een vierde part verkoockt is en geeft hier tweemael daegs van te drincken.

Hier toe is mede zeer krachtigh het water van de teere Eycken-bladeren gedistilleert, ’t welck van sommige mede gepresen wordt om het Graveel en den Steen af te setten. Ook gebruykent hedendaeghs, zeyt Lobel, de Medicijns van Italien ende Piemont, om de Lever te verkoelen ende te versterken. Dodonaeus, Lobel.

Voor Tant-pijn, bedorven Tant-vleesch en vuyle Zeeren: ‘Neemt de versche en jonge bladeren van den Eycken-boom, soo veel van nooden is, koockt die op in Wijn. Dit afziedsel werdt tegen de Tant-pijn in de mond gehouden, en voor de andere gebreken worden de selve daer mede gewasschen”, Ravelingius.

Om versche Wonden te heelen en ’t bloeden te stelpen: ‘Neemt de versche bladeren van den Eycken, stoot die kleyn, daer na wascht de wonden met water daer Eyckenbladeren in gesoden zijn, ’t welck verhindert alle ontstekinge, suyvert en heelt de wonden seer wel. Hier van verhaelt Galenus een merckwaerdig exempel: Het is my indachtigh, seyt hy, als dat ick eens een wonde die met een bijl gemaeckt was, genesen hebbe en naer dien geen ander genees-middel voor handen was, als alleen de bladeren van een Eycken-boom, hebbe ick de selve, kleyn gestoten zijnde, op de wonde en de naby gelegen deelen gebonden. Galenus.

Voor verouderde en verzeerde Scorftheyt: Neem het water, dat op holle struycken van oude Eycken-bomen door den regen vergadert is, ende bet de schorsde plaetse hier mede, Fuchsius, Matthiolus.

Eik, in het Latijn Quercus. (Quercus robur)

 

Vorm.

De eikeldragende boom die door ons eik genoemd wordt is in deze en andere landen voldoende bekend. Het groeit op tot een hoge boom, maar groeit langzaam. Met zeer veel dikke en grote takken spreidt het zich wijd en zijd uit. Als de eik nog jong is heeft het een gladde en effen schors, maar als het oud en groot wordt is de schors ruw, gebarsten en op veel plaatsen gekloofd. Het hout is van binnen hard en vast, maar het buitenste gedeelte dat onder de schors geplaatst is is witter, zachter en bederft eerder.

De bladeren zijn glad, breed, langwerpig en rondom de kanten geschaard en diep gekerfd, aan de bovenkant groener dan aan de onderkant. De vrucht, die door ons eikel genoemd wordt, is langwerpig en bestaat uit een kern die in twee delen gedeeld en met een hardachtige schil bedekt is en in ruwe schalen of doppen opgesloten.

Verder zijn op de bladeren de galappels te vinden die van kleur bleek groen zijn, ze zijn voos en waterachtig zijn en van vorm lijken ze veel op de galnoten, in hun midden worden soms wat wormen gevonden. De wortels verspreiden zich zeer diep en wijd in de aarde waarom ook deze boom lange jaren en volgens sommigen wel drie honderd jaar staan blijft.

 

 

 

 

 

 

 

Plaats.

De eik groeit in allerhande grond, nochtans tiert hij het beste op goed en vet land. Men vindt hiervan gehele bossen en ze worden veel tot lanen geplant.

 

Tijd.

De eik krijgt nieuwe bladeren op het eind van april waarvan weer sommige op het eind van de herfst afvallen en andere de hele winter dor en vaal aan de boom blijven hangen totdat ze door de nieuwe aangroeiende bladeren afgestoten werden (Quercus petraea). De eikels worden in de herfst rijp en dan vallen ze vanzelf af.

 

 

Teelt.

De eik wordt in Nederland vermenigvuldigd door eikels of akers in voren planten een vijftien cm diep in maart. Als die 3, 4 of 5 jaar gegroeid hebben worden ze gesnoeid en als de penwortel van onder afgesneden is plant men ze een vijf of zes meter uit elkaar. Dat verplanten doet men gewoonlijk in januari of februari.

 

 

Aard en krachten.

De bladeren, schors, doppen van de eikels en de eikels zelf verdrogen met enige verkoeling en zeer sterke tezamen trekking tot in de derde graad. De galnoten of balletjes zijn de galnoten van krachten enigszins gelijk. Dodonaeus.

 

 

Medicinaal gebruik.

Tegen onmatige maandstonden van de vrouwen, bloedspuwen, bloedplassen en alle bloedgang. Neem van eikenbladeren twee handen vol, van de doppen van de eik en schillen van de eik van elk een lood, kook dit in een pint water en een pint rode wijn totdat een vierde deel verkookt is en geef hier van tweemaal per dag te drinken.

Hiertoe is mede zeer krachtig het water dat van de tere eikenbladeren gedistilleerd is dat door sommige ook geprezen wordt om de nierstenen en de steen af te zetten. Ook gebruiken tegenwoordig, zegt Lobel, de dokters van Italië en Piemont het om de lever te verkoelen en te versterken. Dodonaeus, Lobel.

Tegen tandpijn, bedorven tandvlees en vuile zeren: Neem van de verse en jonge bladeren van de eikenboom zoveel als nodig is en kook die op in wijn. Dit afkooksel wordt tegen de tandpijn in de mond gehouden, tegen de andere gebreken worden het daarmee gewassen”, Ravelingius.

Om verse wonden te helen en het bloeden te stelpen: ‘Neem de verse bladeren van de eik, stamp die klein en was daarna de wonden met water waar eikenbladeren in gekookt zijn, dat verhindert alle ontsteking, zuivert en heelt de wonden zeer goed. Hiervan verhaalt Galenus een merkwaardig voorbeeld: ‘Ik denk aan het voorbeeld, zegt hij, toen ik eens een wond die met een bijl gemaakt was genezen heb omdat er geen ander geneesmiddel voor handen was dan alleen de bladeren van een eikenboom heb ik die klein gestampt en op de wond en de nabij gelegen delen gebonden’. Galenus.

Tegen verouderde en verzweerde schurft: Neem het water dat op holle stengels van oude eikenbomen door de regen verzameld is en bet de schurftige plaats daar mee, Fuchsius, Matthiolus.

 

 

Boecken-boom, in ’t Latijn Fagus.

 

Gedaante.

De Boecken-boom schiet met een dicke stam hoog op, en verbreyt zich met veel zijde-tacken in ’t ronde wijt uyt. De bladeren zijn dun, effen en breedtachtigh. De bloemen zijn kleyne geelachtige kattekens. De vruchten die in ruyge schellen ofte snoeren beslooten zijn, zijn drie-kantige Nootkens, die met een gladde schelle bedeckt, en gemeenlijck Boeck-pitten genaemt werden. De schorsse van de Boom is glad en het hout wit en hard. De wortelen spreiden zich wel wijd uit, maar zinken niet diep in de aarde.

 

Plaetse.

De Boecken-boom wast gaerne in sandachtige, doch vochtachtige Aerde en werdt alhier in Lanen ofte geplante Bosschen gevonden.

 

Tijdt.

De bladeren en bloemen verscheelen weynigh in haer geboorte, want de dezelve te gelijck in ’t eynde van April ofte in de May voort spruyten. Maer de nootkens ofte Boeck-pitten worden in de Herfst rijp.

 

Oeffeningh.

Dese Boomen worden aengeteelt van Boeck-pitten in een grep in goede Aerde gezayt zynde, dan besnoeyt tot Stal boomen, en 5 ofte 6 Jaren opgewassen zijnde, verplant men se in January, 20 ofte 25 voeten van een.

 

Aert en krachten.

De bladeren van de Boecken-boom zijn verkoelende en eenighsins t’samen trekkende van aert. De Boekpitten zijn warm en vochtig van aert, met een kleyne t’samen treckinge vermenght. Dodonaeus.(3)

 

Medicinael gebruyck.

Voor de heete Geswellen en Puysten: Neemt de versche bladeren van den Boecken-boom, stoot se en lecht se op. Dodonaeus.

Voor pijn in de Nieren en ’t Graveel: Neemt de assche van Boeck-pitten, een vieren deels loots, en geeft dit met eenigh nat te drincken. Ravelingius.

Voor Schorftheyt, gebruyckt het water dat in holle Boecken-boomen gevonden wort, gelijck wy van vooren van den Eycken-boom geseyt hebben. Ravelingius.

Beuk, in het Latijn Fagus. (Fagus sylvatica)

 

Vorm.

De beuk schiet met een dikke stam hoog op en verspreidt zich met veel zijtakken in het rond wijd uit. De bladeren zijn dun, vlak en breedachtig. De bloemen zijn kleine, geelachtige katjes. De vruchten zijn in ruige schillen of snoeren opgesloten. Het zijn driekantige nootjes die met een gladde schil bedekt zijn die gewoonlijk beukennoten genoemd worden. De schors van de boom is glad en het hout wit en hard. De wortels spreiden zich wel wijd uit, maar zinken niet diep in de aarde.

 

Plaats.

De beuk groeit graag in zandachtige, doch vochtige aarde en wordt alhier in lanen of geplante bossen gevonden.

 

Tijd.

De bladeren en bloemen verschillen weinig in tijd van geboorte omdat ze tegelijk op het eind van april of in mei uitkomen. Maar de noten of beukennoten worden in de herfst rijp.

 

Teelt.

Deze bomen worden voort geteeld van beukennoten door ze in een greppel van goede aarde te zaaien, dan snoeien tot stel bomen en als die 5 of 6 jaar gegroeid hebben verplant men ze in januari een zes of zeven en een halve meter uit elkaar.

 

Aard en krachten.

De bladeren van de beuk zijn verkoelend en enigszins tezamen trekkend van aard. De beukennoten zijn warm en vochtig van aard en met een kleine tezamen trekking vermengd. Dodonaeus.

 

Medicinaal gebruik.

Tegen hete gezwellen en puisten: Neem de verse bladeren van de beuk, stamp ze en leg ze op. Dodonaeus.

Tegen pijn in de nieren en nierstenen: Neem van de as van beukennoten een vieren deel lood en geef dit met wat nat te drinken. Ravelingius.

Tegen schurft: Gebruik het water dat in holle beukenbomen gevonden wordt, net als we van tevoren van de eik gezegd hebben. Ravelingius.

 

 

Esschen-boom, in ’t Latijn Fraxinus.

 

Gedaente.

De Esschen-boom wert door ouderdom een seer hoog en dicke Boom, door zijn zijde-tacken in ’t brede wijdt uytgespreydt zijnde, van welcke de teerste door eenige knoopen ofte ledenkens onderscheyden, en van binnen hol, en met wit, voos mergh gevult zijn. Het hout van de stam is witachtigh, hart en de verrottinge wederstaende. De schorsse die de stam ende de tacken bekleedt, is glat en effen. De bladeren zijn groot, langh en rontsom wat gekerft en uytgespreytd door veel bladeren aen een ribbeken tegen malkander over, behalven het uyterste bladt, wassende. Het saet groeyt in lange hauwkens, de tonge van sommige Vogelen uytbeeldende, de welcke aen de teerste rancken, neffens de bladeren in een tros nederwaerts hangende uytspruyten. De wortelen verspreyden sich wijdt en diep in de Aerde.

 

Plaetse.

De Eschen-boom wast tierigh en weelderigh op vochtige plaetsen en is in de Nederlanden overvloedigh genoegh te vinden.

 

Tijdt.

De bladeren en de hauwen waer in het zaet besloten leyt, komen in de Nederlanden in de Maent April te voorschijn, ende het zaet wort in de Herfst volkomen rijp.

 

Oeffeningh.

Dese boom wort van het zaet aengeteelt, en tot de dickte van twee ofte drie duymen opgewassen zijnde, werdt in February ofte Maert 15 voeten van den anderen verplant, alwaer men die best ordineren sal: Nochtans moet men naerstigh in acht nemen, dat men de opgaende toppen niet af en snijde.

 

Aert en krachten.

De bladeren, schorsse en ’t hout van den Esschen-boom zijn sterckelijkck droogh maeckende van aert, met een middelmatige warmte vergeselschapt. ’t Zaet is warm en droogh in de tweede graet. Dodonaeus.

 

Medicinaal gebruyck.

Voor Vergift, en Beeten der Slangen: Neemt het sap van Esschen-bladeren twee loot, menght dit met een roemer Wijn, en gebruyckt het, oock kan men de bladeren nuttelijck op de Beete van Vipieren en Slangen op leggen. Het voorgaende kan oock met profijt ghebruyckt worden, om het water, ’t welck sich tusschen Vel en Vleesch onthout, af te setten. Dioscorides, P. Aegineta.

Voor overtolligh Braecken: Neemt de bladeren en schorssen van den Esschen-boom, soo veel genoegh is, koockt dit in Azijn en Water, en leght het op de Maegh. Dodonaeus.

Voor pijn in de Zijde en Lever, uyt koude oyrsaecken ontstaen, en om het Water af te setten: Neemt het zaet van desen Boom een loot, koockt dit gekneust zijnde in Wijn, daer na door gesijgt, geeft den Wijn te drincken. Brunfelsius, Matthiolus.

Voor verstoppinge en verhardinge van de Milt: Neemt de schorsse van Esschen-boom een half pint, doet die in een nieuwe pot, giet daer op twee mingelen Wijn, koockt dit te samen tot dat een pint Wijns over blijft, de welcke in negen deelen afgescheyden, sult ghy daer van alle dagen een deel in nemen. J. Stocker.

Voor Doofheyt: Neemt het sap dat onder het branden uyt het Esschen-hout druypt, vermengt dit met het sap van Wijnruyt, en doe dit met Boom-wol in de Ooren. Matthiolus. (4) Voor versche Wonden: Neemt de wortel van den Esschen-boom, koockt die in Water ofte Wijn, en wascht de wonde hier mede. Ravelingius.

Voor Milt-sucht, Graveel ende Pocken. Neemt de schavelingen van het Esschenhout 4 loot, weeckt ende koockt dit in Water ofte Wijn tot een pint, ende geeft hier van tweemael des daegs een roemertje vol te drincken. Lobel

Es, in het Latijn Fraxinus. (Fraxinus excelsior)

 

Vorm.

De es wordt door ouderdom een zeer hoge bbom, door zijn zijtakken een zeer dikke boom omdat die in de breedte uitgespreid zijn waarvan de teerste door enige knopen of leden verschillen en van binnen hol en met wit, voos merg gevuld zijn. Het hout van de stam is witachtig, hard en weerstaat verrotting. De schors, die de stam en de takken bekleed, is glad en effen. De bladeren zijn groot, lang en rondom wat gekerfd, uitgespreid door veel bladeren die aan een steel tegen over elkaar staan behalve het uiterste blad. Het zaad groeit in lange peulen die op de vorm van sommige vogels lijken, ze hangen aan de teerste ranken, naast de bladeren in een tros naar beneden. De wortels verspreiden zich wijd en diep in de aarde.

 

Plaats.

De es groeit tierig en weelderig op vochtige plaatsen en is in Nederland overvloedig genoeg te vinden.

 

 

Tijd.

De bladeren en de peulen waarin het zaad ligt komen in Nederland in de maand april te voorschijn, het zaad wordt in de herfst volkomen rijp.

 

Teelt.

Deze boom wordt van het zaad voortgeteeld en als het tot de dikte van twee of drie duimen gegroeid is, wordt het in februari of maart vier en een halve meter uit elkaar verplant op die plaats die het beste geschikt is: Nochtans moet men goed in acht nemen dat men de opgaande toppen niet afsnijdt. (Dan splitsen ze zich)

 

Aard en krachten.

De bladeren, schors en het hout van de es zijn sterk droog makende van aard die samen gaat met een middelmatige warmte. Het zaad is warm en droog in de tweede graad. Dodonaeus.

 

Medicinaal gebruik.

Tegen vergif en beten van de slangen: Neem van het sap van esbladeren twee lood, meng dit met een roemer wijn en gebruik het. Ook kan men de bladeren nuttig op de beet van vipers en slangen leggen. Het voorgaande kan ook met profijt gebruikt worden om het water, dat tussen het vel en vlees zit, af te zetten. Dioscorides, P. Aegineta.

Tegen overtollig braken: Neem de bladeren en schors van de es zoveel als genoeg is, kook dit in azijn en water en leg het op de maag. Dodonaeus.

Tegen pijn in de zijde en lever die uit koude oorzaken ontstaan zijn en om het water af te zetten: Neem van het zaad van deze boom een lood, kook dit als het gekneusd is in wijn en als het door gezeefd is geef de wijn te drinken. Brunfelsius, Matthiolus.

Tegen verstopping en verharding van de milt: Neem van de schors van de es een half pint, doe die in een nieuwe pot en giet daar twee mengsels wijn op, kook dit tezamen totdat een pint wijn over blijft, die verdeel je in negen delen en daar zal je alle dagen een deel van in nemen. J. Stocker.

Tegen doofheid: Neem het sap dat onder het branden uit het essenhout druipt, vermeng dit met het sap van wijnruit en doe dit met katoen in de oren. Matthiolus.

Tegen verse wonden: Neem de wortel van de esboom, kook die in water of wijn en was de wond hier mee. Ravelingius.

Tegen miltzucht, niersteen en pokken. Neem vier lood schaafsel van het essenhout, week en kook dit in water of wijn tot een pint en geef hiervan tweemaal per dag een roemertje vol te drinken. Lobel.

 

 

Haver-esschen, Qualster-boom.

Lyster-bessen, in ’t Latijn Ornus, Sorbus Aucuparia.

 

Gedaente.

De Qualsterboom wert van heelkruytbeschrijvers, onder de soorte van Esschen-boom aengenomen, maer hy en schiet soo hoogh niet op als voorgaende, de bladeren spruyten wel op deselfde maniere uyt, doch sy zijn sachter en wat dieper rondtom de kanten geschaert. De bloemen, die wit zijn, vertoonen sich krans- ofte kroonswijs te samen by een. De Besien zijn eerst groen, daer na rijp geworden zijnse root, doch onlieflijck van smaeck, eenige langhachtige zaden in sich besluitende.

 

Plaetse.

Dese Boom werdt hier te lande meest rondtom de Boomgaerden gheplant.

 

Tijdt.

De bladeren en bloemen spruyten in de May voort, maer de besien worden eerst in de Herfst rijp.

 

Oeffeningh.

De Qualster-boom wordt van zaedt, ’t welck in de besien beslooten leyt, aengewonnen, ende 1 ofte 2 duym dick zijnde, werden 15 voeten van een geplant .

 

Aert en krachten.

De natuur en eygenschap van de bladeren, schorssen en besien van desen Boom, is noch van oude noch van nieuwe kruydt-beschrijvers in ’t licht gebracht en aengemerckt, nochtans gissen eenige uyt de suuren en wrange smaeck die de besien aen sich hebben, dat de selve nut en dienstigh soude zijn om alle overvloedige vloeden te stoppen; andersins werden de selve veel gebruyckt om de Lijsters, Sneppen ende ander Gevogelte daer mede te vangen.

Haveres, kwalsterboom. Lijsterbes, in het Latijn Ornus, Sorbus aucuparia. (Sorbus aucuparia)

 

Vorm.

De lijsterbes wordt door de heelkruidbeschrijvers onder de soorten van es vermeld, maar hij schiet niet zo hoog op als voorgaande. De bladeren spruiten wel op dezelfde manier uit, maar ze zijn zachter en wat dieper rondom de kanten geschaard. De bloemen, die wit zijn, vertonen zich krans- of kroongewijs tezamen bijeen. De bessen zijn eerst groen en als ze daarna rijp worden zijn ze rood maar onaangenaam van smaak waarin enige langachtige zaden in zitten.

 

 

Plaats.

Deze boom wordt hier te lande meestal rondom de boomgaarden geplant.

 

 

Tijd.

De bladeren en bloemen spruiten in mei uit, maar de bessen worden pas in de herfst rijp.

 

Teelt.

De lijsterbes wordt van zaad dat in de bessen zit vermeerderd en als ze 1 of 2 duim dik zijn worden ze vier en een halve meter uit elkaar verplant.

 

Aard en krachten.

De natuur en eigenschap van de bladeren, schors en bessen van deze boom is noch van oude, noch van nieuwe kruidbeschrijvers in het licht gebracht en opgemerkt, nochtans gissen enige uit de zuren en wrange smaak die de bessen hebben dat die nuttig en goed zouden zijn om alle overvloedige vloeden te stoppen, anderzins worden ze veel gebruikt om de lijsters, sneppen en andere vogels daarmee te vangen.

 

 

Populier-boom, in ’t Latijn Populus.

 

Geslachten.

De Populier-boomen werden in twee soorten onderscheyden, te weten in swarte en witte Populieren ofte Abeel-boomen.

 

Gedaente.

De swarte Populier-boom schiet haestelijck op, wiens top met veel tacken versien is. De schorsse van de stam is rouw, maer van de tacken effen, glat ende witachtigh van koleur. De eerste botten der bladeren hebben eenige vettigheydt en een stercke reuck by sich, de welcke daer na, wanneer de bladeren volkomen voortgebracht zijn, niet meer bespeurt worden. De bladeren zijn achter breedt, en voor spits toeloopende, ende rontom de kanten geschaert, van verwe groen en blinckende, de welcke aen een dun lang steeltje hangen. De bloemen zijn ruyge kattekens, waer na sich vertoont een smalle trosse, van veel ronde besien t’samen vergadert, de welcke rijp geworden zijnde, open gaen, en in wolachtige stuyfkens verwaeyen. De wortel sinckt tamelijck diep in de Aerde, waer door hy veel vaster als den Abeel-boom beklijft.

De witte Populier ofte Abeel-boom wert met dit onderschydt van de swarte Populier-boom onderscheyden; te weten, de bladeren van Dese Boom zijn breedt, rondtom diep geschaert, den Wijngaerdts-bladeren, hoewel sy veel kleyner zijn, by na gelijck: De bovenste zijde der bladeren is effen en groen, de onderste silver-wit, sacht en wolachtigh. De bloemkens zijn kattekens, eerst paers-achtigh en daer na bleecker van verwe, die mede in stuyfkens verdwijnen. De wortelen sincken soo diep, als die van de swarte Populier, in de Aerde niet, maer kruypen langs de Risch van de Aerde voort. (5)

 

Plaetse.

Dese Boomen zijn hier te lande veel te vinden, want zy tot Lanen en bemantelinge der Hoven seer bequam zijn, en sy wassen seer tierigh op vochtige en broeck-achtige plaetsen.

 

Tijdt.

De Populier-boomen beginnen in ’t laetste van Maert ofte in den aenvangh van April uyt te botten, en als dan moeten de selve van de Artzeny-bereyders tot haer gebruyck gepluckt worden.

 

Oeffeningh.

Dese Boomen worden aengequeeckt van oploopen ofte wortel-spruyten, dewelcke op bequame plaetsen geplant worden.

 

Aert en Krachten.

Soo wel de botten en bladeren, als de schorssen van beyde dese Boomen zijn van een getemperde natuur, nochtans by sich hebbende een afvagende kracht. Matthiolus, C. Durantus

 

Medicinael gebruyck.

Voor de pijn der Voeten ofte Flerecijn: Neemt de bladeren van de swarte Populier soo veel van nooden is, stoot de selve in een mortier heel kleyn, daer by doende een weynigh Wijn azijn, en leght het over de plaetse daermen de pijn gevoelt. Dioscorides.

Om het Hayr te doen groeyen: Neemt de jonge botten van de Swarte Populier, koockt die op in versche boter en bestrijckt het hooft hiermede. Van desen botten werd in de Apothekers de bekende salve Unguentum Populeon bereydt, de welcke tot veel gebreecken nut en dienstigh is. Dodonaeus.

Om de urijn af te setten en de droppelpisse te genesen: Neemt de schorsse van den Abeel-boom twee loot, koockt die in een pint goede Wijn, en geeft hier van een roemertje vol te drincken. Dit selfde is mede goet om de Heup-gichte en ’t Flerecijn te genesen. Dodonaeus, R.S. Sammonius.

Voor pijn en sweeringe in de Ooren: Neemt het sap van de bladeren van Witte Populier en druypt het lauw in de Ooren. Dodonaeus

Voor Schurft en de Wratten: Neemt het water, ’t welcke in de holle van de oude Stammen gevonden wordt, ende bestrijckt het daer mede. Joh. Schroderus.

Populier, in het Latijn Populus. (Populus nigra en Populus alba)

 

Geslachten.

De populieren worden in twee soorten onderscheiden, te weten in zwarte en witte populieren of abeelbomen.

 

Vorm.

De zwarte populier schiet snel op en de top is met veel takken voorzien. De schors van de stam is ruw maar die van de takken vlak, glad en witachtig van kleur. De eerste knoppen van de bladeren hebben enige vettigheid en een sterke reuk bij zich die daarna als de bladeren volkomen voortgebracht zijn niet meer bespeurd worden. De bladeren zijn achter breed en lopen voor spits toe, rondom de kanten geschaard en van kleur groen en blinkend die aan een dun en lang steeltje hangen. De bloemen zijn ruige katjes waarna een smalle tros komt die uit veel ronde bessen samen gesteld is en als die rijp worden open gaan waaien ze in wolachtige pluizen weg. De wortel zinkt tamelijk diep in de aarde waardoor hij veel vaster dan de abeel staat.

De witte populier of abeel word door deze verschillen van de zwarte populier onderscheiden, te weten: de bladeren van deze boom zijn breed en rondom diep geschaard die veel op de druivenbladeren lijken, hoewel ze veel kleiner zijn. De bovenste zijde van de bladeren is vlak en groen, de onderste zilverwit, zacht en wolachtig. De bloemen zijn katjes die eerst paarsachtig zijn en daarna bleker van kleur die ook in pluizen verdwijnen. De wortels zinken niet zo diep als die van de zwarte populier in de aarde, maar kruipen langs de oppervlakte van de aarde voort.

 

 

Plaats.

Deze bomen zijn hier te lande veel te vinden omdat ze voor lanen en randen van de hoven zeer nuttig zijn. Ze groeien zeer tierig op vochtige en moerasachtige plaatsen.

 

 

Tijd.

De populieren beginnen in het laatste van maart of in het begin van april uit te botten en dan moeten ze door de artsenijbereiders voor hun gebruik geplukt worden.

 

Teelt.

Deze bomen worden voortgeteeld van uitlopers of wortelscheuten die op goede plaatsen geplant worden.

 

Aard en krachten.

Zowel de knoppen en bladeren als de schors van beide bomen hebben een getemperde natuur, nochtans hebben ze een afvegende kracht bij zich. Matthiolus, C. Durantus

 

 

Medicinaal gebruik.

Tegen de pijn van de voeten of jicht: Neem van de bladeren van de zwarte populier zoveel als nodig is, stamp ze in een mortier heel klein en doe daar wat wijnazijn bij en leg het op de plaats waar men de pijn voelt. Dioscorides.

Om het haar te laten groeien: Neem de jonge knoppen van de zwarte populier, kook die op in verse boter en bestrijk het hoofd hiermee. Van deze knoppen wordt in de apotheek de bekende zalf Unguentum Populeon gemaakt die tegen vele gebreken nuttig en dienstig is. Dodonaeus.

Om de urine af te zetten en de druppelplas te genezen: Neem van de schors van de abeel twee lood, kook die in een pint goede wijn en geef hiervan een roemertje vol te drinken. Hetzelfde is ook goed om de heupjicht en de jicht te genezen. Dodonaeus, R.S. Sammonius.

Tegen pijn en zweren in de oren: Neem het sap van de bladeren van witte populier en druip het lauw in de oren. Dodonaeus

Tegen schurft en wratten: Neem het water dat in de holte van de oude stammen gevonden wordt en bestrijkt het daar mee. Joh. Schroderus.

 

 

Linden-boom, in ’t Latijn Tilia.

 

Geslachten.

Van dese Boom vintmen in de Nederlanden twee soorten, Linden-boom Wijfken, die meest bekent is, en Linden-boom Manneken.

 

Gedaente.

De eerste soort wast op tot een seer groot en dicke Boom, wiens tacken sich wijdt en breedt uytspreyden. De schorsse is uytwendigh effen en bruynachtigh, van binnen uyt den geelen witachtigh

Het hout is effen en wit van verwe, maer niet seer hert. De bladeren zijn breedt, glat, vooraen een weynigh spits en ront om de kanten gekerft. De bloemen, die uyt sommige smalle witachtige bladekens spruyten, zijn seer welrieckende en aen lange steelkens t’samen vergadert. De vruchten, ’t welck kleyne ronde besien zijn, besluyten in sich kleyn, ront, en zwartachtigh zaet. De wortelen bevestigen sich diep, wijt en breedt in de aerde.

De Linden-boom Manneken werd van de voorgaende onderschyden, door dien de bladeren niet soo effen noch glat, maer veel rouwer zijn, als mede door dien dese soorte seer selden bloeysel of vruchten voortbrengt, en daerom onvruchtbaer geoordeelt, nochtans schrijft Dodonaeus, dat de vruchten van den Linden-boom Manneken plat, rondt en als de vruchten van den grooten Thlaspi, ’t samen in een gedrongen aen lange steelkens druyf wijs by een hangen.

 

Plaetse.

De Linden-boom is in grooten overvloet in de Nederlanden te vinden, en wast gaerne in goet en vet aertrijck, want in een dorre en drooge gront tiert hy niet seer wel.

 

Tijdt.

De bladeren van desen Boom spruyten in April, en den bloemen in May voort.

 

Oeffeningh.

De Linden-boomen werden van zaet en wortel-spruyten aengeteelt, de welke men een ofte twee voeten van malkanderen set, en tot de gront af snijt, uytgenomen een schoote, die men om een rechte (6) stam te maecken best en bequamste te zijn oordeelt: daer na 4 of 5 jaren out en 2 ofte 3 duymen dick zijnde, kan mense verplaetsen 24 voeten van malkander.

 

Aert en krachten.

De bladeren en schorsse van dese Boom zijn matelijck warm en ’t samentreckende van aerdt, met eenige drooghmaeckende en de terugh dryvende kracht begaeft zijnde. De bloemen zijn warm en droogh, seer fijn van deelen, hebbende een besondere kracht om de gebreken der herssenen, uyt koude oorsake ontstaen, te genezen. Fuchsius, Brunfelsus.

 

Medicinael gebruyck.

Voor geswolle beenen: Neemt bladeren van den Linden-boom, soo veel van nooden is, koockt die in water tot een pap, en slaet het om de geswolle beenen. Dodonaeus.

Voor Spruw en puysten in de mondt: Neemt die bladeren van de Linden-boomen, koockt die in schoon regen-water, en spoelt den mont daer mede. Matthiolus.

Voor drayinghe des Hoofts, Vallende sieckte, beroertheyt, en om de geboorte te vorderen: Gebruyckt het gedistileerde water van Linden-bloeysel, als mede Conserf van deselve Bloemen bereyt. C. Durantus.

Voor het uytvallen des Hayrs: Vergadert de vochtigheyt die uyt desen opgesneden Boom druypt, en bestrijckt het Hooft daer mede. Joh. Schroderus.

Voor het bloeden uyt de Neus: Neemt het zaet van den Linden-boom, ende fijn gepulveriseert zijnde, treckt het in de Neus-gaten op. Joh. Schroderus.

Om het geronnen Bloet te doen scheyden: Neemt droogh Lindenboomen hout, brant hier van koolen, de welcke ghy met Wijn-azijn uyt dooven sult, geeft van dese fijn gestooten koolen een vierendeel loots met eenigh nat te drincken. Joh. Schroderus.

Linde, in het Latijn Tilia. (Tilia cordata en platyphyllum, het mannetje)

 

Geslachten.

Van deze boom vindt men in Nederland twee soorten, linde wijfje die het meest bekend is en linde mannetje.

 

Vorm.

De eerste soort groeit op tot een zeer grote en dikke boom wiens takken zich wijd en breed uitspreiden. De schors is uitwendig vlak en bruinachtig, van binnen uit het gele witachtig

Het hout is effen en wit van kleur, maar niet zo hard. De bladeren zijn breed en glad, vooraan wat spits en rondom de kanten gekerfd. De bloemen die uit sommige smalle, witachtige blaadjes komen zijn zeer wel riekend en hangen tezamen aan lange steeltjes. De vruchten zijn kleine ronde besjes en hebben in zich klein, rond en zwartachtig zaad. De wortels bevestigen zich diep, wijd en breed in de aarde.

Linde mannetje wordt van het voorgaande onderscheiden doordat zijn bladeren niet zo vlak of glad zijn, maar veel ruwer, als mede doordat deze soort zeer zelden bloemen of vruchten voortbrengt en wordt daarom onvruchtbaar geacht, nochtans schrijft Dodonaeus dat de vruchten van het lindeboom mannetje plat, rond en als de vruchten van de grote Thlaspi zijn en tezamen ineen gedrongen aan lange steeltjes druifvormig bij elkaar hangen.

 

 

Plaats.

De linde is in grote overvloed in Nederland te vinden en groeit graag in goede en vette grond want in een dorre en droge grond tiert het niet zo goed.

 

Tijd.

De bladeren van deze boom spruiten uit in april en de bloemen in mei.

 

Teelt.

De linden worden van zaad en wortelspruiten voort geteeld die men dertig of zestig cm van elkaar zet en tot de grond af snijdt, uitgezonderd een scheut die men om een rechte stam te maken als het beste en meest goede beoordeelt, daarna als ze 4 of 5 jaren oud en 2 of 3 duimen dik zijn kan men ze een zeven meter uit elkaar verplaatsen.

 

 

Aard en krachten.

De bladeren en schors van deze boom zijn matig warm en tezamen trekkend van aard die met enige droog makende en de terug drijvende kracht bezet zijn. De bloemen zijn warm en droog, zeer fijn van delen en hebben een bijzondere kracht om de gebreken van de hersens die uit koude oorzaken ontstaan zijn te genezen. Fuchsius, Brunfelsus.

 

Medicinaal gebruik.

Tegen gezwollen benen: Neem van de bladeren van de linde zoveel als nodig is, kook die in water tot een pap en sla het om de gezwollen benen. Dodonaeus.

Tegen spruw en puisten in de mond: Neem de bladeren van de linde, kook die in schoon regenwater en spoel de mond daarmee. Matthiolus.

Voor draaiingen van het hoofd, vallende ziekte, beroerdheid en om de geboorte te bevorderen: Gebruik het gedistilleerde water van lindebloesem als mede de konserf die van dezelfde bloemen gemaakt is. C. Durantus.

Tegen het uitvallen van het haar: Verzamel de vochtigheid die uit de ingesneden boom druipt en bestrijk het hoofd daarmee. Joh. Schroderus.

Tegen het bloeden uit de neus: Neem het zaad van de linde en als dit fijn verpoederd is trek het in de neusgaten op. Joh. Schroderus.

Om het gestolde bloed te laten scheiden: Neem droog lindehout, brandt hiervan kolen die ge met wijnazijn zal uitdoven en geef van deze fijn gestampte kolen een vierendeel lood met wat nat te drinken. Joh. Schroderus.

 

 

Wilgen-boom, in ’t Latijn Salix.

 

Geslachten.

De Wilgen-boom heeft twee verschyden soorten, het eene wast hoog, ende het ander blijft kleyn, welcke laetste en min ghemeene soorte van Willigen wederom tweederley gevonden wordt, namentlijck leege Willigen met breede bladeren, en leege Willigen met smalle bladeren.

 

Gedaente.

De groote Willigen-boom, indien hy door het besnoeyen en het af-kappen der toppen niet onderhouden wordt, schiet somtijdts seer hoogh op, ende verkrijght een matelijcken dicken stam, sijn schorsse zijn effen, en buyghsaem. Het hout is witachtigh en seer tay, en daerom onbequam om lichtelijck gebroken te worden. De bladeren zijn smal en langh-werpigh, boven op groen, van onderen asch verwigh, en sacht in ’t handelen. De taxckens die veel in ’t getal zijn, zijn meest met een bruyn-roode ofte ook met een graeuwe schorsse bekleet. De bloemen zijn lange moschachtige troskens ofte kattekens, die haestelijck vergaen ende verwaeyen.

De kleyne soorte heeft een leger ende dunder stam, ende smalder ofte breder bladeren.

 

Plaetse.

De groote Willigen-boom wert hier te lande veel gevonden omtrent de kanten van de Grachten alwaer hy veel weelderiger, als elders op dorre en drooge gront wast.

De leege Willigen met breede bladeren wast in Hollandt omtrent de Zee-duynen. De leege Willigen met smalle bladeren werdt gevonden in de dorre Velden en Heyden van Brabandt.

 

Tijdt.

De bladeren en ’t bloeysel van de Willigen-boomen spruyten in April ofte May voort.

 

Oeffeningh.

De Willigen werden door ’t poten ofte van steken vermenghvuldight, andersints begeeren sy geen nauwkeurige oeffeningh.

 

Aert en Krachten.

De bladeren en schorsse van desen Boom zijn kout en droogh van aert, en eenighzins t’samentreckende van krachten. Dodonaeus.

 

Medicinael gebruyck.

Voor ’t bloetspouwen, bloet-breacken, bloetganck,(7) overtollige Maentstonden en andere Vrouwelijcke vloeden: Neemt Willigen-bladeren drie handen vol, koockt dese in anderhalf pint Wijns, tot dat een derdendeel versooden is, en geeft hier van 2 a 3 mael daeghs een roemertje vol van te drincken. Dodonaeus.

Voor Wratten en Exter-oogen: Neemt de assche van de schorsse van Willigen-boomen, de welcke met azijn vermenght, ende op de Wratten en Exteroogen geleyt zijnde, de selve doet afvallen. Dodonaeus.

Voor Colijck ofte Buyck-pijn: Neemt Willigen bladeren een halve handt vol, heele peper no 6, koockt dit te samen in een half pintje Wijn tot de helft, en geeft het te drincken. Ravelingius.

Voor pijn der Ooren: Neemt sap van Willigen-bladeren en schorsse, van elcks een loot, Olie van Roosen anderhalf loot, koockt dit te samen op in een Granaetschelle, en druypt het warm in de Ooren. Fuchsius.

Wilg, in het Latijn Salix. (Salix alba, Salix caprea, de kleine Salix viminalis)

 

Geslachten.

De wilg heeft twee verschillende soorten, de ene groeit hoog en de andere blijft klein. Van de laatste en minder algemene soort worden er weer twee soorten gevonden, namelijk lage wilg met brede bladeren en lage wilg met smalle bladeren.

 

Vorm.

Als de grote wilg niet door het snoeien en afkappen van de toppen onderhouden wordt kan het soms zeer hoog opschieten en krijgt een matig dikke stam. Zijn schors is effen en buigzaam. Het hout is witachtig en zeer taai en is daarom ongeschikt om gemakkelijk te breken. De bladeren zijn smal en langwerpig, van boven groen en van onderen askleurig, zacht in het aanpakken. De takken, waar er veel van zijn, hebben meestal een bruinrode en soms zijn ze ook met een grauwe schors bekleed. De bloemen zijn lange, mosachtige trosjes of katjes die snel vergaan en weg waaien.

De kleine soort heeft een lagere en dunnere stam en smallere of bredere bladeren.

 

 

Plaats.

De grote wilg wordt hier te lande veel gevonden omtrent de kanten van de grachten waar het veel weelderiger groeit dan elders op dorre en droge grond.

De lage wilg met brede bladeren groeit in Holland omtrent de zeeduinen. De lage wilg met smalle bladeren wordt gevonden in de dorre velden en heide van Brabant.

 

Tijd.

De bladeren en de bloemen van de wilg spruiten in april of mei uit.

 

Teel

t.

De wilg wordt door het planten of van stek vermenigvuldigd, verder hoeven ze geen nauwkeurige teeltwijze.

 

Aard en krachten.

De bladeren en schors van deze boom zijn koud en droog van aard en enigszins tezamen trekkende van krachten. Dodonaeus.

 

Medicinaal gebruik.

Tegen het bloedspuwen, bloedbraken, bloedgang, overtollige maandstonden en andere vrouwelijke vloeden: Neem van wilgenbladeren drie handen vol, kook het in anderhalf pint wijn tot dat een derde deel verkookt is en geef hier van 2 a 3 maal per dag een roemertje vol van te drinken. Dodonaeus.

Tegen wratten en eksterogen: Neem de as van de schors van de wilg wat je met azijn vermengt en dat op de wratten en eksterogen legt waardoor die dan afvallen. Dodonaeus.

Tegen koliek of buikpijn: Neem van wilgenbladeren een halve hand vol, hele peper no 6 en kook dit tezamen in een half pintje wijn tot de helft en geef het te drinken. Ravelingius.

Tegen pijn van de oren: Neem sap van wilgenbladeren en schors, van elk een lood, olie van rozen anderhalf lood, kook dit tezamen op in een granaatschil en druip het warm in de oren. Fuchsius.

 

 

Elsen-boom, in ’t Latijn Alnus.

 

Gedaente.

De Elsen-boom niet afgekapt zijnde, schiet met een matelijcke dicke struyck, en veel tacken hoogh op. De schorsse is oneffen, broosch ende zwartachtigh, het hout is niet zeer hardt, de bladeren zijn de Haselaers-bladeren niet seer ongelijck, want sy zijn mede rondachtigh, en aen de kanten geschaert, doch worden in ’t aenroeren eenighsints klevende bevonden. De bloemen zijn kattekens, de groene vrucht wort met de Moer-besien vergeleken, door dien sy uyt veel schelferinge ofte schubben dicht by een vergadert zijnde, bestaet. Het zaed is seer kleyn, ende bruyn-ros van verwen.

 

Plaetse.

Deze Boom bemint waterachtige en broeckachtige plaetsen, waerom de selve veel omtrent de kanten van de grachten en slooten gevonden wordt.

 

Tijdt.

De jonge botten van desen Boom spruyten in de Maent April uyt, ende het zaet wordt in de Herfst rijp.

 

Oeffeningh.

Dese Boom werdt in de Veenen van zijn zaet aengeteelt, de welcke daer na in de Maent Maert een voet van malkanderen geplant wordt.

 

Aert en krachten.

Dese Boom is merckelijck verdroogende van aert, nochtans tusschen hitte en koude middelmatigh gestelt. Dodonaeus

 

Medicinael gebruyck.

Voor heete Geswellen en Sweeringen: Neemt de versche bladeren van den Elsen-boom, stootse in een Mortier en leghtse op. Ravelingius.

Voor de Steen der Nieren en Blase: Boort in een Elsen-stam een gat, en vergadert de uytdruypende vochtigheyt, van de welcke ghy voor een reys een halve lepel vol sult ingeven. Matthiolus.

Els, in het Latijn Alnus. (Alnus glutinosa)

 

Vorm.

Als de els niet afgekapt is schiet het met een matig dikke stam en veel takken hoog op. De schors is oneffen, broos en zwartachtig, het hout is niet zo hard. De bladeren zijn de hazelaarbladeren vrij gelijk want ze zijn ook rondachtig en aan de kanten geschaard, maar worden bij het aanpakken enigszins kleverig gevonden. De bloemen zijn katjes, de groene vrucht wordt met de moerbei vergeleken omdat die uit veel schelpen of schubben bestaat die dicht bijeen verzameld zijn. Het zaad is zeer klein en bruinroze van kleur.

 

 

Plaats.

Deze boom bemint waterachtige en moerasachtige plaatsen waarom het veel omtrent de kanten van de grachten en sloten gevonden wordt.

 

Tijd.

De jonge knoppen van deze boom spruiten in de maand april uit en het zaad wordt in de herfst rijp.

 

 

Teelt.

Deze boom wordt in de veengebieden van zijn zaad voortgeteeld wat daarna in de maand maart een dertig cm van elkaar geplant wordt.

 

Aard en krachten.

Deze boom is opmerkelijk verdrogend van aard, nochtans middelmatig tussen hitte en koude gesteld. Dodonaeus

 

Medicinaal gebruik.

Tegen hete gezwellen en zweren: Neem de verse bladeren van de els, stamp ze in een mortier en leg ze op. Ravelingius.

Tegen de steen van de nieren en blaas: Boor in een elzenstam een gat en verzamel het uitdruipende vocht waarvan ge in een keer een halve lepel vol zal ingeven. Matthiolus.

 

 

Bercken-boom, in ’t Latijn Betula.

 

 

Gedaente.

De schorsse van de stam des Bercken-booms is witachtigh oneffen en gespleten., maer de schorsse van de teerste taxkens bruyn-root van verwe. De bladeren zijn voor spits toeloopende, en aen de kanten geschaert. De bloemen zijn langhwerpige kattekens.

 

Plaetse.

De Bercken-boomen werden veel in santachtige en dorre gronden gevonden.

 

Tijdt.

De bladeren en kattekens vertoonen sich in Maert ofte April, of wat later.

 

Oeffeningh.

Dese Boomen komen van het afgevallen zaet voort, van de welcke men in February Bossen en lanen plant

 

Aert en krachten