Matthias de Lobel.
Tekst
en afbeeldingen uit http://www.biodiversitylibrary.org/item/30651
Geschreven en
vertaald door Nico Koomen.
U
als u wordt u, r als z wordt gewoon r.
DEN DOORLUCHTIGHEN ENDE HOOGHGEBOREN VORST ENDE HEERE, HEER EN WILHELM, PRINCE VAN ORANGIEN, GRAVE VAN NASSAU,
CATZENELLEBOGHEN, VIANDEN, Diest, Stadt-houder generael vande Nederlanden,
Gouverneur over Brabandt, Hollandt, Zeelandt, Vrieslandt, ende Utrecht,
Erf-burchtgrave van Antwerpen, &c. DEN EDELEN, VROMEN, WYSEN, SEER
VOORSIENIGHEN HEEREN, SCHOUTETH,
AMPTMAN,
BURGHEMEESTEREN, SCHEPENEN, Raedt,
VVijckmeesters, Dekens vanden Ambachten, ende andere Heeren ende Inghesetenen
deser Stadt.
Vwer V. G.
Edelen ende Eersaemheden seer ootmoedighe ende onderdaenighe dienaer Matthias de
Lobel. [8] |
DE DOORLUCHTIGE EN HOOGGEBOREN VORST EN HEER, HEER EN WILHELM, PRINS VAN ORANJE, GRAAF VAN NASSAU,
CATZENELLEBOGHEN, VIANDEN, Diest, Stadhouder generaal van de Nederlanden,
Gouverneur over Brabant, Holland, Zeeland, Friesland en Utrecht,
Erf-burchtgraaf van Antwerpen, &c. DE EDELE, VROME, WIJZE, ZEER
VOORZIENIGE HEREN, SCHOUTEN,
AMBTMAN,
BURHEMEESTERS, SCHEPENEN, Raad,
wijkmeesters, dekens van de ambachten en andere heren en ingezetenen van deze
stad. Al is het zo
doorluchtige, hoog geboren vorst, edele, wijze en zeer voorzienige heren dat
de tegenwoordige toestand van deze tijd en de menigvuldige en
beklagenswaardige ellende die nu verschillende jaren door toedoen van de vijanden
van de algemene rust deze Nederlanden over zijn inwoners is gevallen die zo
zijn dat ze niet alleen gemakkelijk de moed kunnen benemen van diegenen die
zich bezig houden met enige goede en loffelijke kunsten die gebruikt zou
kunnen worden tot merkelijk nut en voordeel voor de gemeente en ook aan
verschillende steden, plaatsen en lieden die reeds door de onmatige wreedheid
van die vijanden in groot en zwaar verdriet gebracht zijn. Nochtans
opmerkende dat het de almogende God het belieft heeft door u vorstelijke
genade om het meeste deel van de bezwaren, leed en ellende die de voor
vermelde gemene vijanden die deze landen nog meer wilden doen [2] af te weren
en ook God u mijne heren genade gegeven heeft dat u edelen al hun middelen en
hulp daartoe heeft beschikt en vrijmoedig gebruiken. En bewogen door de
liefde die ik altijd gehad heb om naar mijn vermogen het algemeen nut te
bevorderen heb ik niet na kunnen laten om er enige jaren aan te werken zodat
een goede en volmaakte beschrijving van kruiden in deze taal in het licht
gebracht zal worden en hoop dat gelijk zoals ik een altijd een bijzondere
grote genegenheid tot deze stad heb, waarover u en edelen als hoofden gesteld
zijn, en die liefde die ik het schuldig ben toe te dragen en daartoe verwekt ben
dat zulks ook niet alleen aangenaam zal zijn maar ook daarboven dienstig zal
bevonden worden om met zoÕn mooie en genoeglijke bekommernis en oefening de
zwaarheden van deze tijd enigszins te vergeten of immers zeer te verminderen.
En net zo ik met heb ik me laten voorstaan als mijn arbeid tot een einde
gebracht is dat ik die aan u edele heren wil opdragen omdat ik de eer gehad
heb om enige jaren dienaar van uw huis te zijn en ook een opmerkelijke lange
tijd als inwoner het gebruik genoten heb van de goede rechten en nuttigheden
van deze stad. Daarom dacht ik ook dat ik me behoorde te verzekeren aangaande
hetgene voor het algemeen nut en vermaak in deze bezwaarlijke tijd gemaakt is
waarin ik hoop dat ik daarin niet geheel bedrogen wordt. Want wat zou men onder
de zon naast de grote vreugde die elke God liefhebbende mens uit de kennis
van God schept meer kunnen vinden om de geest te verlichten dan het
aanschouwen van de heerlijkheid uit de werken van zijn handen die zich niet
in het minst openbaren door de liefelijke landouwen, velden en hoeven die
versierd zijn met ontelbare en wonderbaarlijke soorten van bomen, planten en
kruiden en met een zeer grote menigte van allerlei bloemen [3] van zo veel
verschillende kleuren, reuk en vorm. Daarvan is het zien en opmerken zo
lustig en wordt van zoÕn grote waarde geacht dat God almachtig de mensen op
de aarde met grote weldaden wilde vereren en die voor zijn val in de lusthof
gezet heeft die met gelijke of grotere lieflijke overvloedig versierd werd en
maakte hem meester over al zijn heerlijke werken en eerste akkerman en
hovenier van die lusthof. Zo ook
van hem en door deze oorzaak zijn voortgekomen en gesproten vele en
verschillende kloeke, vermaarde en verstandige onderzoekers van deze dingen
die daardoor genoodzaakt zijn geweest om zich te begeven tot het opmerken van
de kennis van de natuur en meer wijsheid kregen zo men duidelijk in de
heilige schriften van velen kan lezen en ook daarvan in andere volken kan
zien, als van Orpheus, Democritus, Empedocles, Aristoteles, Pythagoras,
Theophrastus en meer anderen. En wat meer is het heeft de gewichtigheid en
verschillen van de zaken wat regeringen en koninkrijken van landen aangaat
zeer veel vermaarde en machtige keizers en koningen niet zo ver kunnen
brengen of beletten dat ze zoÕn loffelijke oefening niet zouden doen of daartoe enige
kosten, arbeid of moeite zouden sparen. Net zo als zulks van de koningen van
Syri‘, Ptolomeus, Mithridates en vooral van de wijze en vreedzame koning
Salomon voldoen begrepen kan worden waarvan men zou kunnen zeggen dat de
kennis van de kruiden en de teelt daarvan hun oorsprong heeft gekregen en
verder door de nakomelingen van hand tot hand overgeleverd is. Waarom niet te
verwonderen is dat de po‘ten, die met hun versiersels verschillende goede en
nuttige dingen betekende, hiervan vroeger geschreven hebben, dat de Musae,
Nypmhae, Hamadriades, Sylvani, Satyri en andere dusdanige versierde goden de
bossen, hoven en dergelijke plaatsen met lieflijkheid van bomen, bloemen en
vruchten verheerlijkt en versierd bewoond en daarin hun lust gehad hebben en
die verder over gegeven en [4] belast om te bouwen en in hun sieraad op te
voeden en te onderhouden diegenen wiens verstand ze daartoe bekwaam en
geschikt geacht hadden. Uit die
oorzaak zijn de namen van Ceres, Flora, Pan en dergelijke nagelaten welke
oude en loffelijke herkomst deze wetenschap gevolgd hebben verschillende
keizers, koningen en vorsten van onze tijd met vele vermaarde en
voortreffelijke mannen. Die het niet alleen in grote waarde en achting hebben
gehouden en zich daarin met alle vlijt hebben bezig gehouden maar ook die
kunst die door de kwaadheid van de tijd zeer vervallen en ook vervalst was
tot haar eerste en vereiste volmaaktheid hebben gebracht. Dat is niet zonder
reden. Want als men het nut en gebruik hiervan wil zien die de gemeente van
mensen in deze wereld er van ontvangt en geniet door deze oefening en kunst
zal men zien dat die zo groot is zodat men die nauwelijks met een ander zou
kunnen vergelijken. Aangezien dat er, naast de geest en ziel wie we
onsterflijk van de Heer almachtig ontvangen hebben, er voor de mens geen ding
is die dichter bij hem staat en aangaat en die hij met meer zorgen vliedt,
arbeid en vlijt behoort te bewaren en gade te slaan dan het lichaam waarvoor alle
goederen, haven, geld, erfenissen
en dergelijke moeten wijken zo moet ook daaruit noodzakelijk dat het middel
waardoor de voor vermelde bezwaren geschieden wel de eerste plaats behoort te
hebben onder de dingen die bij de mensen en in deze wereld in waarde gehouden moet
worden. Nu menen wij niet dat iemand twijfelt of de hulp en raad die het
lichaam hierin geschiedt, te weten door de medicijnen, vooral bestaat in de
werking en kracht van de kruiden welk deel van de medicijnen zich ook zo ver
uitstrekt dat de anderen vrijwel verdwijnen. En wat dit aangaat achten wij
geheel diegene zeer kwaad die oordelen dat men in de medicijnen zonder deze
wetenschap iets goeds en eerbaars zou kunnen voort brengen en dat de
apothekers die het onderscheid en uitdelen van [5] de kruiden zonder enige
keuze in deze kunst niet voldoende ervaren zijn alleen te vertrouwen zijn.
Waaruit, ik spreek niet van andere reden, begrepen kan worden dat zulke
mensen in hun handel nooit verzekerd kunnen zijn en zich altijd op anderen
verlaten zo ver het gebeurd en ze zich bevinden in enige landen of plaatsen
waar hetgene dat ze gewoonlijk in de handen nemen als Cassia, Rhabarbarum,
Senna, Manna en dergelijke niet te krijgen zijn zodat ze in zulke gevallen
van alle raad en hulp, ja zijn van hun kunst beroofd en zouden ook de naam
die ze dragen geheel moeten verliezen. Waarom, en al is het zo dat
verschillende geschikte mannen door geleerdheid en ervaring zeer vermaard
zijn en goede en grote vlijt in het verklaren en uitbreiden van deze kunst gedaan
hebben en daardoor door iedereen in grote eer staan, nochtans omdat ze in een
zaak van lange en zware arbeid de opvolgers veel stof en oorzaak nagelaten
hebben om die stukken verder uit te zoeken zo hebben wij na lange studie, die
we hopen in dit deel niet zonder vrucht gedaan te hebben, ook daarin de hand
willen slaan zodat dit boek in de tegenwoordige grootte en vermeerdering
uitgegeven zal worden en menen dat die vermeerdering dusdanig is dat ze
gemakkelijk alle andere uitgaven die hierin ooit door iemand gedaan is niet
alleen te boven gaat maar ook dat we denken dat er geen andere in grootte
daarbij vergeleken kan worden. Zo denken we er ook over van diegene die van
ons in andere tijden in de Latijnse taal uitgegeven is. Ik ben daartoe
verwekt niet alleen door het ernstig bidden van vele voortreffelijke
vermaarde mannen van verschillende landen en plaatsen van ons Nederland, maar
ook door de hulp en bijstand die we in het verkrijgen van kruiden door hun
vlijt hebben gevoeld en genoten die dusdanig was dat boven de zorgen en
kloekheid die ze gebruikt hebben in het opbrengen van verschillende kruiden
waarvan ze eensdeels het zaad en eensdeels de planten [5] die van ons uit
andere plaatsen waren gezonden ontvangen hebben en zich ook niet hebben laten
verdrieten uit verre landen als uit beide Indien, Constantinopel, Itali‘,
Spanje, Duitsland en meer andere vaak met veel moeite om een opmerkelijk
getal van kruiden hier te laten komen naar hun hoven om die met een
bijzondere zorgvuldigheid op te voeden. Waardoor wij denken dat andere volken
behoren te bekennen dat de Nederlandse hierin boven anderen vooral de eer en
lof verdienen. Zo kunnen we hierin ook niet verzwijgen naast de vermaarde
Karel Clusius , die in de teelt en ervaring in deze kunst die hij in Oostenrijk
en andere landen gekregen heeft door niemand volgens ons te boven wordt
gegaan, de voornaamste geweest zijn wijlen mijnheer van Reynoulte, van
Brancion en vander Delft en nu tegenwoordig in deze zaak zeer te prijzen de
heren Philips van Marnix, heer van Sint Aldegonde en ook Caerle de Houchin,
heer van Longastre, heer Ian Boisot, Mathias Laurin, penningmeester van de
Staten van Nederland, Cornelis Pruynen, penningmeester, meesters Willem Martini en Jan van
Hobboken, griffiers van de voor vermelde stad Antwerpen. Jonkers Jacob Duym
en Jaspar Roelofs, Jan Mouton, Jacques Durin en enige andere. Die zo veel van
ons hebben gevorderd zodat we niet alleen de arbeid hebben genomen om
verschillende kruiden, planten en zaden die we met grote moeite uit Itali‘,
Duitsland, Engeland, Languedoc, Piedmont, Provence en andere landen hebben
gebracht en door de moeilijkheden in Nederland waren verstrooid om die weer
te krijgen. Maar ook het bevorderen er van ter harten hebben genomen zodat we
niet vermijd hebben om daardoor in onze eigen zaak opmerkelijk en
verschillend nadeel te lijden. Vertrouwende hierdoor, hoewel we nog niet
alles gedaan hebben wat we zouden willen en met de tijd meer mogen doen, dat
nochtans deze onze goedwillende arbeid door iedereen voor goed zal worden
genomen. En namelijk [6] dat de kunst en het leren van de kruiden niet in
woorden zal opgemerkt worden maar inderdaad in het werk bestaat zodat niemand
zich zal vasthouden in het onderzoek van die woorden als die eigenlijk niet
goed genoeg gesteld zijn. We willen wel bekennen dat zo ver in deze zaak, die
van grote moeite en van grote kosten is, ons de middelen waren gegeven die
anderen in minder zwaar werk gegeven zijn zodat we niet alleen deze onze
arbeid eerder uit zouden brengen maar dat het mogelijk geweest zou zijn dat
ze meer volmaakt zou zijn waardoor het iedereen tamelijk en meer genoegen
gegeven zou hebben. Niettemin weten we dat zoiets niet door iedereen in dank
ontvangen zal worden die hetgene geeft dat hij kan. Deze mijn arbeid dan doorluchtige
hoog geboren prins en vorst, edele voorzienige en zeer wijze heren wil ik uw
edelheden en eerzame overheden vanwege de redenen hiervoor verhaald willen
toe-eigenen en laat me voorstaan dat u ingeboren prinselijke genade en
goedertierenheid en u mijne heren gewoonlijke gunsten die voor goed zal
aannemen. En hoop zeer dat gelijk alle vrome ende goede mensen, ja de gehele
Christenheid u edele met ganse en vurige harten dankt voor de onwereldse
weldaden door uw hand met vrijheid van gemoed en lichaam ontvangt en die
bekend een heerlijk tussen middel van God almachtig geschikt te zijn om zijn
barmhartigheid over deze Nederlanden en vele andere ontelbare mensen uit te
storten. En dat hij u mijne heren ook de genade doet van u met veel wijsheid
en kloekheid tot goede regering van deze stad, die als een hoofd is van de
anderen, te begiftigen zodat ook iedereen die deze wetenschap bemint het
middel zal gegeven worden om zich te verblijden dat op uw naam dit
tegenwoordig werk in het licht is gekomen en het gebruik en lust die daaruit
spruit vele mensen wordt meegedeeld. De Heer almachtig en beschermer van alle
koningen, vorsten, heren, koninkrijken en landen wil u [6] en edelen in een
lange gelukkige regering bewaren toot voorstand, troost en hulp van de goede
en tot gehele uitvoering van zoÕn genadig en heerlijk werk die door hem in
deze landen begunstigd wordt. Uit Antwerpen de eerste dag van mei in 1581. |
[9] Extract
van Privilegie. De
Conincklycke Maeisteyt heeft toeghelaeten Christoffel Plantyn, synen
ghesvvoren Drucker, vvoonende inder Stadt van Antvverpen, te moghen drucken,
vercoopen ende distribueren binnen alle dese landen van hervvaertsouex, eenen
boeck gheintituceert den Cruydtboeck oft Herbarius, nieuvvelijck ghemaeckt by
B. Mathias de Lobel, Medicyn van synder Excellentie, ende dat in alle talen
soot hem sal goetduncken tot profyt vander ghemeuynten: Verbiedende allen
anderen Druckers oft Boeckvercoopers vvie dat sy moghen vvwesen, hen te
vervoorderen het selffte boeck, tsy int gheheel oft in deelen, in gheender
manieren nae te drucken oft eenighe elders ghedruckt synde, te vercoopen oft
te distribueren in syne landen van hervvaerts over, ende dat ghedurende den
tyt van thien iaeren, naer dat elcken druck van eenighe tael daer hy in
ghedruckt sal vverden, sal voleyndt vvesen. Op de pene ende confiscatie van
alle sulcke boecken elders ghedruckt, ende noch daerenboven te betaelen de
amende: achtervolghende de brieven ghegeven tot Brussel. Onderteeckent. I. Blyleven. [10] |
[9] Extract
van privilegie. De koninklijke
majesteit heeft toegelaten Christoffel Plantyn, zijn gezworen drukker die in
de stad Antwerpen woont te mogen drukken, verkopen en distribueren binnen
alle deze landen van herwaarts over een boek getiteld het Cruydtboeck oft
Herbarius, nieuw gemaakt door B. Mathias de Lobel, dokter van zijn
excellentie ende dat in alle talen zo het hem zal goed dunken tot profijt van
de gemeente. Verbiedende alle anderen drukkers of boekverkopers wie dat
zouden mogen wezen hen te bevorderen hetzelfde boek, hetzij in het geheel of
in delen, op geen manier na te drukken of enige die elders gedrukt is te
verkopen of te distribueren in zijn landen van herwaarts over en dat
gedurende de tijd van tien jaren nadat elke druk van enige taal daar het in
gedrukt zal worden voltooid zal zijn. Op de pen en confiscatie van al zulke
boeken elders gedrukt en noch daarboven te betalen de boete: achtervolgende
de brieven gegeven te Brussel. Ondertekent. I. Blyleven. [10] |
[1] Beschrijvinghe der planten
ende Cruyden
deur
MATTHIIS DE
LOBEL.
Waerschouwinghe
tot den goedt-gunstighen leser.
Ende want
behoorlick is voor alle dinghen te weten de namen van de Cruyden daer af men
wilt oft behoeft te spreken, ende desgelijcke de teeckenen waer met men die
onderkennen ende onderscheyden sal, eermen de kennisse der crachten can
becomen, Soo hebben wy de naemen in dÕeerste gheset, ende de bedietselenen
daer af verclaert, waer wt dickwils het cruyt oft sijn cracht beter bekent
wordt: ende hebben daer nae ghestelt de beschrijvinghe, midtsgaders de
aenwijsinghe der plaetsen daer de cruyden ghemeynlijck groeyen. Want waer toe
soude het ons baeten, de cracht van eenich cruyt te kennen, ten zy dat wy
eerst weten wat het voor een cruyt is? Hierom ten waere saecke dat wy daer op
acht hadden ghenomen, als dat dese kennisse aldereerst moet voorgaen:
voorwaer wy souden veroorsaeckt zijn gheweest een andere ordeninghe voor te
nemen, achtervolghende de ghelijckmaeticheyt der crachten van elcken cruyde,
gelijck als Dioscorides int ghemeyne ende aldermeest gedaen heeft: de wyle
alsulcke ordeninghe wter maeten bequaem is voor de ghene die alreede de
kennisse vande Cruyden hebben, maer niet voor dÕ andere die de selve noch
niet wel en weten tÕ onderscheyden. (2) [11] |
[1] Beschrijvingen der
planten en kruiden.
door
MATTHIIS DE
LOBEL.
Waarschuwing
tot de goed gunstige lezer. Om
gemakkelijker en beter tot de volkomen kennis van de kruiden te komen zo in
het algemeen als apart heeft me goed en hoognodig gedacht een nieuwe ordening
na te volgen, tezamen voegende ende bijeen te brengen elke soort en aard van
kruiden onder hun geslacht zodat diegene die ver van een ander afgezonderd,
verspreid en verdeeld waren weer als ineen gevoegd worden. Want die te willen
beschrijven en tezamen bijeen voegen naar de gelegenheid van plaatsen waar ze
groeien, zoals sommigen durven te doen die alle kruiden van de bergen bijeen
verzamelen en zo ook van de dalen en alzo van de heuvels of bergachtige
plaatsen en van de platte velden die beide ver van de zee of nabij liggen en
verder die van de hoven en gebouwde velden, dit zou onwijs meebrengen een
onordelijke en verwarde menging van hun aard en geslacht omdat de kruiden die
elkaar zeer ongelijk zijn bijeen gevoegd worden. Wat ons mocht hinderen en
beletten om die in onze gedachte goed te houden of hun aard en van de andere
te onderscheiden. Aangezien dat
zeer vele kruiden zonder onderscheidt beide in vlakke of effen plaatsen en in
de gebergten voortkomen zoals ik ook zo genoeg gemerkt heb en dat ook vele
planten van koude ende ongetemperde bergen liggen in Languedoc of hete
landen, hetzij int oosten, in het zuiden of westen en gewoonlijk groeien in
de vlakke velden van koude landen die in het noorden liggen zoals Nederland,
Vlaanderen, Engeland, Normandi‘ en Picardi‘. En want
behoorlijk is voor alle dingen te weten de namen van de kruiden waarvan men
wil of behoeft te spreken en desgelijks de tekens waarmee men die herkennen
ende onderscheiden zal eer men de kennis van de krachten kan krijgen. Zo
hebben we de namen als eerste gezet en de betekenis daarvan verklaard waaruit
vaak het kruid of zijn kracht beter bekend wordt. Daarna hebben we de
beschrijving gesteld met de aanwijzing van de plaats waar ze gewoonlijk
groeien. Want waartoe zou het ons baten om de kracht van een kruid te kennen
tenzij dat we eerste weten wat voor kruid het is? Hierom was het zaak geweest dat we daar eerst op
gelet hebben dat deze kennis eerst moest voorgaan dan zouden we een ander
ordening moeten genomen hebben en eerst de krachten van elk kruid te
achtervolgen zoals Dioscorides in het algemeen en het meest gedaan heeft.
ZoÕn ordening is uitermate geschikt voor diegene die reeds in de kennis van
de kruiden hebben, maar niet voor de anderen die ze nog niet goed weten te
onderscheiden.[2] |
Allerhande gras.
Alderhande gras.
|
Allerhande gras. De Griekse
meesters hebben zeer bekwaam het gras in hun taal genoemd Agrostis wat zoveel
betekent als een wild kruid dat onbezaaid in de velden groeit of ook niet
gezaaid wordt omdat het overal in de velden op alle tijden van het jaar en
met elk weer op alle plaatsen en met alle invloeden van de hemel overvloedig
vanzelf groeit. Want dit kruid
is niet minder nuttig en profijtelijk omdat ze jaarlijks alle vanzelf
uitspruiten en voorts komt en versiert alle plaatsen van de aarde waar het
groeit en zich geleidelijk aan zich van de ene graad tot de andere
verspreidt, voorts ook de aarde versierende en bekleedt met lustige groenheid
waarvan het in het Latijn de naam schijnt te hebben van Gramen. Dit kruid
zoals het de andere soorten van tarwe zeer nabij staat en gelijk ziet zo is
het ook menigerhande en zo goed bekend, ja bijna alzo gebruikelijk. De soorten
van dit kruid worden voornamelijk herkent uit de wortels, aren, bladeren en
bloemen alle welke delen verschillen,
gemerkt dat ze de verschillende soorten van koren zeer gelijk zijn en
niet bijeen vergelijken beter te onderscheiden en gekend worden, ons heeft
nuttig en voor het beste gedacht hier te verhalen en te beschrijven elk van
die hoe klein die ook zijn met hun namen, tekens en vorm. Die de natuur heeft
voort gebracht tot spijs ende voedsel van de beesten en niet alleen tot het
gebruik van de mensen maar ook omdat die vooral van de mensen zeer goed
gekend zou worden. Want de grote filosoof Aristoteles in zijn boek van de
dieren en ook zijn discipel Theophrastus in zijn boek van de planten hebben
duidelijk geleerd dat er geen werk van de natuur is hoe klein en veracht ze
zijn dat het waard is om van ons sterfelijke mensen en filosofen geweten en
geacht te worden. [3] |
Tafel vande soorten van Gras.
Alderhande Gras.
Ghemeyn Gras
ende medesoorten:
Hondts-gras ende
medesoorten:
Aengaende de
Graskens gelijck Aizoon van Plinius om dat die desen Grassen zeer onghelijck
zijn, soo sullen wy elders daer af spreken. [4]
Beschrijvinghe van allerley gras.
Ghemeyn Gras wordt in Latijn gheheeten Gramen Pratense. In
Hoochduytsch, Nederduytsch ende Engelsch Gras. In Italiaensche Gramigna. In
Spaensch Gramenha ende Grama. In Francois herbe des praiz, oft alleenlick herbe,
als zijnde het aldergemeenste, principaelste ende best bekendt onder alle de
Cruyden. Ghemeyn Gras,
dwelck allen menschen ghenoech bekent is, ende alst drooghe is, Hoy gheheeten
wordt, heeft zeer vele ende cleyne aerdtverwige veselachtighe ghecrolde
wortelkens, de welcke dÕopperste vander aerden gheheel deurcruypen, ende zeer
groote menichte van bladeren voorts brengen, die der groener terwen ghelijck
sien, de velden daer mede zeer dicht bedeckende, wt de welcke voorts comen
dunne halmen met veel knoopen van eenen voet oft cubitus hooghe, waer op dat
groeyen wilde wolachtighe aren die zeer ghelijckende zijn dien vanden Riet,
daer men mede dect, inde welcke tsaet is groeyende, dat in de schueren
somtijts wtghedorscht wordt, ende by een vergadert. Maer het Cruydt (als
Dioscorides segt) is een voetsel ende spijse van ossen, coeyen ende peerden. Nochtans soo
is tsoete ghehouden voor tbeste om de treck-peerden, ende melck-koeyen, want
tsuer gras wordt daer toe veracht ende mispresen. Veranderinghe. Dit voorghenaemt
oft voorbeschreven Gras wordt veel grover ende over al grooter in vochtige
ende vette beemden van Hollandt: nochtans ist vanden huysman seer goedt
ghehouden om de koeyen, de welcke daer af overvloedichlijck gheven vet melck
ende boter. Cracht. Tsaedt van
gras wordt van sommighen van onse Medecijns inghegheven teghen verstoptheden
des inghewants. Tsaedt
inghenomen is oock goedt teghen de graveele ende steen. Item van
buyten opgheleydt, doet scheyden de harte gheswillen ende winden. Tcruyt ghesoden
ende met sijn bloeme ghestooten, ende dan op eenen doeck ghestreken zijnde,
van buyten opgheleydt, verdrijft de pijnen vander milten. Cleyn ghemeyn
Gras, Gramen minus.
Alderminste Gras
van Languedoc met sijn arenkens zeer wtghespreyt. In Languedoc
ontrent Montpelliers wordt ook dickwils ghevonden een ander soorte van
grasken op dorre, savelachtighe velden, ende sandtachtighe wijnberghen,
dÕwelck is een vanden minsten van allen, ende heeft een seer cleyne
faeselachtighe witte wortel, ende halmkens ghelijck hairkens die blinckende
ende purper wten rooden zijn, niet onghelijck dien vanden Gras Isch¾mon
gheheeten, wtghenomen dat dÕ arenkens sachter, breeder, seer wtghespreydt,
frayer ende sijdachtigher zijn. |
Gewoon gras heet in Latijn Gramen
pratense. In
Hoogduits, Nederduits en Engels gras. In Italiaans, gramigna. In Spaans
gramenha en grama. In Frans herbe des praiz of alleen herbe omdat het de
allergewoonste, voornaamste en best bekende is onder alle kruiden. (een
weidegras als Poa pratensis) Gewoon gras
dat alle mensen genoeg bekend is en als het droog is hooi geheten wordt heeft
zeer veel en kleine aardkleurige vezelachtige gekrulde
worteltjes die in het opperste van de aarde geheel door kruipen en zeer grote
menigte van bladeren voorts brengen die de groene tarwe gelijk zien en de
velden daarmee zeer dicht bedekken waaruit voorts komen dunne halmen met veel
knopen van dertig cm of 68 cm hoog waar op dat groeien wilde wolachtige aren
die zeer op die van riet lijken waarmee men dekt waarin het zaad groeit dat in de
schuren soms wordt uitgedorst en bijeen verzameld. Maar het kruid, zoals
Dioscorides zegt, is een voedsel en spijs van ossen, koeien en paarden. Nochtans zo
wordt het zoete voor het beste gehouden voor de trekpaarden en melkkoeien
want het zure gras wordt daartoe veracht en misprezen. Verandering. Dit
voorgenoemde of voor beschreven gras wordt veel grover en over al groter in
vochtige en vette beemden van Holland, nochtans is het vanden huisman zeer
goed gehouden voor de koeien die daarvan overvloedig vel melk en boter geven. Kracht. Het zaad van
gras wordt van sommige van onze dokters ingegeven tegen verstoppingen van het
ingewand. Het zaad
ingenomen is ook goed tegen niergruis en de steen. Item, van
buiten opgelegd laat scheiden de harde gezwellen en winden. Het kruid
gekookt en met zijn bloem gestampt en dan op een doek gestreken en van buiten
opgelegd verdrijft de pijn van de milt.
Klein gewoon gras,
Gramen minus. (Lolium vorm?) Dit hiervoor
genoemde gras die op bergachtige, dalende en dorre uitgemergeld [5] landen
groeit is gelijk als het beter en smakelijker voedsel is voor de schapen zo
is het ook ongelijk fijner, kleiner en zijn zaad krachtiger. Allerkleinste
gras van Languedoc met zijn aartjes zeer uitgespreid. In Languedoc
omtrent Montpellier wordt ook dikwijls een ander soort van grasje gevonden
die op dorre zavelachtige velden en zandachtige wijnbergen die een van de
kleinste van allen is en heeft een zeer kleine vezelachtige witte wortel en
halmpjes gelijk haartjes die blinkende en purper uit het rode zijn en niet
ongelijk die van het gras Digitaria ischaemon geheten, uitgezonderd dat de
aartjes zachter, breder, zeer uitgespreid en fraaier en zijdeachtiger zijn. |
Veldt-Gras oft
Koren-Gras met schoone seer wtghespreyde arens wordt int Latijn gheheeten
Segetum Gramen, panicula speciosa, latiore. Veldt-gras is oock
schoon van groote ende seer breede aren, ende is groeyende in Koren ende
Gerste velden, alzoo wel in Engellandt als Vlaenderen ende Nederlandt. Sijn
wortele is faeselachtich, wt de welcke voort comt sijnen halm onderhalf
cubitus hooghe met sommighe bladeren, de welcke dien van Hirs niet ongelijck
en zijn, waer op dat groeyt een lustighe breede glinsterende aren,
wtghespreydt bycans naer dÕ ordene ende t fatsoen van dÕ opperste van water
weghebreyd, saecht ghelijck sijde. [6] Acker-
wintdhalme, gheheeten int Latijn Agrorum venti spica, ende Gramen Agrorum,
latiore, arundinacea, comosa panicula. Gras gheheeten
vande Vlaemmingen, Windthalme, om dat sijn halmen oft aren, die seer
wtghspreydt zijn, ghemeynelijck vanden windt ghelijck een veder aen een sijde
gheslagen sijn. Anders en ist van grootte, bladeren ende wortelen den
voorseyden veldt-Gras niet seer onghelijck: Maer sijn aren ghelijcken dien
vanden Hirs. Twordt oock ghevonden in sommighe ackers tusschen tÕkoren. |
(Elymus arenarius) Veld gras of koren gras met mooie zeer uitgespreide
aren wordt in het Latijn geheten Segetum Gramen, panicula speciosa, latiore. Veld gras is
ook mooi van grote en zeer brede aren en groeit in het koren en verste velden
alzo wel wel in Engeland als Vlaanderen en Nederland. Zijn wortel is
vezelachtig waaruit voort komen zijn halmen van een 68 cm hoog met sommige
bladeren die van hirs vrij gelijk zijn waarop groeit een een lustige brede
glinsterende aar die bijna uitgespreid is naar de orde en vorm van het
bovenste van de water weegbree, zacht gelijk zijde [6)] (Apera spica-venti) Akker windhalm
geheten in het Latijn Agrorum venti spica en Gramen Agrorum, latiore,
arundinacea, comosa panicula. Gras geheten
van Vlamingen windhalm omdat zijn halmen of aren, die zeer uitgespreid zijn
gewoonlijk van de wind gelijk een veer aan een zijde geslagen worden. Anders
is het van grootte, bladeren en wortelen de voor vermelden veld gras niet
zeer ongelijk. Maar zijn aren lijken op die van de hirs. Het wordt ook
gevonden in sommige akkers tussen het koren. |
Hirs-gras,
ende Saet-gras, Miliaceum Gramen. Groot Water-gras met breede Hirs-aren. Dit is den
voorseyden seer gelijck van halme ende wortele: sijn are is ghelijck die
vanden Hirs. Onder de soorten
van Gras is dit ghenoech bekent, wort overvloedich ghevonden lanckx de
rivierkens ende watercanten van Vranckrijck, Engellandt, Duytschlandt,
Italien, ende Nederlandt, ende besonderlick in Holland daert oock ghemayt
wordt ende zeer goedt bevonden voor de melckoeyen. Theeft bladeren eenen
vingher breedt, onderhalf oft twee cubitus lanck, ende de halmen vier oft
vijf voeten lanck, met aren van Hirs. De wortele is veselachtich. Phalaris
unrundinacea. Wit ghestreept
Gras, gramen sulcatum vel striatum album, gheheeten int Francois Aguillettes
dÕarmes. In
Nederduytschlandt ende Engellandt wordt dit Gras gheoeffent inde hoven, maer
int gheberchte ende inde bosschen van Savoye groeyet van selfs met bladeren
dien vanden Hirs niet onghelijck, [7] maer stijf ende scherp ghelijck die van
deck-riet, ende midden inde lengde vande bladeren daer sy groen-grauwachtigh
zijn, loopen veel witte aderkens oft silverachtighe strepen, ende heeft
halmen ghelijck dwildt Panick-coren. Maer de wortele is cleyn, veselachtich ende
wit. |
(Catabrosa aquatica) Hirs gras en
zaadgras, Miliaceum Gramen. Groot water-gras met brede hirs aren. Dit is de voor
vermelden zeer gelijk van halmen en wortel, zijn aar is gelijk die van de
hirs. Onder de
soorten van gras is dit genoeg bekent en wordt overvloedig gevonden langs de
riviertjes en waterkanten van Frankrijk, Duitsland, Itali‘ en Nederland, en
vooral in Holland daar het ook gemaaid wordt en zeer goed bevonden voor de
melkkoeien. Het heeft bladeren van een vinger een vinger breed, 68 of 90cm
lang en de halmen 120 of 150cm lang met aren van hirs. De wortel is
vezelachtig. (Phalaris arundinacea) Wit gestreept
gras, gramen sulcatum vel striatum album, geheten in het Frans aguillettes
dÕarmes. In
Nederduitsland en Engeland wordt dit gras geteeld in de hoven, maar in het
gebergte en in de bossen van Savoie groeit het vanzelf met bladeren die van
de hirs vrij gelijk [7] maar stijf en scherp gelijk die van dekriet en midden
in de lengte van de bladeren daar ze groen grauwachtig zijn lopen veel witte
adertjes of zilverachtige strepen en heeft halmen gelijk het wilde panik
koren. Maar de wortel is klein, vezelachtig en wit. |
Pipgras oft
Sorg-saet-gras, Gramen Sorghi effigie. Het groeyt onder
halven voet hooghe met luttel breede bladeren: de wortele is cleyn geveselt.
Tsaet ende aren zijn van fatsoen ghelijck die van Sorgsaet. Tgroeyt in
drooghe beemden. Riet-gras oft
Calamogrostis, by aventure Gras van Babylonien. Dit gras
groeyt ghemeenlick in vochtighe, maghere ende sandtachtighe ongheoeffende
plaetsen, ende is den gras van Babylonien niet onghelijck, noch eens soo
groot als Litgras of Hondtsgras metten arenkens wtgespreydt. Theeft stijve
ende rouwe halmen ende bladeren, den Deck-riet seere ghelijck: De
tree-peerden ende ander en eten dat niet, ten zy datse grooten honger hebben,
ende by groot ghebreck van beter voeder. De schapen en eten dat oock niet,
niet alleene om dat te suer is, [8] maer oock om datmen meynt datse daer af
mager, dorstich ende wtdroogende worden, ende dat het de tonghe ende kele
quetst ende tÕsamen treckt: Oock soo brenghet bloedt inde maeghe, waer wt
ghemeenelick volghen gheswillen, ontstekinghen, ende oock de doodt. Ist dat
in Babylonien dorrer ende herdter groyet, daer men segt dat soodanighen quaet
doet, ende daer de schapen teerder ende herdter zijn van buyck, soo ist noch
min te verwonderen dat de peerden tÕselfde daer etende, daer af sterven, want
men siet oock dickwils dat de muylen ende lippen vande peerden ende ander
beesten bebloedt ende ghequetst sijn als sy soodanich oft derghelijcke
Rietgras onder ander hoy oft stroo eten: Aldus dan soo ist half van een
rietachtighe, ende half van een grasachtighe nature, ende ghedaente. De
wortele is seer veselachtich ghelijck ghemeyn gras, de aren sijn sachte ende
wolachtich als sy rijpe zijn ghelijck die vanden deck-riet, maer eer sy rijpe
zijn, soo zijnse wat gelijck de aren van rogghe. Pluym-Rietgras,
heeft harde stijve ende dorre bladeren dien vanden Schoenanthon niet seer
onghelijck: De halmen desghelijck stijf, onderhalf oft twee cubitus hooghe,
de aren zijn lanck ende dick, purper rootachtich, cafachtich; als sy volrijp
zijn soo worden sy wit, fray ende glinsterende als sijde. Tgroeyt op de
dornachtighe canten van sommigen velden van Vlaenderen ende Engellandt: de
beesten onnut. Ander seer
aerdich Pluymgras, Gramen comosum arundinaceis & lanosis Sparti Pliniani
floribus. Onse
liefhebbers der Cruyden hebben in corten tijdt herwaerts vercreghen een seer
aerdigh grasken met dunne ende cleyne groene bladerkens ende wortelkens
ghelijck die vanden Spartum van Plinius daermen de vijgecorven af maeckt,
maer veel cleynder, ghelijck draykens, stijf ende overeynde ghelijck
bieskens. Mijn heere Brancion saeliger gedachtenisse, heeft hiervoortijts
sijn aren oft pluymkens in weerden ghehouden, om datse lustich zijn ende om
datse eenige ghedaente hebben vande pluymkens van den wilden Schoenanthum van
Montpelliers, ghelijckende een fijne witte plumagie. De wortelen zijn
veselachtich, ende en is hier te landen noch niet zeer bekent. |
(Echinochloa crus-galli) Pipgras of
Sorg zaad gras, Gramen Sorghi effigie. Het groeit
45cm hoog met wat brede bladeren, de wortel is klein gevezeld. Het zaad en
aren zijn van vorm gelijk die van Sorgzaad. Het groeit in droge beemden. (Calamagrostis canescens) Riet gras of
Calamogrostis, bij avonturen gras van Babyloni‘. Dit gras
groeit gewoonlijk in vochtige, magere en zandachtige niet beteelde plaatsen en
is het gras van Babylonisch niet ongelijk en noch eens zo groot als kweek of
hondsgras met de aartjes uitgespreid. Het heeft stijve en rouwe halmen en
bladeren en zeer gelijk het dekriet. De tree paarden en ander eten dat niet
tenzij dat ze grote honger hebben en bij groot gebrek van beter voer. De
schapen eten dat ook niet en niet alleen omdat het te zuur is,[ 8] maar ook
omdat men meent dat ze daarvan mager, dorstig en uitdrogen en dat het de tong
en keel kwetst en tezamen trekt. Ook zo brengt bloed in de maag waaruit
gewoonlijk volgen zwellingen, ontstekingen en ook de dood. Is het dat in
Babyloni‘ dorder en harder groeit waar men zegt dat het dusdanig kwaad doet
en waar de schapen teerder en
harder zijn van buik zo is het noch minder te verwonderen dat de paarden die
hetzelfde daar eten ervan sterven, want men ziet ook dikwijls dat de
muildieren en lippen van de paarden en andere beesten bebloed en gekwetst
zijn als ze zodanige of dergelijk rietgras onder ander hooi of stro eten.
Aldus dan zo is het half van een rietachtige en half van een grasachtige
natuur en gedaante. De wortel is zeer vezelachtig gelijk gewoon gras, de aren
zijn zacht en wolachtig als ze rijp zijn gelijk die van het dekriet, maar eer
ze rijp zijn zo zijn ze wat gelijk de aren van rogge. (Calamagrostis arundianaceae) Pluim rietgras
heeft harde stijve en dorre bladeren die van de Schoenanthus niet zeer
ongelijk. De halmen zijn desgelijks stijf, 68 of 90cm hoog, de aren zijn lang
en dik, purper roodachtig, kafachtig en als ze volrijp zijn zo worden ze wit,
fraai en glinsterend als zijde. Het groeit op de dorenachtige kanten van
sommigen velden van Vlaanderen en Engeland, de beesten onnut. Ander zeer
aardig pluim gras, Gramen comosum arundinaceis & lanosis Sparti Pliniani
floribus. Onze
kruidliefhebbers hebben een korte tijd geleden een zeer aardig grasje
gekregen met dunne en kleine groene bladertjes en worteltjes gelijk
die van het Spartum van Plinius waar men vijgenkorven van maakt, maar veel
kleiner en gelijk draadjes die stijf en overeind staan gelijk biesjes. Mijn
heer Brancion zaliger gedachtenis heeft vroeger zijn aren of pluimpjes in
waarde gehouden omdat ze lustig zijn en omdat ze enige gedaante hebben van de
pluimpjes van de wilde Schoenanthus van Montpellier die op een fijne witte
pluim lijkt. De wortels zijn vezelachtig en is hier te lande noch niet zeer
bekend. |
C.
Clusius heeft seer fray dese figuren uyt ghegheven [9] Cleyn
hartachtich gras, Exile Gramen durius. Cleyn
hardtachtich Gras heeft suere biesachtige bladerkens van eenen duym oft
onderhalve hooghe, spruytende wt een cleyne wortele, die van veel veselinghen
tsamen ghevoegt is, ende groeyet in Vranckrijck, Engellandt, Hooch ende
Nederduytschlandt, op heyen ende savelachtighe onghebouwede velden. De arenkens
ende tsaet zijn cafachtich ende hart: maer den schapen en ist soo aengenaem
niet, alst voorgaende. Amouretten oft
Lieflick Gras, Gramen paniculosum Phalario•des. Dit Gras wordt
om sijn lieflijckheydt ende aerdicheydt vande Spaniaerden ghenoemt Amourettes,
ende heeft een cleyne wortele van veel ghecrolde veselinghen in een
ghevlochten, voorts brenghende halmkens van dry palmen ofte eenen voet
hooghe, waer op dat groeyen veel fraye, ghehayrde, wijde ende lustighe by een
ghevoegde aren, de welcke rijp wesende wit zijn. TÕsaet van desen heeft wt
Spaignen in Neder-landt ghebrocht die zeer cloecke ende gheschickte
ondersoecker ende beschrijver vande wtlantsche Cruyden ende Planten M. Caerle
Clusius. Twordt oock ghevonden op sommighe plaetsen van Languedoc, ende ooc
zeer vele in Arthhons by tslot van Auxy ende ander plaetsen daer ontrent
gheleghen, ende desghelijckx by Betune twee boghen-schutten van Õt huys van
Mijn-heere Kaerle de Houchin, Heere van Longastre, de welcke een vande
grootste gheleerdste ende gheschickste liefhebbers is van dese gantsche
Neder-landen. [10] |
C.
Clusius heeft zeer fraai deze figuren uit gegeven [9] (Aira preacox?) Klein
hardachtig gras, Exile Gramen durius. Klein hardachtig
gras heeft zure biesachtige bladertjes van een of anderhalf hoog die spruit
uit een kleine wortel die van veel vezels tezamen gevoegd is en groeit in
Frankrijk, Engeland, Hoog en Nederduits landt, op heide en zavelachtige
ongebouwde velden. De aartjes en het zaad zijn kafachtig en hard, maar de
schapen is het niet zo aangenaam zoals de voorgaande. (Eragrostis minor) Amouretten of
lieflijk gras, Gramen paniculosum Phalario•des. Dit gras wordt
om zijn lieflijkheid en aardigheid van de Spanjaards genoemd Amourettes, en
heeft een kleine wortels van veel gekrulde vezels ineen
gevlochten die voorts brengen halmpjes van drie palmen ofte dertig cm hoog
waarop dat groeien veel fraaie, gehaarde, wijde en lustig bi een gevoegde
aren die als ze rijn zijn wit worden. Het zaad hiervan heeft uit Spanje in
Nederland gebracht die zeer kloeke en geschikte onderzoeker en beschrijver
van de buitenlandse kruiden en planten M. Caerle Clusius. Het wordt ook
gevonden op sommige plaatsen van Languedoc en ook zeer veel in Arthhons bij
het slot van Auxy en ander plaatsen daar omtrent gelegen en desgelijks bij
Betune twee boogschoten van het huis van mijnheer Kaerle de Houchin, heer van
Longastre die een van de grootste geleerdste en geschiktste liefhebbers is
van deze ganse Nederlanden. [10] |
Ander gras
gelijckende tÕcruydt van Spaensche-saedt oft Canarien saedt, Gramen
Phalario•des alterum. Dit hebben wy
oock Phalaro•des gheheeten, om dat sijn aren dien van Õt Cruyt Phalaris of
Spaensch saedt niet qualijck en ghelijcken. Theeft oock een veselachtige
wortele voortsbrenghende sijnen halm een oft onderhalf cubitus hooge met twee
oft dry bladerkens. Twordt ghevonden alsoo wel inde velden als inde beemden
lancks de weghen. Vosse-steerten
gras, Gramen Alopecuro•des. Dit gras wordt
ghevonden inde velden ende beemden lancks de weghen ende grachten. Aldus ist
ghenaemt, om dat sijn aren lanck zijn van fatsoen van eenen vossensteert. Den
halm is onderhalven voet of twee cubitus hooghe met luttel bladeren ende
knoopen. Theeft hayrachtighe wortelkens. |
Ander gras
gelijkende het kruid van Spaans zaad of Kanarie zaad, Gramen Phalario•des
alterum. Dit hebben we
ook Phalaro•des genoemd omdat zijn aren die van het kruid Phalaris of Spaans
zaad niet slecht gelijken. Het heeft ook een vezelachtige wortel die voort
brengt zijn halm van 45 of 68cm hoog met twee of drie bladertjes. Het wordt
gevonden alzo wel in de velden als in de beemden langs de wegen. (Alopecurus pratensis) Vossenstaarten
gras, Gramen Alopecuro•des. Dit gras wordt
gevonden in de velden en beemden langs de wegen en grachten. Aldus is het
genoemd, omdat zijn aren lang zijn van de vorm van een vossenstaart. Den halm is
45 of 90cm hoog met weinig bladeren en knopen. Het heeft haarachtige
worteltjes. |
Cleyn
Vossesteerten Gras, Gramen Alopecuro•des minus. Tcleyn is
bycans even hooghe van halmen, maer sy zijn veel dunner ende desghleijckx
sijn bladeren ende aren veel smalder, ende de wortelkens ende onderste
bladeren veel cleyndere. Ander
Vossesteerten gras, Gramen Alopecuro•des tertium. Noch sullen wy
een derde soorte hier by stellen groeyende oock by de weghen ende grachten
vande velden met halmen een ende twee cubitus hooghe, ende luttel bladeren.
[11] |
Klein vossenstaart
gras, Gramen Alopecuro•des minus. Het kleine is
bijna even hoog van halmen, maar zij zijn veel dunner en desgelijks zijn
bladeren en aren veel smaller en de worteltjes en onderste bladeren veel
kleiner. (Alopecurus aequalis?) (Alopecurus geniculatus) Ander
vossenstaarten gras, Gramen Alopecuro•des tertium. Noch zullen we
een derde soort hierbij stellen die ook bij de wegen en grachten van de
velden groeit met halmen van 45 en 90cm hoog en weinig bladeren. [11] |
Lischdodde
gras, Gramen Typhinum. TÕgras datmen
Typhinum noemt, groeyet geerne op alsulcke plaetsen als het cleyn
herdtachtich gras: maer ontrent den Zee-cant, ghelijck alst naest volghende
Cypero•des ghenoemt. Sijn wortel is cleyne ende veselachtich, maer de halmen
groeyen dry palmen ofte eenen voet hoogh. Ghearent
grasken Cypero•des met bladeren van genoffelen, Gramen spicatum foliis
Vetonic¾ Caryophyllat¾. Dit is zeer
naer ghelijck den Rabis-Gras beschreven van Gesnerus: Nochtans heeft my goet
ghedocht dit Cruydt liever Cypero•des te noemen, om dat sijn wortelen oock
zijn lanck aen een hanghende, de sandtachtighe ende vochtighe aerde
deurcruypende, also wel in dalen als in huevelen van Duytschlandt,
Vlaenderen, Engellandt, Vranckrijck ende Piemont, de welcke stijve, harde,
dickachtige, corte, groene bladeren voortsbrenghende zijn, die den bladeren
van wilde Genoffels oft Keykens ghelijck sien, waer wt voort comt de stam een
palme ofte enen halven voet hooghe, sijn arenkens zijn lanckachtich, in dÕ
eerste bruyn ende daer naer rosch. Onse Herders ende Coeyemelckers en [12]
prijsent niet zeer, om dat de koeyen tselve niet gheerne en eten, ende niet
veel melcks daer af en gheven, want tÕis suer ende hardt: Daer deur het
blijckt dat tselfste Gras niet en is welck Gesnerus Rabis-Gras gheheeten
heeft, alsoo vele te segghen, alst tbeste ende sonderlinckste gras voor de
beesten ende melck-koeyen, ghelijck oock dÕalderbeste Terwe Robus ghenoemt
wordt. Ist dat my wel voor staet, ick hebbe voorseyde Rabis-Gras
hiervoortijdts ghesien inde huevelen van Savoye, Piemont ende Swytserlandt. Rabis-Gras van
Gesnerus ende Switseren, Gramen Rabinum. Gesnerus
beschrijvet bycans in dese maniere. Twordt vanden Herders die aen tgeberchte woonen
van Savoye ende Switserlandt gheheeten Rabis-gras oft Rabinum, alsoo vele te
segghen, als tbeste ende sonderlinckste gras, met corte ende dicke bladeren
(aen de welcke gheen zenuen deurloopende ghemerckt en worden) vele tsamen by
een int ronde aen de wortel ghevoegt. Ick en hebbe noch sijn bloemen niet
ghesien. Men seydt dat de melck-koeyen zeer veel melcks daer af gheven. |
Lisdodde gras,
Gramen Typhinum. (Phleum arenarium) Het gras dat
men Typhinum noemt groeit graag op al zulke plaatsen als het kleine
hardachtige gras maar omtrent de zeekant net zoals het volgende dat
Cypero•des heet. Zijn wortel is
klein en vezelachtig, maar de halmen groeien drie palmen of dertig cm
hoog. (Aira caryophyllea) Aarvormig
grasje Cypero•des met bladeren van anjers, Gramen spicatum foliis Vetonic¾
Caryophyllat¾. Dit is zeer na
gelijk het Rabis gras beschreven van Gesnerus. Nochtans heeft me goed gedacht
dit kruid liever Cypero•des te noemen omdat zijn wortels ook lang aaneen
hangen die de zandachtige en vochtige aarde doorkruipende alzo wel in dalen
als in hevels van Duitsland, Vlaanderen, Engeland, Frankrijk en Piedmont die
stijve, harde, dikachtige, korte groene bladeren voortbrengt die de bladeren
van wilde anjers of keikens gelijk zien waaruit voortkomt de stam van een 10
of 15cm hoog, zijn aartjes zijn
langachtig en in het begin bruin en daarna roze. Onze herders en
koeienmelkers [12] prijzen het niet zeer omdat de koeien het niet graag eten
en niet veel melk daarvan geven want het is zuur en hard. Daardoor blijkt het
dat het niet is wat Gesnerus Rabis gras geheten heeft wat betekent als het
beste en bijzonderste gras voor de beesten en melkkoeien gelijk ook de
allerbeste tarwe Robus genoemd wordt. Is het dat me wel voor staat, ik hebbe
voor vermelde Rabis gras hier voortijds gezien in de hevels van Savoie,
Piedmont en Zwitserland. (Avena caespitosa) Rabis-Gras van
Gesnerus en Zwitsers, Gramen Rabinum. Gesnerus
beschrijvft het bijna in deze manier. Het wordt van de herders die aan het
gebergte wonen van Savoie en Zwitserland geheten Rabis gras of Rabinum, wat
betekent, als het beste en bijzonderste gras met korte en dikke bladeren
(waaraan geen zenuwen doorlopende gemerkt worden) vele tezamen bijeen in het
ronde aan de wortel gevoegd. Ik heb noch zijn bloemen niet gezien. Men zegt
dat de melkkoeien zeer veel melk daarvan geven. |
Gras
Cypero•des, dat is te segghen, ghelijck wilde Galigaen, Gramen Cypero•des. Tgras
Cypero•des gheheeten, mach alsoo ghenoemt zijn om dat het sijne wortel heeft tsaemen
gevlochten ende lanck, gelijck Cyperus longus, waer door dit van ander Gras
mach onderscheyden worden. De bladers zijn eenen voet lanck, eenichsins den
ghemeynen Zee-mosch ghelijck, waer mede het Veneetsche glas inghepackt wordt,
draghende op stelen van dry palmen ofte eenen voet hooge arenkens van eenen
duym oft onderhalven lanck, die cafachtich zijn, gelijck die van Typhinum oft
Lisch-dodde. Zegghe oft
Water-Rietgras, Gramen Palustre maius. Dit water-gras
is vanden Vlaeminghen Zegghe oft Water-Rietgras gheheeten: Õt groeyet in
staende ende saecht loopende wateren, hebbende een wortele eenichsins
ghelijck die vande gemeyne biesen ende langhe scherpe bladeren. Den halm is
dry-cantich onderhalf ende twee cubitus hooghe, aen de welcke staen twee oft
drye langhe swarte arenkens. [13] Ander
Water-Rietgras oft Bies-water-gras, Gramen aquaticum alterum. Water-Bies-gras
heeft een cleyne veselachtighe wortele die gras-blaederkens voortbrenghen, wt
de welcke voorts comen dunne halmen eenen voet hooghe, waer op groeyen biesen
oft wilde-Galigaen aren. TÕ comt oock voorts in dusdanige plaetsen daer
tÕvoorgaende groeyet. |
Gras
Cypero•des, dat is te zeggen gelijk wilde galigaan, Gramen Cypero•des. (Carex pseudo-cyperus) Het gras
Cypero•des geheten mag alzo genoemd zijn omdat het zijn wortel heeft tezamen
gevlochten en lang gelijk Cyperus longus waardoor dit van ander gras mag
onderscheiden worden. De bladeren zijn dertig cm lang en enigszins de gewone
zeemos gelijk waarmee het Veneetse glas ingepakt wordt. Ze draagt op stelen
van drie palmen of dertig cm hoge aartjes van een duim of anderhalf lang die
kafachtig zijn gelijk die van Typhinum of lisdodde. Zegge of water
rietgras, Gramen Palustre majus. (Carex
aquatilis) Dit watergras
is van de Vlamingen zegge of water rietgras geheten. Het groeit in staande en
zacht lopende wateren en heeft een wortel enigszins gelijk die van de gewone
biezen en lange scherpe bladeren. De halm is driekantig 68-90cm hoog waaraan
twee of drie lange zwarte aartjes staan. [13] (Cladium mariscus) Ander water
rietgras of bies watergras, Gramen aquaticum alterum. Water bies
gras heeft een kleine vezelachtige wortel die grasbladertjes voortbrengen
waaruit voort komen dunne halmen van dertig cm hoog waarop groeien biezen of wilde
galigaan aren. Het komt ook voort in dusdanige plaatsen daar het voorgaande
groeit. |
Ghemeyn
Vlot-gras, Gramen aquis innatans ende Wit Vlot-gras, Gramen aquaticum
spicatum. Men vindt in dese
Neder-Landen in grachten ende loopende rivierkens tweederley Vlot-gras. Sy
hebben allebeyde grooter ende langher blaederen dan tÕghemeyn beemdt-gras
vlottende ende ligghende boven op twater. Het ghemeynste heeft sijn aren
bycans ghelijck ghemeyn gras, maer meer verstroyt van malcanderen. DÕander is
witter van blaederen, ende en heeft maer een aren op [14] elcken halm. De
wortelen zijn faeselachtich ende setten voort ghelijck ander water-cruyden.
De melck-koeyen eten dese Vlot-gharsen zeer gheerne. Panickkoren-gras
met enckelen arens, Panici effigie, Gramen simplici spica. Dit is den
wilden Panick-koren van voortscomen, fatsoen, saet, halmen, bladers ende
knoppen [15] niet zeer ongelijck, maer tÕcruydt is meer ligghende: Sijn
halmen zijn een spanne lanck, elck met een besonder groene arenken wat
hayrich onderhalven duym lanck. TÕgroeyt in vochtighe plaetsen, ghelijck de
twee naestvolghende soorten. |
(Glyceria fluitans en Glyceria maxima)
Gewoon vlotgras, Gramen aquis innatans en wit vlotgras, Gramen aquaticum
spicatum. Men vindt in
deze Nederlanden in grachten en lopende riviertjes twee soorten vlotgras. Zij
hebben alle beide grotere en langere bladeren dan het gewone beemdgras
vlottende en liggende boven op het water. Het gewoonste heeft zijn aren bijna
gelijk gewoon gras, maar meer verstrooid van elkaar. De ander is witter van
bladeren, en heeft maar een aar op [14] elke halm. De wortels zijn
vezelachtig en zetten voort gelijk ander waterkruiden. De melkkoeien eten
deze vlotgrassen zeer graag. (Echinochloa crus-galli) Panikkoren
gras met enkele aren, Panici effigie, Gramen simplici spica. Dit is de
wilde Panikkoren van voort komen, vorm, zaad, halmen, bladeren en knopen [15]
niet zeer ongelijk maar het kruid is meer liggend. Zijn halmen zijn een 10cm
lang en elk met een apart groen aartje die wat harig en anderhalve cm lang
is. Het groeit in vochtige plaatsen gelijk de twee volgende soorten. |
Ghebaerdt
Panick-koren-gras. DÕ ander is den
voorgaenden zeer ghelijck, wtghenomen dat het hoogher groeyt ende vele
rosachtighe ende rouwe aren op elcken halm heeft. De wortelen van alle drye
zijn hayrich. TÕderde is
dunder ende delicater dan dÕ ander, Sijn aren zijn ghelijck die vanden
Isch¾mon oft Crus Galli van Appuleius, swert van coleure. |
(Echinochloa crus-galli) Baardachtig
panik koren gras. De andere is
de voorgaande zeer ghelijk, uitgesonderd dat het hoger groeit en vele rozeachtige
en rouwe aren op elke halm heeft. De wortels van alle drie zijn harig. Het derde is
dunner en delicater dan de andere, zijn aren zijn gelijk die van de Ischaemon
of Crus Galli van Apuleius, zwart van kleur. |
De derde
soorte van Panick-gras. Water-gras met stekende arenkens. TÕwordt oock
ghemeynelijck ghevonden in vochtighe ende leeghe beemden met groene
bladerkens [16] een palme oft twee lanck, met stekende arenkens op elcken
halm van eenen halven voet. De wortele is veselachtich ende swert. Men
ghebruycket nerghens toe, dat ick weet. Ander cleyn
hayrich gras den wilden Galigaen oock ghelijckende, Gramen exile hirsutum
Cypero•des. Dit is
cleynder dan de voorseyde ghearende graskens Cypero•des, tÕzy van stamme oft
bladeren die ghehayrt zijn ende van ghelijcken smaeck, maer sijn bloemen ende
aren zijn corter, meer op een ende tÕsamen ghevoegt ghelijck die vande
biesen, van coleur van verroest yser. De wortelen en zijn oock den voorseyden
niet onghelijck. Twordt ghevonden in Neder-landt, ende Engellandt lancx
sandtachtighe velden, ende inde selve plaetsen daer tvoorseydt gras is
groeyende. |
(Catabrosa aquatica?) De derde soort
van panikgras, watergras met stekende aartjes. Het wordt ook gewoonlijk
gevonden in vochtige en lage beemden met groene bladertjes [16] een 20cm lang
met stekende aartjes op elke halm van een 15cm. De wortel is vezelachtig en
zwart. Men gebruikt het nergens toe dat ik weet. Ander klein
harig gras die ook op de wilde galigaan ook lijkt, Gramen exile hirsutum
Cypero•des. (Juncus campestris) Dit is kleiner dan
de voor vermelde aarvormige grasje Cypero•des, hetzij van stam of bladeren
die gehaard zijn en van gelijke smaak, maar zijn bloemen en aren zijn korter,
meer op een en tezamen gevoegd gelijk die van de biezen, van kleur van
verroest ijzer. De wortels zijn ook de voor vermelde niet ongelijk. Het wordt
gevonden in Nederland en Engeland langs zandachtige velden en in dezelfde
plaatsen daar het voor vermelde gras groeit. |
Hayrich oft
Rou bosch-gras, Gramen hirsutum nemorosum. Dit gras
groeyet vele in donckere ende berchachtighe bosschen van Piemont, Lionnois,
Engellandt ende Neder-landt; theeft de bladers tweemael soo groot als die van
Lidt-gras, maer saechter ende nederwaerts hanghende, hayrachtich, ghelijck
die van Hirs, bleeckverwich, spruytende wt eenen knoopachtighen halm van
eenen cubitus hooghe, waer op dat bloemen comen dien van Biesgras ghelijck.
De wortel is veselachtich ghelijck die van ghemeyn gras. Het en bloeyet niet
dan in lommerachtighe plaetsen in Junio ende Augusto. Eenighe
gheleerde mannen mijn vrienden hielden dat voor Holosteum: maer niet wel
ghefondeert. Veel beter souden sijt ghehouden hebben voor Isch¾mon van
Plinius, want het cruypt wt oft op der aerden ghelijck Hirs met rouwe ende
wolachtighe bladers, ende wordt inde neusegaten ghesteken. Niettemin de
Herbaristen van onsen tijden hebben gheleert een ander Gras te stellen voor
Isch¾mon, van dÕwelcke wy corts sullen mencie maecken. Zee ghearent
gas, Gramen marinum spicatum. Dit groeyet
overvloedigh in Zeelandt aende canten vande rivierkens ende grachten daer
twater[[17] op ende af loopt, met opstaende dicke blaederkens ghelijckende
bycants dien van Phalangium. De stam is een spanne hooghe met een aren
helijckende de Weghebreyde. Ander Zee oft
Zeelandts ghearent Gras. In dusdanighe
plaetsen van Walkeren is een ander grasken twelck oock dick op een van harde
bladeren groeyet als cleyne bieskens. De stammen ende groene arenkens gelijcken
dien van Weghebreyde, maer sijn saet is lanck. Dese twee graskens zijn suer,
ende daerom den peerden, koeyen ende ossen onnut. |
(Luzula sylvatica) Harig of ruw
bos-gras, Gramen hirsutum nemorosum. Dit gras
groeit veel in donkere en bergachtige bossen van Piedmont, Lionnois, Engeland
en Nederland. Het heeft de bladeren tweemaal zo groot als die van kweek, maar
zachter en nederwaarts hangen, haarachtig gelijk die van hirs, een bleke
kleur en spruit uit een knoopachtige halm van een 45cm hoog waarop bloemen
komen die van biesgras gelijk. De wortel is vezelachtig gelijk die van gewoon
gras. Het bloeit niet dan in lommerachtige plaatsen in juni en augustus. Enige geleerde
mannen, mijn vrienden hielden dat voor Holosteum. maar niet goed gefundeerd.
Veel beter zouden zij het gehouden hebben voor Ischaemon van Plinius want het
kruipt uit of op de aarde gelijk hirs met rouwe en wolachtige bladeren en
wordt in de neusgaten gestoken. Niettemin de herbaristen van onze tijden
hebben geleerd een ander gras te stellen voor Ischaemon die we gauw zullen
vermelden. (Triglochin maritima) Zee aarvormig
gas, Gramen marinum spicatum. Dit groeit
overvloedig in Zeeland aan de kanten van de riviertjes en grachten daar het water[17]
op en af loopt, met opstaande dikke bladertjes die bijna op die van
Phalangium lijken. De stam is een 17cm hoog met een aren die lijken op de
weegbree. (Triglochin palustris) Ander zee of
Zeelands aarvormig gras. In dusdanige
plaatsen van Walcheren is een ander grasje wat ook dik opeen van harde
bladeren groeit als kleine biesjes. De stammen en groene aartjes
lijken op die van weegbree, maar zijn zaad is lang. Deze twee grasjes zijn
zuur en daarom de paarden, koeien en ossen onnut. |
Zeeuwsch dick
Grasken, met arenkens bycants ghelijck de cleyne Water-Biese. Dit wordt oock
ghevonden aende grachten hardt by Middelbourg, sijn wortelkens ende
bladerkens zijn vast by een, hardt ende stijf, ghelijck cleyn bieskens. De
halmen draghen cleyne arenkens ghelijck de waterbieskens, Anderssins en ist
niet nutter dan dandere voorseydt suer Zeegras. [18] Zee
Biese-gras, Gramen Iunceum maritimum. Dit comt
ghemeynlijck voort in beemden ontrent de Zee ligghende, als by Middelborgh,
Vlissinghen, Bristo in Engellandt, Ghendt ende andere plaetsen lanckx de
grachten. Sijn bladeren zijn stijf, ende hardt, effen, ghelijck die vanden
Spartum van Plinius, vele tsamen by een als bieskens, wt de welcke groeyen
ghespreyde arenkens ghelijck de wilde-Galigaen, maer veel cleynder, met
bloemkens die in dÕ eerste groen zijn ende daer naer bruyn oft swertachtich.
De wortele is seer veselachtich ende menichvuldich. Tgeheel cruydt is oock
desghelijckx hardt ende suer, verlaeten vande beesten ghelijck het Padde-gras
hier naest volghende. Padde-gras,
Holosteum van Matthiolus, Gal. Herbe aux Crapaus ou Crapaudine. De Vlaeminghen
hebben dit Cruydt Padde-gras gheheeten, niet om dat de padden tÕcruydt lief
hebben, maer om dat het overvloedigh groeyet in West-Vlaenderen omtrent Ypre
in waterachtighe oft leeghe plaetsen lanckx de weghen, daermen ghemeynelijck
veel padden vindt. Twordt oock ghenoech ghevonden in leeghe sandighe velden,
by Brugghe, Middelborg, ende tusschen Cortrijcken ende Dornick. Matthiolus
ende sommighe die hem volghen, zijn van opinie gheweest, dat dit selve soude
wesen Holosteum van Dioscorides. Tgeheel cruydt en is ghemeynelijck maer dry
oft vier duymen hooghe, brenghende voort tÕsamen by een, overvloedicheydt van
speurie-bladerkens, ghelijckende intsghelijckx tÕvoorseyde Biese-gras. Sijn
arenkens zijn oock in deser voeghen wtghespreydt, Maer tgeheel cruydt is
ses-mael in al sijn deelen cleynder. De wortel is ros ende hayrich. Wy en
hebben niet connen vernemen datse erghens toe ghebruyckt wordt. tÕen heeft
gheenen sonderlinghen smaeck, dan drooghenden: Men merckt niet dat het soo
lijmachtich is, dat het vleesch weder aen een soude moghen hechten, daer mede
ghesoden, ghelijck Holosteum Dioscoridis. [19] |
Zeeuws dik grasje
met aartjes die bijna gelijk de kleine waterbies zijn. (Blysmus compressus) Dit wordt ook
gevonden aan de grachten dicht bij Middelburg, zijn worteltjes en bladertjes
zijn dicht bijeen, hard en stijf, gelijk kleine biesjes. De halmen dragen
kleine aartjes gelijk de
waterbiesjes. Anderszins is het niet nuttiger dan de andere voor vermelde
zuur zeegras. [18] (Juncus maritimus) Zee biezen
gras, Gramen Iunceum maritimum. Dit komt
gewoonlijk voort in beemden die omtrent de zee liggen zoals bij Middelburg,
Vlissingen, Bristol in Engeland, Gent en andere plaatsen langs de grachten.
Zijn bladeren zijn stijf en hard, effen, gelijk die van de Spartum van
Plinius, vele tezamen bijeen als biesjes waaruit groeien gespreide aartjes
gelijk de wilde galigaan, maar veel kleiner en met bloempjes in eerst groen
zijn en daarna bruin of zwartachtig. De wortel is zeer vezelachtig en
menigvuldig. Het gehele kruid is ook desgelijks hard en zuur en wordt
verlaten van de beesten gelijk het paddengras die hierna volgt. (Juncus bufonius) Paddengras,
Holosteum van Matthiolus, Galenus. Herbe aux crapaus of crapaudine. De Vlamingen
hebben dit kruid paddengras geheten en niet omdat de padden het kruid lief
hebben, maar omdat het overvloedig groeit in West-Vlaanderen omtrent Iperen in
waterachtige of lage plaatsen langs de wegen waarmee gewoonlijk veel padden
vindt. Het wordt ook genoeg gevonden in lage zandige velden bij Brugge,
Middelburg en tussen Cortrijk en Doornick. Matthiolus en sommige die hem
volgen zijn van opinie geweest dat dit zou wezen het Holosteum van
Dioscorides. Het gehele kruid is gewoonlijk maar drie of vier centimeter hoog
en brengt bij elkaar een overvloed van spurrie bladertjes voort wat lijkt op
het voor vermelde bies gras. Zijn aartjes zijn ook op deze manier uitgespreid,
maar het gehele kruid is zes maal in al zijn delen kleiner. De wortel is roze
en harig. Wij hebben niet kunnen vernemen dat ze ergens toe gebruikt wordt.
Het heeft geen bijzondere smaak, dan drogende. Men merkt niet dat het zo
lijmachtig is dat ze het vlees weer aaneen zou mogen hechten als het daarmee
gekookt wordt gelijk Holosteum Dioscoridis. [19] |
Water wilde
Galigaen-gras, Gramen palustre Cypero•des. Men vindt dit
lichtelijck in waterighe plaetsen met bladeren van Lischdodden oft wilden-water-Galigaen,
onderhalf oft twee cubitus lanck, waer wt comen dryecantighe stelen ghelijck
Cyperus, twee cubitus hooghe, met stekende aren twee duymen lanck, bruyn
gheel. De wortele is ghelijck die vanden biesen, seer veselachtich. Cleyne water-wilde-Galigaen-gras,
Gramen Cypero•des parvum aquaticum. Van dit ghewas
isser een cleyn in dusdanighe waterachtighe plaetsen voortcomende, maer sijn
bladeren zijn ses-mael cleynder, de stelen oock drycantich eenen cubitus
hooghe met biese-aren, ende wortelkens desghelijcks van fatsoen ende verwe.
[29] (20) Groot ende
ghemeynste wildt-Galigaen-gras, Gramen Cypero•des aquaticum vulgatius. Onse
watergrachten zijn ghemeynlijck met dit wel ghestoffeert. De steel is oock
drycantich, De bloemkens comen met troskens vijf tsaemen by een, van couleur
van verroest yser, De wortele is swert, voort brenghende int moer bollekens
ghelijck Cyperus rotundus, ist dat het my wel voor staet. |
(Carex vulpina) Water wilde galigaan
gras, Gramen palustre Cypero•des. Men vindt dit
gemakkelijk in waterachtige plaatsen met bladeren van lisdodde of wilden
water galigaan, 69 of 90cm lang waaruit komen driekantige stelen gelijk
Cyperus, 90cm hoog met stekende aren van twee cm lang, bruingeel. De wortel
is gelijk die van de biezen, zeer vezelachtig. (Carex acutiformis?) Kleine water
wilde galigaan gras, Gramen Cypero•des parvum aquaticum. Van dit gewas
is er een kleine die in dusdanige waterachtige plaatsen voortkomt maar zijn
bladeren zijn zes maal kleiner, de stelen ook driekantig een 45cm hoog met
biezen aren en worteltjes desgelijks van vorm en kleur. [20] (Schoenoplectus lacustris) Groot en
gewoonste wilde galigaan gras, Gramen Cypero•des aquaticum vulgatius. Onze
watergrachten zijn gewoonlijk met deze goed gestoffeerd. De steel is ook
driekantig, De bloempjes komen met trosjes vijf tezamen bijeen met een kleur
van verroest ijzer. De wortel is zwart die voortbrengt in de grond bolletjes
gelijk Cyperus rotundus, is het dat het me wel voorstaat. |
Lidt-gras, Peien,
Gramen Canarium. Dit gras wordt
in Latijn gheheeten Gramen Canarium, Medicatum. In Neder-duytsch, Honts-gras,
Lidt-gras oft Peien, In Hoochduytsch Grasz, In Engels Quichgras, In Franchois
Chiendient. In Italiaens Gramigna. In Spaens Gramenha ende Grama. Lidt-gras is
seer wel bekent ende groeyet ghemenlijck in ackers ende besande velden, maer
niet inde beemden, ende is den vruchten seer schadelijck: waerom dat vande
acker-lieden die inden Herfst ende Lente willen saeyen, metter egghen ende
handen wtgheroeyet wordt. Dit Gras streckt wt zijn wortels lanck ende breet
onder dÕaerde, de welcke wit zijn, lanck ende dickachtich geknoopt, ende
soetachtich van smaecke, maer het en brengt soo veel bladers niet voort als
tghemeyne gras, ende zijn die vanden rogghe ghelijck, maer minder dan vanden
Riet-gras, de welcke spruyten wt de gheknoopte halmkens, die grover, stijver
ende langher zijn ghelijck oock de bladers zijn, dan die vanden ghemeynen
beemdtgras. Theeft oock de bloeme gheaerdt, maer smalder ende dunder niet soo
wolachtich, bycants ghelijck Lolium. Tsaedt is rouwer, ende de gheheele
plante smaeckelijcker, soeter, korenachtigher, ende int ghebruyck vander
Medecijne meest bequaem, principalick de wortel. Galenus segt
dat de wortel een weynich cout is ende drooghe, wat bijtende ende subtijl van
substantie, maer het cruydt is cout inden eersten graet, maer in Parnaso ist
drooghende ende subtijl van substantie ende amperachtich. [21] De wortel
vanden Gras is soet ende amperachtich, van ghetemperde, subtijle ende een
weynich inciderende substantie. Ligghende
Peyen-gras, Gramen caninum supinum. Alsmen
dickmaels in gheboude velden oft ackeren peyen-gras soeckt, soo vindtmen
ghemeynlijck overvloedicheydt van dit grasken, twelcke neder leydt ende
verspreydt sijn halmen op dÕ aerde, ghelijckerwijs het ghemeyn peyen-gras
sijn wortelen doet onder dÕ aerde: sijn aren glinsteren wt de purper,
wtghespreydt ghelijck die van ghemeyn beemd-gras, ende sijn bladeren
ghelijcken dien van den cleynen veld-gras. De wortel is hayrich. Dit gras is
den schapen liefghetal ende aenghenaem. [22] Maer ist saecke dat het in
sandtlandt groeyet daer de zee aen comt, als by thooft van Middelborg, daer
ick dese voorleden daghen gheproeft hebbe, soo ist sout ende suer, gelijck
tgemeyne Peyen-gras, welck ick op de selve plaetsen ghevonden hebbe daer de
wallen ende baren vander Zee slaen ende schuymen. Anderssins ist den
ghemeynen Peyen-gras van fatsoen ghelijck, wtghenomen dat sijn bladeren
dicker ende van bruyn blau coleur zijn. |
(Elytrigia repens) Lidgras, peien,
Gramen Canarium. Dit gras wordt
in Latijn geheten Gramen Canarium, Medicatum. In Nederduits hondsgras,
lidgras of peien. In Hoogduits Grasz. In Engels Quichgras. In Franchois
Chiendient. In Italiaans Gramigna. In Spaens Gramenha en Grama. Kweek is zeer
goed bekend en groeit gewoonlijk in akkers en bezande velden, maar niet in de
beemden en is de vruchten zeer schadelijk waarom dat van de akkerlieden die
in de herfst en lente willen zaaien, met de eg en handen uitgeroeid wordt.
Dit gras strekt zijn wortels lang en breed onder de aarde uit die wit zijn,
lang en dikachtig geknoopt en zoetachtig van smaak maar het brengt niet zo veel bladeren
voort als het gewone gras en zijn die van de rogge gelijk, maar kleiner dan
van het rietgras, die spruiten uit de geknoopte halmpjes die grover, stijver
en langer gelijk ook de bladeren zijn dan die van het gewone beemdgras. Het
heeft ook de bloemen aarvormig, maar smaller en dunner en niet zo wolachtig,
bijna gelijk Lolium. Het zaad is ruwer en de gehele plant smakelijker,
zoeter, korenachtiger en in het gebruik van de medicijnen het meest geschikt,
voornamelijk de wortel. Galenus zegt
dat de wortel een weinig koud is en droog, wat bijtende en subtiel van
substantie, maar het kruid is
koud in de eerste sus maar in Parnaso is het drogende en subtiel van
substantie en zuurachtig. [21] De wortel van het gras is zoet en zuurachtig
en van getemperde, subtiele en een weinig insnijdende substantie. (Agrostis canina) Liggend
Peyen-gras, Gramen caninum supinum. Als men vaak
in gebouwde velden of akkers peyen gras
zoekt, zo vindt men gewoonlijk overvloedheid van dit grasje wat neer
ligt en verspreidt zijn halmen op de aarde net zoals het gewone kweek zijn
wortels doet onder de aarde. Zijn aren glinsteren uit het purper en zijn
uitgespreid gelijk die van gewoon beemdgras en zijn bladeren lijken op die
van het kleine veldgras. De wortel is harig. Dit gras is de schapen lieflijk
en aangenaam. [22] Maar is het zaak dat het in zandland groeit daar de zee
aan komt zoals bij het hoofd van Middelburg waar ik het een paar dagen
geleden geproefd heb zo is het zout en zuur gelijk het gewone kweek die ik op
dezelfde plaatsen gevonden heb daar de wallen en baren van de zee slaan en
schuimen. Anderszins is het de gewone kweek van vorm gelijk, uitgezonderd dat
zijn bladeren dikker en van bruinblauwe kleur zijn. |
Cleyn ghearent
Duynen-Lidt-Gras. Duynen
Lidt-grasken brengt voort sommighe bladerkens een spanne hooghe, waer wt spruyt
eenen cleynen halm met een arenken op de wijse van cleyn hardtachtich
grasken. De wortel is lanck ghelijck die van Lidt-gras. Inde Duynen oft
Zandt-bergen van Zoutelande in Walkeren ist overvloedich, als het naest
voghende. Ander cleyn
Duynen-Lidt Gras. Dit en is
anders-sins niet onghelijck den voorseyden in bladeren, gewas, ende wortelen,
dan dat het voort brengt inde plaetse van sijn aren tusschen de blaederen,
een schubachtich ende cafachtich hoofdeken. Knobbelachtich
oft Clisterachtich Gras, Gramen bulbosum, nodosum. Knobbelachtich
oft Clisterachtich Gras en is soo gemeyn niet alst voorgaende Hondts-gras,
ende en is oock op veel plaetsen van Europen soo wel niet bekent, noch oock
gebruyckt, maer groeyet vele in ackers ende koren-velden die ghelegen zijn
ontrent het staende water van Losane, in Savoye, Vlaenderen, Brabandt ende
Engellandt, daer het van zeer gheleerde Medecijns, sonderlinghe van die van
Londen, ghebruyckt ende zeer crachtich bevonden wordt. Voorts soo ist den
Hondts-gras in alle saecken ghelijck, behalven dat het ronde, lanckworpige
knobbelkens, die soet zijn van smaecke, heeft hangende aende cromten van de
wortelkens. [23] Sijn veranderinghe is dese, dat meestendeels alle sijn
wortelen aen een gheknobbelt oft geknopt zijn ghelijck de grootste figure
bewijst. Cracht. De wortel van
Lidt-gras, opent de verstoptheydt van dÕinghewant ende nieren sonder
verhittinghe. Water van
Lidt-gras ghedistilleert, doodet de wormen, midts dat henlieden daer door
tvoetsel vande rotte humeuren benomen wordt. De wortel van
Lidt-gras ghestooten ende op de wonden gheleydt, gheneest die, als
Dioscorides ende Galenus schrijven. Eenen dranck
daer af ghesoden ende inghedroncken, verdrijft de pijnen ende winden des
buycks, Dioscorides. De selfde dranck
is oock seer goedt den ghenen, die qualick connen water lossen. Diosc. In wijn
ghesoden ende ghedroncken, gheneset de quetsuren vande blase. Eenen dranck
daer af ghesoden breeckt oock de graveele ende steenachtighe materie vande
blase, ende beneemt oock de verhittinghe vande blase, Maer Plinius schrijft
sulcks toe den Gras van Parnaso dat de bladers heeft den Veyl ghelijck. Tot desen
dranck wordt van sommighe byghevoegt wijn ende honich, met een derde deel
wieroock, Myrre ende peper, ende dan wederom ghesoden in een coperen vat, so
is die goedt teghen de tantsweere ende loopende ooghen. Diosc. Tsaedt doet
sterckelick water losen, ende stoppet den stoelganck ende tbraken. Diosc. Plinius
schrijft meer andere saecken int laetste capittel van sijn 24 boeck, die men
nu ter tijdt niet meer en ghebruyckt. Appuleius segt
dat de wortel wonden gheneest. Tknobbelachtich
gras heeft de selfde nature ende cracht vanden voorseyden Lidt-gras. |
(Ammophila arenaria?) Klein aarvormig
duinen lidgras. Duinen
lidgrasje brengt voort sommige bladertjes een 17cm hoog waaruit spruit een
kleine halm met een aartje op de wijze van klein hardachtig grasje. De wortel
is lang gelijk die van kweek. In de duinen of zandbergen van Zoutelande in
Walcheren is het overvloedig zoals de volgende. Ander klein
duinen lidgras. Dit is
anderszins niet ongelijk de voor vermelde in bladeren, gewas en wortels dan
dat het voortbrengt in de plaats van zijn aren tussen de bladeren een
schubachtig en kafachtig hoofdje. (Alopecurus bulbosus) Knobbelachtig
of klisterachtig gras, Gramen bulbosum, nodosum. Knobbelachtig
of klisterachtig gras is niet zo gewoon als het voorgaande kweek ende is ook
op veel plaatsen van Europe niet zo goed bekend noch ook gebruikt maar groeit
veel in akkers en korenvelden die gelegen zijn omtrent het staande water van
Lausanne, in Savoie, Vlaanderen, Brabant en Engeland daar het van zeer
geleerde dokters en vooral die van Londen gebruikt en zeer krachtig bevonden
wordt. Voorts zo is het kweek in alle zaken gelijk, behalve dat het ronde,
langwerpige knobbeltjes die zoet van smaak zijn, heeft hangen aan de kromten
van de worteltjes. [23] Zijn verandering is deze dat meestal alle zijn
wortels aaneen geknobbeld of geknoopt zijn gelijk de grootste figuur bewijst. Kracht. De wortel van
kweek opent de verstoppingen van het ingewand en nieren zonder verhitting. Water van
kweek gedistilleerd doodt de wormen omdat hen daardoor het voedsel van de
rotte levenssappen benomen wordt. De wortel van
kweek gestampt en op de wonden gelegd geneest die als Dioscorides en Galenus
schrijven. Een drank
daarvan gekookt en opgedronken verdrijft de pijnen en winden van de buik,
Dioscorides. Dezelfde drank
is ook zeer goed diegenen die kwalijk water lossen. Dioscorides. In wijn gekookt
en gedronken, geneest de kwetsingen van de blaas. Een drank
daarvan gekookt breekt ook het niergruis en steenachtige materie van de blaas
en beneemt ook de verhitting van de blaas, maar Plinius schrijft zulks toe
het Gras van Parnassus dat de bladeren heeft de klimop gelijk. Tot deze drank
wordt van sommige bijgevoegd wijn en honing, met een derde deel wierook,
mirre en peper en dan wederom gekookt in een koperen vat zo is die goed tegen
de tandpijn en lopende ogen. Dioscorides. Het zaad doet
sterk water lossen en stopt de stoelgang en het braken. Dioscorides. Plinius
schrijft meer andere zaken in het laatste kapittel van zijn 24ste
boek die men nu ter tijd niet meer gebruikt. Apuleius zegt
dat de wortel wonden geneest. Het
knobbelachtig gras heeft dezelfde natuur en kracht van het voor vermelde
kweek. |
Hondts-gras
met de arenkens van Isch¾mon, gramen Canarium alterum. Dit Gras wordt
ghenoemt in Latijn, Gramen Canarium alterum, Isch¾mi paniculis. In Nederduytsch
Hondts-gras-metten arenkens van Isch¾mon, ende is een soorte van dÕmeeste
Zee-Riet-gras. In Franchois oock Chien-dent. Dese soorte
van Gras is den Lidt-gras oft Hondts-gras zeer ghelijck van gedaente,
behalven dat het heeft wijder wytghespreyde, vingherwijse aren, den ghemeynen
Isch¾mon ghelijck, oft den Gras Hemels-dau ghenoemt, hoe wel dat niet soo
gemeyn en is, noch soo wel bekent, Het saedt is rouw ende cafachtich. Aenden zee-cant
ontrent Narbonne, ist van wortelen den Deck-riet soo ghelijck, dat men seggen
soude dat tselfde ware. Cracht. Dit Gras heeft
de selfde cracht ende tÕghebruyck van tÕ Lidt-gras. [24] Aldermeeste
Zee-Riet-gras, Gramen marinum arundinaceum maximum. Op de scorren
vande zee-cant van Montpelliers, aende sijde daer de baren ende vloet vander
zee comen, sonderlinghe ontrent Aques mortes ende Peraus, hardt by de hutten
vande visschers, groeyt zeer vele van dit Gras, dat den Riete ghelijck siet,
ende en deelachtich van beyde de natueren, maer is ongelijck meerder,
hebbende wortels van drye oft vier ellen lanck ende eenen vingher dicke, met
veel cromten, haer wystreckende ende cruypende onder tsandt, ghelijck de
Cruyswoortel, ende is gheknoopt ende wit, van smaecke ende fatsoen die vanden
Lidt-gras gheheel ghelijck, behalven datter min veselinghen aen hanghen. De
halmen oft stelen zijn van knoopen ende blaeders dien vanden naestvolghenden
gras ghelijck, maer langher. Isch¾mon
vulgare. Dit Gras heet
in Latijn Isch¾mon vulgare, Plinius heet dat Dactylon, ende schijnt te wesen
Scirpus Tragi. Canaria Plinij Anguillar¾, Crus Galli Appuleij, ende Pes Corvi
oft Coronopus Leoniceni. In Italiaensche Sanguinella ende Capriola. Dit Gras
groeyt op sommighe Somers zeer overvloedich inde wijngaerden van Provencen
ende is zeer cleyn, nochtans weerdich dat ghekent zy om de aerdicheyt vande
bloemen ende clawierkens. Want de halmkens zijn blinckende ende bruyn root,
gheknoopt ende recht opgaende, elck ghedeelt in vijf oft ses witte
steertwijse arenkens oft wolachtighe ranckskens vingherwijs wtghespreydt,
ghelijck vanden Cyperis, oft eer ghelijck die van tÕgras Hemels-dau
gheheeten. De wortels ende blaeders zijn dien vanden cleynsten beemdt gras
ghelijck, soetachtich van smaeck, maer tsamen treckende ende drooghende, waer
wt dat sommighe wel geleerde Medecijns, ghelijck als Rondelet ende Assatius
mijn zeer vervaren Meesters, ghetwijfelt hebben dat soude wesen het Isch¾mon
van Plinius. [25] Cracht. Dit Cruydt
ghestooten met smeyr ende bruyn broot, opde hondts-beten gheleydt, sal die
terstondt ghenesen, Appuleius. Tselfde cruydt
alsoo bereydt, verdrijft de hardicheden, ghelijck oock het Gras doet. Tgras dat
dryetandich is (want het is in meer deelen ghedeylt) ghepluckt int breken
vande Mane, is zeer goedt teghen de loopende ooghen. Daerom bewaert sulcks
wel, want als yemandt loopende ooghen crijght, bindet hem aenden hals, tsal
die terstondt ghenesen ende dÕloopen verdrijven. Hemels dau,
Gramen Mannae esculentum. Dit Gras wordt
in Latijn geheeten Gramen Mann¾ esculentum. In Hoochduytsch, Himmels dau,
ende in Nederduytsch Hemels dau. In Italiaensch Sanguinella ende Capriola
herba. Niemandt en
heeft moghen bequaemer beginnen tbeschrijven vande soorten van koren, noch
oock met beter kennisse ende naevolghen vande natuere dan van hier. Want de
natuere is houdende soo wonderlicken ordonnantie ende fraye veranderinghe,
datse gaet van het gras tot de Terwe ende rietachtighe ghewassen by
gheslachten ende soorten die van beyder natueren zijn, ghelijck als dit
korenachtich gras, dwelck vande Noordersche natien gheheeten wordt Hemels
dau. Dit is den gemeynen Isch¾mon soo ghelijck datter gheen onderscheydt en
schijnt tusschen hen beyden te zijn, dan dat dit ghesaeyt wordt. Want dit is
alleene een weynich gelijviger, ende de wortel wat veselachtiger, breeder van
bladeren, ende niet soo ront van halmen. Theeft oock meer gheaerde stelen,
ende tsaedt sienlijcker in sijn vlimmen, nochtans cleyn, witachtich ende
ghedronghen dwelck den smaeck heeft van Rijs. De Duytschen aen het geberghte
van Alpes woonende, sayent ende winnent, want zy etent gheerne in pap
ghesoden, oft in vet vleeschsop, ende heetent Hemels Manna. Cracht. Men segt dat
dit doet scheyden ende vergaen de hartdheydt vande borste. Gras van
Parnaso, Parnasium hederaceum. Gras van
Parnaso, daer Dioscorides mencie af maeckt, schijnt alsoo gheheeten te zijn,
meer om sijn goedt ende ghesont voetsel, dan om de ghelijckenisse diet mach
hebben met eenich gras, want theeft een ander fatsoen, te weten, bladers den
Veyl ghelijck, ende een witte bloeme, ende is oock de cleyne Gouwe ende
Lepelcruydt zeer ghelijck, waerom dat wy den Leser by de selfde wijsen, om
dit te beter te moghen kennen. Anderssins soude yemandt nae costuyme vanden
gemeynen man het Bourgoens Hoy, Cytisus, Seven ghetijde cruydt, ende ander
soorten van Claveren, aenghesien datse zeer goedt voeder zijn, moghen Gras
noemen, ende hier by voeghen. Dwelck schijnt Plinius een oorsaecke gegheven
te hebben van sommige Grassen te stellen die den brandende Aizoi oft
Muerpeper ghelijc sien, vande welcke dÕ een de sweirende nijnnaghels ende
wratten op de vinghers gheneest, ende wordt daerom Dactylon gheheeten. Maer dÕander
dat opde mueren ende daken groeyt, dwelck oock een brandende cracht heeft is
nut ende bequaem om te beletten tvoorts gaen vande etende seeren. De welcke
beyde de soorten van [26] Muerpeper oft de vierde soorte van Aizoi soo
ghelijck zijn dat een yeghelijck diese niet zeer wel en kent, claerlick soude
meynen datse tselfde cruydt waren, dat Plinius beschrijft, midts dat groeyt
aende dorre canten vande weghen, ende oock van selfs opde mueren. Oft hy daer
mede heeft verstaen het gras van Cilicien van Dioscorides van dwelcke niet en
is beschreven, dan dat de ossen ontsteeckt, daer mach men nae slaen, maer
sulcks voor seker te segghen en is hier ons voornemen niet. Het
meeste-deel van dese voorseyde Graskens is wel gheobserveert vanden vromen
Heere goeder ghedachtenissen Mijn-Heer de Reynoutre, ende gheschildert door
Meester Jacques van Koren-huyse zeer gheschickt in deze conste. |
(Digitaria ischaemum) Hondsgras met de
aartjes van Ischaemon, gramen Canarium alterum. Dit gras wordt
genoemd in Latijn Gramen Canarium alterum, Ischaemi paniculis. In Nederduits
hondsgras met de aartjes van Ischaemon en is een soort van het grootste zee
rietgras. In Frans ook Chien-dent. Deze soort van
gras is de kweek of hondsgras zeer gelijk van gedaante behalve dat het wijder
uitgespreide vingervormige aren heeft en de gewone Ischaemon gelijk of het
gras hemels dauw genoemd hoe wel dat niet zo algemeen is noch zo goed bekend.
Het zaad is ruw en kafachtig. Aan de zeekant
omtrent Narbonne is het van wortels het dekriet zo gelijk zodat men zou
zeggen dat hetzelfde is. Kracht. Dit gras heeft
dezelfde kracht en het gebruik van kweek. [24] (Calamagrostis arundinacea) Allergrootste
zee rietgras, Gramen marinum arundinaceum maximum. Op de schorren
van de zeekant van Montpellier aan de zijde daar de baren en vloed van de zee
komen en vooral omtrent Aques mortes en Peraus, dicht bij de hutten van de
vissers groeit zeer veel van dit gras dat het riet gelijk ziet en beide de
naturen heeft maar is duidelijk groter en heeft wortels van 200 of 270cm lang
en een vinger dik met veel krommingen die zich uitstrekken en kruipen onder
het zand gelijk de kruiswortel en is geknoopt en wit, van smaak en vorm die
van het kweek geheel gelijk behalve dat er minder vezels aan hangen. De
halmen of stelen zijn van knopen en bladeren die van het volgende gras
gelijk, maar langer. (Digitaria sanguinalis) Ischaemon
vulgare. Dit gras heet
in Latijn Ischaemon vulgare, Plinius heet dat Dactylon en schijnt te wezen
Scirpus Tragi. Canaria Plinij Anguillarae, Crus Galli Appuleij en Pes Corvi of
Coronopus Leoniceni. In Italiaanse Sanguinella en Capriola. Dit gras
groeit in sommige zomers zeer overvloedig in de wijngaarden van Provence en
is zeer klein nochtans wad dat het gelend wordt om de aardigheid van de
bloemen en klauwiertjes. Want de halmpjes zijn blinkend en bruinrood,
geknoopt en recht opgaand en elk gedeeld in vijf of zes witte staartvormige
aartjes of wolachtige rankjes vingerwijs uitgespreid gelijk van de Cyperus of
eerder gelijk die van het gras hemeldauw geheten. De wortels en bladeren zijn
die van het kleinste beemdgras gelijk, zoetachtig van smaak maar tezamen
trekkende en drogende waaruit sommige goed geleerde dokters zoals Rondelet en
Assatius mijn zeer ervaren meesters getwijfeld hebben dat het zou wezen het
Ischaemon van Plinius. [25] Kracht. Dit kruid
gestampt met smeer en bruin brood op de hondenbeten gelegd zal die terstond
genezen, Apuleius. Hetzelfde
kruid alzo bereidt, verdrijft de hardheden, gelijk ook het gras doet. Het gras dat drietandig
is, want het is in meer delen gedeeld geplukt in het breken van de maan is
zeer goed tegen de lopende ogen. Daarom bewaar zulks goed want als iemand
lopende ogen krijgt bind het hem aan de hals, het zal die terstond genezen en
het lopen verdrijven. (Glyceria fluitans) Hemels dauw,
Gramen Mannae esculentum. Dit gras wordt
in Latijn geheten Gramen Mannae esculentum. In Hoogduits Himmels dau en in
Nederduits hemels dauw. In Italiaans sanguinella en capriola herba. Niemand heeft
mogen beter beginnen te beschrijven van de soorten van koren, noch ook met
beter kennis en navolgen van de natuur dan van hier. Want de natuur houdt
zoÕn wonderlijke ordonnantie en fraaie veranderingen dat ze gaat van het gras
tot de tarwe en rietachtige gewassen bij geslachten en soorten die van beide
naturen zijn gelijk als dit korenachtig gras wat van de Noordse nati‘n
geheten wordt hemels dauw. Dit is de gewone Ischaemon zo gelijk zodat er geen
onderscheidt schijnt te zijn tussen beide dan dat dit gezaaid wordt. Want dit
is alleen wat steviger en de wortel wat vezelachtiger, breder van bladeren en
niet zo rond van halmen. Het heeft ook meer geaarde stelen en het zaad
aanzienlijker in zijn vlimmen, nochtans klein, witachtig en gedrongen wat de
smaak heeft van rijst. De Duitsers die aan het gebergte van Alpen wonen
zaaien en winnen het want ze eten het graag in pap gekookt of in vet vleessap
en noemen het hemels manna. Kracht. Men zegt dat
dit doet scheiden en vergaan de hardheid van de borsten. (Parnassia palustris) Gras van
Parnasus, Parnasium hederaceum. Gras van
Parnassus daar Dioscorides van spreekt schijnt alzo geheten te zijn meer om
zijn goed en gezond voedsel dan om de gelijkenis die het mag hebben met enig
gras want het heeft een andere vorm, te weten bladeren de klimop gelijk en
een witte bloem en is ook het speenkruid en lepelkruid zeer gelijk waarom dat
we de lezer naar die wijzen om dit te beter te mogen kennen. Anderszins zou
iemand na gebruik van de gewone man het Bourgondisch hooi, Cytisus,
zevengetijdenkruid en andere soorten van klavers, aangezien dat ze zeer goede
voeders zijn, mogen gras noemen en hierbij voegen. Wat Plinius schijnt een
oorzaak gegeven te hebben om sommige grassen te stellen die de brandende
Aizoi of muurpeper gelijk zien waarvan de ene de zwerende fijtnagels en
wratten op de vingers geneest en wordt daarom Dactylon geheten. Maar de andere
dat op de muren en daken groeit wat ook een brandende kracht heeft is nuttig
en bekwaam om te beletten het voorts gaan van de etende zeren die beide soorten
van [26] muurpeper of de vierde soort van Aizoi zo gelijk zijn dat iedereen die ze niet zeer goed kent
duidelijk zou menen dat ze hetzelfde kruid waren dat Plinius beschrijft omdat
het groeit aan de dorre kanten van de wegen en ook vanzelf op de muren. Of hij daarmee
heeft verstaan het gras van Cilici‘ van Dioscorides waarvan niets is
beschreven dan dat het de ossen ontsteekt daar mag men naar slaan maar om
zulks voor zeker te zeggen is hier ons voornemen niet. Het meeste
deel van deze voorvermelde grasjes is goed geobserveerd van de vrome heer
goede gedachtenis mijnheer de Reynoutre en geschilderd door meester Jacques
van Koren-huyse zeer geschikt in deze kunst. |
Graan
soorten.
Tafelken vande soorten van Graen oft Koren.
De soorten van
Graen zijn;
Terwe;
Rogge.
Gerste.
Spelte.
Haver.
Koren is in
Latijn gheheeten Robus, Robur, oft Rubeus, ende Siligo. In Hoogduytsch, Weyssen.
In Nederduytsch, Terwe. In Engelsch, Weete, or Wheate. In Franchois,
Froument, Bled. In Italiaensch, Fourmento, Grano ende Solina. In Spaensch,
Trigo. Terwe, Siligo
spica mutica. Ghebaerde
Terwe, Triticum aristis circumvallatum, Triticum Typhinum Dodon. Terwe is onder alle cruyden dÕalderedelste ende aldernutste plante tot behoef vanden mensche, als de ghene daer by dat de mensche sijn leven is onderhoudende, ende schijnt datse in Latijn ghenoemt is Triticum, om datse met meulens ghebroken oft ghemalen wordt, ende in Griecks Pyros, om dat scherp is, oft om de ghelijckenisse diet heeft met de keernen ende graenen van sommighe vruchten die in Griecks Pyrine gheheeten worden. Oock ist genoemt Sitos, alsoo veel te segghen, als een spijse, hoe wel dat tselfde woordt zeer wel dient tot alle soorten van graen. Alsoo ist oock vanden ouders ghenoemt in Latijn Frumentum, van tgebruycks weghen, de welcke dat in veel soorten ghedeylt hebben, niet van natueren verscheyden, maer alleenlick verscheyden namen hebbende, nae de vremde plaetsen ende landen van daer tselfde ghebrocht werdt, oft deur de diversche maniere van saeyen, oeffenen ende cultiveren. Want het is een zeer bekende iaerlijcksche plante, bladers hebbende die vanden H |