Den Herbarius
in Dyetsche.
Inleiding.
(1a) Den herbarius in dyetsche is een kruidboek. Het werd rond
1500 gedrukt door Willem Vorsterman te Antwerpen. Het enige overgebleven
exemplaar van de druk bevindt zich nu in de Koninklijke Bibliotheek in Den
Haag. In 1974 verscheen naar dit exemplaar een facsimile-editie, bezorgd door
L.J. Vandewiele. In de inleiding bij deze uitgave merkt Vandewiele op dat er
veel overeenkomsten zijn met een eerdere Hollandse versie uit 1484, die gedrukt
is door Jan Veldener, en de Herbarius latinus uit 1484 van Peter
Schffer uit Mainz. Deze laatste twee drukken zijn gebaseerd op de tekst van
n handschrift.
In
een eerder verschenen artikel stelt Vandewiele in de samenvatting, dat Veldener
in 1484 een Latijnse en Nederlandse editie heeft gemaakt en dat hij daarvoor al
in 1483 een herbarius had gedrukt. Dat leidt volgens hem tot de conclusie, dat
aan de Nederlanden de eer toekomt het archetype gedrukt te hebben van al de
herbarin die later in Europa werden uitgegeven. Een andere conclusie is, dat
men daar meestal de Herbarijs voor aanziet, maar daarin wordt meer de
nadruk op het geneeskundig gebruik gelegd. In de strikte omschrijving van een
herbarius of kruidboek als planten- en platenboek komt daarom voor wat betreft
het Middelnederlands Den herbarius in dyetsche in aanmerking als oudste
herbarius. Het is een cultuurbezit dat het waard is om onder de aandacht
gebracht te worden. Vooral omdat er het verhaal van de ouden bij zit en er over
planten en methoden gesproken wordt die mogelijk al eeuwenlang in gebruik
waren.
Over
de bewerking.
De
transcriptie van de oorspronkelijke Oud-Vlaamse tekst ging niet van een leien
dakje. Het eerste lezen gaf problemen: geen punten, hoofdletters en vaak geen
kommas, je zit zo in een andere regel, s en f, u en v en n zijn vaak gelijk.
Door het direct te typen werd het al een stuk duidelijker. De eerste bladzijden
gingen moeizaam, meestal haalde ik 5-7 bladzijden in een paar uur en dan ben je
na een maand een heel eind. Opvallend was wel, na dit eerste werk gedaan te
hebben, dat het redelijk Nederlands was. Een Hollander zou zeggen, het is wat
Drents, maar het zou zo gelezen kunnen worden. Dat heb ik gekopieerd en in
gewoon Nederlands gezet. Het was leuk werk. De Middelnederlandse en Latijnse
namen van de plant, gebruiken en folklore maken het boek bijzonder.
Opvallend
is het medische gebruik. Het zijn geen vreemde zaken, ze wekken vertrouwen
zodat je het nu nog zou willen proberen. Na een ziekte ben je natuurlijk
verzwakt, maar hier wordt dan ook aanbevolen om versterkende middelen in te
nemen. Wat dat betreft is dit werk beter dan latere kruidboeken. Ook het aantal
daarin opgenomen ziektes is groot en meestal worden Latijnse namen erbij
vermeld. Vooral veel huidziektes, blaren, zweren, lopende gaten en dergelijke,
ook stinkend vanuut komt nogal eens voor, verder de oude bekende kwalen als
jicht. Er komen weinig exotische recepten voor in het boek die behoren tot de
zogenaamde drekapotheek, we komen geen kippenbloed, hanenvet of de basilisk
tegen.
De
hertaling in modern Nederlands is naar best inzicht gedaan. Mijn dochter Ciska
heeft de medische kant bekeken. Ze heeft verscheidene termen weten te
verklaren. Interessant is dat je uit bepaalde teksten kan afleiden dat er
anorexia voorkomt. Dat zou toch een luxe ziekte zijn die nog maar een paar
honderd jaar bestaat.
De
planten zijn ook nog eenvoudig, het zijn gewone en inlandse soorten. Wanneer
specerijen genoemd worden die uit andere landen afkomstig zijn, gaat het om de
gebruikelijke soorten. Voor de identificatie van de genoemde planten gaven de
afbeeldingen in de Herbarius soms toch de doorslag. Na elk hoofdstuk in
transcriptie/vertaling van de Herbarius volgt een toelichting, die
bestaat uit een korte omschrijving van de plant, iets over het gebruik of
andere bijzonderheden van de plant en iets over de etymologie. Het zijn meestal
gegevens die gebaseerd zijn op vermeldingen in Den herbarius in dyetsche
zelf.
Oude
geneesheren.
Egypte.
Reeds
de dichter Homerus roemde Egypte om haar vruchtbaarheid: er groeiden talloze
kruiden, die als geneesmiddelen werden toegepast. En de oude Herodotus
beschrijft de Egyptenaren in zijn Historin als de oudste en wijste
onder alle mensen. Volgens Diodorus Siculus zijn zij de eersten geweest die de
besnijdenis hebben ingesteld. Artsen waren bij hen al zeer vroeg bekend. Bij
Johan van Beverwijck lezen we dat door raad van de dokter Iacchenus de pest
verjaagd werd. Die Iacchenus leefde twee honderd en zeventig jaar na de
Bijbelse zondvloed. Na hem kwam Osiris en na hem zijn zoon Ordus die voor de
Apollo van de Grieken gehouden wordt. Er zijn vele voortreffelijke beroemde
dokters in Egypte geweest en zoveel dat Gryllus bij Plutarchus zegt dat alle
Egyptenaars dokters waren. Herodotus verhaalt dat in deze natie elke ziekte
zijn eigen dokter had en bij hem lezen we dat Cyrus, de grote heerser van
Perzi, aan Amasis, de koning van Egypte, om een van de beste oogdokters vroeg.
De Egyptenaar Orus Apollo heeft de kunst, die hij van zijn voorouders ontvangen
had, het eerste in Griekenland gebracht en wordt daarom bij Plato en de andere
Grieken voor de vinder van de medicijnen gehouden, hoewel dat bij anderen zijn
zoon Aesculapius is zoals Galenus en Celsus zeggen, die voor de oudste auteur
door de dokters geroemd wordt. Die werd door de Grieken meer vereerd dan zijn
vader. Van hem zijn veel voorbeelden van doden die hij weer tot leven opwekte,
waarom hij door Zeus met de bliksem is geslagen (waarschijnlijk niet door
bliksem, maar door een brandende koorts die ook pur (=vuur) door Hippocrates
genoemd wordt en zo als vuur van de hemel neergedaald is en daardoor verbrand
zou zijn). Maar na zijn dood werd hij noch steeds vereerd en kwamen de zieken
in zijn tempels en bleven er slapen omdat ze hoopten dat Aesculapius hun in de
droom goede raad zou geven. De Griekse geneeskunst, en dus ook de onze, heeft
zo een Egyptische voorloper gehad. Mogelijk staat ook de verering van Isis (en
andere oude Egyptische erediensten) in de folklore hiermee in verband.
Griekenland
en later.
(Vrij
naar Van Beverwijck) Aesculapius liet twee zonen en erfgenamen van de
geneeskunst na: Podalirius en Machaon, die beide prinsen waren in hun land en
de Grieken in de Trojaanse oorlog met macht, maar vooral met hun kunst te hulp
kwamen. Ze brachten, zoals Homerus schrijft, tien schepen voor Troje. Door die
voortreffelijke mannen en hun nakomelingen, onder wie ook de grote Hippocrates,
is die kunst geleidelijk aan toegenomen. Hippocrates heeft de geneeskunst
gescheiden van de filosofie (onderzoek van de wijsheid), waar ze vr zijn tijd
vast aan verbonden was. Na zijn tijd, toen de geneeskunst een hoge vlucht nam,
is zij zelf nog in drie delen gesplitst, een dat door manier van leven,
hygine, een dat door geneesmiddelen, de gewone dokter, en een dat door de hand
geneest, de chirurg (chirurgie betekent in het Grieks niets anders dan
handwerk).
Hippocrates
stamt dus uit het geslacht van Aesculapius en Hercules en zijn geschriften
worden nog, na meer dan tweeduizend en vierhonderd jaar (want hij leefde ten
tijde van koning Darius Longimanus, een zoon zoals geloofd wordt van Esther die
met koning Ahasverus getrouwd was) gelezen en bestudeerd. Die leer begon wat te
verflauwen ten tijde van de eerste Romeinse keizers, totdat ze wederom haar
hoofd opstak onder de keizers Marcus Aurelius en Commodus, zijn zoon, toen die
voortreffelijke geneesheer Galenus de verouderde en verdonkerde boeken van
Hippocrates, die hij bijna voor een God hield, door de luister van zijn
geleerde uitleggingen weer in het heldere licht bracht en die leer door zijn
uitmuntende geschriften grote kracht verleende. Galenus ging tegen de mening in
dat alleen uit Kreta stammende plantensappen werkzaam waren. Hij ging met
precieze doseringen werken en gold daarom als de vader van de farmacie. Nog
worden preparaten die bereid zijn zonder chemie, Galenische artsenijmiddelen of
galenica genoemd.
Zo
heeft evenwel Hippocrates zelf de leerstukken en ondervindingen van zijn kunst
in de
Griekse,
dat is zijn moedertaal, beschreven en na hem Aretaeus, Galenus, Russus,
Ephesius,
Oribasius,
Paul Aegineta, Atius, Alex. Trallianus, Acturius, Nic. Myrepsus. En in de
Latijnse
op
dezelfde wijze, Corn. Celsus, Plinius, Scrib. Largus, Marcellus Empiricus, Caelius
Aurelianus,
als ook de Arabieren Avicenna, Mesue, Rhazes, Avenzoar, Haly, Haliabbas,
Isaac,
Serapion en Avero.
Tot
zover deze korte historische schets naar Johan van Beverwijck.
Planten
en hun naamgeving, een korte historische schets van oude kruidbeschrijvers.
De
oudste overleveringen van planten zijn te vinden op de kleitabletten in
spijkerschrift van de Sumerirs, 5000 v. Chr., verder bij de Meden, Perzen,
Indirs en Chinezen. In de Egyptische Ebers-papyrus (rond 1200 v. Chr.) worden
een tachtigtal planten beschreven naar hun gebruik en aangevuld met hun
dosering. In een van de oudste historische boeken, de Bijbel, worden meer dan
honderd verschillende planten genoemd en vaak met hun gebruiken omschreven. Met
behulp van andere bronnen is het mogelijk deze voor ongeveer de helft te
identificeren, maar van een aantal planten blijft de identificatie
twijfelachtig. Vele eeuwen na het sluiten van de bijbelhistorie bestond de
aarde uit de landen rondom de Middellandse Zee, West-Azi en Egypte. Meer was
niet bekend bij de toenmalige geciviliseerde volkeren. Later ontdekte gebieden
in andere landen komen hier niet ter sprake.
Een
opmerkelijk feit is, dat van maar 6% van de 600.000 planten die op aarde
voorkomen
de
medicinale werking is onderzocht. Toch hebben de meeste volkeren zich gewijd
aan de studie van de botanie (Grieks botan: kruid). Koning Salomo sprak over
de bomen, van de ceder van de Libanon tot de hysop die op de muren groeit. Hij
plantte wijngaarden, legde hoven en parken aan met daarin allerlei vruchtbomen.
Het is aannemelijk dat alle planten die onder zijn aandacht kwamen,
gecatalogiseerd en geclassificeerd werden. Men zou hem daarom wel de eerste
'botanicus' kunnen noemen.
Al
gauw had men door dat twee of meer planten eigenschappen en krachten hadden die
overeenkwamen. Dit leidde ertoe dat men groepen van planten ging onderscheiden
die een aantal kenmerken gemeenschappelijk hadden. Zo ontstond een indeling in
grassen, kruiden en bomen. De toename van kennis leidde tot verfijndere classificatiesystemen.
Al in
de oudheid probeerden natuuronderzoekers richting te geven en eenheid te
scheppen in de verscheidenheid in de plantenwereld. Zo is van Aristoteles
bekend dat hij zich intensief heeft beziggehouden met de botanie, maar zijn
werken hierover zijn verloren gegaan. De oudst bekende en bewaarde geschriften
over geneeskrachtige planten zijn die welke onder de naam van Hippocrates
vermeld staan, het Corpus Hippocraticum. Deze verzameling geschriften
uit de vijfde en vierde eeuw
v. Chr. dankt haar ontstaan vrijwel zeker aan een aantal artsen. De bekendste
onder hen was Hippocrates, geboren rond 460 v. Chr. op het eiland Kos en
gestorven in 377 v. Chr. in Larissa in Thessali. In het Corpus
Hippocraticum komen meer dan 200 kruiden voor, maar de identificatie
hiervan is lastig.
Het
eerste wetenschappelijke werk dat geheel gewijd was aan planten, was een boek
van Theophrastus van Eresos (371-286 v. Chr., Athene): Historia plantarum (Peri
futoon historia). Hierin werden 700 planten beschreven, waarvan de helft kon
worden gedentificeerd door moderne botanici en de andere helft vaag bleek voor
een goede herkenning. Ook worden hier eenaantal nauwkeurige waarnemingen gedaan
en komt er wat bijgeloof voor en andere verhalen die hij gehoord heeft. Voor de
meeste geleerden tot de 16e eeuw bleven de werken van Theophrastus de
belangrijkste naslagwerken en gebruikten men die als voorbeeld. Theophrastus
wordt wel als de vader van de botanie beschouwd.
Een
andere bekende arts en kruidenkenner was de Griek Pedanios Dioskourides
(Dioscorides) uit Anazarbos in Cilici, die omstreeks 50 na Chr. zijn
artsenijmiddelenleer (Peri huls iatriks, De materia medica, in
vijf boeken) schreef. Hij beschreef daarin ongeveer 600 planten met hun medisch
gebruik en vorm. Door zijn plaats van afkomst zijn het voornamelijk planten uit
Griekenland en Klein-Azi. In de middeleeuwen probeerde men in onze streken die
planten hier te vinden, waardoor er vele vergissingen optraden. Het is wat
verbeterd omdat ook in oudere handschriften tekeningen in de tekst voorkomen
van de te behandelen plant. Hierdoor is een perkamenten codex van de Materia
medica beroemd geworden, die in de zesde eeuw in Constantinopel gemaakt werd en nu in de bibliotheek
van Wenen ligt. Die afbeeldingen zijn wel gemaakt na het gellustreerde
kruidenboek van de arts Crataeus in het begin van de eerste eeuw na Chr. Crataeus heeft ze
naar de natuur laten tekenen, maar in de codex berusten de afbeeldingen op
overlevering. Ook de plantenafbeeldingen in een handschrift van Apuleius uit de
vijfde
eeuw gaan op de
afbeeldingen van Crataeus/Dioscorides terug. Dioscorides artsenijmiddelenleer
genoot groot aanzien tot in de middeleeuwen en nog lange tijd erna. Er bestaan
verschillende uitgaven van. De meeste andere kruidenboeken zijn voornamelijk
commentaren op het werk van Dioscorides, dat men voor onaantastbare waarheid
hield. Ook kwam er door die oude kruidenboeken veel bij het volk terecht dat
lang stand heeft gehouden. Van de bronnen die Dioscorides gebruikt heeft, is weinig
bekend. Zeker lijkt het dat hij ze wat kritisch gebruikte en dat zijn middelen
voor een deel op eigen waarnemingen berustten, zodat zijn hoge aanzien voor een
deel gerechtvaardigd is.
De
Romeinen hadden geen kruidbeschrijvers met de statuur van een Theophrastus of
Dioscorides. Toch vinden we ook in hun natuurwetenschappelijke en medische
geschriften vele waardevolle opgaven voor het gebruik van onze geneeskruiden.
De oudste zijn die van auteurs die schreven over de landbouw. Grote faam had de
ook in de politiek en door zijn strenge zeden bekende Marcus Porcius Cato
Censor (Cato maior), die in 149 v. Chr. Stierf. In zijn werk over de landbouw (De
re rustica) worden ook enkele geneeskrachtige planten beschreven. Dezelfde
stof wordt behandeld door Marcus Terentius Varro (gestorven 27. v. Chr.) en
Junius Moderatus Columella (midden eerste eeuw na Chr.). Weinig oorspronkelijks bevat het werk over de
landbouw van Palladius (vierde of vijfde eeuw na Chr.), maar het is van belang omdat dit de
middeleeuwse schrijvers als bron diende.
Grote
faam kregen de 37 boeken van de Naturalis historia (Natuurlijke
historie) van Cajus Plinius Secundus (23-79 na Chr.). Plinius werk was vooral
een encyclopedische samenvatting van de werken van zijn voorgangers. In de
boeken 21 tot 27 worden geneeskrachtige planten beschreven, opgetekend naar wat
Plinius van tijdgenoten hierover hoorde of kopieerde uit oudere auteurs, vaak
nogal kritiekloos. Maar omdat Plinius een groot aantal bronnen gebruikte die
verloren zijn gegaan, is zijn Natuurlijke historie van onschatbare
waarde. Op vele plaatsen sluit zijn tekst zeer nauw aan bij de
artsenijmiddelenleer van Dioscorides, die ongeveer in dezelfde tijd leefde
zonder dat het zeker is dat de een de ander kende. Maar ze hebben waarschijnlijk
dezelfde bron gebruikt. Plinius noemt of beschrijft ongeveer duizend planten
waarvan we de namen voor een groot deel nu nog steeds gebruiken. Toch zullen er
wel vele zijn die op een andere plant slaan als die welke nu die naam voert.
Doordat nogal wat oude kruidbeschrijvers probeerden de door Plinius genoemde
planten gelijk te stellen met planten van de Midden-Europese flora, konden
wonderbaarlijke fouten ontstaan, zoals bijvoorbeeld de verwisseling van Cicuta
virosa van Plinius met de waterscheerling of Conium maculatum.
Zeer
uitvoerig, wat genezende planten aangaat, was ook het kort vr Plinius
geschreven verzamelwerk van Aulus Cornelius Celsus.
De
Gallische volksmedicijnen leren we kennen uit het werk De medicamentis van
Marcellus Empiricus uit Bordeaux (?), die rond 400 na Chr. schreef.
Zoals
de talrijke overgeleverde handschriften bewijzen, was een van de geliefdste
plantenartsenijboeken van de vroegere middeleeuwen de zgn. Pseudo-Apuleius.
De schrijver is onbekend, maar in ieder geval niet de Romeinse schrijver Lucius
Apuleius die rond 125 na Chr. geboren is te Madaura in Numidi en de beroemde
roman De gouden ezel schreef. Het handschrift van Pseudo-Apuleius is een
verzameling van kruidenheelmiddelen die ongeveer rond 500 geschreven is. Als
bronnen worden gedeeltelijk de Materia medica van Dioscorides en de Naturalis
historia van Plinius gebruikt, verder is er vermoedelijk geput uit bij het
volk populaire receptenboeken.
Ongeveer
in deze tijd zou ook het receptenboek van Theodorus Priscianus ontstaan zijn,
die ook vele heelmiddelen uit het plantenrijk beschrijft. Geen botanisch of
medisch werk, maar een encyclopedisch lexicon, was de Origines van
Isidorus (Hispalensis), die tegen het einde van de zesde eeuw aartsbisschop van Sevilla
was. In het 17e
boek (Werken),
dat handelt over de planten, vinden we vele dingen die een verhelderend licht
werpen op de geschiedenis van de medicinale planten. De bron is meestal
Plinius.
Na de
Grieks-Romeinse invloed drong omstreeks de 10e eeuw, met de komst van de Moorse
universiteiten in Spanje, ook de Arabische geneeskunst in het Westen door. De
Arabische artsen hebben veel invloed gehad in de middeleeuwen, omdat ze de
antieke overleveringen omarmden en veel Griekse boeken vertaald hebben, ook als
zelfstandige onderzoekers. Dit waren onder anderen Rases, Mesue, Avicenna
(980-1037) en Averros.
Later
waren het in Europa vooral de benedictijnerordes die zich met het kweken van
Medicinale planten bezighielden. Het kweken van gebruiks- en geneeskrachtige
planten werd in 812 door Karel de Grotes Capitulare de villis sterk
bevorderd. In het zeventigste hoofdstuk van het Capitulare vindt men een
opsomming van kruiden en bomen die in de keizerlijke hoftuinen geplant moesten
zijn. De befaamd geworden beginwoorden luiden: Volumus quod in horto omnes
herbas habeant, id est lilium, rosas, fenu grecum, wat betekent: wij willen
dat men in de tuin alle kruiden heeft, namelijk lelie, rozen, fenegriek etc.
De
monnik Walafridus Strabo, abt van het beroemde klooster van Reichenau aan het
Bodenmeer, heeft een Latijns leerdicht over het bewerken van een tuintje (Hortulus)
nagelaten. Dit kruidenboekje uit het jaar 842 beschrijft 24, merendeels
geneeskrachtige planten. Andere benedictijner monniken brachten zuidelijke
planten over de Alpen en plantten die in hun tuin. Langs deze weg kwamen ze dan
in de boerentuin. Dat zijn vaak planten die een verduitst/verhollandst,
Grieks/Latijnse naam hebben.
De Physica
van de abdis Hildegard neemt als botanisch/medisch werk een bijzondere plaats
in. Hildegard stierf in 1170 in het klooster op de Rupertsberg bij Bingen en
vandaar heet ze Hildegard von Bingen. Ze schreef in het Latijn over
volksheelmiddelen en natuurgeschiedenissen. Het eerste boek van de Physica
handelt over kruiden, het derde over bomen. Ze observeerde zelf in de natuur en
putte voor haar kennis ook bij het volk, in tegenstelling tot de gewoonte om
het bij de ouden te halen. Omdat er veel Duitse namen in de Physica
voorkomen, is dit werk ook van belang voor de spraakkundige en Duitse traditie.
In de
late middeleeuwen was de Duitser Albertus Magnus de meest bekende geleerde. Hij
was theoloog, filosoof en natuurvorser. In 1260 was hij bisschop van
Regensburg, wat hij later opgaf, en stierf te Keulen in 1280. Van zijn vele
geschriften zijn voor ons van belang de zeven boeken over planten (De
vegetabilibus). Veel van zijn werk laat zien, vooral het zesde boek in het systematische deel,
dat hij Avicenna heeft gelezen, maar ook zelf veel op zijn reizen gezien heeft.
Van ongeveer eeuw later is Konrad von Megenberg, die in 1374 gestorven is. Deze
schreef het eerste boek over natuurlijke historie in de Duitse volkstaal, het Buch
der Natur. Dat boek is nog lang na Megenbergs dood in gebruik en gedrukt
geweest. Zijn hoofdbron was het Liber de natura rerum, van de hand van
(de toen nog jeugdige) Albertus Magnus en de dominicaan Thomas Cantimpratensis.
In de
tijd van Albertus Magnus of kort erna werd in Frankrijk, waarschijnlijk door
vorstelijke bemoeienis, een Salernitaner Simplizienkunde of artsenijkunde in
de 12e
eeuw gemaakt. Dit
werk verscheen onder de naam van Platearius en bevatte voor een deel nieuwe
plantenafbeeldingen. Dit zouden dan de eerste naar de natuur getekende
afbeeldingen zijn na Dioscorides. Het waren vaak weer voorbeelden voor
botanische werken in de 15e en
16e
eeuw.
Geheel
apart werd de kennis van de geneeskruiden door een ander volksboek verspreid,
de Gart der Gesuntheit, dat met onbeholpen houtsneden is uitgevoerd,
maar dat in de 15e en
16e
eeuw grote
bekendheid genoot en waarvan vele uitgaven bekend zijn. Het waardevolste zijn
de plantenafbeeldingen in de Gart der Gesundheit die in1485 bij Peter
Schffer in Mainz verschenen is. Die gaan ten dele op de afbeeldingen van de
Franse Platearius terug, ten dele berusten ze op verlevering en enkele zijn van
hemzelf, bijvoorbeeld mansoor, gele zwaardlelie en akelei. De tekeningen zijn
zo levensecht dat ze zeker duidelijk naar de natuur getekend zijn. Deze werk
behandelt in zijn 435 kapittelen 382 planten en maar 53 middelen uit de
dieren/mineralen-reeks. De naam van de samensteller – voorzover men
daarvan spreken kan, want de tekst is in hoofdzaak een allegaartje van de ouden
en middeleeuwse artsen (Serapio, Dioscorides, Avicenna, Platearius, Galenus en
Plinius) – is niet bekend. In het 76e kapittel is er sprake van een zekere Johann von Cube (Caub
am Rhein), en het is niet uitgesloten dat hij de samensteller (Kompilator) is
geweest. In de Frankfurter boeken van de burgerlijke stand wordt hij van 1483
tot 1503 als stadsarts van Frankfurt vermeld (bron: H. Marzell, Geschichte
und Volkskunde der deutschen Heilpflanzen, Stuttgart 1938).
De
Engelsen hadden reeds een bomencatalogus door de dichter Chaucer die beroemd
was van de Canterbury Tales. In 1485 verscheen het kruidboek van de
Engelse monnik Bartholomaeus Anglicus. Door het gebruik van de boekdrukkunst en
de bloei van de houtsnijkunst kwamen er al snel kruidboeken en een nieuw
tijdperk trad in.
Naamgeving.
Volgens
de Bijbel gaf Adam namen aan de dieren en Eva aan de bloemen (Genesis 2).
Vanouds hebben de planten specifieke namen gekregen die een duidelijke en nu
soms vergeten betekenis hebben. In de loop der eeuwen ontstond er veel
verwarring in de naamgeving. Planten werden vervangen door een ander en net zo
geneeskrachtig kruid en die kreeg dan dezelfde of een erop gelijkende naam mee.
Van sommige planten werden wel de producten gezien, maar niet de plant. Planten
hadden tot na de middeleeuwen ook verschillende inlandse namen. Vooral in de
volkstaal was die per streek of soms per plaats verschillend. In de horti
werden ze kriskras door elkaar gezet met de naam van hun ontdekker(s), zodat er
planten konden voorkomen met verschillende namen of met andere namen in andere
horti. Soms waren het zeer lange of ingewikkelde namen waarin de vorm en
kwaliteiten van de bloem of plant uitgedrukt werden.
Velen
hebben geprobeerd daar een ordening in aan te brengen. Een aantal, zoals
Gessner, probeerden de planten naar hun vruchten te ordenen. Anderen maakten
een indeling naar het gebruik of zetten de planten gewoon in alfabetische
volgorde. De eerste echte poging tot systematiseren staat op naam van Lobelius
(1570). In 1583 verscheen De plantis van Caesalpinus, waarin hij een
theorie ontwikkelde over de bouw van de bloemen. Deze leer werd later door
Linnaeus overgenomen, hoewel er geen bewijzen voor de juistheid van de leer
waren. Clusius was een van de eersten die de planten naar hun vorm gingen
beschrijven en niet alleen naar het nuttigheidsstandpunt keek. Vele mannen
volgden, zoals Matthioli, Columna, Dalechamp en anderen. De evolutietheorie was
toen nog niet bekend. Door het scheppingsverhaal werden de onderzoekingen op
een zijspoor gezet. Men ging er in die tijd vanuit dat alle soorten door de
Schepper kant en klaar in raszuivere eenheden geschapen waren. Door de komst
van buitenlandse planten werden vroegere theorien echter overhoop gegooid.
Kaspar Bauhin vermeerderde het aantal van de bekende planten door zijn
ontdekkingen en probeerde de willekeur in benamingen te verbeteren. In zijn Phytopinax (1596) gaf hij alle in zijn tijd 6000
bekende planten hun naam en synoniem. Dit boek was de sleutel tot de
nomenclatuur voor latere schrijvers.
De
invoering van de microscoop zorgde voor onderzoekingen naar de bouw van de
bloem en de opkomst van de plantenanatomie. Ray (1683) bouwde op vorige
plantensystemen verder en bekeek al de bloemkroon. Het idee om de planten in
families te zetten, kwam eerst door Magnol in 1689. Die kwam tot 76 families en
gebruikte bij deze indeling alle delen van de plant, in het bijzonder de bloem
en de vrucht. Dit systeem werd weer achterhaald door de komst van vele nieuwe
planten. In 1700 publiceerde Tournefort zijn Institutiones Rei Herbariae,
een complete opsomming van alle bekende geslachten met omschrijving en
tekening. Hij wordt beschouwd als de stichter van de tegenwoordige geslachten
en nomenclatuur. Daarom wordt het jaar 1700 door sommige botanici wel
voorgesteld als het startpunt van de nomenclatuur. Tournefort gebruikte echter
nog een paar van de ongebruikelijke algemene namen.
Dit
verdween voorgoed met de komst van Linnaeus. Hij bracht een verbetering van de
al bekende methodes. Deze naamgeving was zo simpel en gemakkelijk dat dit
spoedig populair en algemeen werd. Zijn grote verdienste is de strenge
doorvoering van de door zijn voorgangers gebruikte binaire nomenclatuur. Deze
nomenclatuur bestaat uit een geslachtsnaam en soortnaam die hij voor het gehele
planten- en dierenrijk heeft doorgevoerd.
Linnaeus
gaf elke plant een naam die equivalent was aan de christelijke naam en bijnaam
in een familie, dus een geslachtsnaam en soortnaam. De hele plantenwereld is
dus in klassen gezet. Daarvan zijn er hoofdklassen met bepaalde, ruwe
kenmerken. Grofweg is er het verschil tussen monocotylen of eenzaadlobbigen en
dicotylen of tweezaadlobbigen. De eenzaadlobbigen spruiten met 1 bladkiem uit
de aarde, zoals de grassen, en de tweezaadlobbigen met 2 kiemen, zoals bonen.
Die groepen worden weer onderverdeeld. Bij de eenzaadlobbigen hebben sommige
opvallend mooie bloemen, bijvoorbeeld de soorten uit de leliefamilie. Neem je
nu de gewone witte lelie die Lilium genoemd wordt, dan is dit de naam van het
geslacht die voor een specifieke groep met zeer mooie bloemen geldt. Gaat men
dit verder specificeren, dan wordt een witte lelie candidum genoemd en dit
wordt de roepnaam waaraan men die plant herkent. Het is net als bij mensen.
Koomen is mijn geslachtsnaam, dan weet je iets: bouw, huidkleur, blond, blauwe
ogen en dergelijke. Maar er zijn meer Koomens. Als je dan echter Niek roept,
zal ik opkijken. Degene die de plant het eerst beschreven had, zette zijn naam
achter die plant, in dit geval Lilium candidum, L. waar L. voor Linnaeus staat.
Een ander kan dan geen recht meer laten gelden om de plant een andere naam te
geven. De eerste naam begint altijd met een hoofdletter en de tweede met een
kleine letter. Als je nu in die witte bloem een kleurverandering ziet, wat met
de bol mee gaat als je die wilt kweken, dat is dan een cultuurvorm en die naam
schrijf je tussen aanhalingstekens en met een hoofdletter achter candidum.
Over
de hoedanigheden van planten.
Volgens
de drievormige hoedanigheden van de enkele geneesmiddelen (simplicia) worden
die in drievormige soorten verdeeld. Dan wordt er in het begin van elk kapittel
vermeld of ze heet of ze koud, droog of vochtig zijn. Dit is een moeilijk
onderwerp. Johan van Beverwijck schrijft hierover:
De eerste
hoedanigheid komt uit de vermenging van de elementen en volgt de natuur van
hetgeen het de anderen in gematigdheid te boven gaat. Hierdoor is een
geneesmiddel heet, koud, vochtig of droog. En omdat alles als van bijvoorbeeld
diegene die heet zijn niet even
grote
hitte maakt, zo heeft het gebruik daarin vier verschillende trappen ingesteld,
in de eersten zijn die noch wat duister en werken niet zo duidelijk, in de
tweede opmerkelijker, in de derde zeer goed en in de vierde die op het
allerhoogste werken als diegene die onder de hete branden een korst maken.
De tweede
hoedanigheid van de geneesmiddelen komt uit hun stof die met de kracht van
de gematigdheid of eerste hoedanigheid overgoten zijn. Van deze stof zijn
sommige dun die zich gemakkelijk in het lichaam en door de vochtigheden
verspreiden, sommige zijn dik en taai die ondertussen hangen blijven en niet
diep doordringen, sommige zijn middelmatig wiens kracht midden tussen beide
staat. Nu vermeerdert de hitte, in wat voor stof ze komt, de kracht en de
snelheid in het werken net als de droogte, maar koude en vochtigheid houden die
tegen. Uit deze verschillende vermengingen spruit de tweede hoedanigheid van de
geneesmiddelen voort zoals voornamelijk het verdunnende en dik makende zijn,
het zuiverende en pleisters, het rauw makende en vlakkende, het openende en
sluitende, het trekkende en verdrijvende en wegstotende, het verzachtende en
verhardende, het rijp makende en verrottende, het helende en openende, het
vlees makende en in etende, vel makende en brandende. Nu de werking uit zodanig
mengsel van hoedanigheid en stof gaat er aldus aan toe, een geneesmiddel dat
dun van stof is dat meteen heet is en zoiets dat onder de derde graad is zoals
peterselie opent van binnen de kleine wegen van het lichaam en verdrijft de
dunne vochtigheid en verwekt alzo waterlozing en zweten, maar verdunt de dikke
vochtigheid. Als het van buiten opgelegd wordt maakt het een open huid en trekt
ook uit het lichaam de geesten en vochtigheid. Maar wat op de vierde graad van
hitte geklommen is wordt in etend genoemd en die verwekt of brand of verzweert
of maakt blaren of neemt die weg. Dan wat dun van stof en gematigd of ook koud
is, zoals azijn die ingenomen wordt, opent ook en verdunt dan niet zo goed als
dat wat warm is, maar buiten op het lichaam stoot het door zijn koude terug en
zulks met meer macht danhetgeen dat koud en tezamen trekkend is omdat het door
zijn dunheid de kracht van de koude dieper inbrengt. Maar een geneesmiddel dat
in een matige stof koud is zoals verjus of postelein verstoot en weerhoudt
matig de zinkingen, verdroogt en trekt tezamen. Hetgeen van matige stof en
meteen in hoedanigheden gematigd is zoals olie, verzacht, kookt, rijpt en maakt
etter. Maar als het matig warm is, zoals kamillen, stilt het de pijn. Dat noch
wat heter is, maar onder de derde graad, als alsem, opent als het ingenomen
wordt de aderen, zuivert de taaie vochtigheden en ontsluit alle verstoppingen,
dat kunnen dunne stoffen niet zo goed omdat ze te snel door schieten. Dat nu
alles boven de derde graad van hitte geklommen is, zoals kolokwintappel,
zuivert niet alleen, maar omdat het behoorlijk scherp is schrapt het de delen
en zulks zowel van buiten als van binnen. Een geneesmiddel dat in dikte en
aardachtige stof een gematigdheid van hitte en koude gekregen heeft, zoals
bolus of gezegelde aarde, verstopt de inwendige wegen en sluit de huid,
verzacht hetgeen te ruw is en heelt hetgeen vaneen gescheiden is. Maar dat
matig warm of koel is als rozen of Myrthus, maakt de weke delen vast en heeft
dientengevolge een versterkende kracht. Maar hetgeen bovenmatig, als in de
vierde graad, heet is zoals kalk, auripigment of rattekruid eet in, verbrandt
en maakt een korst. Dan hetgeen bovenmatig koud en droog is zoals cypresnoten
of galnoten verstoppen niet alleen inwendig de mondjes van de aderen, maar
sluiten die geheel toe, net zoals het ook alle andere wegen benauwd en dicht
maakt en de vochtigheden zelfs boven matig dik maakt. Als het van buiten
opgelegd wordt laat het de huid vast worden, houdt de loop van de zinkingen
tegen en laat vel op een wond groeien.
De
graden kan je zo samenvatten, de eerste graad is gewoon water waarin je hand
steekt zonder iets te voelen. De tweede graad is lauw water waarbij je iets
voelt. De derde graag is heet water waarin je hand net kan houden. De vierde is
zo heet dat je de hand er gauw uittrekt omdat het te heet is.
Nadat
met goede redenen, zoals wij menen, bewezen is het rechte gebruik van de
inlandse kruiden, zo staat nu aan te tonen hoe dat men tot kennis van hun
krachten zal komen. De krachten moeten in enkelvoudige en geen gemengde
geneesmiddelen onderzocht worden en
dan
ook op letten, zoals Galenus beide vermaant, niet welke hoedanigheid ze in
zichzelf hebben of naar hun aard en ganse natuur, zoals de natuurlijke
wijsgerige doen, maar naar dat ze met ons en onze natuur gesteld zijn. Te weten
niet of iets in het algemeen heet, koud, vochtig of droog is of dat het enig
ander dier kan verwarmen, verkoelen, vochtig maken of verdrogen, maar dat het
zodanige hoedanigheden het menselijke lichaam mededeelt.
De
enkelvoudige of ongemengde geneesmiddelen hebben hun kracht naar drievormige
hoedanigheid zoals uitvoeriger aangewezen is in het eerste deel, 4de boek, kapittel 1, no. 5 van de
Schat der Ongezondheid. Na de eerste, te weten het uitsteken van enig element
dat boven de andere de overhand heeft is een kruid heet, koud, vochtig of
droog. Naar de tweede, te weten de stof, is het dun en fijn van delen, het
ander grof en taai. De derde hoedanigheid spruit niet uit de gematigdheid, nog
uit de stof, maar uit de gehele zelfstandigheid en is niet anders als een
verborgen eigenschap van haar ganse wezen zoals er zijn die afzetten en het
vergif weerstaan of dergelijke kracht hebben, net als die van de eerste slag
verwarmen, verkoelen etc. van de tweede openen, sluiten etc. Van deze twee
kunnen wij door kenbare tekens komen tot wetenschap van hun krachten, maar de
derde hoedanigheid is niet als door ervaring te ondervinden.
De
kentekens worden gesteld in smaak, reuk, zelfde kleur en van vorm met de delen
van ons lichaam of die met de gebreken overeen komen.
De
Griekse geneesmeesters Hippocrates, Theophrastus, Galenus als ook de
kruidbeschrijver Dioscorides en na hen de Arabische hebben allen de herkenbare
tekens van de krachten van de kruiden en drogen getrokken uit de smaak. Want
omdat die voortkomt uit hun stof en gematigdheid, zo kan hij te kennen geven
wat heet of koud, grof of fijn van delen is. Het onderscheid van de smaak wordt
in negen vormen gesteld, scherp, zuur, vetachtig, zout, serp, zoet, bitter,
wrang en smets, waarvan de drie eerste uit een dunne stof spruiten, de
middelste uit een middelmatige en de laatste uit een grove en aardachtige.
Scherpe
smaak is in hetgeen geproefd wordt op de tong, het bijt en meteen verwarmt,
soms ook als brand, zoals peper, knoflook en kers. Het bestaat in een hete
hoedanigheid en een fijne, droge stof. Derhalve is al wat scherp en bijtend van
smaak valt heeft een aard naar het
vuur
en als die noch niet te sterk is (de hoedanigheden van de drogen worden naar
hun slappe of sterke werkingen in vier graden onderscheiden) maar buiten de
derde graad blijft zoals in hysop, peterselie en venkel, heeft het kracht
binnen in het lichaam om door te dringen, de wegen te openen en de dikke
vochtigheden te verdunnen, als het van buiten opgelegd wordt om de huid open te
maken, de vochtigheden uit te trekken en te laten vervliegen. Dat nog scherper
en heter dan de derde graad is en als het geproefd wordt niet alleen een grote
scherpte op de tong achterlaat, maar nog met een dunne damp in het hoofd
opstijgt zodat die brand en puistjes maakt zoals mosterd of blaren verwekt
zoals lopigkruid of zonnedauw, peterkruid en waterhanenvoet of laat verteren en
verrotten zoals rattekruid of sublimaat.
Zure
smaak prikkelt mede met een bijtende fijnheid de tong, doch zonder enige
warmte en komt voort uit een dunne en droge stof wiens warmte of door bederven
vervlogen is, zoals in azijn, of dat de koude onmatigheid van het begin af zijn
stof bijgewoond heeft, zoals in zuring en citroensap. Derhalve is het zure niet
minder doordringend en ontdoende dan het scherpe, ja, daartoe is niets
krachtiger dan de azijn en vooral wanneer het oud of overgehaald is, want dan
laat het zelfs het metaal, zoals het citroensap de parels, afeten en verteren.
Dan dit onderscheid valt tussen deze twee smaken dat als het zuur van buiten
opgelegd wordt niet ontdoet of laat vervliegen, zoals het scherpe, maar in
tegendeel terug stoot en de zinkingen tegen houdt en zulks veel sterker dan
hetgeen koud en tezamen trekkend is, want door fijnheid kan het de koude dieper
indringen. Zo vinden we dat de azijn de zinkingen terug stoot, het bloeden uit
de neus en allerhande bloedgang en loop zo door zijn damp, zelfs alleen of met
water ingenomen, tegenhoudt.
Vette
of smeerachtige smaak is eigenlijk geen smaak, maar evenwel onder
die eerste gesteld door Theophrastus. Hij vertoont gans geen hitte, noch
scherpte op de tong, maar alleen een slijmerigheid waar die als mee bestreken
blijft. Zodanige is in verse boter, olie, vet en
heemstwortel.
Het bestaat in een dunne en luchtige stof die in hitte en koude gematigd is
zonder droogte, (want het zou anders mede, zoals scherp en zuur, doordringen en
doorsnijden) deelachtig van een luchtige vochtigheid, waardoor hetgeen vet is
vooral goed valt om te verzachten en vochtig te maken.
Zoute
smaak verhit de tong niet zeer, dan schrapt het door zijn sterk verdrogen.
Want hij komt niet van zeer scherpe hitte, maar die evenwel geleidelijk aan en
mettertijd de aardachtige delen die in de waterige vochtigheid zijn opdroogt en
verbrand, zo dat men in zoute smaak meer droogte dan hitte gewaar wordt. Zulks
blijkt voornamelijk in het zout en salpeter en minder in de sautenelle. Hetgeen
zout is bestaat in matige stof omdat ze waterige en aardachtige delen vermengd
hebben, verdunt, prikkelt, zuivert en droogt de overtollige vochtigheid op,
bewaart voor bederf, te weten als het matig gebruikt wordt, want anders valt
het door te veel verdrogen hinderlijk.
Zoete
smaak is de mond liefelijk en aangenaam, van geen uitstekende hoedanigheid
deelachtig, doch wat naar de warmte trekkend. En zoals het warme water onze
koude leden met vermaak verwarmt totdat de koude delen daaruit vervliegen
zonder daar enige moeilijke hitte in de plaats te brengen, zo is ook alle
zoetigheid warmachtig, maar zonder enige scherpte en blijft binnen de perken
van verzoeten en verzachten. Zodanige smaak proeven wij in honing, suiker,
zoethout, boomvaren, vijgen, zoete appelen en andere zoete vruchten. Deze smaak
heeft grote gemeenschap met de vette omdat ze beide matig warm zijn, dan
verschilt in de stof die in de vette wat dunner is en in de zoete wat grover,
maar die evenwel niet buiten de middelmaat treedt. Derhalve verzachten de zoete
dingen mede ten dele, maar minder dan de vette, zoals ze ook de ruwheid niet zo
veel vereffenen. Dan omdat ze in stof en gematigdheid de maat houden, zo hebben
ze kracht om de pijn te verzoeten, te laten rijpen en etter te maken.
Bittere
smaak is niet zoet en staat tegen, steekt uit in alsem en
duizendguldenkruid. Komt uit een grove en aardachtige stof die door grote hitte
verbrand en verdroogd is. Waarom al hetgeen bitter smaakt een hete en droge
aard heeft en een bijzondere kracht om af te vegen en te zuiveren, onderweg al
mee slepend en afschrappend wat het ontmoet en zulks hoe bitterder, hoe
sterker. Opent alle verstopping, weerstaat de verrotting, reinigt de vuile
zweren en verdroogt de waterigheid die daar in vloeit. En in het kort, kan
alles lang voor bederf bewaren en goed houden.
Wrange
smaak valt tezamen trekkend op de tong. Zo zei Plato dat de aardachtige
delen in vochtigheid gesmolten zijn, tezamen trekken en verdrogen in de
vochtige en gevoelige delen van de tong. Is er in twee vormen. Sommige, zoals
in niet rijp druivensap en onrijpe vruchten
bestaan
in een middelmatige stof tussen waterig en aardachtig waarin niet de hitte,
maar de koude de overhand heeft. Want omdat de onrijpe vruchten mettertijd
rijpen en van wrang zoet worden, zo blijkt dat de zoetigheid haar aankomt door
de warmte, maar dat de wrange smaak ontstaat uit koude. Al wat wrang smaakt is
daarom verkoelend, verdrogend en belet de zinkingen, dit is de smaak die in
Latijn Austerus en bij ons serp zou genoemd mogen worden. Andere wrangheid
zoals in galnoten en granaatschellen is niet deelachtig van opmerkelijke vochtigheid,
maar gans droog en aardachtig, derhalve als koude trekken ze tezamen en houden
ze de zinkingen tegen, als verdrogende sluiten ze de wonden en maken daarover
een roof, als aardachtig verdikken ze de vochtigheden die Acerba in het Latijn
genoemd worden.
Onsmakelijk
of smettigheid noemen wij dat gans geen smaak heeft, noch enige
opmerkelijke hoedanigheid op de tong vertoont. Indien men de smaak van zuiver
water vindt in iets dat droog is, dat mag geoordeeld worden bijna gematigd,
doch wat naar de koelte en droogte hellende. Dan omdat beide niet uitsteken zo
kan er geen smaak, noch enige hoedanigheid vernomen worden zoals in sommige
vruchten als pompoenen en kouwoerden, als ook in tarwe, spelt en stijfsel.
Wiens stof, omdat het echt kleeft, daarom voelt en verstopt alle wegen, zowel
van binnen als buiten, verzacht de ruwheid en heelt toe hetgeen vaneen
gescheiden is.
Dit
is zover aangaat de zuivere en ongemengde smaken, maar de dingen die
verschillende smaak hebben zijn ook van verschillende krachten. In alsem
proeven we behalve de bitterheid, die zich eerst openbaart, enige tezamen
trekking, waarom het ook boven de zuiver makende een tezamen trekkende of
versterkende kracht heeft.
Zo is de tekst in het origineel.
De
bewerking bestaat uit twee kolommen. Links staat de oorspronkelijke tekst,
daarnaast de Nederlandse weergave.
In het
origineel zijn de afbeeldingen, net als hier, veelal aan het begin geplaatst,
maar ze komen ook regelmatig op enige afstand van het begin van een nieuw
hoofdstuk voor.
Den Herbarius in Dyetsche. Antwerpen
ca 1500. Facsimile. Christian de Backer, Gent MCMLXXIV.
Bewerkt door N.J.Koomen, 2001-2002.
DYE PROLOGHE DES OVERSETTERS.
Uut den Latijn in Dyetsche.
Gods vreese dye wil mij omvaen, dat
ic altijt wercken moet bestaen, daer duecht ende die Gods eere in ghescye.
Menichwerven heb ic overdacht hoe grote proffitelicheyt in dye medecijn leet,
hoe seere wij er in gehouden sijn die se ons yerst vonden. Ende hoe veel meer
danckbarich wij schuldich zijn te sijn God van hemelrijc die hem die wijsheyt
in plante. O, lieve heer Jhesus alder goetheit fundament, U sij alle lof ende
eere dat ghi u arm, cranke kinderen met so duegdeliker giften het versterct.
O, werde heere Jhesus alder duegden spiegel, U si geduerigen prijs ende danck
dat ghi so goedertierlijc u quellende dieners met sulker proffiteliker
genezinge hebt vergift. O alder ontfermhertichste Jhesus ten eewigen tijden,
met al ons vermogen si v alle minlicheit ende liefste liefde van ons bewezen,
dat ghi u mistrostigen minners mids der heyliger medecinen VII C iare ende
XXXVI verloren ende alder werelt onbekent, so minlijc vertroesten doen die
heylige vruchtbarege medecijne by Ypocryten soo vruchtbarichlijken verrijsen.
En wilt toch minlijke Jhesus so goedertieren gewoelnijke gracie mij niet
weygeren, mair wilt te mijnen beginsel zijn eenen voirganc te mijnder middelt
een regeerder ende te minen eynde een priselic sluten jonnen. Ghebeden sijnde
van sommeghe vrienden uut een duegdelijc versueck dat ick wou een cleenlick
boek van den ghemeyne simpel medecijnen uut den Latijn in Dietsche versetten
en hebs nie gherne willen consenteren midts zommege misbruyken dier uut
mochten rijzen. Maer want daer oec veel goets uut mach comen, soe heb ic in
den naem des Heyleghen Gheest bestaen, ordinerede in dat eynde desen prologen
of voerspraken het verstant zommeger outheyets van scrijven in medecijnen. 2
Dair nae, uut mijn ruy verstant heb ic een tafel des geheels boecke van de
ghemeynen simpel medecijnen nae den A. B.C. voertgaende gemaeckt niet van dat
Dietsche beginnende om die groote bedriechtlicke verscheydenheit van noemmene
die in Dietsche es, al eest datter in dat Latijn oec veel is. In dese tafel
sal den naem een yegelijker simpelder medecijnen in Latin voer gaen en in
Dietsche nae, is dat ic eeniger Duytsche noeminge af can gevinden.Want dit
boeck, in VII partijkelen gedeylt, so sal altijt van eenderhande partijkel
hoer getal boven hem staen. Voer een yegelijck simpele medecijne sal zijn het
ghetal zijns capittels. Nae een yegelike medecine sal zijn het getal van den
blayers des boecke daert in staet. Ic hope, als sommege duechdelijke personen
dese tafel selen gronderen dat syer dancbarich af sullen Gode ten eerste
zijn. En voir mij bidden diese met groote arbeyt heb bij der hulpen Gods te
sijnder eere ende toet behelp der gheender die hier in lezen sullen
geordineert. Ons Lieve Heer wil eenen yegelijken mensche die hier in lesen
sal gonnen anders niet daer me te doen dan Gods eere sijnder zielen profeijt
ende sijns evens Kerstes salicheyt en eyst, welc verleen de, Vader, die Soen,
ende die Heylighe gheest. Amen.
Hier eyndt die voerspraek des
oversetters. Die voerspraek des meesters des boeckx, daer dit van woerde te
woerde uut gesyet is, volcht hier na.
Want vele lyen midts der armoeden dye
apoteken ende vergheerde medecijn overmidts haerder costelicheit scouwen. So
hebbe zommege vrienden de grote boeken Ypocras, Galienus, Hafis, Avicenna of
der ghelycke dervende mij ghebeden dat ic een vergheringhe der crachten van
die ghemeynste simpel medicinen wou maken. Also hoer doechdelijke beede
verhoerende, hebbe ic uut der meesteren boeken, een vergheringe der
ghemeynder simpelle medecinen ghemaect dye in hoven, in bosschen, beemden of
andere plecken in manieren van practijken, waer uut deze boeck mach heeten de
vergheringe der simpelder medecinen in manier van practiken. Want hier
uut een verstandich mensche sal connen teghen drierhande werken die dagelijcx
omtrent de menschen gheschyen hem ghesetten.
Ten yerste, teghent gesunde dat
omtrent den mensche gheschiet, sal hy hier uut manieren vinden hem in
ghesonden te houden.
Ten tweesten, tsegen die siecte die
omtrent de menschen regneert, sal hy hier in groot behulpsel vinden die
sieckte te ghenesen.
Ten derden, tegen ongesteltenis
omtrent den menschen sijnde die (dats noch recht ghesont) sal hi hier in
vinden de manieren die onstelcenisse quijt te worden. Arnoldus de Villa Nova,
in sijn Afforismen, (dat sijn corte renen die veel verstans besluten) seyt
dus: Als yemant met weinich of luttel medecinen mach den sieken ghenesen
tevergheefs ende bedriechlick sueckt hi veel samen ghesette medecinen.
Avicenna seyt in sijnen tweeste boeck, in sijn vierde capittel, dat simpel
medecinen hebben gemeyn ende sonderlinghe cracht hier uut sluytende, so es
dit werc der simpelder medecinen te maercken. Want hierin vint men die
manieren van te ghenesen alle gheneselijcke siecten sonder groote cost met
luttel medecinen. Alle menichfuldicheyt of te confusie es te scouwen, wat hi
stick noe dere der waerheyt es. Boecius, in sijnder Artimetrike seyt:
Alle dinghen dye met ordinancie, met redene ende met ghetallen ghestrijckt of
geordineert sijnde, sal men met renen en getallen kinnen.
Daerom wort dit boeck in VII
partikelen ghedeylt, voer elc partikel hebbende sijn tafel.
Dat yerste partikel tracteert van die
crachten der cruiden en heeft CL capittelen.
Dat tweeste partijkel tracteert van
medeceynen die cameren maken ende heeft XII capittelen.
Dat derde partikel es van welriekende
ende seer sterkende medecinen ende heeft XVI capittelen.
Dat vierde partykel es van vruchten,
zayen ende wortelen ende heeft XXII capittelen.
Dat vijfde partikel es van gummen of
derghelijke en heeft X capittelen.
Dat seste partijkel es van manieren
van souten van minen ende ghesteynten ende heeft XVI capittelen.
Dat sevenste ende dleste partijkel
des boeckx es van ghedierten ende datter afcompt en heeft XX capittelen. In
desen sal sluuten die meneghe des boeckx in den naem Gods .
|
De
Herbarius in Dietsche.
DE PROLOOG VAN DE VERTALER. Uit
het Latijn in Dietsche. Gods
vrees wil mij omvatten, dat bestaat daarin dat ik altijd werken moet waar
deugd en Gods ere in geschiede. Vele malen heb ik overdacht hoeveel voordeel
er in de medicijnen ligt en hoezeer wij diegene zouden moeten eren die ze het
eerst vonden. En hoe groot moet onze dankbaarheid dan wel niet zijn aan onze
God van het hemelrijk die hem die wijsheid bracht. O, lieve Heer Jezus, grond
van alle goedheid, U zij alle lof en ere dat gij uw arme zieke kinderen met
zon waardevolle gift hebt begunstigd. O, waarde Heer Jezus, spiegel van alle
deugden, U zij gedurig lof en dank dat gij zo goedertieren bent om uw
kwellende dienaars met zulke buitengewone genezingen te begunstigen. O, aller
barmhartigste Jezus ten eeuwige tijde, met al ons vermogen bent U alle
beminnelijkheid en liefste liefde van ons bewezen toen gij uw mistroostige
beminnaars, die de heilige medicijnen 736 jaren verloren lieten gaan en in de
gehele wereld onbekend, toch zo beminnelijk vertroostte toen de heilige
vruchtbare medicijnen bij Hippocrates zo weldadig voor de dag kwamen. En wil
toch, beminnelijke en zo goedertieren Jezus, de gewoonlijke gunst mij niet
weigeren, maar wil voor mijn beginsel een voorspraak zijn en voor mij bemiddelen
bij een regeerder om tot mijn doel tot een voordelige kostprijs te komen. Uit
een redelijk verzoek werd ik door sommige vrienden gevraagd om een klein boek
van de gewone, enkelvoudige (1) medicijnen uit het Latijn in
Dietsche over te zetten. Ik heb eerst niet willen toestemmen vanwege sommige
misbruiken die er uit zouden kunnen voort vloeien. Maar omdat er ook veel
goeds uit voort kan komen zo heb ik in de naam van de Heilige Geest gebeden
en op het einde van deze proloog of voorspraak de gedachten van sommige grote
oude medische schrijvers gezet. Daarna heb ik ruwweg een index van het gehele
boek van de gewone enkelvoudige medicijnen naar het A. B C. etc. gemaakt en
ben niet in Dietsche begonnen vanwege de grote naamsverschillen die er in
Dietsche zijn, hoewel je dat ook wel in het Latijn ziet. In deze tafel zal de
volgorde van een naam van een enkelvoudige medicijn in het Latijn beginnen en
daarna in het Dietsche volgen (als het mogelijk is zal ik ook enige Hollandse
namen er bij geven, tenminste als ik er enige Hollandse namen bij kan vinden)
Dat verdeelt dit boek in zeven hoofdstukken, dit getal vind je boven elk
hoofdstuk. Van elke eenvoudige medische beschrijving zal dit het getal van
zijn kapittel zijn. Na elk medicijn zal het nummer van de bladzijden van het
boek zijn vermeld waar het in staat. Ik hoop dat sommige deugdelijke personen
deze tafels zullen bestuderen en dat zij er zeer dankbaar voor zijn en God
zullen eren. En voor mij zullen bidden vanwege de grote inspanning die ik met
de hulp van God heb gedaan ter zijner ere en om diegene te helpen die hierin
zullen lezen. Onze Lieve Heer zal iedereen die hierin gaat lezen niet anders
laten doen dan daardoor God te eren en zijn ziel aan te bevelen voor zijn
eeuwige Christelijke zaligheid en bidt wat u verleend wordt door de Vader, de
Zoon en de Heilige Geest, Amen. Hier
eindigt de inleiding van de vertaler. De voorspraak van de meester van het
boek waar dit letterlijk wordt aangehaald volgt hier na. Want
vele lijden vanwege de armoede van de apotheken en verzamelde medicijnen
omdat ze haar kosten schuwen. Zo hebben sommige vrienden de grote boeken van
Hippocrates, Galenus, Rasis, Avicenna of dergelijke beschikbaar gesteld en me
gevraagd of ik een verzameling van de krachten van de gewone medicijnen wilde
maken. Zo heb ik hun redelijke bede verhoord en heb uit de boeken van de
meesters een praktische samenstelling gemaakt van de gewone eenvoudige
medicijnen die in hoven, in bossen, in beemden of op andere plekken groeien,
zodat dit boek genoemd kan worden: een verzameling van eenvoudige
medicijnen in de praktijk. Want hier uit kan een verstandig mens drie
soorten werken halen die dagelijks rondom de mens gebeuren. Ten
eerste, voor het gezonde dat rondom de mensen gebeurt zal hij hier manieren vinden
om hem gezond te houden. Ten
tweede, tegen ziekten die tussen de mensen heersen zal hij hier in een grote
hulp vinden om die ziekte te genezen. Ten
derde, tegen ongesteldheid die in de mensen is (dat ze niet echt gezond zijn)
zal hij hier de manier vinden om die ongesteldheid kwijt te raken. Arnoldus
de Villa Nova zegt in zijn Afforismen (dat zijn korte regels die veel
verstand bevatten) dus: Iemand met weinig of wat medische kennis zal de
zieken tevergeefs proberen te genezen, foutief zoekt hij het in veel tezamen
gestelde medicijnen. Avicenna zegt in het vierde kapittel van zijn tweede
boek dat eenvoudige medicijnen gemeenschappelijk een bijzondere kracht hebben
wat het voorgaande uitsluit en zo kan je dit werk van eenvoudige medicijnen
opvatten. Want hierin vind je de manieren van genezing van alle te genezen
ziekten zonder grote kosten en met weinig medicijnen. Alle hoeveelheid of
fouten zijn te vermijden want dat zit in alles wat waarheid is. Boecius zegt
in zijn Artimetrike; Alle dingen die ingesteld zijn en die met reden
en met getallen beschreven of geordend zijn die kan je met redenen en
getallen kennen. Daarom
wordt dit boek in zeven hoofdstukken verdeeld en voor elk deel zijn index. Het
eerste hoofdstuk handelt over de krachten van de kruiden en heeft honderd
vijftig kapittels. Het
tweede hoofdstuk handelt over de medicijnen die naar toilet laten gaan en
heeft twaalf kapittels. Het
derde hoofdstuk gaat over welriekende en zeer versterkende medicijnen en
heeft zestien kapittels. Het
vierde hoofdstuk gaat over vruchten, zaden en wortels en heeft twee en
twintig kapittels. Het
vijfde hoofdstuk gaat over gommen en dergelijke en heeft tien kapittels. Het
zesde hoofdstuk gaat over zoutsoorten, van mijnen en van gesteente en heeft
zestien kapittels. Het
zevende en het laatste hoofdstuk van dit boek gaat over dieren en dat wat er
van afkomt en heeft twintig kapittels. Dit hoofdstuk zal sluiten met de
bedoeling van het boek in de naam van God. |
(1)
Enkelvoudig in tegenstelling tot gemengde die meestal met dia of dya beginnen.
Afkortingen, gewichten gebruikt
in de apotheek (officina) en
inhoudsopgave.
Dit
is die mannier der vremde scriving in medecinen ende dat biediet daer af. Een
medecijnspont scrijft men aldus lb, dats XII Een
uncie scrijft men aldus. Een
dragma scrijft men dus. Een
scrupel scrijft men dus, Een
hant vol scrijft men in Latijn Een
hant vol scrijft me in Dietsche Een
quaert, dats een vierendeel van I ponde, scrijft men dus Een
greyn scrijft men aldus Een
half scrijft men dus Elckx
al even veel of van een yeghelijc allevenleens, scrijft men dus Neempt
scrijft men aldus in Latijn Nempt
scrijft men dus in Dietsche Avicenna
scrijft men dus A, of Avi. Serapio
scrijft men dus Ser. Galienus
scrijft men dus Ga. Platearius
scrijft men dus Pla. Pandecta scrijft men al dus Pan. Dat
yerste partijkel des boeckx spreckt van die crachten der cruyden in maniere
van ghenesingen der sieckten die te apoteken dienen ende heeft hondert
capittelen. Dat
ierste capittel is van absinthium of alsen. Dat II cap. es van abrotanum of
agherande. Dat
derde cap. es van altea oft witten hoemsch. Dat IIIII cap. es van acorus of geheel
lielien. Dat V cap. es van sulfer. Dat VI cap. es van agrimonie. Dat VII cap es van loock. Dat VIII cap es van alkekengi of
boberellen. Dat IX cap. es van reynvaen. Dat X cap. es van dille. Dat XI cap. es van eppe of ioffrouw
merke. Dat XII cap. es van byvoet. Dat XIII cap. es van sarasijne of
langhe hoelwortel. Dat XIIII cap.es van ronde hoelwortel. Dat XV cap. es asarum of wilde
nardus. Dat XVI cap. es van melde of milde. Dat XVII cap. es van calfsvoet of
aaron. Dat XVIII cap. es van muysoore. Dat XIX cap. es van weechbrede. Dat XX cap. es van wilde savie of
reynvaen. Dat XXI cap. es van affodillus of
hondert hoefde. Dat XXII cap. es van waterwilghe of
agnus castus. Dat XXIII cap. es van bernagie. Dat XXIIII cap. es van ossen tonge of
buglossa. Dat XXV cap. es van bottonie of betonie. Dat XXVI cap. es van berenclau. Dat XXVII cap. es van beete. Dat XXVIII cap. es van teskens cruyt of
stops bloet. Dat XXIX
cap. es van
berberis vel amuberberis. Dat XXX cap. es van basilike. Dat XXXI cap. es van brionie. Dat XXXII cap. es van ciceroye of
hemelsluetel. Dat XXXIII cap. es van catten cruyt of
nepte of wilde poley of steenmunte of calamentum. Dat XXXIIII cap. es van santorie. Dat XXXV cap. es van wilt soffraen. Dat XXXVI cap. es van honstonghe. Dat XXXVII cap. es van camille. Dat XXXVIII cap. es van groote gamandre
of camepiteos. Dat XXXIX cap. es van steenrute of
capillus veneris. Dat XL cap. es van eywijn. Dat XLI cap. es van coriander of
kalander. Dat XLII cap. es van cuscuta dat is
side of wranghe. Dat XLIII cap. es van cyperus. Dat XLIIII cap. es van gouwortel. Dat XLV cap. es van scytcruyt of
catapucia. Dat XLVI cap. es van cucumeren. Dat XLVII cap. es van wilt riet of
calamus agrestis. Dat XLVIII cap. es van kempe. Dat XLIX
cap. es van
daucus creticus. Dat L cap. es van dyptamus. Dat LI cap. es van cleyn sporie of
esule. Dat LII cap. es van endivie. Dat LIII cap. es van boelkenscruyt,
dat es eupatorium. Dat LIV cap. es van alant, dats
enula. Dat LV cap. es van leewerck cruyt,
dats epatica. Dat LVI cap. es van wit niescruyt of
elleborus albus. Dy LVII cap. is van theylich
kerstcruit of elleborus niger. Dat LVIII cap. es van adick of cleyn
wilt vlier. Dat LIX cap. es van onderave of edera
terrestris. Dat LX cap. es van velouwe of edera
arborea. Dat LXI cap. es van grisecom of duyvenkervel. Dat LXII cap. es van venkel of
feniculus. Dat LXIII cap. es van eertbesiencruyt. Dat LXIIII cap. es van eschen of
fraxinus. Dat LXV cap. es van witte
steenbreecke, is grana sol. Dat LXVI cap. es van gallitricum of
hanenkam. Dat LXVII cap. es van gariofilaet. Dat LXVIII cap. es van gantiaen. Dat LXVIIII
cap. es van brem
of genesta. Dat LXX cap. es van gherse of gramen.
Dat LXXI cap. es van titelose of
hermodactilus. Dat LXXII cap. es van balsem of
insquiamus. Dat LXXIII cap. es van yspe of ysopus. Dat LXXIIII cap. es van yreos of yris of
swerdele. Dat LXXV cap. en van genefer of
iuniperus. Dat LXXVI cap. es van yringium of
secacul. Dat LXXVII cap. es van lelien of lilium.
Dat LXXVIII cap. es van hoppe of lupulus.
Dat LXXIX
cap. es van
partike of lapacium acutum. Dat LXXX
cap. es van
lachtike of lactuca. Dat LXXXI cap. es van levesche of
levesticus. Dat LXXXII cap. es van lavendere of
lavendula. Dat LXXXIII cap. es van laureola of
drankers saet. Dat LXXXIIII cap. es van mellissa. Dat LXXXV cap. es van garwe of
dusentblat. Dat LXXXVI cap. es van maluwe. Dat LXXXVII cap. es van munte of menta. Dat LXXXVIII cap. es van mallote of
mellilotuu. Dat LXXXIC cap. es van matre of
matricaria. Dat XC es van mageleyne of maiorana.
Dat XCI cap. es van maelrovie of
marubium. Dat XCII cap. es van moerbesien of
mora celsi. Dat XCIII cap. es van smeerwortel of
mercuriael. Dat XCIIII
cap. es van
mandragorem of doelwortel. Dat XCV cap. es van hoefkerse of
nasturcium domesticum. Dat XCVI cap. es van waterkerse of nasturcium aquam. Dat XCVII cap. es van balsemsaet of
aliquos. Dat XCVIII cap. es van applompen of
nenufer. Dat XCIX cap. es van wilde mageleyne of origanum. Dat C cap. es van bertram of
piretrum. Dat CI cap. es van pionie of pionia.
Dat CII cap. es van peercelle of
petercellen of petercilium. Dat CIII cap. es van boemvaren of
polipodium. Dat CIIII cap. es van paridane of
partarie. Dat CV cap. es van porcelline of
portulaca. Dat CVI cap. es van onser vrouwen
wiechstro. Dat CVII cap. es van pareye of porrum. Dat CVIII cap. es van vijfblat of
pentasilon. Dat CVIIII cap. es van pimpinella of
bevenelle. Dat CIX cap. es van oelsaet of papaver. Dat CXI cap. es van popelboem of
populus. Dat CXII cap. es van wilde pasternake
of pisternake. Dat CXIII cap. es van pasternake of
pastinaca domestica. Dat CXIIII cap. es van roosen of rosa. Dat CXV cap. es van radize of
rafamis. Dat CXVI cap. es van de wortel des
tans radijs. Dat CXVII cap. es van rute of ruta. Dat CXVIII cap. es van rosenmarijn of
rosmarinus. Dat CXIX cap. es van rapen of rapa. Dat CXX cap. es van aelbesien of
rybes. Dat CXXI cap. es van mede daer men me
verwet. Dat CXXII cap. es van nachtschaye of
solatrum. Dat CXXIII cap. es van spinagie of
spinagia. Dat CXXIIII cap. es van wilt commijn. Dat CXXV cap. es van mostaert. Dat CXXVI cap. es van hoy of van stroo
of caf dat die kemelen eeten ende heet squinatum. Dat CXXVII cap. es van serpentine of
serpentaria. Dat CXXVIII cap. es van wolfs of hasen
cullen. Dat CXXIX cap. es van mottencruyt of sticados atrinum, is
absinthium marinum. Dat CXXX cap. es van sticados
Arabicum, is van Arabien. Dat CXXXI cap. es van sparagus, of
spargus. Dat CXXXII cap. es van savelboem of
savina. Dat CXXXIII cap. es van donckerbaert oft
semper viva. Dat CXXXIIII cap. es van eyuyn die squilla
heet. Dat CXXXV cap. es van vlier of
sambucus. Dat CXXXVI cap. es van wilghe of salix. Dat CXXXVII cap. es van steenbreeck of
saxifraga. Dat CXXXVIII cap. es van hertstonge of
scolopendra. Dat CXXXIX cap. es van hasenoor of scabiosa.
Dat CXL cap. es van savie of salvia. Dat CXLI cap.es van spica nardi. Dat CXLII cap. es van roems spica of
spica Celtica. Dat CXLIII cap. es van onse vrouwen
bedstro of serpillum. Dat CXLIIII cap. es van wollecruyt of
taxus barbascus. Dat CXLV cap. es van tormencille of
tormentilla. Dat CXLVI cap. es van violetten of
viola. Dat CXLVII cap. es van wilde carden of
virga pastoris. Dat CXLVIII cap. es van netelen of
urtica. Dat CXLVIIII cap. es van valeriane of
valeriana. Dat CXL en tleste capittel deser
iersten partijkelen es van usnea of mos. |
Dit
is de manier van het vreemde schrijven in medecijnen en de afkortingen
daarvan (dat is in de tekst al opgelost) Een dokters pond (376, 4 gram)
schrijft men aldus Een
ons schrijft men aldus Een
maal 3,9 gram (3,9 gram) schrijft
men dus Een
scrupel (ca 1,302 gram) schrijft men dus, Een
hand vol schrijft men in Latijn Een
hand vol schrijft men in Dietsche Een
kwart, dat is een vierde deel van 1 pond, schrijft men dus Een
grein (0,065 gram) schrijft men aldus Een
half schrijft men dus Van
elk even veel of van een ieder even veel schrijft men dus Neem
schrijft men dus in Latijn Neem
schrijft men dus in Dietsche Avicenna
schrijft men dus A of Avi. Serapio
schrijft men dus Ser. Galenus
schrijft men dus Ga. Platearius
schrijft men dus Pla. Pandecta
schrijft men al dus Pan. Het
eerste hoofdstuk van het boek spreekt van de krachten van de kruiden op die
manier om de ziekte te genezen zoals die in de apotheek gebruikt worden en
heeft honderd (honderd vijftig) kapittels. Het
eerste kapittel is van Artemisia absinthium. Het II kap. is van Artemisia
abrotanum. Het
derde kap. is van Althaea officinalis. Het IIII kap. is van Acorus calamus. Het V kap. is van Rumex acetosa. Het VI kap. is van Agrimonia
eupatoria. Het VII kap. is van Allium sativum. Het VIII kap. is van Physalis
alkekengi. Het IX kap. is van Tanacetum
vulgare. Het X kap. is van Anethum
graveolens. Het XI kap. is van Apium graveolens.
Het XII kap. is van Artemisia
vulgaris. Het XIII kap. is van Aristolochia
clematitis. Het XIIII kap. is van Corydalis
cava. Het XV kap. is Asarum europaeum. Het XVI kap. is van Atriplex
hortensis. Het XVII kap. is van Arum maculatum. Het XVIII kap. is van Anagallis
arvensis Het XIX kap. is van Plantago major en
P. lanceolata. Het XX kap. is van Salvia pratensis
Het XXI kap. is van Asphodelus albus.
Het XXII kap. is van Vitex
agnus-castus. Het XXIII kap. is van Borago
officinalis. Het XXIIII kap. is van Anchusa
officinalis. Het XXV
kap. is van Stachys
officinalis. Het XXVI kap. is van Heracleum
sphondylium. Het XXVII kap. is van Beta vulgaris. Het XXVIII kap. is van Capsella
bursa-pastoris. Het XXIX
kap. is van
Berberis vulgaris. Het XXX
kap. is van
Ocimum basilicum. Het XXXI kap. is van Bryonia dioica. Het XXXII kap. is van Cichorium
intybus. Het XXXIII kap. Is van Clinopodium
calamintha, Clinopodium menthifolium en Clinopodium acinos Het XXXIIII kap. is van Centaurium
erythraea. Het XXXV kap. is van Carthamus tinctorius. Het XXXVI kap. is van Cynoglossum
officinalis. Het XXXVII kap. is van Anthemis nobilis Het XXXVIII kap. is van Teucrium
chamaedrys. Het XXXIX kap. is van Asplenium
ruta-muraria, vrouwenhaar is Adiantum capillus-veneris. Het XL kap. is van Allium cepa. Het XLI kap. is van Coriandrum
sativum. Het XLII kap. is van Cuscuta
epithymum. Het XLIII kap. is van Cyperus longus. Het XLIIII
kap. is van
Chelidonium majus, Ranunculus ficaria is de mindere. Het XLV kap. is van Euphorbia
lathyrus. Het XLVI kap. is van Cucurbita pepo de
kalebas, Cucumis sativus de komkommer, Cucurbita citrullus de citrullen,
Cucumis melo de meloen. Het XLVII kap. is van Iris
pseudo-acorus. Het XLVIII kap. is van Cannabis sativa. Het XLIX kap. is van Daucus carota. Het L kap. is van Origanum
dictamnus. Het LI kap. is van Euphorbia esula. Het LII kap. is van Cichorium
endivia. Het LIII kap. is van Eupatorium
cannabinum. Het LIV
kap. is van Inula
helenium. Het LV kap. is van Marchantia
polymorpha. Het LVI kap. is van Veratrum album. Het LVII kap. is van Helleborus niger.
Het LVIII kap. is van Sambucus ebulus. Het LIX kap. is van Glechoma
hederacea. Het LX kap. is van Hedera helix. Het LXI kap. is van Fumaria
officinalis. Het LXII kap. is van Foeniculum
vulgare. Het LXIII kap. is van Fragaria vesca en
moschata. Het LXIII kap. is van Fraxinus
excelsior. Het LXV kap. is van Lithospermum
officinale Het LXVI kap. is van Rhinanthus minor.
Het LXVII kap. is van Geum urbanum. Het LXVIII kap. is van Gentiana pneumonanthe
of G. cruciata. Het LXVIIII
kap. is van
Cytisus scoparius. Het LXX kap. is van gras, Elytrigia
repens. Het LXXI
kap. is van
Colchicum autumnalis. Het LXXII kap. is van Hyoscyamus niger.
Het LXXIII kap. is van Hysopus
officinalis. Het LXXIIII kap. is van Iris germanica en
Iris Iris germanica x var. florentina
Het LXXV kap. is Juniperus communis. Het LXXVI kap. is van Eryngium
maritimum. Het LXXVII kap. is van Lilium candidum. Het LXXVIIII kap. is van Humulus lupulus. Het LXXIX kap. is van Rumex acutus en
obtusifolius, mogelijk ook Rumex patientia. Het LXXX
kap.is van
Lactuca sativa, de wilde Lactuca scariola of virosa. Het LXXXI kap. is van Levisticum
officinale. Het LXXXII kap. is van Lavendula
angustifolia. Het LXXXIIII kap. is van Daphne mezereum
en laureola. Het LXXXIIII kap. is van Melissa
officinalis. Het LXXXV kap. is van Achillea
millefolium. Het LXXXVI kap. is van Malva alcea. Het LXXXVII kap. is van Mentha spicata,
arvensis en sylvestris. Het LXXXVIII kap. is van Melilotus
officinalis. Het LXXXIC kap. is van Matricaria recutita . Het XC kap. is van Origanum majorana. Het XCI kap. is van Marrubium
vulgare. Het XCII kap. is van Morus alba en
nigra en Rubus fruticosus. Het XCIII kap. is van Mercurialis
perennis. Het XCIIII kap. is van Mandragora
autumnalis. Het XCV
kap. is van
Lepidium sativum. Het XCVI kap. is van Rorippa
nasturtium-aquaticum. Het XCVII kap. is van Nigella sativa. Het XCVIII kap. is van Nymphaea alba en
Nuphar lutea. Het XCIX kap. is van Origanum vulgare.
Het C kap. is van Tanacetum
parthenium Het CI kap. is van Paeonia
officinalis. Het CII kap. is van Petroselinum
crispum en segetum. Het CIII kap. is van Polypodium
vulgare. Het CIIII kap. is van Parietaria
officinalis. Het CV kap. is van Portulaca oleracea. Het CVI kap. is van Mentha pulegium. Het CVII kap. is van Allium porrum Het CVIII kap. is van Potentilla
reptans. Het CVIIII kap. is van Pimpinella major.
Het CIX
kap. is van
Papaver somniferum. Het CXI kap. is van Populus nigra. Het CXII kap. is van Caucalis
platycarpos. Het CXIII kap. is van Pastinaca sativa.
Het CXIIII kap. is van Rosa soorten Het CXV kap. is van Raphanus sativus.
Het CXVI kap. is van Armoracia
rusticana. Het CXVII kap. is van Ruta graveolens
en Pegamum harmala. Het CXVIII kap. is van Rosmarinus
officinalis. Het CXIX kap. is van Brassica rapa. Het CXX kap. is van Ribes rubrum. Het CXXI kap. is van Rubia tinctoria. Het CXXII kap. is van Solanum nigrum. Het CXXIII kap. is van Spinacia
oleracea. Het CXXIIII kap. is van Cuminum cyminum. Het CXXV
kap. is van
Brassica nigra en Sinapis alba. Het CXXVI kap. is van Andropogon
schoenanthus. Het CXXVII kap. is van Persicaria
bistorta. Het CXXVIII kap. is van Dactylorhiza
majalis en maculata. Het CXXIX kap. is van Helichrysum
arenarium. Het CXXX kap. is van Lavendula
stoechas. Het CXXXI kap. is van Asparagus
officinalis. Het CXXXIII kap. is van Juniperus sabina.
Het CXXXIII kap. is van Sempervivum
tectorum. Het CXXXIIII kap. is van Urginea maritima.
Het CXXXV
kap. is van
Sambucus nigra. Het CXXXVI kap. is van Salix alba. Het CXXXVII kap. is van Saxifraga granulata Het CXXXVIII kap. is van Asplenium
scolopendrium. Het CXXXIX kap. is van Knautia arvensis.
Het CXL
kap. is van
Salvia officinalis. Het CXLI kap. is van Nardostachys
jatamansi. Het CXLII kap. is van Valeriana celtica. Het CXLIII kap. is van Clinopodium
vulgare en Thymus serpylum. Het CXLIIII kap. is van Verbascum thapsus
en V. lychnitis. Het CXLV kap. is van Potentilla
erecta. Het CXLVI kap. is van Viola odorata. Het CXLVII kap. is van Dipsacus fullonum
en sylvestris. Het CXLVIII kap. is van Urtica dioica. Het CXLVIIII kap. is van Valeriana phu. Het CXL en laatste kapittel van het
eerste hoofdstuk is van Usnea barbatus. |
I Absinthium, Alsen Alsen
of wit alsen oft absinthisium es heet in den iersten graet, droeg in den
tweeden. Hevet eenen amperechtegher scerpen (dats pontiken) en alder bittersten
smaeck. Int ieste van den lenten sal ment vergheren in die scaye, dats in die
lommere van den sonnen. Een iaer in groter macht mach ment houden. Hebbende
contrari macht als tontsluten oft te laxeren uut sijnre hette oft bitterheit
ende te constringeren oft stoppen uut sijnre grover substantien. Ofte de
ghedaenten ordeele men hem contrari macht te hebben waer om ment nyet en sal
geven die materie en is bereet of gedigeert Also met zijnre heyten wordt dye
materi ontbonden ende midts zijnder scerper amperheyt of pontiteyt sijnde te
gader gedout, wort se neerwert uut gedreven. Alsen opent sterckelick
verstoppinge comende als die gheel veru watersucht sonderlinge uut couder
saken comende. So Avicenna II capittel, II. II tractaet seet dat III of een 1/2 unce smergens nuchter X dage lanc genomen van den sap
van alsen gheneest des sieckten, maer om zijn versmayelike bitterheit mach
ment met sukers ghenoegh versueten. Oft in gheyten wey mach men alsen sieden,
luttel sukers toe doende. Ofte als men pillen van rebarben ghenomen heeft
mach men dese navolghende syroep X dage lanc nemen, lau des
smorgens 1½ gelaeske. Neemt van die
soppekens van alsen1 half, neemt bloemen van santorye, van violetten, van
bernagi, ende van tamariscus, elcks II dragma, wortelen van repontica,
calissihout elck I dragma, rosinen 1½
unce, tsamen
weynigh ghestoten, sal men se in water tot derdendeel versoden es zyden, ende
dan doer eenen doeck gedaen mit genoech zukers versoet sal men syroep maken.
Daer na om te stercken neempt dyarodon abbatis. Teghen
alopiciam (dat is uutvallighe van haer) ende tineam (dats scorftheyt) oft
rappicheit van hoefde, siedt alsen, agherand, roems spica, van elcx soe veel
als ghi wilt in wijn ende wast daer mede thoet. Teghen
doy verwe oft litteyken omtrent dooghen oft elders van stoten oft van slaghe,
neempt tsap van alsen met honich ende gheersten meel ghemingt. Tegen
die wormen, neemt sap van alsen, poier van wormcruit met weinigh honichs
ghemingt. Teghen rootheit van oghen ende duysternis es sap van alsen goet
ende teghen doofheyt oft tuytinghe in die oren. Ende is goet in oren ontfaen
den rueck van wijn in water der alsen in gesoyen is. Tsap van alsen, oly van
dye kernen van persekens in die ooren gedaen doodt die wormen. Item teghen
eenen stinckende mont van verrotten materien in de mage sijnde. Ende (is)
goet wijn daer alsen ende scorsen van citrum in gesoden is. Tegen
dronckenheit is goet dat sap van alsen met honich genomen. Een
pessarium (dats een manier van instrument in die moyer als een clister in den
eers) van raepoly daer alsen ende byvoet in gesoyen is doen den vrouwen
menstrua comen. |
I Alsem. (Artemisia absinthium)
Alsem,
wit alsem of absinthium is heet in de eerste graad en droog in de tweede. Het heeft een bitterzure,
scherpe (dat is een wrange smaak) en allerbitterste smaak. In het begin van
de lente kan je het verzamelen in de schaduw, dat is uit de zon. Een jaar kan
je het in goede staat houden. Het heeft krachten die met elkaar in
tegenstelling zijn, namelijk om te ontsluiten of te laxeren vanwege zijn
hitte of bitterheid en samen te binden of te verstoppen vanwege zijn grove
substantie. Afgaande op het uiterlijk ben je gemakkelijk van oordeel dat het
de tegengestelde werking heeft, daarom moet je het niet geven wanneer het
plantmateriaal niet bereid of klaar gemaakt is. Vanwege zijn hitte wordt de
materie los gemaakt en doordat het vanwege zijn scherpe zuurheid of wrangheid
tezamen wordt geduwd wordt het naar beneden uitgedreven. Alsem opent sterk de
verstoppingen zoals de geel gekleurde waterzucht die vooral uit koude zaken
ontstaan zijn. Zoals Avicenna in het tweede kapittel, tweede fen en tweede
traktaat zegt dat als je van het sap van alsem s morgens drie of een half
ons nuchter gedurende tien dagen in neemt zal het deze ziekte genezen, maar
vanwege zijn afstotende bitterheid kan je het met suiker voldoende zoet
maken. Maar je kan alsem ook in geitenwei koken waarbij je een beetje suiker
toevoegt. Of wanneer je pillen van rabarber genomen hebt kan je de siroop die
hierna volgt tien dagen lang nemen en elke morgen anderhalf lauw glaasje;
Neem van de topjes van alsem de helft, neem de bloemen van santorie, van
violen, van bernagie en van tamarisk en van elk twee maal 3,9 gram, van de
wortel van rapunzel en zoethout van elk een maal 3,9 gram en van rozijnen
anderhalf ons. Dit doe je bij elkaar, stamp het licht en kook het in water
totdat een derde deel verkookt is, dan haal je het door een doek en met
voldoende suiker maak je het zoet en moet je er een siroop van maken. Daarna
neem je om aan te sterken van dyarodon abbatis. Tegen
alopecia (dat is het uitvallen van het haar) en tineam (dat is
schurft/schimmel) of schurftachtige uitslag op het hoofd kook je alsem,
abrotanum en roomse spica en van elk zoveel als je wilt in wijn en was je daarmee
het hoofd. Tegen
bleekheid of littekens rond de ogen of elders die door stoten of van slagen
gekomen zijn: Neem het sap van alsem en meng het met honing en gerstemeel. Tegen
wormen neem je het sap van alsem en meng het met poeder van wormkruid en wat
honing. Tegen
het rood van de ogen en blindheid is het sap van alsem goed, ook tegen
doofheid of tuiten in de oren. Het is ook goed om in de oren de damp van wijn
die vermengd is met het water waar alsem in gekookt is te ontvangen. Als
je het sap van alsem en de olie uit de kernen van perziken in de oren doet
doodt dat de wormen. Item tegen een stinkende mond als gevolg van verrotte
materin die zich in de maag bevinden. Het is een goede wijn waar alsem en de
schil van citroen in gekookt is. Tegen
dronkenschap is het goed om het sap van alsem met honing in te nemen. Een
pessarium (dat is een soort van instrument in de baarmoeder net zoals een
klysma in de aars) van raapolie waar alsem en bijvoet in gekookt is laat bij
de vrouwen hun menstruatie komen. |
1.
Artemisia absinthium, L.
Algemene
kenmerken.
De absintalsem wordt net zo
groot als de bijvoet, zestig tot honderd twintig centimeter. De bladeren zijn
een paar maal geveerd en aan beide zijden grijs zijdeachtig viltig, op droge arme
gronden is het meer zilverachtig en op goede gronden meer groen. De kleine,
knikkende en lichtgele bolvormige bloemhoofdjes, als knoopjes, staan in een
pluim van juli tot september.
Een
versterkend bitter, Tinctura d'absynthe, kan er van verkregen worden. Het
alcoholgehalte is hoog, de kleur er van is groen. De drank geeft eerst
activiteit en aangename sensaties, inspireert tot grote gedachten maar bij
gewoontedrinkers degenereert het de hersens, beschadigt het centrale
zenuwsysteem en het eindigt in delirium en dood. Alsemolie is een uitgesproken
hersengif. Het is het kruid van het vergeten. Een bepaald bestanddeel van de
absintolie veroorzaakt onder andere epilepsie. In ons land werd volgens de
Absintwet van 6 dec. 1909, in werking getreden 20 juli 1910, verboden absint in
te voeren, te vervaardigen, te verkopen of af te leveren. In Duitsland werd het
in 1923 verboden, in Frankrijk op 5 juli 1910. (het is onlangs weer vrij
gegeven)
Het
droge kruid werd gebruikt als bittermiddel om eetlust krijgen en als middel
tegen maagstoornissen. Plinius zegt dat de alsem die in het land Pontus groeit
bitterder is dan die van Itali; Dit is het bitter land, het kan mij niet
behagen.
Want
hier de velden grijs niet dan droef alsem dragen. (13)
Absinthium is de oude naam. Waarschijnlijk
stamt deze van het Griekse woord apsinthion, een leenwoord uit het
Perzisch, dat verliezen van vruchten betekent. De naam kan daarvan afgeleid
zijn omdat men geloofde dat deze plant het voortijdig afvallen van de in de
buurt groeiende vruchten, als druiven, veroorzaakte of als vruchtafdrijvend
middel.
De naam Alsem komt van
het Latijnse aloxinum wat stamt van Griekse
alo oxines. Het kruid werd met het bittere Alo
vergeleken. Mogelijk is het verwant met het Hebreeuwse alua wat
bitterbetekent. Het woord kwam met de plant in de zesde eeuw, mogelijk door
een Byzantijnse lijfarts van de Merovingers, naar Frankrijk. Uit aloxine
ontstond het oud-Franse aluisne. Dat valt onder meer terug te
zien in het Nederlandse alsene. Bij kinderen werd het gegeven als middel
tegen oorwormen. Absint behoedde zelfs boeken, kleding en hout jarenlang voor
wormen -zo werd het wormkruid, het Engelse wormwood.
II Abrotanum averone es heet in den iersten, droeg
in den tweeden. Als tegen uutvallen des haers (dats alopicia), ende
scorftheit oft schellinghe des hoets (dats tinea es) averoen gelijc alsen
goet den baert oft elders daermen ghern haer hadde sal men strijken met desen
om thaer oft den baert haest te doen wassen: Neempt sap van averoen met
dyloly oft olye van squinati, ghemengt Teghen
ontsteltenis der borst uut couder saken siet averoen, ysop, calissihout in
water met penyt suker gesuet, daer af drinckt. Van buten strijckt daer op die
borst met meysche boter, of om meer te vermorwen die materie in die borst,
salve van dialtea. Dan neemt pillen van agaricus om te suveren die borst.
Daer nae om te stercken, neemt penijt zuker oft dye ayris salomonis. Tegen
lange ronde wormen ende corte breede ormen: Neemt agerande, gewreven poier
van lupinen, elcx een unce en een half greyn, minghet met gallen ende olie
van alsen exiket buten op die dermen. Sap van alsen ende van agerand met melc
gedroncken doget tselve. Sap van
agerand in manier oft een clisteer waer (dats een pessarium) doet den vrouwen
menstrua comen, dat velleken daer de vrucht in den lichaem in rust ende die
doy vrucht worpet uut, ende die beslotene moyer openet, genesende apostonien
de fleumatijck zijn in de moyer of vulva.Oft dees wekinge doet sterckelijc de
stonden comen: Neemt agerand, savelboem, bivoet, elcx II hant vollen, onser vrouwen
wiechstroe, melde, mageleyn, reynvaen, elcx een hant vol, asare, beccareeppe,
elcx een half hant vol, stoet se tsamen ende doeget roken als ghi wilt. Die
self es oeck goet om te doen vergaen apostonien die hert sijn om te
resolveren, eest datter men toe mingt tsap van agherand, ghersten meel ende
honich, ende doeghet soe daer op. Dat self verdrijft oeck slagen oft stoten
op de zijden. Agherand
in die houken van den huse gheleet verdrijft die fenijnde dieren, oft dat
huys sal men daer met besprayen, oft agherand sal men nt huys laten roken.
Agherand in wijn ghesoden is goet teghen fenijn. Teghen
die serpicheyt des aengaen der corts, stoet agherand, dan mingt se met sout
ende oli ende strijct er dye polcen der handen ende voeten. Agherand
in wijn met eppen gesoden, met suker ghesuet, gheneest die coupis ende breect
den steen. Teghen
omdrayinghe in die ogen (dats vertigo) oft schinsel der vlieghen in de ogen
(dats scotomia) striket rhoet met agheranden ghestoten. |
II Abrotanum of averone. (Artemisia abrotanum) Abrotanum is heet in de
eerste en droog in de tweede graad. Tegen het uitvallen van het haar (dat heet
alopecia) en schurft of roos van het hoofd (dat heet tineam) kun je averone
net als alsem gebruiken om de baard of elders waar je graag haar had hiermee
te bestrijken om het haar of de baard sneller te laten groeien: Neem hiertoe
het sap van averone en meng het met dillenolie of olie van kamelenhooi. Tegen
ontsteltenis van de borst (1) die uit koude oorzaken
ontstaan is kook je averone, hysop en zoethout in water, met fijne suiker
maak je het zoet en drink hier van. Van buiten bestrijk je de borst met
meiboter of om de materie in de borst meer te vermurwen met een zalf van
Althaea. Dan neem je pillen van cantharel om de borst te zuiveren. Daarna
neem je om te versterken fijne suiker of ayris salomonis. Tegen
lange, ronde wormen en korte, brede wormen: Neem averone en gewreven poeder
van lupinen, van elk een ons en een half van 0, 65 gram, vermeng het met gal
en olie van alsem exicet en strijk het buiten op de darmen. Het sap van
alsem en van averone dat tezamen met melk wordt gedronken doet hetzelfde. Het
sap van averone dat je op de wijze van een klysma zet (dat is een pessarium)
laat bij de vrouwen hun menstruatie komen, de moederkoek waar de vrucht in
het lichaam rust en de dode vrucht worden uitgeworpen en de gesloten
baarmoeder geopend. Het geneest de slijmachtig blaren in de baarmoeder of
vulva.Vaak laat de volgende oplossing de stonden sterk komen: Neem averone,
savelboom en bijvoet, van elk twee handen vol; onze vrouwe wiegstro, melde,
majoraan en reinvaren, van elk een hand vol, Asarum en Veronica beccabunga,
van elk een halve hand vol, stamp dit tezamen en dan kan je als je het wil er
mee roken. Hetzelfde is ook goed om blaren te laten vergaan die te hard zijn
om op te lossen vooral als je het sap van averone, gerstemeel en honing erbij
mengt en het er zo op legt. Hetzelfde verdrijft ook de slagen of stoten van
de zijde. Als
je averone in de hoeken van het huis legt verdrijft het venijnige dieren of
besproei er het huis mee of laat de rook het huis doortrekken. In wijn
gekookt is averone zo ook goed tegen gif. Tegen
scherpte bij het begin van de koorts stamp je averone, dan meng je het met
zout en olie en bestrijk je er de polsen van de handen en voeten mee. Averone
die in wijn met wat met eppe gekookt en met suiker zoet gemaakt is geneest de
aandrang tot waterlozing en breekt de steen. Tegen
het omdraaien van de ogen (dat is vertigo) (2) of het schijnsel van de
vliegen in de ogen (3) (dat
is scotomia) (4) moet je dit er uit strijken
met gestampte averone. |
(1) Angina
pectoris? Verkramping van de kransslagaderen: pijn op de borst. (2)
=Duizeligheid. (3) Mouche volante= goedaardige losse stukjes in het oogvocht
die je voorbij ziet dwarrelen als je kijkt. (4) =Verlies van een deel van je
gezichtsveld.
2.
Artemisia abrotanum, L.
Algemene kenmerken.
Dit is het citroenkruid met fijn
ingesneden blad als zijdeachtig filigraan in fraai zachtgroen. Het groeit meer
dan een meter hoog. Men zal het zelden in bloei zien en dan in augustus/oktober
met gele knikkende bloemen in kleine bloemhoofdjes.
Werking.
Citroenkruid werd vroeger
gebruikt in een pommade waarvan geloofd werd dat het de haargroei zou
stimuleren en kaalheid zou voorkomen, vandaar ook de Engelse naam old man.
De Engelse bijnaam lad's love is gebaseerd op hetzelfde idee. Jonge
mannen gebruikten dit kruid om baardgroei te bevorderen zodat ze ouder zouden
lijken. De sierlijke bladeren werden ook wel in boeketten gedaan die jonge
mannen aan hun meisjes gaven. Liefde temidden van het zoete is voor kinderen,
maar liefde in de bitterheid van citroenkruid of alsem is een zeker teken van
affectie.
Dit
kruid ruikt zeer sterk naar citroen en wordt wel gebruikt om muggen weg te
houden. In de hoeken van het huis gezet verdrijft het "fenijnde
dieren". Dit werd ook bereikt door dit kruid te roken of over vlees te
strooien om de muggen weg te houden. In de kledingkasten werd het gelegd om
ongedierte weg te houden. Plinius schrijft dat als het onder het bed gelegd
wordt man en vrouw tezamen zullen komen en alle toverij weerstaat die zulke
zaken tegengaan (1) Verder is het gebruik hetzelfde als van alsem.
Abrotanum bestond vroeger uit twee
soorten, manlijk en vrouwelijk. De vrouwelijke heette Santolina chamaecyparissus. Waarschijnlijk was abrotanum een naam
voor meerdere struiken met een aangename geur.
Abrotonon is waarschijnlijk genomen van
het Griekse abros: teer of slank
zodat we hieruit een plant kunnen veronderstellen van slanke en hoge groei. Die
benaming past niet op de plant. Mogelijk komt de naam van het Grieks voor onsterfelijk;
abrotos, (goddelijk of onsterfelijk, ambros) vanwege het frisse
aanzien van de plant.
Averuit heet in het Duits Aberraute
en Eberraute. In oud-Hoogduits komt Avaruza voor. Dit stamt uit het
Latijnse abrotonum en dit weer uit het Griekse abrotonon, staf of
staafkruid. Onder invloed van de ruit ontstond de naam Aberuthe en in
Nederlands averuit.
III Altea, witten hoemsch Witten
hoemsch oft altea es tusschen heet ende droeghe ghelijck. Sijn werckinghe ende
eygentheyt es te saechten, te ripen, morw te maken, te verwandelen ende af te
droeghen. Tsaet ende groen wortelen sijn van meester macht. Teghen
dye coupisse, den steen, die grove overvloedicheyt ende teghen sciaticam (dats
een stercke pijne van ontrent die hope ten knien werts) siedt witten
hoemschsaet ende wordel met agerand in wijn, drinct er af. Teghen
den tantzweer, siedet hoemsch wortel met bertran ende luttel mastike, wast
den mont daer mede al lau. Tegen morpheam (dats een pleckinghe die wit oft
swert int vel es) siedt hoemschzaet met loeck ende eeck, strijckt er mede
daensicht oft die huyt in dye sonne want het royet dye plecken uut. Dat selve
met olyen op die plaetse gheleet es goet teghen ghefenijnde beten, ende
teghen steken der bien. Teghen
sweeringhe der dermen ende blutsinge der zenuen, siedt witten hoemschwortel
in wijn ende water met weynigh masticke. Hoemschwordel
es goet teghen heete apostonien der borsten ende des ers, teghen die
treckinghe der zenuen, teghen den herden apostonien oft clieren ende het
verdwijnt opgeblasen apostonien oft gheswillen der oogheschelen. Het gheneest
apostonien der oren dye ghandule heeten, het saecht pijne der juncturen oft
ghebannen der been.Hoemsch, met meel van fenu graecum, met meel van lizaet,
met smeer van eenden, ende termentijn is goet tegen de uutreikinge der zenuen
want het verteert oft verwandelt, rijpt ende opent apostonien. Dat self
suvert dye moyer ende die overvloedicheit. De ervaring eest dat men daer mede
pessaria (dat zijn manaer van clisteren) in de moyer sedt. Teghen
uutvalling des haers siedt hoemsch wortel met agerand in eeck, strijckt er
mede in dye sonne want hij geneest al droghende. Tegen
hoest uut couder saken om lichtelijck oeck te doen spuwen, siedt hoemssaet,
calissiehout, vighen, int water, dan suetet met zuker. Eest dat men daer toe
menghet dragagantum, soe eest goet tegen bloetspuwen. Dat self es goet teghen
dorst ende die barrende pisse. Teghen
apostomen in die borst (dats pleuresis) ende in die longhene (dats
periplemonia): Neempt witten hoemschwortel, een unce, calissihout een ½
unce, cicoreye
wortel, gherste, van die IIII cou zayen (als cucureren,
couworden, melonen, citrullen) endiviezaet, porcelynsaet elcx II
dragma, violetten
blomen, rosinen, elcx een ½ unce, stoet se al tsamen, dan
siedt se ende gevet also int capittel van als hem geseet is. |
III Althaea of witte heemst. (Althaea officinalis) Witte heemst of Althaea wordt
gelijk tussen heet en droog gesteld. Zijn werking en eigenschap is om te
verzachten, te rijpen, murw te maken, te veranderen en af te drogen. Het zaad
en de groene wortels hebben de grootste kracht. Tegen
aandrang tot waterlozing, steen, grove overvloedigheid en tegen ischialgie
(dat is een sterke pijn rondom de heup naar de knien toe) kook het witte
heemstzaad en zijn wortel met averone in wijn en drink er van. Tegen
tandpijn kook je heemstwortel met bertram en wat mastiek en was de mond daar
lauw mee. Tegen
morfeem (dat zijn witte of zwarte plekken in de huid) kook je heemstzaad met
knoflook en azijn en strijk je daarmee over het gezicht of de huid in de zon
want dat roeit die plekken uit. Als je hetzelfde doet, maar met olie, en op
die plaats legt is het goed tegen beten van ongedierte en tegen bijensteken. Tegen
zweren van de darmen en blutsingen van de zenuwen kook je witte heemstwortel
in wijn en water met wat mastiek. Heemstwortel
is goed tegen hete blaren van de borsten en de aars, tegen het trekken van de
zenuwen, tegen harde blaren of klieren en het laat de opgeblazen blaren of
gezwellen van de oogschellen verdwijnen. Het geneest blaren van de oren die
glandula parotis genoemd worden en (1) het verzacht pijnen van de
gewrichten of gespannen benen. Heemst met meel van Grieks hooi, met meel van
lijnzaad, met eendenvet en terpentijn is goed tegen het uittrekken van de
zenuwen want het verteert of verandert, rijpt en opent de blaar. Hetzelfde
zuivert de baarmoeder en haar overvloedigheid. Uit ervaring weet men dat je
daarmee pessaria (dat is een soort van klysma) in de baarmoeder zet. Tegen
het uitvallen van het haar kook je heemstwortel met averone in azijn en
bestrijk je het in de zon want het geneest al drogende. Tegen
hoest die uit koude zaken komt (2) en om ook gemakkelijk te
kunnen spuwen kook heemstzaad, zoethout en vijgen in water en maak het zoet
met suiker. Als je daar nog wat dragagantum bij doet dan is het ook goed
tegen het bloed spuwen. (3). Hetzelfde is ook goed tegen
dorst en het brandende plassen. Tegen
blaren in de borst (dat is pleuritis) (4)
en in de
longen (dat is peripneumonie) (5): Neem een ons witte
heemstwortel, van zoethout een half ons, cichoreiwortel, gerst, de vier koude
zaden (als komkommer, kouwoerden, meloenen, citrullen) andijvie- en
posteleinzaad, van elk twee maal 3,9 gram; violenbloemen en rozijnen, van elk
een half ons, stamp dit alles tezamen, kook het en geef het zoals in het
kapittel ervan verteld is. |
(1) ) Een grote speekselklier die pal voor het oor zit en gezwollen kan zijn,
bij de bof of door een steentje. (2) Bronchitis, longontsteking. (3)
Door fikse ontsteking van de longen of een maag/slokdarm/drankprobleem. (4)
Pleuritis, ontsteking van de longbladen. (5) Peripneumonie, =long- en
longbladontsteking.
3.
Althaea officinalis, L. (geneeskrachtig)
Algemene kenmerken.
Witte heemst is een meerjarige
plant die ruim een meter hoog wordt met overal een viltige, grijs groene
beharing. Aanvankelijk heeft heemst een spindelvormige wortel van dertig
centimeter lengte en een paar cm dik die met bruine nerven bezet is en snel door
een kruipende, vingerdikke knoestige wortelstok vervangen wordt. Uit de wortel
komen meerdere opgaande en weinig vertakte stengels waaraan wat hartvormig
bladeren zitten. De heemst bloeit sterk met blauwroze tot witroze bloemen.
Werking.
De
wortel van Althaea is gevuld met een slijmachtig sap dat in water gelegd zich
verdikt als ware het stroop. Vanwege het slijmgehalte werd het ook gebruikt als
inhullend, opwekkend, hoeststillend en pijn verminderend middel bij halsziektes
en borstziektes.
Etymologie.
De naam Althaea is afgeleid van altheo: genezen. Dit komt omdat
deze plant vele ziektes geneest. De Fransen noemen het la guimauve en mauve-gui,
dat betekent klamme malva. In de grote Franse steden werd het verdikt met
suiker en tot hoesttabletten gemaakt die men pats de guimauve noemden.
Dit zijn de originele marshmallows.
De marshmallows die gemaakt worden van meel, stroop, gelatine en suiker, werden
oorspronkelijk gemaakt van de wortels van deze plant.
De Grieken noemden de heemst ook
ebiskos. De Duitse naam der Eibisch is hiervan afgeleid. Onze naam heemst
is afgeleid van (H)ibiscus, in midden Noordduits is het witte Humst.
De naam tandwortel slaat op het gebruik dat moeders die geven aan
kinderen waarvan de tanden doorkomen.
IIII Gheel
lelien of acorus.
Gheel lelien oft acorus es heet ende
droege in den IIden graet.
Hebbende macht te openen verstoppinge der leveren, der nieren oft der blasen
(dat heet diuerticiem) te ontbinden af te droghen ende te opene. Acorus is
goet om te ontbinden die hertheit der milten ende te opene verstoppinge der
milten, oec de leveren uut couden saken, aldus gemaeckt: Neempt van der
wortelen van acorus gestoten het vierendeel van eenen pont, maect se nat in
eeck, III dage, dan doet er
toe II drachma der
wortelen van repontijck,
bernaidsebloemen, hertstonge, elcx een half hant vol, anijszaet, calissihout,
rosinen, elcx een half unce, breect se al groffelijc ende siedt se in II
pont waters dat derdendeel versoden si,
dan doer eenen doeck gedaen, zuetet met suker, dat genoech si. Van desen
dranc neemt smerghens ende tsavonts al lau telcken een half gleesken. Daer na
neempt pillen van rebarben ende van lapide lazuli, elckx een half dragma,
mingt se met syroep van hertstonghe ende maeckt er VII of IX. Dan neemt van dyagalanga
of dyaboraginatum om te stercken. Alderlest bestrijct die plaetse, daer die
lever ende milt rust, met dyaltea om te morwen die materie die verstopt. Wijn
daer acorus in gesoden es tot tselve goet als sonder corts es.
Teghen die gheel vrou is goet acorus
mit hertstonge, met adivie, met calissihout ende met die IIII cou zaden gesoden, gecoleert oft doer eenen doeck
gedaen, met suker gesoet als voer.
Teghen die witheyt van den ogen (die albugo
heet) ende tegen die duisternis der ogen: Neemt zap van acorus, ende van
venkel, elcx III uncen,
calmijnsteen een dragma, aloe, epatici, thutie elcx een half dragma, die te
breken syn sal men cleyn breken ende met dan ger sien om een vergheringhe te
maken, dan doer enen doeck ghecleert sal men se met een druppel smaels in een
penne ghedaen aen die oghen beseghen.
Tsap van acorus te drincken gegheven,
oft gesoden, doet pissen want het duuegt ende opent. Oec eest goed tegen pijn
der zijden in der longhenen. Tselve is oec goet den gefenijnde beten.
Teghen pijn der moyer, siedt acorus
ende sidt daer op.
Men seet als yemant acorus bi hem
draegt dat hi nemmermeer den bloyende lichaem of roet merizoen en criget noch
spasmum, (dats vertreckinge der leen) seit Pandecta.
|
IIII Gele lis of acorus. (Acorus calamus). Gele lis of acorus is heet en droog in de tweede graad.
Het heeft de kracht om de verstoppingen van de lever, (1) van de nieren of van de blaas
(dat heet diuretica) te ontbinden, af te drogen en te openen. De gele lis is
goed om de hardheid van de milt te ontbinden en om verstoppingen van de milt
te openen, ook van de lever die uit koude zaken komen (2). Dan moet je het zo maken:
Neem van de gestampte wortels van gele lis het vierde deel van een pond,
week het drie dagen lang in azijn, doe er dan twee maal 3,9 gram van
rapunzelwortels, bernagiebloemen en hertstong bij, van elk een halve hand
vol; anijszaad, zoethout en rozijnen, van elk een half ons; breek het grof en
kook het in twee pond water tot dat het derdedeel verkookt is, dan doe je het
door een doek en maak het zoet met suiker tot dat het zoet genoeg is. Van
deze drank neem je s morgens en s avonds telkens een half lauw glaasje.
Daarna neem je pillen van rabarber en van lapis lazuli, van elk een half maal
3,9 gram, meng het met siroop van hertstong en maak er zeven of negen van.
Dan neem je sap van galanga of sap van Borago om te versterken. Tot slot
bestrijk je de plaats waar de lever en milt zitten met Althaea om de materie
die verstopt is te vermurwen. De wijn waar de gele lis in gekookt is helpt
daar ook tegen mits je zonder koorts bent (3). Tegen geelzucht is het goed om gele lis
met hertstong, met andijvie, met zoethout en met de vier koude zaden te
koken, zuiver het of doe het door een doek dat je met suiker zoet maakt zoals
voorgaande.
Tegen witheid van de ogen (die albugo
heet) (4) en tegen
blindheid: Neem het sap van de gele lis en van venkel, van elk drie ons, van
kalmijn of zinkerts een maal 3,9 gram, Alo epatica en sap van stinkende
gouwe, van die elk een half maal 3,9 gram; datgene dat je kan breken, breek
je klein, dan moet je dit koken zodat het een mengsel wordt, dan wordt het
door een doek gezuiverd en moet je het met een druppel per keer, in een pen
gedaan, op de ogen strijken. Sap van gele lis dat je te drinken hebt gegeven
dat vaak gekookt is zorgt ervoor dat je moet plassen want het werkt en opent.
Ook is het goed tegen pijn in de zijden van de longen. Hetzelfde is ook goed
tegen venijnige beten.
Tegen menstruatiepijn, kook gele lis en
ga er op zitten. (op de damp)
Men zegt dat als iemand gele lis bij
zich draagt hij nooit meer last heeft van een bloedende loop of rode
bloedgang en ook dat hij geen spierkrampen krijgt, zegt Pandecta.
|
(1 en 2) Galstenen? (3)
Die koorts zou veroorzaakt kunnen worden door een ontsteking van bijvoorbeeld
de galblaas, wat lijkt op leverontsteking, als gevolg van stenen. (4) Het
betekent witachtig, waarschijnlijk staar.
4. Acorus calamus L.
Algemene kenmerken.
Kalmoes heeft smalle, opgaande
en zwaardvormige bladen die tot een meter lang kunnen worden en aan de randen
wat gerimpeld zijn. De kegelvormige bloem is groenachtig en staat halverwege
een platgedrukte stengel. De verspreiding gebeurt door de broze vlezige
wortelstokken die horizontaal voortkruipen in de drassige gronden..
Werking.
De bladeren ruiken aangenaam als
ze fijn gewreven worden. Ze worden gebruikt in parfums en lotions, likeuren en
in Deventer koeken verwerkt. De wortelstok is echter het meest in gebruik. Deze
smaakt vers bitter kruidig, later na drogen milder. Zo kan een wortelextract
(een paar gram wortel fijn gestampt in kokend water) gebruikt worden als
mondspoeling bij tandontstekingen. Inwendig werkt het eetlustbevorderend en
bevordert de spijsvertering, helpt het tegen maagzuur en oprispingen. De
pijnstillende kalmusolie is ook afkomstig uit de wortelstok. De plant gold
vroeger bij de Berbers en Arabieren als een krachtig afrodisiacum. Van
Beverwijk is het hier mee eens: "Gekauwd
maakt een goede adem, en verwekt de geiligheid". (2)
Etymologie.
Acorus
komt van het
Griekse a, niet of zonder, en kore, de pupil van het oog, als een
verwijzing naar zijn medische kwaliteiten. Het kan ook zijn dat de plant
genoemd is naar de appetijtverwekkende wortel, dan van akoras, a, niet, en koras, verzadiging.
De naam kalmoes of kalmus
komt van calamus, riet (zie verder bij Swertia) Bij de Duitsers
is het gewas bekend als Gewurzkalmus, bij de Engelsen als sweet flag en
in Frans lacore odorant.
V Sulker of acetosa es som tam of domestike die
in die hoven wast, som wilt buten wassende. Si is cout in den eersten, droege
in den II graet. In hoer es bedwininghe (dats stipticiteyt) ende
zuerechticheyt waer uut de colere te boven gheet, maer haer vochticheit es te
prisene. Tegen sweerende scorftheyt ende excoriacie (oft afvillige des
nagels) es goet dye wortel van sulker mit eeck gesoien. Dat self es oec goet
tegen pleckig des vels als morphea ende crupende sieckten oft scorftheien als
serpigo ende tegen dyergeliken besmettinge des vels. Als men die plaetschen
daer mede bestmet, dan sal men dees scorfte plaetsen met deser salven
bestrijken: Neemt zap van zulker V unce, termentijn een half
greyn, een unce sout, I dragma, minget met olye van
bayen ende maeckt er bi dat vier ruerende salve af. Tegen
die gheel veru van van verstoppinghe uut couder saken: Neemt sulker ende de IIII cou sayen, siet se in
endiviewater ende drincket. Oft met wijn, dien wijn seet men te ghenesen
gheneychtheit tot walginge. Serapio
en Avicenna segghen eest dat yemant van sulker aet oft ghesoyen daer af
dronckende, daer na van scorpionen ghesteken ware ten sal hem niet letten,
daerom ees goet teghen venijn. Teghen
die pestilentie es goet sulker water met een weynich dryakelen: Neemt sulker
water een ½ unce, van driakel een drachma,
minghet en drincket al lau, omtrent middernacht dan deckt den zieken om te
sweeten, want het seker bevonden es. Sulker
midts sinen sueren amperechteghen oft scerpen smaeck gheneest sweringe der
dermen ende den lichaem, maer sulkersaet is sterker int stoppen den lichaem. Teghen
die lopende spenen ende dronckenheit, drincket sap van sulker. Tegen
die serofulen maeckter men I plaester af. Men seyt seghet
het. Avicenna eest dat men die wortel van sulker in den hals leghet den
ghenen die serofulen heeft dat hij se quijt wort. Teghen
den tantsuer, neemt sap van sulker of siedt hem met wijn ende al lau wast de
tanden. Tegen den loep der moeyeren, wrijft die wortel ende syedt se in wijn,
breket den steen der nyeren en afscabling der dermen. |
v
Zuring. (Rumex acetosa) Zuring of acetosa is soms tam
en dat is de gekweekte die in de hoven groeit, (1) soms groeit het in het wild in
buiten. Het is koud in de eerste en droog in de tweede graad. In haar is het
bedwingende aanwezig (dat is stipticiteit) en zuurachtigheid waaruit de gal
naar boven gaat, maar haar vochtigheid is te prijzen. Tegen zwerende schurft
en oppervlakkig defect van de huid (of
het afvallen van de nagels) kun je de wortel van zuring met azijn koken.
Hetzelfde kun je ook gebruiken tegen plekken in de huid zoals morfeem (2) en kruipende ziekten of
schurft zoals serpigo (3) en tegen dergelijke
besmettingen van de huid. Als die plaatsen daarmee besmet zijn kun je deze
schurftachtige plaatsen met deze zalf bestrijken: Neem vijf ons van het sap
van zuring; van terpentijn een half van 0, 65 gram, een ons en een maal 3,9
gram zout, meng het met olie van laurierbes en maak er al roerende bij het
vuur een zalf van. Tegen
de gele kleur van verstoppingen die uit koude zaken komen: Neem zuring en de
vier koude zaden, kook het in andijviewater en drink het. Of met wijn en van
die wijn zegt men dat je daarvan kan walgen. Serapio
en Avicenna zeggen dat als iemand van zuringzaad eet of het kooksel daarvan
drinkt en daar na door een schorpioen gestoken wordt het hem geen last zal
bezorgen, daarom is het goed tegen venijn. Tegen
pest kun je zuringwater met wat raapzaad te nemen: Neem van zuringwater een
half onsje, van knoflook een maal 3,9 gram, meng het en geef het rond
middernacht lauw te drinken en dek de zieke toe om te zweten, dat is als een
zeker middel bevonden. Zuring
met zijn zure bitterzure of scherpe smaak geneest de zweren van de darmen en
van het lichaam, maar zuringzaad is sterker in het stoppen van het lichaam. Tegen
lopende aambeien en dronkenschap, drink het sap van zuring. Tegen
scrofulas (4) maak je er een pleister van. Men
zegt, zei het. Avicenna vertelt dat als je de wortel van zuring in de hals
legt bij diegene die kropzweren heeft
dat hij ze dan kwijt raakt. Tegen het tandzuur neem je het sap van zuring of
kook het met wijn en als het lauw is was je daarmee de tanden. Tegen
de loop van baarmoeder bloedingen (5) wrijf
je de wortel en kook die in wijn, het breekt ook de nierstenen en het
afschaven van de darmen. (6) |
(1) Mogelijk Rumex acetosella.
(2) Vormafwijking van de huid. (3) Dit is een kruipende ziekte, meestal een
gezwel of zweer. aangezien er in de volgende zin sprake is van besmetting zal
hier vast sprake zijn van een infectie zoals wondroos die een zweer
veroorzaakt. (4) Opgezwollen lymfeklieren,
dit kan komen door ontsteking in de
hals of in het gelaat, oren en dergelijke, of door kanker. (5) Bloedingen
tussen menstruaties door, of hevige menstruaties. (6) Dysenterie.
5.
Rumex acetosa, L.
Algemene kenmerken.
Veldzuring is een dertig tot
zestig centimeter hoog kruid met roodachtige stengels. De bladeren zijn
pijlvormig of spiesvormig, rijk groen en glad, in de herfst roodachtig. De
donker rode bloemen staan in pluimen van mei tot augustus.
Werking.
Vanwege hun gehalte aan
oxaalzuur werden de bladeren gebruikt om boterklompen fris te houden. Koks
bonden zuringblad wel om taai vlees zodat dit onder het koken zachter werd. De
zachte, halfvolgroeide bladeren worden gebruikt voor zuringsoep, een bloedzuiverende
voorjaarssoep. Het zure sap werd ook gebruikt tegen huidaandoeningen Het werd
gebruikt als een goede koortsdrank, stilt de dorst en vernieuwt zwakke
gesteldheden. De oudere planten bevatten een hoog gehalte aan zuren die
gebruikt worden om vlekken uit de kleren te verwijderen, maar ook om het zilver
schoon te maken. De plant is goed tegen scheurbuik, het bevordert de eetlust,
verkoelt de lever en versterkt het hart. Boerhaave vermeldt de zuring als prima
geneesmiddel. Geen plant kan het lichaam beter zuiveren als de plant groen
gegeten wordt of zijn sap gedronken, het helpt tegen een slechte adem en zet
losse tanden vast (29).
Etymologie.
Rumex
kan komen van
het Latijnse rumo, opzuigen, naar de gewoonte van de
Romeinen om op zuringbladen te zuigen tegen dorst. Dit wordt nog wel eens
gedaan maar kan leiden tot infecties aan de mondhoeken.
Acetosa betekent zuur. Zuring, zuurling
of zurkel werd in Middeleeuwen surkele genoemd. In het Engels heet het sorrel,
dit van oud Engels sure en dat van het oud Franse surelle of sorele, een
afleiding van sur, zuur of scherp, een kleine, scherpe plant. Duits Sauerampfer
en Frans oseille.
VI Agrimonia es heet ende droeghe in den tweeden
graet. Teghen dye iecht neemt van desen navolghende syroep smerghens ende
tsavonts een half gheleesken: Neemt agrimoniwortel, savie, primula van elcx
een half hant, beverscullen (oft beverzijn) kaneel, elckx II dragma, dit stoot tsamen
groffelijck, dan siedet in II ponts outs wijns tot dat
derdendeel versoden es, cleret doer eenen doeck, ende met afgebloemt hoenich
maeckt er af syroep. Als desen syroep al es ghedroncken: Neemt deser pillen
tsavonts als men slapen gaet, VII of IX, te weten pillen van euforbium
ende stinckende pillen, elcx een greyn, I drachma met syroep van
sticados, daer na neemt van dyacastorium. s Morgens strikende die lam leden
met dese salven, gewermt: Neemt sap van agrimonien, mostaertsaet ende dat
beste van pioniesaet, elckx een half greyn, beversijn, bertram, elckx een
half greyn dragma, soffraen een half greyn een serupel, breeck se tsamen ende
met olye van beversijn ende met was maect er af mors salve. Om die oghen te
verclaren. Neemt sap van agrimonie dat gheclaert si, doet er in met cleynen
vier luttel tuchia die gebroken si, ende alst beghint te stiven eest goet
cout op die oghen gheleit. Teghen pine ende gheswil der leden, mingt sap van
agri met meel van fenigrieck, met bolus armenicus (dats roye eerde) ende met
swinensmeer en beseg het. Agrimonie
met wermoes als heete spinagie gheten es goet tegen pijn in den buyck ende
der milten. Agrimonie es goet om te pissen, opende verstoppinge. Groen
gestoten ende met sulkerwater gedroncke es teghen quade puysten (als antrax
(2) en teghen beten der serpenten of der verwoeder honden, buyten opgheleit
eest oec goet tegen dat selve. |
VI Agrimonia of agrimonie. (Agrimonia eupatoria) Agrimonia is heet en droog in
de tweede graad. Tegen jicht neem je van deze navolgende siroop s morgens en
s avonds een half glaasje: Neem Agrimoniawortel, Salvia en Primula, van elk
een halve hand vol, beversgeil (of beverzijn) en kaneel, van elk twee maal
3,9 gram; dit stamp je grof tezamen, dan kook je het in twee pond oude wijn
totdat een derde deel verkookt is, dan zuiver je het door een doek en met
afgeschuimde honing maak je er een siroop van. Als je deze siroop hebt
gedronken: Neem dan zeven of negen van deze pillen s avonds als je slapen
gaat, te weten: pillen van Euphorbia en stinkende pillen (1) van elk een 0, 65 gram; 3,9
gram siroop van lavendel spica, daarna neem je van beversgeil. s Morgens
bestrijk je de lamme leden met deze opgewarmde zalf: Neem het sap van
Agrimonia, mosterdzaad en het beste van pioenenzaad, van elk een half van 0, 65
gram; beversgeil en bertram, van elk een half van 3,9 gram; van saffraan een
half van 0, 65 gram en 1, 3 gram; breek het en meng het met olie van
bevergeil en met was maak je er een murwe zalf van. Om de
ogen op te helderen. Neem het gezuiverde sap van Agrimonia, doe er bij een
klein vuurtje wat gebroken tuchia bij en als het begint stijf te worden is
het klaar om het koud op de ogen te leggen. Tegen
pijnen en gezwellen van de leden meng je het sap van Agrimonia met meel van
fenegriek, met bolus armeniacum (dat is rode aarde) en met zwijnenvet en
gebruik het. Als
je Agrimonia met warme groente als hete spinazie eet is het goed tegen pijn
in de buik en de milt. Agrimonia
is goed om te laten plassen, het opent de verstoppingen. Als
je het groen stampt en samen met zuringwater drinkt is het goed tegen kwade
puisten (als antrax) (2) en tegen beten van serpenten
of dolle honden en als je het aan de buitenkant legt helpt het daar ook goed
tegen. |
(1)
Ferula foetida.
(2) van
Beverwijck; Anthrax komt in alle delen van het lichaam voor als een klein
puistje of hard knobbeltje met jeuk en grote brand, is in het begin nauwelijks
zo groot als een erwt maar wordt geleidelijk aan groter met zeer stekende en
onlijdelijke brandende pijn en vooral s avonds en s nachts, ook meer terwijl
de spijs in de maag verteerd wordt dan als het verteerd is. Werpt soms een,
somts twee blaren op en als die geopend worden ziet men het vlees eronder dat
net zoals met gloeiende kolen zwart verbrand is waarom het bij de Grieken Anthrax,
bij de Latijnen Carbunculus en bij ons pestkolen genoemd wordt.
6
Agrimonia eupatoria, L.
Algemene kenmerken.
Agrimonie heeft grijsgroene,
geveerde en aromatische bladeren. Agrimonie met zijn slanke, lange aren van gele
bloemen wordt een meter hoog in juni/juli. De bloesems worden gevolgd door
stijve, harige en kleine zaden. De zaden hangen naar beneden en zijn klaar om
je te bespringen.
Werking.
Het gedroogde kruid heeft een
eigenaardige kruidachtige en bittere smaak. Het werd vroeger gebruikt als
gorgelwater voor zangers en sprekers. De zogenaamde heilandsthee is zeer goed
tegen ontstekingen in de mond en daarom goed voor zangers. Al in de oudheid
werd het kruid gebruikt als een opwekkende thee voor lever-, gal- en
ingewandstoornissen. Tegen huidaandoeningen werd het vooral gebruikt in
badwater.
Agrimonia komt van het Griekse agros, veld, en mone, woonplaats, een plant die in de velden groeit. Het kan ook
ontleend zijn van argemon, een witte vlek op de ogen,
(arges, wit) die deze plant zou genezen. Volgens de fabelleer hield de reus
Argus zijn honderd ogen in goede staat door deze plant. Op deze wijze is
Agrimonia van Argus af te leiden. Argemone werd in het Latijn argemonia.
Eupatoria is zo genoemd naar Koning
Mithridates Eupator, Koning van
Pontus, die de geneeskracht ervan ontdekt zou hebben. Het is een koninklijk
kruid. De medische kwaliteiten van deze plant worden vaak toebedeeld aan
Eupatorium, een heel andere plant die pas later zijn naam gekregen heeft.
VII Loock of alleum Dats
een plante wel bekent. De es twerley als tam de in die hoven wast ende wilt
dye scordeon heet. Tam loeck of huysloock es heet ende drooghe in den III graet tot den IIII graet. Wilt loock es heeter
ende droegher, daerom magt licht verkeren dat venijn wort aldus doende: Neemt
loecsaet ende sayet ende tsaet dat daer of coemt sayet voert dat doet V oft VI werven, Dan sal dat leste
loeck venijn werden. Daerom sal men loeck verplanten ende niet versayen om
deser saken wil ende anders gheen, al ist dat die hoveniers niet al en weten.
Teghen
uutvallen van den haer mits stinckende humoren comende: Menghet loeck dat
gestoten is met olye van bay ofte met den droessem (dats dat dic van den oly
van den line) daermede striket op die plaetse. Tegen
vochtege sweeren ende scellige van den hoefde, neemt gestoten loeck, striket
daerop. Tegen die luysen ende neeten es loeck goet gheten ende dat daer voer
steet. Die meesters
seggen dat loeck dic gheten maect hoeftswer, ja seer dic geeten maeckt
lazerie ende diergeliken swaer sieckten. Rou loec gheeten crancket gesichte
want het droget seer mer natte ogen en lettet nyet. Tegen
den tantweer es goet den mont lau gewassen met water daer looc, mastic en
bertran in gesoyen es. Looc
gebraden met suker gemingt ende gheeten cleert die stemme. Oec eest goet
tegen den ouwen hoest ende tegen pijn in de maghe uut vercoutheit. Loec
verwermt, besnijt ende verteert, daerom eest goet den ghenen die grove tay
humoren in den mage hebben. Loeck
es goet dengenen die fungen (dats comperlolien) hebben gheten, fungen seit
men fenijn mids hoer der groter couden. Hets oec den rustieren goet de
overdach coude water drincken ende grove spijse ende cou eten, daerom seyt
men dat loock der rustieren. Drieakel es loock, corrigeert ende betert
dwater dat nae sijn eetinghe ghedroncken wort, darom eest den scheepvaerders,
die dic quaet water drincken, goet gheten. Loeck
ghewreven met honichwater ghenomen purgeert flumen ende die wormen. Loeck
is zeer verdwinende die opblasinghe die van windechtichheyt coempt, daerom
seet Galenus dat loec meer de winden verteert dan eenighe ander medicijn die
de winden verteert. Teghen
morpheam (dats pleckinghe) snijt eerst oft slaet die plecken, dan wrijft er
tzap van loeck op. Die
wortel van yreas gheten es goet teghen den stanck van den loeck. |
VII Knoflook. (Allium sativum en Allium scorodoprasum) Knoflook of Allium is een
plant die goed bekend is. Er zijn twee soorten van als een tamme die in de
hoven groeit en een wilde die Allium scorodoprasum heet. Tamme knoflook of
huislook is heet en droog in de derde tot de vierde graad. Wilde look is
heter en droger en daarom zal het gemakkelijk in venijn veranderen als je zo
doet: Neem knoflookzaad en zaai het en het zaad dat daarvan komt dat zaai je
weer en zo een vijf of zesmaal door. Dan zal het laatste knoflook venijn
worden. Daarom moet je knoflook verplanten en niet zaaien vanwege deze zaak
en niet anders al is het dat de hoveniers dit allemaal niet weten. Tegen
het uitvallen van het haar dat uit stinkende levenssappen voortkomt: Meng
gestampte knoflook met de olie van laurierbes of met het droesem (dat is het
dikke van de vlasolie) en daar mee bestrijk je die plaats. Tegen
vochtige zweren en roos van het hoofd neem je gestampte knoflook en strijk
dit er op. Tegen luizen en neten is het goed om knoflook te eten en andere
dergelijke soorten. De
meesters zeggen dat als je veel knoflook eet hoofdpijn krijgt, ja, als je het
zeer veel eet geeft het melaatsheid en dergelijke zware ziekten. Als je rauwe
knoflook eet verziekt dit het gezicht want het verdroogt zeer met natte ogen
en houdt niet op. Tegen tandpijn is het goed om de mond lauw te wassen met
water waar knoflook, mastiek en bertram in gekookt is. Gebakken
knoflook die met suiker gemengd is en gegeten wordt verheldert de stem. Ook
is het goed tegen oude hoest (1) en tegen pijn in de maag die
uit verkoudheid komt. Knoflook
verwarmt, besnijdt en verteert, daarom is het goed voor diegenen die grove,
taaie levenssappen in de maag hebben. Knoflook
is goed voor diegene die paddestoelen (dat is een cantharel) hebben gegeten,
paddestoelen, zegt men, zijn venijnig vanwege hun grote koude. Het is ook
voor de rustende goed die overdag koud water drinken, grof eten en koude
etenswaren gebruiken, daarom zegt men; knoflook van de rustende. Drieakel (2) is knoflook, het corrigeert
en verbetert het water dat na het eten gedronken wordt, daarom is het voor de
scheepslui die dikwijls slecht water drinken goed om te gebruiken. Gewreven
knoflook dat met honingwater ingenomen wordt laxeert slijm (uit de longen) en
wormen. Knoflook
verdrijft heel goed de oprispingen die van windachtigheid komen en daarom
zegt Galenus dat knoflook meer de winden verteert dan enig ander medicijn die
de winden weg neemt. Tegen
morfeem (dat zijn plekken) snij eerst of sla op die plekken en dan wrijf je
er het sap van knoflook op. Als
je de wortel van Iris eet is dit goed tegen de stank van knoflook. |
(1) Tuberculose?
(2) Boerenteriakel.
7.
Allium sativum,
L. (gekweekt of tam)
Algemene kenmerken.
Knoflook is een plant met platte
bladeren. De vliezige schede om de bloeiwijze loopt uit in een lange punt, tussen
de lang gesteelde bloemen vormen zich vele kleine broedbolletjes.
Werking.
Verse knoflook bevat
antiseptische stoffen en helpt tegen verschillende ziektes. Vroeger en nog niet
zo lang geleden dacht men dat ziektes door boze geesten, demonen, werden
overgebracht. Men wist uit ondervinding dat knoflook de demonen (ziektes) uit
het lichaam kon trekken en gebruikte het met succes. Als knoflook doorgesneden
wordt kleurt het zwart. Men meende dat dit zwarte het rondtrekkende kwaad was
dat in de bol gekropen was. Het demonen afwerende gebruik zien we eigenlijk nog
steeds, bij verkoudheid wordt een halve ui in de slaapkamer gelegd. In latere
tijden is dit gebruik wat vervaagd en werd de knoflook op een andere manier
gebruikt, bijvoorbeeld in een zakje om de hals of tegen een deur gespijkerd.
Volgens Herodotus werd knoflook
vanouds gebruikt als middel tegen melancholie en wormen. Het kruid bezit een
opwekkende werking en werd daarom mogelijk gegeven aan de arbeiders die de
piramide van Gizeh bouwden. (38) Knoflook is goed voor het hart.
De oude Grieken gaven het aan kemphanen om die sterk en onvermoeibaar te maken.
Hanen die ui eten zijn meestal stevige vechters. Daarom gebruiken reizigers het
en bijten ze erop. Zo ook met oorlogen, het vermeerdert woestheid, geeft kracht
en maakt je kwaad..Zo hebben ook de
ouden de oorlog met look uitgebeeld als degene die de krijgsknechten kracht en
sterkte gaf". Galenus beschrijft het als boerenteriakel; antimiddel,
(1,2,5)
Vanwege zijn antiseptische werking werd het als voorbehoedmiddel tegen pest
gebruikt en ook om bedorven drinkwater te verbeteren.
Etymologie.
De naam Allium kan van het
Keltisch all komen dat heet
of brandend betekent. Misschien komt het echter van het Latijnse olere, rieken, naar de penetrante geur.
Franse ail, afgeleid van Allium. De verzamelnaam van uiensoorten is look. Look komt
in het midden-Hoogduits in Knobelouch voor, in het Angelsaksisch leac en
Engelse leek. Look komt van midden-Hoogduits lauch, sluik, naar de
vorm van de bladeren. Mogelijkerwijze is de plant naar zijn afwaarts gebogen
bladeren genoemd. Knoflook is ontstaan door naamsverandering van kl tot
kn knoflook. Het was eerst cloflooc en kloflook. Klof hangt evenals kloof en
kluif samen met werkwoord klieven of splijten, dus gespleten, gekloofde
look omdat het in zogenaamde tanden gespleten is.
VIII Krieken van over zee of boberellen dats alkakengi
oft, nae Serapio, kekengi zijn die tweetste manier van nachtscaye. Ende syn cout
ende droeghe omtrent den II graet. Sy hebben blaeders
ghelijck der nachtscayen. Sy hebben manieren van bleeskens daer roye vruchten
in sijn als wijnbesien, welkx macht es ghelijck den lupinen. Teghen
loopende gaten als sijn fistilen: Neemt sap van desen alkakengi ende minghet
met den sap van gouwortel ende met ghebroken roems, coperroot, doeter af int
lopende gat, ende over anderen tijden wast dat gat of die fistile met honich
van rosen totdat die fistile ghedoot es, dats als dat quaet etter achter blijft
ende es wit etter want dan es sy bij dat heylen. Teghen
ou sweeren der oren ende opgheblasen sweeren: Nemet cruyt hier af met den
stelen, stotet ontstucken ende met eeck maket ghelijck een plaester die men
daer op sal legghen. Teghen
asma (dats swaren azem) ende opblasinge der lever, tegen die gheel vrou ende
swaerheyt van pissen oft coupisse: Neemt sap van alkekengi, zap van percellen
elcx een ½ pont, venkelzaet, ionffrou
merckezaet, lachtichsaet, steenbreeckzaet of milysaet, elcks II
dragma, rosinen,
viletten blomen elcks een ½ unce, siedt se al tsamen in
water ende lutter wijn dye wit si tot dat derdendeel versoien si, dan doeget
doer eenen doeck ende suetet met suker dat ghenoech si tot een syroep van den
welcken men sal smergens ende tsavonts lau een half gheleesken nemen. Teghen
siecten lest ghenoemt, want het doet pissen ende verteert of breeckt den
steen in die nieren ende der blasen, als desen syroep es ghenomen: Neemt van
die clonte der stinkender pillen II dragma, der pillen der
mezeroen een scru, maeckt IX of VII pillen met den syroep die
acetolus de radiribus heet. Des anders daeges daer nae: Neemt electuarium
ducis dyalacca om te stercken. Teghen
apostonien van binnen ende van buten, drinckt sap van alkakengi, sonderlinghe
die vruchten ghedroncken sijn goet teghen sweeren der nieren ende der blasen.
|
VIII Krieken van over zee,
lampionsplant. (Physalis alkekengi) Krieken van over zee of
boberelle, dat is alkekengi of naar Serapio kekengi, dat is de tweede soort
van nachtschade. En deze is koud en droog omtrent de tweede graad. Hij heeft
dezelfde bladeren als de nachtschade. Hij krijgt een soort van blaasjes
waarin rode vruchten komen als druivenbessen en waarvan de kracht dezelfde is
als van lupinen. Tegen
lopende gaten als fistelen (1): Neem het sap van deze
alkekengi en meng het met het sap van stinkende gouwe en met gebroken roomse (2) en koperroot, doe het in het
lopende gat, later was je dat gat of de fistel met honing van rozen totdat de
fistel gedood is, dat wil zeggen als het kwade etter weg blijft en het witte
etter wordt want dan is het vrijwel beter. Tegen
oude oorzweren en opgeblazen zweren: Neem het kruid met de stelen en stamp
het stuk en met azijn maak je er een pleister van die je daar op moet leggen. Tegen
astma (dat is moeilijk adem halen) en een opgeblazen lever, tegen geelzucht
en moeilijk plassen of aandrang tot waterlozing: Neem het sap van alkekengi
en het sap van peterselie, van elk een half pond; venkelzaad, selderijzaad,
slazaad en steenbreekzaad of duizendbladzaad, van elk twee maal 3,9 gram;
rozijnen en violenbloemen, van elk een halve ons; kook alles tezamen in water
en wat witte wijn totdat een derde deel verkookt is, dan doe je het door een
doek en maak je het zoet met suiker zoveel als genoeg is voor een siroop
waarvan je s morgens en s avonds een half glaasje lauw moet nemen. Tegen de
laatst genoemde ziekte, want het laat plassen en verteert of breekt de steen
in de nieren en de blaas als deze siroop is genomen: Neem van de klonten van
de stinkende pillen (3) twee maal 3,9 gram; van de
pillen van Daphne mezereum 1, 3gram; maak hiervan negen of zeven pillen met
de siroop die acetolus de radiribus heet. De volgende dag: Neem likkepot
dulcis dyalacca om aan te sterken. Tegen
blaren van binnen en van buiten drink je het sap van alkekengi, vooral als je
het sap van de vruchten drinkt is dit goed tegen de zweren van de nieren en
van de blaas. (4) |
(1)
Ffistel =buis, een verbinding tussen twee holtes die niet normaal is in een
lichaam, meestal ontstaat deze door ontsteking, of door kanker. (2) Roomse
spica of pioen? (3) Ferula foetida. (4) Waarschijnlijk een ontsteking van
genoemde organen.
8.
Physalis alkekengi, L.
Algemene kenmerken.
De lampionplant is afkomstig uit
midden en zuid Europa tot aan Japan. Uit de oksels van de gegolfde bladeren
ontluikt een enkele en vrijwel onbetekenende bloem. De bloem is een witte ster
en daaruit komt een bes die omgeven wordt door een opgeblazen rood omhulsel.
Werking.
De kelk van de alkekengi geeft aan
de binnenkant een bitter sap af dat bij het openen met de vinger op de bes
wordt overgedragen. Aan dit sap dankt het zijn zoetzure smaak. De vrucht is
eetbaar. Deze wordt gekonfijt of met azijn ingelegd en als dessert gebruikt.
Het sap zou verkoelend en pijnstillend werken en tevens urinedrijvend. Als
je de krieken of vruchten inneemt opent het de verstopping van de lever en van
de nieren en zuiveren de blaas en maken water en daarom zijn ze zeer goed tegen
de geelzucht, pijn en smart in de lenden en van de blaas en diegene die hun
water niet kunnen lozen of die hun water zeer snijdt. (1)
Etymologie .
Physalis, het Griekse phusa betekent een
blaar. In het Latijn wordt de plant vesicaria genoemd, naar vesica, een
blaar of blaas. Dit is een verwijzing naar de rode opgeblazen kelk. Ook kan
de plant zo genoemd zijn omdat ze tegen blaasziektes gebruikt werd.
Alkekengi is of een Japanse naam of dit
komt van het middeleeuws Latijns alkakenge dat op zijn beurt ontleend is aan het
Arabische al-kakandj, a, de ultimate plant, + het
Perzische kakunadj, nachtschade.
Krieken over zee, kers die van over zee gebracht
wordt. Boberelle, in midden Hoogduits komt Boberell voor, het
gebobbelde omhulsel? De lampionplant, Franse lanterne, Duitse Blasenkirsche
naar de bloemvorm, Engelse winter cherry naar de besvrucht
IX Reynvaen, athonasia of tanacetum,
dye som hetent ameos, maer ameos es anders. Het es een cruyt daer men tsaet
af in medicijnen besicht dwelc es heet ende droeg in den derden graet. Teghen
pijn in den buyc uut winden, ende om te doen pissen, oeck om den vrouwen haer
stonden te doen comen, ziedt reynvaen in wijn, alst van couder saken es, in
water alst van heeter saken es. Sap
van reynvaen met honich ghemenget doet die breede wormen in den buick (die
ascarides cucurbitini heeten) die van groven flumen comen. Het suvert oock
dye nieren ende die ayeren dye mezeraye heeten, daerom eest goet teghent
graveel. Teghen
die coupisse oft tegen die gheen die met swaerheyt pyssen, sonderlinghe
reynvaen met venkelzaet, peerceelzaet, spargussaet ende saet van alkakengy
met hoenich dat afghescuymt es, ghedroncken. Ghesoden
reynvaen met hertstong, met senebladeren, met peerceelzaet, venckelzaet,
briseus, spargus, met rosinen ende calissihout, dan met suker ghesuet, es
goet teghen die quaertaen, smerghens ende tsavonts telcken een half gleesken
ghedroncken. Daer na dees pillen nemende, als neemt van die vergheering der
pillen die lazuli ende der pillen van rebarbe elckx ½
dragma, dyagridij
(dats bereyde scamonee) III greyn, ming se met syroep van
hertstonghe, makende IX pillen. Dan neemt van
metridatum met wijn tsmaels I dragma oft II dragma. Teghen
pleckinge (als morphea) ende doet verwe als liniditas, siedt reynvaen in
water met teruwen meel en de luttel honich, ming het te gader ende striket. Roeck
onder in dye moyer ontfaen van reynvaensap ghesoden met laudanum suveret die
moyer. Teghen
die ontsteltenis der borst ende des adems om dat etter lichtelijc uyt te spuwen,
siedt reyn vaen met poyer van yreos in honich dat afghescuymt es. Reynvaen
met munten ende weynich galegaen ghesoden es goet teghen walling ende
omkeringhe der maghen. |
IX Reinvaren. (Tanacetum vulgare) Reinvaren, athonasia of Tanacetum wordt soms ameos
genoemd, maar ameos is anders. (1) Het is een kruid waarvan het
zaad in medicijnen gebruikt wordt. Het is heet en droog in de derde graad. Tegen
buikpijnen die uit winden ontstaan zijn en om te laten plassen en ook om bij
vrouwen hun stonden te laten komen kook reinvaren in wijn als het uit
koudheid komt en in water als het uit hete zaken komt. Als
het sap van reinvaren met honing gemengd is doodt het de brede wormen in de
buik (die ascarides cucurbitini heten) (2) die van grove slijm komen.
Het zuivert ook je nieren en de openingen die mezeraye heten, daarom is het
goed tegen niergruis. Tegen
aandrang tot waterlozing of voor degene die met moeite plassen is het
bijzonder goed om reinvaren met venkelzaad, peterseliezaad, aspergezaad en
zaad van alkekengi met afgeschuimde honing te drinken. Gekookte
reinvaren met hertstong, sennebladeren, peterseliezaad, venkelzaad, Bruscus,
asperge, rozijnen en zoethout dat met suiker gezoet is is goed tegen vierde
daagse (3) malariakoorts door s morgens en s avonds telkens een
half glaasje te drinken. Daarna neem je deze pillen die van de hoop van de
pillen van lazuli en de pillen van rabarber gemaakt worden, van elk een half
maal 3,9 gram; dyagridij (dat is klaar gemaakte scammonia) drie maal 0, 65
gram; meng het met de siroop van hertstong en maak er negen pillen van. Dan
neem je per keer een of twee maal 3,9 gram van metridatum met wijn in. Tegen
plekken (zoals morfeem) en die een kleur geeft als liniditas, kook reinvaren
in water met tarwemeel en een beetje honing, meng het tezamen en strijk het
er op. De
rook die van onder in de baarmoeder ontvangen wordt van reinvarensap dat
gekookt is met laudanum zuivert de baarmoeder. Tegen
ontsteltenis van de borst en adem (4) en om het etter er gemakkelijk
uit te spuwen, (5) kook reinvaren met het poeder van Iris in afgeschuimde
honing. Reinvaren
dat met munt en een beetje galigaan gekookt is helpt tegen het walgen en het
omkeren van de maag. |
(1)
Ammi majus. (2) Een soort worm die in de darm kan leven. (3) Malaria. (4) Angina. pectoris? verkramping van de
kransslagaderen: pijn op de borst. (5) Longontsteking.
9.
Tanacetum vulgare, L.
(gewoon)
Algemene kenmerken.
Boerenwormkruid is een vaste
plant met grote, meer dan een meter lange, holle stengel. De planten groeien
rechtop en laten in juni en juli boven aan gouden bloemknopjes zien. De
bladeren zijn dubbel geveerd en ingesneden in helder groen.
Werking.
De zeer sterk geurende bladeren
van boerenwormkruid werden wel in pannenkoekenbeslag gedaan om die wat meer
smaak te geven. Die geur verdrijft vliegen en vlooien en als strooimiddel hield
het de vliegen uit huizen en kerken. Het vlees werd er wel mee ingewreven om
het zo langer goed te houden. In de 16de eeuw werd de olie er van
als middel tegen wormen gebruikt, boerenwormkruid. Het zou ook heil
brengen bij ongeregelde menstruatie. In grotere dosis zou het kunnen leiden tot
abortus en tot inwendige bloedingen waaraan men zelfs kan overlijden. Volgens
Culpeper was vrouwe Venus zo aardig om zwangere vrouwen met de Tanacetum te
plezieren want er zou geen beter kruid voor hen zijn dan dit. Volgens hem leek
het wel alsof dit voor hen geschapen is. Als je het kruid kneust en op de navel
legt behoedt het tegen misgeboorte. En is de baarmoeder niet zo als die moet
zijn, drink dan gewoon bier met dit kruid.
Let those woman that desire children love this herb, it is their best
companion, their husband excepted. (6, 24)
Etymologie.
De naamsafleiding van Tanacetum
is onzeker. In het middeleeuws Latijn was het kruid beroemd als athanasia. Dat
is het Griekse woord voor onsterfelijkheid, athanasia, maar
in het oud-Frans werd het verbasterd tot tanesie (nu tanaisie) en werd
zo in het Engels tansy. De lange bloei van de plant kan een reden zijn
voor de verwijzing naar onsterfelijkheid. In het oud-Hoogduits van 1100 komt
het woord Reyn(o)fano voor dat in het midden-Hoogduits en het
Midden-Nederlands rein(e)vane werd. Het woord rein komt van reen, waarmee een
groenstrook tussen twee akkers of weilanden wordt bedoeld. Dit stukje groen
doet dienst als een afscheiding of grens. Een fan betekent een vaan.
Samengevat staat het gewas als een vaan in een verhoging van de berm. Naar zijn
varenachtige bladeren werd de naam in 15de eeuw veranderd van Reinfarn tot
reinvaan.
X Dille of anetum es heet tusschen den tweeden
in den derden graet, droeghe tusschen den eersten in den tweden. Als dille
gebrant wort soe eest droege in den II. Het is verwandelende (dats
ontbindende of verteerende) ripende apostonien ende sweeren sonderlinghe. Dillesaet
gesleghen of gestoten met hoemschwortel ende swinensmeer rijpt die
flumechteghe apostonien, makende dracht ende etter. Om
die sweeren te droeghen: Neemt aschen van dillesaet gebrant, mingt se met die
wortel van yreos, ghebroken Oly
van dilsaet met dialtea gheminget gheneest die pijne der iuncturen. Dilleolye
met olye van oelsaet gheminget op die slapen van den hoefde ghestreken
doeghet slapen. Olye
van dilzaet met olien van bitter amandelen gheminghet, lau in die oren
ghedruupt gheneest dye pijn der oren, hoer vochticheyt droghende. Avicenna
seet, dille saet dick gheten, flauwet tghesichte. Dillesaet
es goet teghen letsel der borst van couder saken comende. Neemt
V
of meer vigen, legt se int sap van dille eenen nachte te weyke, dan sied se
met luttel anijszaet, yspe ende calissihout in wijn, doer eenen doeck
ghedaen, gheeft er af te drincken, want het doet die flumen die in dracht
verkeert zijn uut spuwen. Poyer
van dilsaet in supenen, vleessop oft pappen ghegheven es goet den vrouwen
want het doet dat melck in die borst over vloyen. Teghen
den hick, uut vervultheyden der spisen in den maghe swemmende, es dilsaet
goet gheconfect. Dat selfs es oeck goet teghen stekende pijne des lichaems. Aschen
van dilsaet sijn goet op die spenen van den eerse, op die swerende manliker
royen ende opt gheswilder cullen. Teghen
overgheven, walghinge ende teghen den hick uut couder saken es goet dilsaet
met masticke ghesoden. Het is
quaet dick dilsaet gheten want het verteert spma, A. m Ser. Als
vrouwen in siedinge van dille sitten soe helpet teghen pijne der moyer. Dilsaet
gebroken es goet den sweren die draeght oft etter hebben, want het verteert
dat etterende, doeghet vleesch wassen. Avicenna, Serapio, Pandecta. |
X Dille. (Anethum graveolens) Dille of Anethum is heet tussen de tweede en de derde
graad, droog tussen de eerste en de tweede. Als dille gebrand wordt dan is
het droog in de tweede. Het verandert (dat wil zeggen het ontbindt of
verteert) bijzonder goed rijpe blaren en zweren. Geslagen
of gestampt dillenzaad dat met heemswortel en zwijnenvet gemengd is rijpt de
slijmachtige blaren en zorgt ervoor
dat pusvormende ontstekingen rijpen en knappen. Om de zweren te
drogen: Neem as van verbrandt dillenzaad en meng het met de gebroken wortel
van Iris. Olie
van dillenzaad dat met Althaea gemengd is geneest van de gewrichten. Dillenolie
dat met olie van papaverzaad gemengd is en op de slapen van het hoofd
gestreken wordt laat je slapen. Olie
van dillenzaad dat met olie van bittere amandelen gemengd is en lauw in de
oren gedruppeld wordt geneest oorpijn en verdroogt haar vochtigheid. (1) Avicenna
zegt dat als je veel dillenzaad eet dat je dan minder kan zien. Dillenzaad
helpt tegen het letsel van de borst dat uit koude komt. (2) Neem
vijf of meer vijgen en leg die een nacht te weken in het sap van dille, dan
kook je het met wat anijszaad, hysop en zoethout in wijn, dat doe je door een
doek en geef daarvan te drinken want het laat slijm (uit de longen) die van
binnen verkeerd zijn uitspuwen. (3) Het poeder van dillenzaad dat
in soep, vleessap of pap gegeven wordt is goed voor vrouwen want het laat de
melk in hun borsten overvloeien. Tegen
hik, vanweg de volheid van het eten dat in de maag zwemt, is het goed om
gekonfijt dillenzaad te gebruiken. Hetzelfde tegen stekende pijnen van het
lichaam. As
van dillenzaad is goed op aambeien van de aars, op de zwerende manlijke roede
en op gezwollen ballen te leggen. Tegen
overgeven, walging en tegen hik die uit koude zaken komt is het goed om
dillenzaad dat met mastiek gekookt is te nemen. Het
is een slechte zaak om veel dillenzaad te eten want het verteert sperma
volgens Avicenna en Serapio. Als
vrouwen in een kooksel van dille zitten dan helpt het tegen menstruatiekrampen. Gebroken
dillenzaad is goed tegen zweren die vol zijn of etter hebben, het zorgt
ervoor dat pusvormende ontstekingen rijpen en knappen en laat het vlees
groeien. Avicenna, Serapio en Pandecta. |
(1)
Suppuratieve otitis externa. (2) Bronchitis/longontsteking. (3) Bronchitis/
tuberculose.
10.
Anethum graveolens, L.
Dille is een eenjarige plant die
een 100 cm. hoog wordt met meestal maar een stengel. Hieraan komen
fijngesneden, draadvormige bladslippen. De zachte kleur van de plant, die ligt
tussen het groen en het geel van de bloemscherm, vormt een lichte waas boven de
lagere bedekking. Goudgele schermen waaruit bruine en harde vruchten komen.
Werking.
Dille is al heel lang gebruikt
als middel tegen gasvorming in maag en buik. Daarnaast verbetert het kruid de
spijsvertering. De bladeren geven een geurige smaak aan sla en komkommer en
worden ook bij vis en sausen gebruikt. Het zou door de middeleeuwse ridders
gebruikt zijn om op open wonden te strooien. De vrucht bevat een vluchtige olie
die in de geneeskunde wel gebruikt wordt als urineafdrijvend middel. Die olie,
oleum anethi, zou antibacterisch en schimmeldodend werken, maar ook wel om de
melkafgifte te bevorderen bij zogende vrouwen. Het zaad in melk of bier gekookt opent de melkbuisjes van de mamklieren
waardoor veel melk voortgebracht werd. Het kooksel daarvan verdrijft de
buikpijnen en winden van de maag en darmen. (2)
Bij de Grieken was Anethum
de naam voor de plant. Deze is afgeleid van aemi, ik blaas uit
of adem uit vanwege de sterke geur van de plant. Dat komt eveneens tot
uitdrukking in de Latijnse naam graveolens, van gravis, zwaar, en olere, rieken.
XI Eppe oft ionffrou merck es apium, welcks es
heet in den I graet in den tweeden graet, so Avicenna seyt. Maer na
Platearius eest heet ontrent den III ende droege in de midden van
den derden graet. Hy heeft macht te ontbinden die opblasinghe ende
gheswillen, te openen die verstoppinghe ende te saechten die pijne. Eppe es
veelderleie als tam die in die hoven wast, ende wilt dat int wilt wast, oeck
een ander esser dat int water wast. Het saet sal men in medicinen doen want
in hem die meeste macht is, eppezaet ghenoemt, es goet teghen eenen stinkende
mont. Oeck es eppe goet teghen verstoppinghe der lever ende der milten uut
couder saken aldus gemaect: Nemet eppen saet III, hertstong, bornaidze elcx
een half greyn, hant van den wortelen van acorus, van bruscus ende spargus
elcx II dragma, venkelsaet, peercelsaet, elcx een dragma, dees
siedt in water dat die helft versoden si ende doer eenen doeck ghedaen,
versuetet met wit suker ende maect er af eenen dranck, den welcken besicht
als voer int IX capittel met sine pillen ende versterckende dinghen. Teghen
verstoppinge der leveren ende der milten, daer op gheleit is goet dees
plaester: Neemt sap van eppe, dillezaet, hoemschwortel, minget met meyboter
tsamen. Teghen
den steen om hem te breken: Neempt sap van eppe, milie, steenbreeck saet, van
krieken over zee, hier af maket syroep. Teghen
uutvallinghe des haers: Neempt loeghe daer in ghesoden es eppe ende agherand,
daer mede wasschet thoeft. Eppe
sterckt ende maeckt een toeneighen der vallender sieckten, daerom seit
Galenus vrouwen die kinder draghen sullent scuwen, want het ontbint die
kinden daer die vrucht in den lichaem mede ghebonden es. Makende in dye
vrucht apostonien ende scorftheyden. Die dye kinder sogen sullen der
afwachten opdat tkint die vallende sieckte niet en crijget, noch sot en wort
want het ontbint dye materie ende jaegste opwaert, die gangen der kinderen
sijn nau, daerom sijn se bereet die vallende sieckten te crijghen. Eppenwortel
ende venkel int sap van grisecom ende van scaerleye ghesoyen, met zuker
ghesuet, es goet siroep teghen dye watersucht uut flumen. Oeck teghen dye
gheelsucht uut verstoppinge. Eppe, venkelzaet, peercelsaet, milye in win
gesoden es goet teghen die coupisse, doende pissen ende menstrua comen,
sonderlinghe doget pissen als in die siedinge licoutripon wordt gedaen. |
XI Eppe. (Apium
graveolens) Eppe
of juffrouw merk is hetzelfde als Apium, die is heet in de eerste en droog in
de tweede graad zoals Avicenna zegt, maar volgens Platearius is het heet
omtrent de derde en droog in het midden van de derde graad. Het heeft de
kracht om oprispingen en gezwellen te ontbinden, verstoppingen te openen en
tevens om de pijn te verzachten. Er zijn vele eppesoorten zoals de tamme die
in de hof groeit en de wilde die in het wild groeit, ook is er nog een andere
die in het water groeit. Het zaad, eppezaad genoemd, moet je in medicijnen
doen want dat heeft de meeste kracht, het is goed tegen een stinkende mond. Ook
is eppe goed tegen verstopping van de lever (1) en van de milt die uit koude
zaken komen als je het zo maakt: Neem van eppezaad drie maal 0, 65 gram; van
hertstong en bernagie elk een half van 0, 65 gram; een hand vol van van gele
lis wortels; van Bruscus en asperge, van elk twee maal 3,9 gram; venkelzaad
en peterseliezaad, van elk een maal 3,9 gram; dit kook je in water totdat de
helft verkookt is, dat doe je door een doek en maak het zoet met witte suiker
waar je een drank van maakt die je gebruikt zoals eerder in het negende
kapittel is beschreven met zijn pillen en versterkende dingen. Tegen
verstoppingen van de lever (2) en van de milt leg je er deze
pleister op: Neem het sap van eppe, dillenzaad en heemstwortel en meng het
tezamen met meiboter. Tegen
de steen om die te breken: Neem het sap van eppe, duizendblad,
steenbreekzaad en krieken over zee, hiervan maak je een siroop. Tegen
het uitvallen van het haar: Neem loog en daarin kook je eppe en averone en
daar mee was je het hoofd. Eppe
sterkt en maakt een geneigdheid tot de vallende ziekte, (3) daarom zegt Galenus dat
vrouwen die kinderen dragen dit moeten vermijden want het ontbindt de stof
waar de vrucht in het lichaam mee gebonden is. Het maakt in de vrucht blaren
en schurft. Diegene die hun kinderen zogen zullen moeten afwachten of hun
kind de vallende ziekte krijgt of gek wordt want het ontbindt hun materie en
jaagt die opwaarts omdat de gangen van de kinderen nauw zijn, daarom zijn ze
bevattelijk om de vallende ziekte te krijgen. Eppewortel dat met venkel in
het sap van aardrook en van Salvia sclarea gekookt en met suiker zoet gemaakt
wordt is een goede siroop tegen waterzucht die uit slijm komen. Ook tegen
geelzucht die uit verstopping (4) komt. Eppe,
venkelzaad, peterseliezaad dat met duizendblad in wijn gekookt wordt is goed
tegen aandrang tot waterlozing (5), het laat plassen en de
menstruatie komen, vooral laat het plassen als in het kooksel licoutripon
wordt gedaan. |
(1, 2,
4) Galstenen? (3) Epilepsie. (5) Urineweginfectie.
11.
Apium graveolens, L.
(sterk geurend)
Algemene kenmerken.
Eppe of selderij is een
tweejarig kruid met een gevoorde en vertakte stengel. De bladeren zijn
glimmend, gelobd of drievoudig gedeeld. De witte bloemen staan in eindstandige
of okselstandige schermen, van juni tot september.
Werking.
De zaden van selderij leveren
een vluchtige olie die voor likeur, parfum en zeep gebruikt worden, ook voor
het kruiden van voedingsmiddelen. Een extract van de zaden wordt wel voor
medische doeleinden gebruikt. Omdat het veel keukenzout bevat werkt het gunstig
op blaasziektes en nierziektes. Het wordt beschreven als werkzaam tegen reuma,
bronchitis en zou gunstig op koorts werken. Het was een aan de goden van de
onderwereld geheiligde plant van treur en tranen. Bosjes selderij werden bij de
Romeinen op lijken gelegd. Bij het dodenmaal was selderij een overheersend
kruid. Van een op stervend liggend iemand zei men dan ook apio indiget,
hij heeft selderij nodig (2, 24).
Apium is afgeleid van apon: een Keltisch woord voor
water, een waterplant. De naam verbasterde van apium (eigenlijk een plant die
door de bij (apis) bij voorkeur bezocht wordt) tot het Midden-Nederlands eppe
en midden-Hoogduits Eppe.
Jonkfrou merck en merck heette het vroeger ook
in Duitsland. Waarschijnlijk stamt dit woord van merk, de gemerkte
wortelknol. Vervolgens zal het wel Juffrouw merk genoemd zijn omdat de vrouwen
het gebruikten.
Onze naam selderij, de
Duitse Sellerie en Engelse celery stammen uit het Franse celeri
uit de 17de eeuw. Dit op zijn beurt is ontleend aan het Italiaans selleri,
dat weer afkomstig is van het Latijnse selinum en deze weer van een
Griekse naam voor de plant, selinon.
XII Bivoet of arthimesia es een cruyt, dat heet ende
droge in den derden graet es, soe Plaetearius seet. Het heyt mater herbarum
(dats moeder der cruden) waer af die groen bladeren sijn van meester macht.
Bivoet opent seer, daerom eest goet teghen verstoppinghe der lever ende der
milten uut couder sakeen alst men met hertstonghe ende met lutter alsen in
wijn siedet ende dan met suker suet. Als men daer toe doet luttel bloemen van
santorie so eest goet teghen die gheel vrou uut ghebreck der milten. Dye
cruden die daer nae de cleering bliven sal men op die milte legghen al lau,
dit self es oec goet teghen dye verheffinghe der milten. Om
die stonden te doen comen ende den doden lichaem te verdriven: Maeckt een
badt van water daer bivoet, laurierbladeren ende reynvaen in ghesoden es,
daer in doet se sitten, of neempt een sponcie dout se daer in ende legtse op
dye moyer. Bivoet met laurierbladeren in olye van noten oft van oliven
ghesoden, dan daer mede die moyer ghepessariseert doet die stonden comen.
Teghen tenasmonen (dats appetijt van sciten sonder yet te connen doen die uyt
couder saken compt) leght Griex peck op die colen ende dien asem sal die
sieck van onder al den eers ontfaen, dan warmt bivoet in wijn ende lechten op
enen molesteen daer die sieck op sidt, want het es geproeft. Teghen
onvruchtbaricheyt uut vochticheyden, pulveriseert bivoet met scafelinghe van
yvoren ende hertshoren met nootmuscaten ende honich ghemingt, dit drincket
met wijn daer bivoet in ghesoden es, Pandecta et Platearius. Want waert
onvruchtbaricheyt van droechten, soe soude scaden, dit sal men kennen daerbi
of si vet is of magher. Daerna sal men se bayen ende met sponcien daer op
douwen, soet voergheseyt is, ende pessariseren. Poyer
van bivoet ende van doye netelen es goet teghen apostonien die glandines
heeten die omrent den aers oft die oren comen, maer eerst sal men se op
slaen, dan het poyer dair op leggen. Bivoet
in huys gheleet ende gheroeckt veriaghet die duvelie. Ende
op den voet geleet, als si gestoten is, mit smeer gemingt, verdrijft se die
pijne der voeten van gaen comende. |
XII Bijvoet. (Artemisia vulgaris) Bijvoet of Artemisia is een kruid dat heet en droog is in
de derde graad volgens Platearius. Het wordt Mater Herbarum genoemd. (dat is
de moeder van de kruiden) Daarvan hebben de groene bladeren de grootste
kracht. Bijvoet opent zeer, daarom is het goed tegen verstoppingen van de
lever (1) en van de milt die uit koude zaken komen (2) als je het met hertstong en
met wat alsem in wijn kookt en dan met suiker zoet maakt. Als je daar nog wat
bloemen van santorie bij doet is het goed tegen geelzucht als gevolg van
miltziekte. De kruiden die na de zuivering achter blijven moet je lauw op de
milt leggen, hetzelfde is ook goed tegen opheffing van de milt. Om de
stonden te laten komen en de dode vrucht te verdrijven: Maak een bad van
water waar bijvoet, laurierbladeren en reinvaren in gekookt zijn, daarin moet
ze zitten of neem een spons doe het daar in en leg dit op de baarmoeder.
Bijvoet die met laurierbladeren in olie van noten of van olijven gekookt zijn
en als het daarmee in de baarmoeder als een pessarium gezet wordt laat het de
stonden komen. Tegen
tenasmonem (dat is graag naar toilet willen zonder te kunnen dat uit koude
zaken komt) leg Grieks pek op de kolen en die damp moet de zieke van onderen
in de aars ontvangen, dan warm je bijvoet in wijn en leg dit op een
molensteen waar de zieke op zit, want het is bewezen. Tegen
onvruchtbaarheid die uit vochtigheid ontstaan is verpulver je bijvoet met het
schaafsel van ivoor en hertshoren, meng het met nootmuskaten en honing en
drink dit met de wijn waar bijvoet in gekookt is, Pandecta en Platearus. Als
de onvruchtbaarheid van droogte komt dan zal dit schadelijk zijn, je kunt dit
herkennen of ze vet (3) of mager is. Daarna moet ze
een bad nemen en met een spons er op duwen, zo het net verteld is, en een
pessarium zetten. Het
poeder van bijvoet en van dove netelen is goed tegen klieren die glandines
heten die rond de aars of de oren komen, maar eerst moet je er op slaan en
dan het poeder er op strooien. Als
je bijvoet in huis legt en rookt verjaagt dit de duivels. En
als je het op de gekneusde voet legt maar dan met wat smeer gemengd verdrijft
het de pijn van de voeten die van wandelen komt. |
(1)
Galstenen. (2) Stenen. (3) Vette mensen zijn minder vruchtbaar.
12.
Arthemisia vulgaris, L.
(gewoon)
Algemene kenmerken.
Bijvoet is een bossig vertakt
plantje van ongeveer een meter hoog. Het geveerde blad is aan de bovenkant
donkergroen en aan de onderkant witviltig. De talrijke, langwerpige, bruingele
en kleine bloemkorfjes vallen vrijwel niet op. Deze plant komt algemeen voor
langs de wegen.
Werking.
Bijvoet die in water gekookt is is
zeer goed voor de vrouwen om daar op of in te zitten in een bad of zweetkuip want
als het op die manier gebruikt wordt dan laat het bij de vrouwen hun
menstruatie komen en drijft de moederkoek en de dode vrucht af.(1)
Etymologie.
Waarschijnlijk is de plant zo
genoemd naar de Griekse Godin Artemisia, de dochter van Zeus en Leto, de
godin van de kuisheid, geboorte en jacht. De reden daarvoor is de gunstige
werking op vrouwenziektes en zijn vele geneeskrachtige eigenschappen. (In
christelijke tijd werd Artemis vervangen door een van de H. Margaretas,
meestal de H. Margarete van Antiochie)
Bijvoet, de Duits Beifuss, werd
vroeger dan als middel tegen vermoeidheid bij de voeten gelegd, of men stopte
bijvoet in de schoenen en maakte daardoor de voet onvermoeibaar. Zo zegt
Plinius al dat een reiziger geen vermoeidheid (artemes) zal voelen als hij een
takje van bivot in zijn schoenen heeft. Volgens hem zouden de Romeinse soldaten
de weg naar Zwitserland gemakkelijk hebben afgelegd omdat ze bijvoet in hun
sandalen hadden. De Griekse (ook Latijnse naam) Artemisia wordt overigens door
sommigen afgeleid van artemes, fris of gezond, want de voetganger die
bijvoet draagt blijft onvermoeid. (22) Het vermoeidheidsgevoel wordt
veroorzaakt door het warm worden van onze voeten. Voor ons gevoel gaan onze
voeten gloeien en steken. De bijvoetbladeren bevatten een vluchtige olie die,
als deze met warme voeten in aanraking komt, verdampt en zo de warmte afvoert,
een soort eau de cologne. Verder werkt de olie gunstig op het lichaam en heeft
deze een opwekkende werking. Het geloof dat men op reis niet vermoeid werd
als men de plant aan het been bond, zal bijgedragen hebben tot de vervorming
van het Midden-Nederlands biuot, ongeveer halfweg de dertiende eeuw, tot bivoet
en tenslotte tot bijvoet. Engelse mug wort en Franse herbe de
Saint-Jean.
XIII Sarasine oft lange hoelwortel
oft aristologia longa.
Holwortel es tweederley als lang hoelwortel ende ronde hoelwortel. Dye welcke
beyde sijn heet in den eersten graet, droege II. Sommege segghen dat si heet
sijn in den III, droege in den II. Lange hoelwortel is
afdroghende ende verwermende in sijnre kracht, daerom eest goet in dye
sweeren om daer dat vleesch in te doen wassen. Als
dat poyer der langer hoelwortel met poyer van yreos ghemenghet wort, soe
heelet dye sweeren. Teghen
ghebreck in den azem als asma uut vochticheyt: Neemt die II
deel langher
hoelwortel, een half greyn, deel ganciaen ende lutter poyer van yreos, maeckt
er af met afghescuimt honich een electuarium, beseghet als ghy wilt. Poyer
hyer af in sap van ruten oft munten mit honich ghemenget, gheft tseghen
fenijnen ende fenijninghe beten. Poyer
deser langher hoelwortel bijtet doer vleesch af in wonden ende fistelen als
men een wieke maeckt ende met honich bestrijct dan dat poyer daer op stroyt
so in de fistile stect. Om de
doye vrucht ende levende met vellekin, daer de vruecht in leet, quijt te
worden, sied lange hoelwortel met peper ende mirre daer af nempt. Van buten
siedet in wijn lange hoelwortel daer douet in ende uut een sponcie ende legse
op de moyer. Oeck siedt dese wortel met mirren ende peper in olie maect er af
pessarium (dats een manier in die moyer als de clisteer in den ers es). Tpoyer
deser wortel met de wortel van yreos ende diptamus ende honich te gader
ghemingt in een manier van salven gemaect trect uut dat int lijf oeck in wonden
of in zweren steckt. Teghen
de vallende siecte, uut grove humoren, es goet water gedroncken daer dese
wortel in ghesoden es. Oeck eest goet tegen asma uuyt gheliken humoren. Hoelwortel,
die lanck heet, ghestoten met huemschwortel, met olien ende zwijnensmeer
ghemingt ende op vertrockenen leen, (dat sijn gespasmeerde) ghestreken es
boven alle medicine goet. Dese
wortel in huus geweckt veriaecht duvelie ende de duvels. Pandecta,
water daer lange hoelwortel in gesoden es gedronke is goet tegent fleerlijn
in den voet. |
XIII Sarasine. (Aristolochia longa) Sarasine of lange holwortel of Aristolochia longa. Van
holwortel zijn er twee soorten, zowel een lange en een ronde holwortel
(Corydalis cava). Beide zijn heet in de eerste graad en droog in de tweede.
Sommige zeggen dat ze heet zijn in de derde en droog in de tweede graad. De
lange holwortel is afdrogend en verwarmend in zijn kracht, daarom is het goed
om het in zweren te doen om het vlees er in te laten groeien. Als
het poeder van de lange holwortel met het poeder van Iris gemengd wordt dan
heelt het zweren. Tegen
ademgebrek zoals astma uit vochtigheid: Neem twee delen van de lange
holwortel, een half van 0, 65 gram, en een deel gentiaan met wat poeder van
Iris, maak er met afgeschuimde honing een likkepot van en gebruik het als je
wilt. Het
poeder hiervan dat in het sap van ruit of munt en met honing gemengd is helpt
tegen gif en venijnige beten van ongedierte. Het
poeder van deze lange holwortel bijt door het vlees heen in wonden en lopende
gaten, (1) als je een verband maakt en dit met honing bestrijkt en
daar het poeder op strooit en het zo in lopende gaten steekt. Om de
dode vrucht en de levende met de moederkoek waar de vrucht in ligt kwijt te
raken, kook de lange holwortel met peper en mirre en dit neem je in. Voor de
buitenkant kook je de lange holwortel in wijn, daarin doe je een spons en leg
die op de baarmoeder. Ook kun je deze wortel met mirre en peper in olie koken
en er een pessarium van maken (dat is hetzelfde in de baarmoeder als de
klysma in de aars is). Het
poeder van deze wortel dat met de wortel van Iris, dictamnus en honing
tezamen gemengd en als een soort zalf gemaakt is trekt uit je lijf wat in
wonden of in zweren steekt. Tegen
vallende ziekte die uit grove levenssappen komt is het goed om water te
drinken waar deze wortel in gekookt is. Ook is het goed tegen astma uit
gelijke levenssappen. De
lange holwortel die gestampt is met heemstwortel en met olin en zwijnenvet
gemengd en op vertrokken leden (dat zijn spierkrampen) gestreken is is een
van de beste medicijnen. Als
de wortel in huis geweekt wordt verjaagt deze kwade geesten en duivels. Volgens
Pandecta helpt het als je het water drinkt waar de lange holwortel in gekookt
is tegen jicht in de voet. |
(1)
Fistel =buis/verbinding tussen twee holtes, meestal ontstaat deze door
ontsteking, of door kanker.
13.
Aristolochia longa, L.
(lang. De wortel)
Aristolochia heeft lichtgele
bloemen die met bundels recht op staan in de bladoksels. Het onaangenaam
ruikende kruid heeft rechtopstaande, onvertakte en heen en weer gebogen
stengels waaraan ronde bladeren zitten met een hartvormige voet.
Werking.
Zowel
de ronde als de lange en met myrrhe en peper ingenomen of ook van onderen gezet
maakt dat de stonden, moederkoek en dode vrucht afschiet en reinigt de
baarmoeder van haar vuiligheid. De soorten van Aristolochia of baarwortel omdat
zij gemakkelijk laten baren. (2) De
plant bezit de stof aristolochine dat werkzaam is tegen bloedingen. Het kruid
zou alle kwade geesten verdrijven. Is
het dat een jong kind bedroefd is, men zal het beroken met oosterlucey en het
zal blij worden en genezen, de kwade geest is dan verdreven. (2)
Etymologie.
Aristolochia, is afgeleid van het Griekse aristos, bestof uitmuntend, en locheia,
geboorte, of van lochos, kraamvrouw.
Deze afleiding is gebaseerd op zijn vermeende medische eigenschappen. De
familie waartoe de plant behoort, de Aristolochiaceae, heet dan ook geboortekruidfamilie omdat deze de
bevalling zou bevorderen. Ook de bloemvorm werkt aan het ontstaan van de naam
mee, de doorsnede ervan doet denken aan een ongeboren kind in de baarmoeder.
Het heet letterlijk, de beste voor een wieg. Een andere naam voor de plant is
pijpbloem, de bloem lijkt bij veel vormen op die van een pijp, niet bij
deze vorm, de naam is voor deze plant dan ook verkeerd gekozen, wordt en werd
ook wel holwortel genoemd. Zie hiervoor het volgende kapittel.
In het verleden werd de
Aristolochia ook wel saracynscruyt genoemd, het Duitse Saracenkraut, en het Engelse sarrasine. Dit
komt omdat het door kruisvaarders meegenomen is, de Arabieren waren voor hen
Saracenen. Volgens van Beverwijck; Omdat
de bloemen een omgewrongen of gedraaide sarasijns hoed schijnen te gelijken.
XIIII Ronde hoelwortel is van der selver macht als
lange hoelwortel in hitten ende droechten. De wortele der ronder is
zonderlinge der medicinen nut. Sy heeft macht te ontbinden, te verteren ende
uut de driven. De wortele sal men eer si blomen heeft vergheren. De wortel
der ronder hoelwortelen es machtegher dan der langher in te ghenesen want si
subtiliseert meer, daerom in allen is de ronde hoelwortele crachtiger dan de
lange. Pandecta seyt in wat wonden oft ontsteltheyen willen wi de grove
humoren sterckxt subtijl maken, daer es die ronde hoelwortel de best. Tegen
scroftheye conficeert dat poyer der ronder hoelwortelen met den sap van
partike ende van grisecum met weynich van aloe, epatici, met levende calck
ende met olie van bayen, minghet te gader. Poyer
der ronder hoelwortelen met honich ghemingt in wonden ghedaen bijt af dat
doot vleesch sonderlinge in lopende gaten. Tegen
de vallende siecte ende dat fleerfijn. Neemt II deelen der ronder
hoelwortelen, gebroken, beversijn een deel, levende soltere ende euforbij
elcx een ½ deel, minghet te gader met
olie van beversijn ende met was, maect er af salve, dier strijcket wat op den
cnocht, te weten achter aent fas van boven neerwert. Wijn
daer dese ronde hoelwortel in gesoden es ende wil nardus met jouffrou merck
ende gedroncken doet den vrouwen stonden comen, verdrivende de levende ende
dode vrucht met dat velleken daer si in rust. Pessaria hier af gemaect met
honich ende mirre is toet selve goet. Teghen
asma is goet wijn ghedroncken daerin gesoyen es ronde hoelwortel, yspe,
calissihout. Tpoyer deser wortel, niet poyer van aloe en levende calck met
honich gemingt es goet tegen cankerechtige sweren in den nose. Ronde
hoelwortel is bat genesende pijn die in den ganck der spiriten oft asem compt
uut verstoppende humoren dan die langhe. Poyer
der ronder hoelwortel met honich is goet tegen corruptie in den mont aent
tantvleesch ende tkinnebacken. Poyer
dese met poer van diptamus ende honich te gader trect den doerne uut want
dese ronde wortel heeft macht af te droghen, te subtileren, te dunnen ende
aen te recken, synde in desen sterker, al es die lange in stinckende wonden
oft sweeren beter want si meer afdroget. Serapia, Platearius, Pandecta. |
XIIII Ronde holwortel. (Corydalis cava) Ronde holwortel is van dezelfde kracht als de lange
holwortel in hitte en droogte. De wortel van de ronde is bijzonder goed als
medicijn. Hij heeft de kracht om te ontbinden, te verteren en uit te drijven.
De wortel moet je verzamelen voordat hij bloeit. De wortel van de ronde
holwortel is krachtiger dan de lange in het genezen want het verfijnt meer,
daarom is in alles de ronde holwortel krachtiger dan de lange. Pandecta zegt
dan ook dat in elke wond of ongesteldheid de grove levenssappen zo sterk
mogelijk verfijnd moet worden, daarom is de ronde holwortel de beste. Tegen
schurft meng je het poederachtige mengsel dat samengesteld is uit het poeder
van de ronde holwortel, het sap van zuring en aardrook en wat Alo epatica en
ongebluste kalk en olie van laurierbes. Het
poeder van de ronde holwortel dat je met honing mengt en in de wonden doet
bijt het dode vlees af, vooral in lopende gaten. Tegen
vallende ziekte en jicht. Neem twee delen van de gebroken ronde holwortel;
van bevergeil een deel; levende zwavel en Euphorbia, van elk een half deel;
meng het tezamen met olie van bevergeil en met was en maak er een zalf van,
die strijk je wat op de ruggengraat, te weten achter aan het nekhaar van
boven naar beneden. Wijn waar deze ronde holwortel met Asarum en selderij in
gekookt en gedronken is laat bij de vrouwen hun stonden komen, het verdrijft
de levende en dode vrucht met de moederkoek waar het in rust. Een pessarium
die hiervan gemaakt is met honing en mirre is tegen hetzelfde goed. Tegen
astma is het goed om de wijn te drinken waarin de ronde holwortel met hysop
en zoethout in gekookt is. Het
poeder van deze wortel dat met het poeder van Alo en levende kalk in honing
gemengd is is goed tegen kankerachtige zweren in de neus. De
ronde holwortel is beter om pijn die in de gangen van de geest of adem komt
vanwege verstoppende levenssappen te genezen dan de lange. Het poeder van de
ronde holwortel is met honing goed tegen bederving in de mond, aan het
tandvlees en de kin. Het
poeder hiervan dat met het poeder van dictamnus en honing tezamen gemengd is
trekt dorens uit want deze ronde wortel heeft de kracht om af te drogen, te
verfijnen, te verdunnen en aan te trekken, het is hierin sterker, al is de
lange in stinkende wonden of zweren beter omdat het meer afdroogt. Serapio,
Platearius en Pandecta. |
|
|
14.
Corydalis cava, Schweigg & Koerte. (hol)
Algemene kenmerken.
De holwortel bloeit in het vroege
voorjaar van maart tot mei. De twee binnenste kroonblaadjes zitten met de top
aan elkaar en vormen een helm, vandaar dat de naam helmbloemachtige ook
bestaat. De plant heeft zachte, dubbel samengestelde bladeren die na het
afplukken spoedig verwelken
Werking.
Boontjes
holwortel of Aristolochia Fabacea en Radix cava. Het kooksel van de wortels
laat zweten, laat wateren, en verwekt de vrouwenvloed, daarmee gorgelen
verdrijft het de keelgezwellen en stinkende adem, rot tandvlees en zuivert
rotte zweren als een waswater gebruikt. (2)
Etymologie.
De naam Corydalis kan van
het Griekse korydalis, leeuwerik
komen. De soortgelijke Duitse naam is Lerchensporn, de Engelse larkspur
en de Franse pied d'alouette. Bij ons komt ook de naam vogeltje op
een kruk voor omdat de bloem op een stengeltje staat. Een andere
mogelijkheid is dat de naam ontleend is aan het Griekse korys, helm, de
bloemvorm, vergelijk onze naam helmbloem.
Holwortel, omdat de knolvormige
wortelstokken in de bloeitijd komvormig zijn uitgehold.
XV Wilde nardus of asarum es heet ende droge in den
derden. Het opent, het verteert, droget of het verwermt met couwe
leden.Genesende alle pijnen van binnen, het doet den stonden den vrouwen comen,
het doet pisse, die mitsgrove flumen verhouwen is lossen, daerom eest goet
den watersuchtigen purgerende hem bij der pisse aldus: Neemt asarum,
reijnvaen, de wortel van acorus elcx ½ hant brusci, spargi,
venbelsaet, petercelisaet, mili, elck ½ uncie, grisecum ½
hant,
seveblayeren, rosinen elckx een ½ oncie, stoot se te gader, dan
sied se in wijn ende water, elck I pont met witte wijn, eeck I
unche, tot dat
derdendeel versoyen is, daer nae claret doer eenen doec ende suetet met
suker. Desen syroep sal men tsmergens ende tsavens nemen so et voer van ander
syropen is geseit. Als dezen syrope al uut es: Neemt van den clonten der
pillen rebarben, van grisecum ende van mesereon (deser drierhande pille in
Latyn coconidinum heet) mingt tsamen met syrope van grisecom ende
maect af VII of IX pillen. Des ander daechs
neempt dijalacca of dyacostum om te stercken. Alle dese sijn goet tegen
verstoppinge der leveren, der melten ende teghen dye gheelsucht (of gheel
vrow) uut couder saken. Dits ock goet tegen die artetike, teghen sciacica
(dats pijn in de hope). Asarum
reijnt weinich den lichaem so elleborus. Avicenna, asarum in honich water
ghesoyen doeget self. Galenus in den VI der simpelder medecinen int
cap. van asarum seyt dat die wortel es te verstaen als men van asarum seit
ende si es van meest macht, si heeft de selve macht die acorus heeft. Pandecta,
asarum in medicinen der oghen ghedaen subtileert den roec der ogen, daerom
claret ghesiechte. Oec in most gesoyen den watersuchtigen gegheven ende den
geelsuchtegen ist goet. Met
hertstongen ende seveblayeren in wijn gesoyen es goet tege ou cortzen, als
quartenen, want het opent verstoppinge der lever ende der milten, ghenesende
hoer heetheyt. In
wijn ghesoyen vermeerdert sperma. Om te
purgeren mit er toe keeswey met honichwater. Johannes Mesue, olie daer af met
laudanum op die knochten achter omtrent den fasse gestreken hebt in die
cortzen uut verstoppige. |
XV Wilde nardus. (Asarum europeanum) Wilde nardus of Asarum is heet en droog in de derde graad.
Het opent, het verteert, het verdroogt en het verwarmt de koude leden. Het
geneest alle pijnen van binnen, het laat de stonden bij de vrouwen komen, het
laat plassen en wat vanwege de middelmatige slijm afgesloten is geweest
lossen, daarom is het goed voor de waterzuchtige, het laxeert de plas als je
het zo neemt: Neem Asarum, reinvaren en de wortel van gele lis, van elk een
halve hand vol; Ruscus, asperge, venkelzaad, peterseliezaad en duizendblad,
van elk een halve ons; van aardrook een halve hand; van zevenblad (1) en rozijnen elk een halve
ons; stamp het tezamen, kook het dan in wijn en water, van elk een pond;
witte wijn en azijn een ons totdat het derde deel verkookt is, daarna zuiver
je het door een doek en maak het zoet met suiker. Deze siroop moet je s morgen
en s avonds nemen zoals het voor van andere siropen gezegd is. Als deze
siroop op is: Maak van de voorraad pillen van rabarber, van aardrook en van
mezereon (deze drie soorten pillen die men in Latijn coconidinum noemt)
meng het tezamen met siroop van aardrook en maak er zeven of negen pillen
van. De volgende dag neem je dijalacca of sap van Costus om te aan te
sterken. Deze zijn allen goed tegen verstoppingen van de lever (2), van de milt en tegen
geelzucht (of gele vrouw) die uit koude zaken komt. Dit is ook goed tegen arthritis/artrose, (3) en tegen ischialgie
(dat is pijn in de heup). Asarum
reinigt het lichaam weinig zoals Helleborus het doet. Maar Avicenna zegt dat
als Asarum in honingwater gekookt wordt ze hetzelfde doet. Galenus zegt in het
zesde boek van enkelvoudige medicijnen in het kapittel van Asarum dat de
wortel wordt bedoeld als je over Asarum spreekt, die is van de grootste
kracht, het heeft dezelfde kracht als gele lis. Pandecta
zegt dat als Asarum in de oogmedicijnen gedaan wordt het de rook van de ogen
verfijnt, (4) daarom heldert het gezicht op. Ook in most gekookt en de
waterzuchtige gegeven is het goed, zo ook de geelzuchtige. Met
hertstongen en zevenblad (5) in wijn gekookt is het goed
tegen oude koortsen als de vierdedaagse malariakoorts (6) want het opent de
verstoppingen van de lever (7) en van de milt en geneest
haar heetheid. In
wijn gekookt vermeerdert het sperma. Om te
purgeren voeg je er kaaswei met honingwater bij. Volgens Johannes Mesue heft
olie van deze plant die met laudanum op de ruggengraat achter omtrent het
nekhaar gestreken wordt de koorts op die van verstoppingen komen. |
(1,5)
Aegopodium podagraria. (2, 7) Galstenen? (3) Gewrichtspijn. (4) Staar. (6)
Malaria.
15. Asarum europaeum, L. (uit Europa)
Algemene kenmerken.
Mansoor heeft vele donkere
bladeren die elk op hun eigen stengel staan en ronder en groter zijn dan
viooltjesbladeren. Het blad is vetglanzend, niervormig of oorvormig en altijdgroen. Daaronder zitten de bruinachtige paarse
bloemen in mei. De bruin/purperen wortelstok kruipt aan de oppervlakte.
Werking.
De wortels zijn wat zoetachtig
in geur en lijken wat op nardus, vooral als ze droog zijn. Ze hebben een
scherpe, maar niet onaangename smaak en smaken peper/kamferachtig. Mansoren zijn geheel fijn van delen, openen
de verstopte milt en lever, verdrijven haar verharding, genezen de geelzucht en
helpen tegen de langdurige koortsen. (2)
De gepoederde bladen worden als snuif gebruikt en zouden goed zijn tegen
hoofdpijn. De stof van de wortel bevordert het niezen, werkt braakverwekkend en
purgerend en zou nadelig zijn voor zwangere vrouwen.
Asarum komt van Grieks a,
niet, en saron, vrouwelijk.
De reden kan zijn dat het gewas te giftig is voor zwangere vrouwen. Een andere mogelijkheid
is dat het komt van Griekse ase, walging.
Mogelijk vanwege de geur heeft het iets van doen met de beroemde nardus,
vergelijk de Duitse naam Wilde Narde, Franse nard sauvage en
Engelse wild spikenard.
Mansoor is zo genoemd naar de vorm van
de bladen.
XVI Milde of melde of
atriplex is cruyt dat nat
maeck in den II ende vercoelt in den iersten, het verdwijnt wenich ende is
goet teghen heete apostonien als erisipila int beginsel of in dat ende. Tegen
dwelck alst verherdt ende vercoelt es wilde milt best.
Teghen die
gheelvrou van verstopping der leveren oft der milten uut heeter sake, siedt
mildsaet ende endivie, hertstongen met water, dan doet er in suker als voer.
Als mild met
wermoes en mercuriael gesoyen wordt dan morwet den lichaem.
Milde met hoemsch
wortelen in water ghesoyen daer af een plaester ghemaect ende op heete
apstonien geleit doet se verdwijnen.
Mildsaet in
radijswater met weinich sofferaens gemingt soberlijck lau een goet deelken ghedroncken
al lau doet walgen, ende niet alleen dat, maer oec doeget cacken, iae tsap
van mild alleen II of III drachma doet spouwen ende scijten, Serapio. Mild,
donderbaert, ghestoten met eec, is goet op theylich vier geleit .
Mild met honich
gewreven op dat fleerzijn in de voet gedaen geneest fleerfijn .
Die blayers van
mild geeten in vleessop of wermoes verdrijven pijn der blazen.
Met beten ende
mercuriael geten doot de scerpe cortzen. Met wormcruyt gemingt verdrijft de
wormen. Gheeten is goet tsegen dissinteriam (dats velling der dermen).
Milde, gestoten
met hoemschwortel, op de moyer gheleet saecht de pijn der moyer.
Mild rou of
gecoeckt dertoe hoemsch wortel, saet van fenigrieck ende lisaetsaet met
wenich boteren gestoten geneest alle hertheit.
Sap van mild met
honich ghemingt is goet tsegen de pijn der nagelen, zonder zweren.
Milde die in de
hoven wast is couder dan dye int wilde wast, daerom gestoten met eeck
opgeleit es goet den aposto van bloye, ende in wermoes ghesoyen vued wel den
geelsuchtegen en hete leveren.
|
XVI Melde. (Atriplex
hortensis) Milde,
melde of Atriplex is een kruid dat vochtig maakt in de tweede en verkoelt in
de eerste graad, het verdwijnt weinig en is goed tegen hete blaren als
erisypelas (1) in het begin of op het eind. Tegen diegene die verhard en
koud zijn is de wilde melde het beste. (2) Tegen
geelzucht, vanwege opstopping van de lever of van de milt uit hete zaken, (3) kook melde zaad, andijvie en
hertstongen met water, dan doe je er suiker bij zoals (voor eerder) beschreven
is. Als
melde met warme groente en bingelkruid gekookt wordt dan vermurwt ze het
lichaam. Als
melde met heemstwortelen in water gekookt en daarvan een pleister gemaakt en
op hete blaren gelegd wordt laat het die verdwijnen. Meldezaad
dat in radijswater met wat saffraan gemengd wordt waarvan matig lauw een goed
deel gedronken wordt laat walgen en niet alleen dat, maar het laat ook
schijten, ja, als je twee of drie maal 3,9 gram van het meldesap neemt laat
het spuwen en schijten volgens Serapio. Melde
en donderbaard die met azijn zijn gestampt is goed om op het heilig vuur te
leggen. Leg
melde die met honing gewreven is op de jichtzijde van de voet, het geneest
jicht. Als
je de bladeren van melde in vleessap of warme groente eet verdrijft het de pijn
van de blaas. Melde dat met biet en bingelkruid tezamen gegeten wordt doodt
scherpe koortsen. Met wormkruid gemengd verdrijft het wormen. Gegeten is het
goed tegen dysenterie (dat is de afschaven van de darmen) Gestampte
melde die met heemstwortel gemengd op de baarmoeder gelegd wordt verzacht de
menstruatiepijn. Melde,
rouw of gekookt waar heemstwortel bij gedaan wordt dat met het zaad van
fenegriek en lijnzaadzaad in wat boter gestampt wordt geneest alle hardheid. Het
sap van melde dat met honing gemengd is is goed tegen nagelpijn zonder
zweren. (4) De
melde die in de hoven groeit is kouder dan die in het wild groeit, als die
dan gestampt met azijn en opgelegd wordt helpt deze tegen bloedblaren en in
warme groenten gekookt is het nuttig voor zowel geelzuchtige als hete lever. (5) |
(1) Een vorm van ontsteking. (2) de wilde is
mogelijk een Chenopodium soort. (3) Ontsteking. (4) Paronychia/omloop. (5) Hepatitis.
16. Atriplex hortensis L. (van
de tuin)
Algemene kenmerken.
De tuinmelde is een eenjarige,
lage plant met succulente bladeren.
Werking.
Deze vorm van de tuinmelde is
eetbaar en wordt meestal als een soort spinazie gekweekt onder de naam Franse
spinazie, omdat het in Frankrijk veel gekweekt werd De zaden werden wel als
grutten gegeten. Overvloedig aan de
wegen groeit en wordt weinig voor moeskruid gebruikt hoewel het anders mede een
goed moeskruid is, verkoelt, bevochtigt en maakt de buik week.. (2)
Etymologie.
Atriplex is afgeleid van het Grieks, of
wel van atraphaxis, spinazie,
of van ater, zwart, en plexus, samen vlechten, vanwege de
donkere kleur en vorm van sommige soorten.
De naam tuinmelde is
hetzelfde als het Duitse Gartenmelde. Soms ook heet de plant melganzenvoet
omdat de bladeren een gelijkenis vertonen met de poten van een gans. Mel
heeft dezelfde stam als meel en betekent malen en vandaar stuiven. Mogelijk is
dit een verwijzing naar de witviltige, melige beharing of omdat de zaden
vermalen werden. Engels arach en Frans arroche komt uit Latijn atriplic-em en
dit uit Grieks atraphaxus.
XVII Calfsvoet of aaron of aron of
iarcus es
heet ende droghe in den iersten graet Pandecta seet, mer Platearius seit dat
heet ende droge es in den derden. Het heeft macht tontbinden, te laxeren, te dunnen
en af te drogen. Met
den sap van calfsvoet met laudanum ende mirre maect men een pessarium in de
moijer om de stonden te doen comen. Een
plaester van calfsvoet ende comijn in wijn gesoyen ende gemeyn olye es goet
op de opblasing of opheffinge de oren. Tseghen
de spenen is goet calfsvoet, al heel, dat cruyt ende wollecruyt in wijn en
water gesoyen der in geseten. Oec
ist goet tegen ficus (dat zijn swerende hertheijen omtrent den ers). Dat
cruyt es oec goet gestoten met out smeer gemingt, heet opgeleit, tegen cou
apostonien. Tegen scrofulas (dat zijn maniren van herde buulkens oft clieren
waren) en verherde apstonien: Neempt dat cruyt met squilla ende out
beerensmeer, ming het te gader ende legget daerop. Om
dat aensicht schoon te maken ende de huyt te cleren, maeckt cleijn poyer van
gedroechder wortel ende van os sepie (dats een been van eenen vische) minget
met cerusen ende rooswater, daer me waschet aensicht. Dijaf
seit int capittel van aaron, die cracht van aaron es it saet, in die blayers
ende in die wortele. Aaron
met ossenmeest ghemingt, gheneest fleerfijn in den voet. De
wortel van binnen esi van buten ghegeven neert seer de geswollen leen uut
groven humoren, met wijnsteen ende suker van binnen ende met wijnsteen ende
gemeyn olij van buten. Dat
cruyt gheten verdrijft grove, taye humoren uut der borst, oft siedet cruyt in
lutter water ende honichs ende beseghet om de grove, taye vochticheyen oft
humoren in de borst ende scorten sijnde uyt te spuwen. Poyer
van calfsvet op verrotte sweren ghedaen bijt af dat quaet overvloedich, dick
vleesch. Also
hevet in die blaijers ende saijen groote macht, in de wortel alder meeste,
Pandecta, Platearius etc. |
XVII Kalfsvoet. (Arum maculatum) Kalfsvoet, aaron, Arum of iarcus is heet en droog in de
eerste graad volgens Pandecta, maar Platearius zegt dat het heet en droog is
in de derde graad. Het heeft de kracht om te ontbinden, te laxeren, te dunnen
en af te drogen. Met
het sap van kalfsvoet, laudanum en mirre maak je een pessarium in de
baarmoeder om de stonden te laten komen. Een
pleister die gemaakt is van kalfsvoet en komijn en in wijn is gekookt met
gewone olie is goed voor het opblazen of opheffen van de oren. Tegen aambeien
is het goed om de hele plant met wolkruid in wijn en water te koken en daarin
te zitten. Ook
is het goed tegen aambeien (1) Het gestampte kruid is ook
goed tegen koude blaren als je het met oud vet mengt en dat er heet op legt. Tegen
scrofulas (dat is een soort van harde builtjes alsof het klieren zijn) (2) en verharde blaren: Neem dit
kruid met zeeui en oud varkensvet, meng het tezamen en leg het er op. Om
het gezicht schoon te maken en de huid te zuiveren maak je van de gedroogde
wortel een fijn poeder en van os sepia (dat is een been van een vis) meng het
met loodwit en rozenwater en daarmee was je het aangezicht. Dyaf
zegt in het kapittel van Arum dat de kracht van Arum in het zaad ligt, in de
bladeren en in de wortel. Arum
dat met ossenmest gemengd is geneest jicht in de voet. De
wortel van binnen en van buiten gegeven is zeer goed tegen gezwollen leden
die uit grove levenssappen ontstaan zijn, (3) met wijnsteen en suiker van
binnen en met wijnsteen en gewone olie voor van buiten. Als
je het kruid eet verdrijft het de grove, taaie levenssappen uit de borst (4) of kook het kruid in wat
water en honing en gebruik het op de grove, taaie vochtigheden of
levenssappen in de borst en binnen korte tijd zal je het uit spuwen. Het
poeder van kalfsvet dat op verrotte zweren gedaan wordt bijt het kwade
overvloedige vlees weg. Zo heeft het in zijn bladeren en zaad grote kracht en
in de wortel het allermeest volgens Pandecta, Platearius etc. |
(1) ) Perianale abcessen. (2)
=opgezwollen lymfeklieren, dit kan komen door ontsteking in de hals of in het
gelaat, oren en dergelijke, of door kanker. (3) Oedeem, vocht in de ledematen?
(4) Bronchitis?
(2)
17.
Arum maculatum,
L. (gevlekt)
Kalfsvoet krijgt in mei een
zeven cm hoge bloemstengel met geelgroen of groenpurperen schutblad. Daaruit
komen dikke, gladde en groene vruchten die tegen september rood beginnen te
kleuren op een dertig cm hoge stengel. De bladen zijn pijlvormig, gaaf en
helder groen, soms gevlekt en verdwijnen in de zomer.
Werking.
Culpeper vermeldt dat de wortel
vroeger, in plaats van stijfsel, gebruikt werd om linnen te stijven. Het
zetmeel dat in de wortel zit werd gebruikt in de bereiding van met zorg
gemaakte plooikragen. Vanwege de moeilijkheid om het gif te verwijderen werd
het weinig inwendig gebruikt. (6) Het sap en de bessen werden als
blanketsel gebruikt door adellijke dames in vroegere tijden, toen de mode was
om zo blank mogelijk te zijn. Mogelijk is dit gebruik ontstaan omdat om vlekken
en ander ongerief van de huid te schonen, een soort nachtcrme. Vondel zegt
hierover in Noach of ondergang der eerste wereldt;
Laat
ge u bekoren van blanketsel en bedrog
Een
schoonheid haast verwelkt. Geen roos verwelkte ooit radder. (57)
Etymologie.
De Egyptische naam aur of ar, brandendof vurig, vanwege de
smaak van de plant, werd vertaald in het Grieks als Arum, nuttig
en kwam daarna in het Latijn als aron. Waarschijnlijk werd het woord
volksetymologisch met Exodus 4:17 verbonden en de kolf met de Aronstaf
vergeleken omdat de naam Aron een gelijke klank bezit.
De naam kalfsvoet is te
herleiden naar de vorm van de bladeren. In het Engels starchwort, Duits Aronsstarke
en bij ons stijfselkruid genoemd vanwege het gebruik voor blanketsel.
XVIII Muysoren oft
auricula muris oft pilosella
verwermet weijnich ende verdroecht sonder bijtinghe. Het droghet oft vaghet
sterckelyck af ende treckt tou tseghen gheswil aen den eers: Maect een
plaester van muijsoren, van calfsvoet ende wollecruyt in wijn ghesoyen. Tsap
van muysoren met gouwortel ghemingt gheneest donckerheyt der ooghen.
Tsegen der
watersucht, het graveel ende tgebreck in de lever: Nempt muysoren, mesereon,
grisecom, adivie, sietse int water met weynich eeckx, met rosinen,
venkelsaet, petercelisaet, alst gesoyen is doeghet doer eenen doec, dan
suetet met sukere ende dan besieghet smergens ende tsavons. Daer nae nempt
van den hoop der pillen van mesereon, ende der pillen van rebarbe elcx een
½ dragma, ende van V sayen, die cocognidium heeten, het middelste,
ming het tsamen met syropen van grisecom ende maeckt IX pillen. Daer na, ten
derden, om te conforteeren ende sterken, nempt dyalecca oft electuarium
ducis.
Muysoren met der
wortel van diptamus ghestooten trect dat in den lichaem sterck toet hem of
uuijt als pillen ende diergelijck. Oec en latet gheen gheswil in de wonde
bliven.
Teghen pijn der
tanden: Neempt sap van muysoren, daer me stoot onderave, ende doeter af in
den noese.
Dit sap van
muysoren es goet tegen duysternisse der oogen, het gheneest oec die
ghefenijnde beten. In den noese ghedaen purgeert die onreynicheyt des hoofts.
Met mulsa (dats
wijn ende honich te gader geminghet) te drincken ghegheven heelet wonden ende
morwet den lichaem.
Tsap van desen met
wollecruyt in wijn ghesoyen es goet teghen dat uutgaen van den ende of erse
alst werm es ende men daerin sit.
Gedroncken met
wijn is goet teghen den vallende siecte.
Poyer daer af met
gimberpoyer gemingt doet niesen, oec reyniget der hersenen.
Dit cruyt met
schiterwit ende comijn in wijn gesoyen es goet in colica ende int lancevel.
Tsap hier af met
bolus armenicus ghemingt es goet tsegen dbloet spouwen.
Poyer van muysoren
in den noese gedaen es goet tegen omdrayinghe in der ooghen ende reyniget de
flumen.
Tsap hier af met
bivoetwater es goet tseghen der opclimminghe oft verworghinge der moijeren.
|
XVIII
Muizenoor (Anagallis arvensis) Muizenoor, auricula muris of
pilosella verwarmt weinig en verdroogt zonder bijten. Het droogt of veegt
sterk af en trekt tegen het gezwel van de aars aan: Maak daarvoor een
pleister van muizenoor, van kalfsvoet en wolkruid door het in wijn te koken.
Als
je het sap van muizenoor met stinkende gouwe wortel mengt geneest het de
blindheid van de ogen (1).
Tegen
waterzucht, (2) het niergruis en het gebrek
in de lever: Neem muizenoor, mezereum, aardrook en andijvie, kook het in
water met wat azijn, met rozijnen, venkelzaad en peterseliezaad en als het
gekookt is doe je het door een doek, dan maak je het zoet met suiker en gebruik
je het s morgens en s avonds. Daarna neem je van de hoop de pillen van
mezereum en de pillen van rabarber, van elk een half maal 3,9 gram; het
binnenste van de vijf zaden die cocognidium heten, meng het tezamen met
siroop van aardrook en maak er negen pillen van. Daar na als derde om te
verbeteren en te versterken, neem dyalecca of een zoete likkepot. Muizenoor
die met de wortel van dictamnus gestampt is trekt in het lichaam sterk tot
zich of uit als pillen en dergelijke. Ook laat het geen gezwel in de wond
achterblijven. Tegen
tandpijn: Neem het sap van muizenoor, daar mee stamp je hondsdraf en doe het
in de neus. Dit
sap van muizenoor is goed tegen blindheid van de ogen en geneest ook
venijnige beten. In de neus gedaan laxeert het de onreinheid van het hoofd. (3) Met
mulsa (dat is wijn en honing tezamen gemengd) te drinken gegeven heelt het
wonden en vermurwt het t lichaam. Het
sap hiervan dat met wolkruid in wijn gekookt is is goed tegen het uitgaan van
het einde of aars als je er warm in zit. Als
je het drinkt met wijn is het goed tegen vallende ziekte. Het
poeder daarvan dat met gember gemengd is laat je niezen, ook reinigt het de
hersens. Dit
kruid dat met schijtwit en komijn in wijn gekookt is is goed tegen koliek en
onderbuikspijn. Het
sap hiervan dat met bolus armeniacus gemengd is is goed tegen bloed spuwen. Als
je het poeder van muizenoor in de neus doet is het goed tegen het omdraaien
van de ogen en reinigt het slijm. Het
sap hiervan met bijvoetwater is goed tegen het opklimmen of verwurging (4) van de baarmoeder. |
(1)
Staar. (2) Oedeem. (3) Voorhoofds/neusholteontstekingen. (4) Krampen of kanker?
18. Anagallis arvensis
(van de velden)
Inleiding.
Herbarius
in Dyetsche heeft; Muysoren oft auricula muris oft pilosella. Die laatste
naam slaat dan wel op Hieracium pilosella die nog muizenoor heet. Dodonaeus
noemt Groot Pilosella of Groot Nagelcruyt; Sommige noemen het Auricula muris, dat
is Muysoor; het is nochtans verschillend van de echte Muys-oor. Dan zou
de echte Anagallis zijn. In de Gart heet mauszore ook Auricula muris
(muizenoor) in Latijn en in Grieks Anagallus. Dan moet het op Anagallis arvensis
slaan. Ook omdat er daar van twee kleuren gesproken wordt, blauw en rood.
Algemene kenmerken.
Guichelheil heeft
tegenoverstaande bladeren die soms in kransen van drie staan, eivormig en van
een zeegroene kleur, aan de onderkant zitten zwarte klierpuntjes.
Een lage eenjarig van een 15cm
hoogte met opgaande stengels die soms wat kruipen. De plant bloeit op dunne
stengeltjes die uit de oksels van de bladeren oprijzen. De vrucht is een
bolletje dat als het zaad rijp is met een deksel openspringt.
Werking.
Gart
der Gesundheit; Auricula muris Latijn. Anagallus Grieks, vel moschais, vel
xantalia. Arabisch ppia.
Serapio
in het boek aggregatoris in het kapittel Anagallis, id est auricula muris,
spreekt dat guichelheil heeft subtiele kleine bladeren en heeft ook takken die
zijn vierkantig en draagt zaden gelijk de koriander. En dat kruid is
tweevormig, de ene heeft bloemen die zijn van verven roodachtig en is de man,
de andere heeft bloemen die hebben hemelkleur en dat is de vrouw en groeien ook
beide erg graag aan de stenige einden en ook aan de kale bergen. Galenus in het
zesde boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel Anagallis spreekt dat
ze beide van natuur erg droog zijn en ook een kleine warmte in zich hebben.
Dioscorides spreekt dat guichelheil ook erg goed is de wonden buiten aan het lijf
en laten die niet zweren, daarover gelegd.
Item.
Het sap van
guichelheil in de mond gehouden beneemt de tandpijn. Guichelheilsap en
stinkende gouwe wortelwater gemengd met honing is erg goed de donkere ogen,
daarop gelegd. Item.Een pleister gemaakt van guichelheil en van wol met wijn
gekookt en gelegd op het achterste dat voor het lijf gaat helpt ook dat het
weer aan zijn rechte plaats komt. Het sap van guichelheil in de oren gelaten
beneemt ook dat suizen daarin en drijft uit de wormen in de oren. Het sap in de
neusgaten gelaten maakt niezen en reinigt dat hoofd van kwade vochtigheid. De
meester Serapio spreekt dat Anagallis, dat is guichelheil, die bloemen hebben
gelijk de verf van de hemel erg goed is voor het achterste dat voor het lijf
gaat, daarop gelegd gelijk als een pleister. En spreekt ook dat die guichelheil
met de rode bloemen van natuur aan zich trekt. Daarom mag man die gebruiken wie
een pijl of doorn in een lid steekt dat trekt ook guichelheil zachtjes uit,
daarop gelegd gelijk als een zalf of een pleister alzo gemaakt: Neem
guichelheilsap en diptamsap en magnetensteen gepoederd en met varkensvet
vermengt in een zalfwijze. Item. Guichelheil en ook hondsdraf gestoten of
gekwetst en in de oren gedaan is tegen tandpijn. Item. Guichelheilsap genuttigd is ook erg goed tegen beten
van de venijnige dieren. Item. Guichelheilsap met honingwater vermengt is ook
goed tegen de buikpijn. Ook is guichelheilsap met wijn gekookt goed tegen de
vallende ziekte. Item. Guichelheil en springwortel en komijn gekookt in wijn
met weinig honing of suiker vermeng en daarvan genuttigd is goed tegen dat
darmjicht.
Etymologie.
Dodonaeus;
Guichelheil wordt
in het Grieks zowel als in het Latijn Anagallis genoemd, in het Hoogduits
Gaucheyl, in het Nederduits guichelheil. Het kan ook wel wezen dat de ouders
dit kruid Anagallis, dat is verheugende, genoemd hebben omdat het zeer moedig
overal de wegen versiert met aardige bloempjes die zeer lieflijk en lustig zijn
om te zien.
Anagallis komt van het Griekse anagelao: lachen, dit naar de fabel dat
het kruid de kracht zou bezitten om droefheid tegen te gaan. Plinius en
Dioscorides vertellen van zijn gebruik om te bemoedigen, vanwege het gebruik
bij nierziektes waar de lach vergaat. Vandaar de naam guichelheil. Of dat het
woord afgeleid is van het Griekse anagallis:
de bescheidene, omdat het gewas zo klein is.
Muizenoren is zo genoemd naar de bladvorm,
een vertaling van middeleeuws Latijn auricula
muris wat op zijn beurt uit Grieks muos ota vertaald is.
XIX Weechbree of plantago of
sarnoglossa
is cout ende droge in den IIden graet. Ende is twederhande
als meeste ende minste. Si is goet om wonden t drogen en om te suveren haer
vulicheyt, als het tsap daer af, weijnigh gebroken aloe, epatici, wort
gheminghet. Wegbre met endiviewater gesoyen, doer eenen doec, gesuvert ende
met wit suker ghemingt sterket der lever dye heet is. Buten sal men de lever
striken of epithimeren met sap van weeghbree, der endiviwater toe gemigt ist.
Tsap
der af met sap van donderbaert ende eeck gemingt es goet tegen eenderhande
zeer, dat heylich vier heet of wilt vier seggen der zommegen Tseghen
de spenen is goet sap van wegebre met dat poyer der wortelen van calfsvoet. Ende
alt vleescij dat van den vier verbeert es vercoelet. Het
is oec goet tsegen den lichaen met scafeling van dermen en anderen lichaem. Oec
seggen de vrouwen stonde, tsegen dat bloetspouwen ende sweringe der longeren:
Neemt sap van wegebree ende saet daer af, bolus armenicus (of root bolus)
ende cort coraelpoyer, minghet tsamen ende drincket. De
wortel des cruyts met bertram in water ghesoyen es goet teghen den tansweer,
als men lau dye tanden daer me wascht, so Serapio ende Pandecta seggen. Dat
sap met eeck ghemingt is goet om die swerte plecken int aensicht af te droghene.
Ock ist goet tseghen wonden ontrent den nose of den ooghen Dat
sap met luttel driakelen ghemigt, II uuren voir den corts, is goet
tsegen de quaratana. Oeck
tsap met ou swijnensmeer es heylende versche wonden, met cerusen oec ende
lutter eeckx es goet tsegen tvijften ende stinckende mont, tseghen heete
colerike oft vierachtige apstonien eest oeck goet. Daerom ist goet den
bijtachtigen apstonien ende de sweeren der dermen of den fistilen, heylende
hoer lien ende genesende oude sweeren Dat
saet, de wortelen ende blayers openen verstoppinge der nieren ende der
leveren. Sap
van dese voir den aenganck des corts genomen eest goet tsegen tercianen ende
quartyenen. Oeck eest goet tsegen lopende sweren, tseghen beeten der honden,
tseghen de watersucht ende tseghen der teringhe, als Pandecta, Plateaerius
etc. segghen. |
XIX Weegbree. (Plantago major en de kleine Plantago lanceolata) Weegbree, Plantago of
sarnoglossa is koud en droog in de tweede graad. Er zijn twee soorten van, de
grote en de kleine. Het is goed om wonden te laten opdrogen en om vuiligheid
ervan te zuiveren als het sap daarvan met wat gebroken Alo epatica wordt
gemengd. Weegbree dat met andijviewater gekookt en door een doek gedaan zodat
het gezuiverd wordt en met wit suiker gemengd is versterkt de lever die heet
is. Van buiten moet je de lever bestrijken (of epithimeren) met het sap van
weegbree waar andijviewater bij gemengd is. Het
sap hiervan dat met sap van donderbaard en azijn gemengd is is goed tegen
allerhande zeer dat heilig vuur genoemd wordt of wild vuur zoals sommigen
zeggen. Tegen
aambeien is het sap van weegbree met poeder van de wortels van kalfsvoet
goed. En
oude vleesranden die door het vuur verbrand zijn verkoelt het. Het
is ook goed tegen de loop met dysenterie en andere zwellingen. Ook
tegen vrouwenstonden, tegen bloedspuwen en zweren van de longen (1): Neem het sap van weegbree en
het zaad daarvan, bolus armeniacus (of rood bolus) en kort koraalpoeder, meng
het en drink het op. De
wortel van dit kruid dat met bertram in water gekookt is is goed tegen
tandpijn als je de tanden daarmee lauw wast volgens Serapio en Pandecta. Het
sap ervan dat met azijn gemengd is is goed om de zwarte plekken in het
aangezicht af te drogen. Ook is het goed tegen wonden rond de neus of de
ogen. Het
sap dat met wat raapzaad gemengd is en twee uren voor de komst van de koorts
gedronken wordt is goed tegen vierde daagse koorts (2). Ook als het sap met oud
zwijnenvet gemengd is heelt het verse wonden, met bloem van lood en met wat
azijn gemengd is het goed tegen een vuile en stinkende mond en tegen hete
galachtige of vuurachtige blaren (3) is het ook goed. Daarom is
het goed tegen bijtachtige blaren en de zweren van de darmen of lopende
gaten, het heelt hun lijden en geneest oude zweren. Het
zaad, de wortels en de bladeren openen verstoppingen van de nieren en van de
lever (4). Het
sap hiervan dat je voor de aanvang van de koorts in neemt is goed tegen derde
en vierde daagse malariakoorts (5). Ook is het goed tegen lopende
zweren, tegen beten van honden, tegen waterzucht (6) en tegen tering (7) volgens Pandecta, Platearius
etc. . |
(1) Tuberculose. (2,5) Malaria. (3)
Ontsteking. (4) Galstenen? (6) Oedeem. (7) Ftisis.
19. Plantago major, L. (groter) en Plantago lanceolata, L. (lansvormig)
Algemene kenmerken.
Respectievelijk de grote en
smalle weegbree zijn meestal onkruiden in gazons en ruigtes. Het plat groeiende
blad heeft duidelijke nerven. Onopvallende bloemen staan in aren. De zaden
bezitten een gelei waardoor ze gemakkelijk aan schoenen en voetzolen blijven
plakken.
Een thee van de bladeren zou
helpen tegen aambeien, tegen hoesten als bij astma en werkt bovendien
bloedzuiverend. De smalle weegbree zou goed werken tegen wespensteken.
Plantago is zo genoemd naar zijn
Latijnse naam, planta pedis, plant
en voetzool, naar zijn vorm en voorkomen op vastgelopen paden.
Weegbree heette vroeger wegebreit. In
het oud-Engels komt men wegbrade en in het oud-Hoogduits Wegbrade
tegen. Het is duidelijk een West Germaans woord waar weg een weg is. Het tweede
deel, bree heeft te maken met iets dat breed is. Tezamen genomen gaat het dus
om een aan de weg groeiende, breed uitgroeiende plant.
De
weegbree werd wel onderscheiden in twee soorten; de grote werd bij ons de mannelijke
plantein genoemd en de kleine de vrouwelijke plantein. Ook het
Engels plantain is afgeleid van Plantago. De mannelijke plantein werd
als heelmiddel door de mannen en de vrouwelijke als heelmiddel door de vrouwen
gebruikt
In het
Grieks was de plant ook bekend als arnoglosson,
lammerentong. Mogelijk is het zo genoemd vanwege de bladvorm of omdat de
lammeren er graag van eten. Het midden-Hoogduits heeft Schafzunge
en Frans langue d'agneau, lammerentong.
XX
Dats Salvia agrestis ende is heet ende droghe in den tweden. Diaf seit dat
ambrosiana hetet, een maniere van bivoet die tanacetum heet. Dat self seyt
oock Pandecta.
Si es goet tegen de ghemeyne iecht ende
tegen die deelechtige of parciale iecht, aldus ghemaect: Nempt wilde savie,
herba paralisis (die heet van den sommeghen primula veris), schijtcruijt, elc
I, nempt santorie die minste, dragma, nempt beversijn,
mostaertsaet, elcx I unche, saet van
cubeben I dragma, stoot se
al, dan siedt se in wijn ende water elcx I pont tot dat derdendeel versoyen is, doeghet doer eenen
doec, met luttel gescuympt honichs suetet des dranckx. Neemt tsmerghens ende
tsavons al lau telker reysen in IIII uncen. Als desen dranck uut es nempt dese pillen als:
Neemt van den clonten der pillen van euforbio ende der stinckender pillen elcx
I
½ dragma, mingt se
met syrope van sticados ende maecter, VII. Daer na om te stercken, nempt van dyacostoreum ende
dyamuscus. Teghen de iecht der tongen dickwil gorghelende is dien ghesyden
dranck oeck goet, daerom is hi goet den genen die haer stemme midts populsien
in die tonghe verloren hebben.
Tegen de watersucht ende die gheel
vrou, siedt wilde savie met de sayen die doen pissen ende diuretike sijn als
venkelsaet, petercelisaet, spargussaet, etc in de sappen van eppe, van
endivie ende herstonghe. Daer nae neempt dese pillen als van den clonten der
pillen van mesereon, der pillen van grisecum ende der pillen van rebarben,
elcx 1 scrupel, mingt se met oximel squilliticum ende maect er IX. Dan om sterken nempt van dyalecca of van dyarodon
abbatis. Teghen de lange wormen, sied wilde savie met kerne van persiken.
Seghen tenasmonen (ende es een appetijt
van schijten sonder doen) siedt wilde savie met bivoet ende wollecruit in
wijn, daer in setten al werm ende die werme cruyden onder den ers.
Wilde savie met yeder savie dye in de
hoven wast ende venkelsaet in wijn ghesoyen drincket tegen emigraneam (dats
pijne in deen helft van den hope) Die siedinghe es oeck goet tegen die pijn
der genuen ender der voeten.
|
XX (Salvia pratensis)
(1)
Salvia agrestis is heet en droog in de
tweede. Dyaf zegt dat het ambrosiana genoemd wordt en een soort van bijvoet
is die Tanacetum heet. Hetzelfde zegt ook Pandecta.
Het is goed tegen gewone jicht en tegen
deelachtige of gedeeltelijke jicht als je het zo maakt: Neem wilde Salvia,
herba paralisis (die door sommige Primula veris genoemd wordt) schijtkruid,
van elk een (?); neem van de kleine santorie een maal 3,9 gram; neem van
bevergeil en mosterdzaad, van elk een ons; van het zaad van cubeben een maal
3,9 gram; stamp dit klein, dan kook je het in wijn en water, van elk een
pond; totdat een derde deel verkookt is, dan doe je het door een doek en met
wat afgeschuimd honing maak je deze drank zoet. Neem s morgens en s avonds
elke keer vier ons lauw in. Als deze drank op is dan neem je deze pillen als:
Neem van de wortels de pillen van Euphorbia en van de stinkende pillen, (2) van elk een anderhalf maal 3,9 gram; meng het met siroop
van sticados lavendel en maak er zeven. Daarna neem je om te versterken van
beversgeil en muscus. Door dikwijls met deze drank te gorgelen is het ook
goed tegen jicht van de tong en daarom is het goed voor diegene die hun stem
door het trillen van de tong verloren hebben. Tegen waterzucht (3) en geelziekte, kook wilde Salvia met zaden die laten plassen
en diuretica zijn (4) zoals venkelzaad,
peterseliezaad, aspergezaad etc. in het sap van eppe, van andijvie en van
hertstongen. Daarna neem je deze pillen als uit de hoop de pillen van
mezereon, de pillen van aardrook en de pillen van rabarber, van elk 1,3 gram;
meng het tezamen met oxymel van zeeui en maak er negen. Dan neem je om te
versterken van dyalecca of van dyarodon abbatis.
Tegen lintwormen kook je wilde Salvia
met
perzikpitten.
Tegen tenasmonem (dat is graag naar
toilet willen zonder te kunnen) kook wilde Salvia met bijvoet en wolkruid in
wijn, daarin zit je warm met het warme kruid onder de aars.
Wilde Salvia die met de gewone Salvia
die in de hoven groeit en venkelzaad in wijn gekookt wordt drink je tegen
migraine (dat is pijn in de ene helft van het hoofd) Dit kooksel is ook goed
tegen pijn van de zenuwen en de voeten.
|
20.
Salvia pratensis, L..
(van de weiden)
Algemene kenmerken.
De veldsalie is een stevige meerjarige die oprijst met
vierkante stengels die bovenaan klierachtig behaard zijn. Onderste bladeren
staan in rozetten en zijn langwerpig/eirond, spits en gekarteld, rimpelig en
donkergroen, kort behaard. Twee bladen zitten aan elke knoop en lijken wat op
die van de gewone salie, zijn kleiner en zachter, witter en ronder met een wat
sterkere geur. Meestal wat vertakte bloemtrossen van 20-30cm lang in
4-8bloemige kransen, violetblauw kleuren in augustus.
Zie
Salvia, kapittel 140.
Het is de veldsalie, de Engelse meadow sage of meadow clary, Duitse
Wiesensalbei, een kruid van Venus.
XXI Hondert
hoyen oft wilde lelien oft affodillus of albunum is heet ende droghe in den derden graet, Platearius. Het
doet pissen, het doet den vrouwen haer stonden comen, het verdrijft pijn dye
van slaen of stoten comt.
Dat sap van affodillus, eppe ende
reijnvaen met de wortelen van bruscus, spargus, venkelsaet en peterceliesaet
siedt met wijn, want het is tegen die voorgenoemde goet.
Poyer dese wortel is goet tegen dye
verrotte sweren of stinkende. Affodillus met wijn ghesoyen es tegen
diergelike sweren goet als men der me wast.
Dat sap des cruyts met wijnsteen,
mirren ende met sofferaen ghemingt es goet tegen gheswil omtrent den ogen of
tegen ordeolen. (dats een lange apstonien der gheesten, geluc of een cleyn
apstonie in dat ende des oegschels).
Het sap der af lau in de oren gedaen.
Met den sap van onderave gemingt is
goet tegen die pijne der tanden ende tegen die pijne derooren ist
zonderlinge helpe. Tegen dat uutvallen van den haer siedt die wortel van
affodillus met agherande in loghe ende daer mede waschet het hooft.
Die wortel met zemelen van tarwe in
water gesoyen verdrijft die smetten uut den aensicht die van der sonnen
comen.
Water daer die wortel in gesoyen is
vermorwet den lichaem.
Effodillus is den serpenten zeer
contrarie.
Die wortel met olie ghestoten of met
honich daer met gestreken die plaetse die sonder haer is doet haer wassen.
Teghe ghebrec in der blasen als
coupisse ende diffurie (dats nu wat pissen ende over een ure noch wat etc):
Nemet affodillium, milie folis, eppesaet, sieghet in wijn op de helft, ghevet
met suker.
Als men seet:. Neemt affodillus,
versteet men die wortel.
Teghen de watersucht uut couder saken
als fleumantia ende yposarcham:
Neemt van den sap van affodillen, van der middelder scorsen van vlier ende
adeck elcx IIII onchen, eppesaet,
spargi, brusci elcx II dragma, gestoten,
siedt se in wijn met weynich eeckx tot derdendeel versoyen es, doer eenen
doeck ghedaen, suetet met suyker, desen dranck is den besten boven alle
drancken tsegen dergelijcke siecten. Als hy gedroncken es: Nempt van pillen
mezereon ende van stinckende pillen elckx een ½ dragma, turbich een ½ dragma, scrupel : zz een greyn, ming se met oximel
squilliticum ende maect er af IX. Daer na om te sterken:. Neemt van dijalacca oft diacurcuma
of dijacostum.
|
XXI
Thondert hoy, affodillen. (Asphodelus albus)
Honderd hoofden, wilde lelin,
affodillen of albunum is heet en droog in de derde graad volgens Platearius.
Het laat plassen, het laat bij de vrouwen hun stonden komen en het verdrijft
de pijn die van slagen of stoten komt. Het sap van affodillen, eppe en
reinvaren dat met de wortel van Ruscus, asperge, venkel- en peterseliezaad
met wijn gekookt wordt is tegen het eerder genoemde goed.
Het poeder van deze wortel is goed
tegen verrotte of stinkende zweren. Affodillen met wijn gekookt zijn tegen
dergelijke zweren goed als je ermee wast.
Het sap van dit kruid dat met
wijnsteen, mirre en met saffraan gemengd is is goed tegen gezwellen rondom de
ogen of tegen ordeolen. (dat is een lange blaar van de luchtwegen, net zoals
een kleine blaar op het einde van de oogschellen) (1)
Het sap hiervan wordt lauw in de oren
gedaan. Als het met het sap van hondsdraf gemengd is is het goed tegen
tandpijn en tegen oorpijn is het een bijzonder goede hulp. Tegen het
uitvallen van haar kook je de wortel van affodillen met averone in loog en
daarmee was je het hoofd.
Als de wortel met tarwezemelen in water
gekookt wordt verdrijft het de smetten uit het gezicht die van de zon komen.
Het water waar de wortel in gekookt is
vermurwt het lichaam.
Affodillen zijn de serpenten zeer
tegengesteld. Als je de wortel met olie of met honing stampt en strijkt op de
plaatsen die zonder haar zijn laat het daar haar groeien.
Tegen gebreken in de blaas als aandrang
tot plassen en dysurie (dat is nu wat plassen en over een uur noch wat,
etc.): Neem affodillen, steenzaad en eppezaad, kook het in wijn tot op de
helft en geef het met suiker.
Als men zegt: Neem affodillen,
bedoelt men de wortel.
Tegen waterzucht die uit koude zaken
stamt als leucofleumantia (3) en yposarcham: Neem het sap van affodillen, de
middelste schors van vlier en van kruidvlier, van elk vier ons; eppezaad,
asperge en Ruscus, van elk twee maal 3,9 gram; stamp het en kook dit in wijn
met wat azijn totdat een derde deel verkookt is, dan doe je het door een doek
en maak het zoet met suiker, deze drank is de beste van alle dranken tegen
dergelijke ziekten. Als het gedronken is: Neem dan van de pillen van
mezereon en van de stinkende pillen, (2) van elk een half maal 3,9 gram, van turbith een half
maal 3,9 gram en een derde deel van een 0, 65 gram; meng het met oxymel van
zeeui en maak er negen. Daarna om te versterken: Neem van de dijalacca of
sap van Curcuma of Costus.
|
De affodil is een lelieachtige
plant die in bosjes groeit. Hieruit komen smalle bladeren en een rechte bloemstengel.
Op de top daarvan verschijnen de stervormige bloemen in juni.
Werking.
De asphodelweiden zijn een
voorbeeld van overbegrazing door geiten en schapen. Die dorre, woeste en
onvruchtbare oorden waren verdorven plaatsen waar duistere verschijningen
samenkwamen. Homerus spreekt over de weiden des doods in de Hades, de
asphodelweiden, waar de schaduwen van de helden verzameld waren. Odyssee, XI
539 - 540 en XXIV 12 - 14. Het verhaal luidt dat als de schimmen
eenmaal binnen de poort van Hades duistere rijk zijn ze voor de drie rechters
moeten verschijnen, Minos, Rhadamanthys en Aiakos, zonen van Zeus, die wijze
koningen op aarde waren en nu oordelen over het aardse bestaan van de doden.
Wie goed noch slecht geleefd heeft en dat is het geval bij de meeste mensen
wordt verwezen naar de Asphodelweiden. Daar leiden ze een vreugdeloos bestaan;
ze kunnen niet meer denken en voelen en weten ook niets meer van hun bestaan op
aarde want ze hebben gedronken uit de Lethe, de rivier van Vergetelheid. Men
schreef deze plant wonderbare krachten toe en zette ze rondom de graven om
reden dat de zaden en wortels voedsel zouden vormen voor de geesten van de
doden, hoewel ze ongekookt niet te eten zijn. Waarschijnlijk is dit een
overlevering uit zeer oude tijden, voor de introductie van de granen was dit
het basisbestanddeel van het Griekse menu.
Etymologie.
Asphodelus is een Griekse naam van
onzekere afkomst. In het Latijn werd dit Asphodilus en werd van affodil of
aaffodil in het Engels asphodel en in Duits Affodill. Het is de
narcis van de vroegere Engelse en Franse dichters. Lelie, zie Lilium. Honderd
hoofden naar de vele lelieachtige bloemen
XXII Waterwilghe oft agnus castus es een boem heet ende droghe in
den derden graet, Serapio. Hebbende macht subtijl oft claer te maken en te
verwandelen. Het heeft oeck macht af te snijden ofte verbieden oncuysheit
(dats minnen sonderlinge dat saet gheten) Van desen boem besicht men in
medicinen de blayers der bloemen ende dat saet. Waterwilge
ghesoyen doet den vrouwen haer stonden comen. Het
saet wel geten doeget thoft sweeren, oeck doeghet diepe slapen. Tsegen
der leveren of milten siedt waterwilge, hertstongen, alsen, calissihout in
wijn, doer eenen doec ghedaen gesuet met suker te drincken. Teghen de
watersucht es dat self goet met oximel ghedroncken. Teghen
herdicheyt des buyckx of der melten: Nemt saet van waterwilghen, gearoeken II dragma, witten hoemschwortel
ghestoten met den gronde of dat dicke van der olien tot weynich wijns ende
maect salve. Daer me strijckt de plaetsen der milten of des buyckx der
verherd es. Tegen dat quijt worden van sperma (dats der naturen in den slaep)
is goet om een plaestere ghemaeckt van bloemen oft blayers des booms met
beversijn ende eeck, als men se op die manlicheyt leet. Tegen
die oncuysheyt gheeft te drincken van den sap der waterwilgen daer beversijn
in ghesoyen es. Een sponcie in ende uut ghedout in der siedinge van
waterwilghe op die manlijchijt gheleyt bedwingt die oncuysheit. Sommegghe
maken van den blayeren een bedde, omdat si suver souden sijn. Sommeghe dooden
de oncuysheyt, dat sperma of de nature vergrovende met desen dranck
gedroncken oft met eender sponcien ontrent de manlickheyt als voer: Als
lachticksaet, psilizaet de IIII cou sayen (als citrullen,
melonen, cucumeren ende couworden) porcellijnsaet met eeck ende veriuijs ende
weynigh camphora ghesoyen. Sommegen verteeren sperma met desen, als rute,
mageleyne, waterwilghe, comijn, dille, cattencruyt, ende diergelijke want si
sijn heet, opende ende de winden verterende. Ende somentacie met eender
sponcien in dese siedinghe droecht de overvloedicheit der moyer horen mont
nauwende, maket die moyer bequaem te ontfanghen, als van waterwilghe,
haenencam ende bivoet. Teghen
litargiam (dats een apstonie achter in de hersenen): Neemt waterwilghe,
beversijn, eppe ende savie, siedt se in sout water, daer mee enibroceert of
beghetet hoot achter, Pandecta, Platearius. |
XXII Waterwilg. (Vitex agnus-castus) Waterwilg of agnus castus is een boom die volgens Serapio
heet en droog is in de derde graad. Het heeft de kracht om fijn of zuiver te
maken en te veranderen. Het heeft ook de kracht om af te snijden of om de
onkuisheid tegen te gaan (dat is minnen zonder dat er zaad gaat) Van deze
boom gebruik je in medicijnen de bladeren, bloemen en het zaad. Gekookte
waterwilg laat bij de vrouwen hun stonden komen. Als
het zaad gegeten wordt krijg je last van hoofdzweren, ook laat het diep
slapen. Tegen
de lever of de milt kook je waterwilg, hertstongen, alsem en zoethout in
wijn, dit doe je door een doek, maak het zoet met suiker en geef het te
drinken. Tegen waterzucht (1) is hetzelfde goed, maar wordt
dan met oxymel gedronken. Tegen
hardheid van de buik of van de milt: Neem van het gebroken zaad van
waterwilg twee maal 3,9 gram en gestampte witte heemstwortel, meng het met
het grove deel of het dikke van olie en met wat wijn en maak er een zalf van.
Daarmee bestrijk je de plaats van de milt of de buik waar die verhard is. Tegen
het kwijt raken van sperma (natte dromen) is het goed om een pleister te
maken van de bloemen of bladeren van deze boom met bevergeil en azijn, leg
dit op de mannelijkheid. Tegen
onkuisheid geef je van het sap van de waterwilg te drinken waar bevergeil in
gekookt is. Een spons die in het afkooksel van waterwilg gedompeld en op de
manlijkheid gelegd is bedwingt onkuisheid. Sommige maken van de bladeren een
bed omdat ze zo zuiver willen blijven. Sommige doden de onkuisheid doordat ze
het sperma van de natuur grover maken door deze drank te drinken of met een
spons omtrent de mannelijkheid zoals eerder is beschreven en door slazaad,
Plantago psylliumzaad (2) de vier koude zaden (als
citrullen, meloenen, komkommer en kouwoerde) posteleinzaad met azijn en jus
en wat kamfer tezamen te koken. Sommigen verteren het sperma met deze kruiden
als ruit, majoraan, waterwilg, komijn, dille, kattekruid en dergelijke want
zij zijn heet, openen en verteren de winden. En warme stoving met een zelfde
spons die in dit kooksel gedaan wordt verdroogt de overvloed van de
baarmoeder, vernauwt haar mond en maakt de baarmoeder geschikt om te
ontvangen; in het kooksel zit wat waterwilg, hanenkam en bijvoet. Tegen
litargiam (dat is een blaar achter in de hersenen): Neem waterwilg,
bevergeil, eppe en Salvia, kook het in zout water, daarmee enibroceert of
begiet je het hoofd van achteren, volgens Pandecta en Platearius. |
(1)
Oedeem (2) Plantago psyllium.
22.
Vitex agnus castus, L.
Algemene kenmerken.
De kuisheidsboom
is een 2-3m hoge en bossige struik. De jonge takken zijn witviltig waaraan lang
gesteelde, 5‑7 geveerde bladeren zitten. De struik geeft laat in het jaar
geurende, helviolette bloemen waaruit vlezige en roodzwarte vruchten komen.
In het Middellandse Zeegebied
heerste de mening dat de kuisboom zijn zaad afwerpt voordat dit rijpt en zo
geslachtelijk onvruchtbaar is. Daarom is de struik het symbool van kuisheid.
Tijdens de Thesmophoria, het feest van Demeter Thesmophoros, zaten de Griekse
vrouwen op de takken van deze struik om vruchtbaar te worden en gedurende het
festival gevrijwaard te zijn van het samengaan met hun echtgenoten (2) Deze plant bezit de kracht om
de geslachtsdrift tussen de seksen te verminderen. Door monniken werd het
daarom nog lang gebruikt samen met kamfer. Het middel zou nu nog in gebruik
zijn bij Oosterse kloosters als ideale plant om de geslachtszin te verdrijven.
Het wordt daar gedragen als amulet, waarschijnlijk over het hele lichaam.
Etymologie.
Vitex is een oude Latijnse naam die
afgeleid zou zijn van vieo, binden,
omdat de flexibele twijgen daarvoor gebruikt konden worden. De naam Vitex werd gekopieerd met de Griekse
naam voor de struik, agnos, wat tot een verwisseling
leidde met het Latijnse agnus, lam.
Doordat verder het woord met Grieks voor onbevlekt, hagnos, verwisseld werd, kreeg agnos de Latijnse bijnaam castus.
(zie castreren) Die naam paste bij het gebruik van de struik als middel tegen onkuisheid.
Agnus castus is dan ook de klassieke Latijnse naam voor deze struik en betekent
letterlijk kuisheidslam. Soortgelijke namen in West-Europese landen zijn
het Engelse chaste-tree, onze kuisheidsboom en de Duitse Keuschlamm-baum.
Christelijke symbolen brachten de naam verder in verband met het Agnus Dei,
kuisheidslam Gods. De naam Vitex is oerverwant met Salix, de waterwilg.
XXIII Bernage of bernaidge of
borago is
heet ende voechtigh in den iersten graet, waer af de blayeren als si groen
sijn der medicine bequaem zijn, maer droog niet, daerna dat zaet. Bernaige
maect goet bloet daerom gesoyen eest bequaem den ghenen die van langher
siecten ghenesen. Oec es si goet teghen den hert vanck, teghen dat in onmacht
gaen, ende den melancolosen, met vleesch of in manier van pottagien gheten. Tegen
sincopium (dat es in onmacht oft van hem selven te gaen): Neempt I pont van den sap van
bernagien, wijn daer citrum in ghesoyen es, I quar, been van dat herte des
herts, I dragma, minget met suker ende drinckt er af smergens en
tsavons so veel als ghi wilt. Tsege
verstoppinge der milten ende tegen melancolie of de quarteyne: Neemt I pont van den sap van
bernagien, hertstongen, cuscute of wranghe in de vlasse elck een ½
hant seneblayren,
der wortelen brusci, spargi ende der sayen van venkel, peercelle, anijs ende
calissihout elcx I1/2 unche, sied se
al in wijn ende water elcx I½ pont, tot dat IV deel versoyen es, alst doer
eenen doeck ghedaen es doetter suker in. Van desen syrope neempt telker
reysen I½ glaesken tsmerghens ende
tsavonts. Daer nae nempt van den clonten der pillen van rebarben, ende de
lapide lazuli elcx een 1/2 dragma, met syrope van
hertstongen maeckt pillen IX. Dan om te stercken, nempt daer
nae I dragma van drijakel met lutter wijns of dijacorus. De
wortel van bernage en es der medicinen niet goet. Het
cruyt al rouw gheten met ossentonge maket goet bloet. Tsege
die gheel vrou es hoer sap goet, of dat cruyt met milden in vlees ghesoyen,
daer af dat sap ghedroncken. In
wermoes oft pottagye met bernage, beten, petercelie in vleessop gesoyen
gheeft goet voetsel. Bernaedse
heeft uut zijn der eygher macht dat hert te stercken, daerom es water daer af
seer hertelijcken ende doech in veel siecten. Seneblayeren in hoer watere
ghesoyen, daer af syrope ghemaetst es goet den siecken die seer gheflaut sijn
ende ghecranckt, Serapio, Pandecta. |
XXIII Bernagie. (Borago officinalis) Bernagie, bernaidge of Borago is heet en vochtig in de
eerste graad waarvan de groene bladeren het beste medicijn zijn, maar droog
niet, daarna het zaad. Bernagie maakt goed bloed daarom is het gekookt goed
voor diegene die van lange ziektes genezen. Ook is het goed tegen hartkramp, (1) tegen het in onmacht gaan (2) en voor de droefgeestige om
het met vlees of als stamppot te eten. Tegen
syncope (dat is in onmacht of van je stokje gaan): Neem een pond
bernagiesap; een kwart pond wijn waar citroenen in gekookt zijn; een maal 3,9
gram been van het hart van een hert; meng het met suiker en drink er s
morgens en s avonds van zoveel als je wil'. Tegen verstoppingen van de milt
en tegen droefgeestigheid of de vierdedaagse (3) koorts: Neem een pond van
het sap van bernagie; hertstongen, Cuscuta (of warkruid in het vlas) van elk
een halve hand; sennebladeren, de wortels van Ruscus en asperge, de zaden van
venkel, peterselie, anijs en zoethout, van elk anderhalf ons; kook dit alles
in wijn en water, van elk anderhalf pond; totdat het vierde deel verkookt is
en als het door een doek is gedaan doe je er suiker bij. Van deze siroop
neem je elke keer anderhalf glaasje s morgens en s avonds. Daarna neem je
van de hoop de pillen van rabarber en lapis lazuli, van elk een half maal 3,9
gram; met siroop van hertstongen maak je negen pillen. Dan neem je daarna om
te versterken een maal 3,9 gram van knoflook met wat wijn of sap van Acorus. De
wortel van bernagie is niet goed als medicijn. Als je het kruid rouw met
ossentong eet maakt het goed bloed. Tegen
geelzucht is het sap goed of kook het kruid met melde in vlees en drink
daarvan het sap. In
warme moes of als stamppot met bernagie, bieten en peterselie in vleessap
gekookt geeft het goed voedsel. Bernagie
heeft uit eigen macht de kracht om het hart te versterken, daarom is het
water dat daar van gekookt is hartversterkend en doet het goed in veel
ziekten. Sennebladeren
die in het water ervan gekookt zijn waarvan een siroop gemaakt is is goed
voor de zieken die zeer krachteloos en ziek zijn volgens Serapio en Pandecta.
|
(1)
Angina pectoris (2) Syncope (3) Malaria.
23.
Borago officinalis, L.
(geneeskrachtig)
Algemene kenmerken.
Bernagie is een eenjarige en
sterk vertakte plant van een halve meter hoog. Het is een ruige plant, over het
geheel zilverachtig behaard. De bloeiwijze is een schicht die zich tijdens de
bloei verlengt en tot bijna bovenaan toe bebladerd is. Het gewas kan, net als
andere leden van deze familie, blauw en roze tegelijk bloeien. Ze werden daarom
wel beschaamde meiskens genoemd. Wil je mooie dromen hebben, dan moet je
een vaas met deze bloemen naast je bed zetten.
Werking.
De
naar augurken smakende bladeren werden wel in verfrissende slaschotels gelegd
met de bloem als garnituur. Geplaatst in thee of lichte wijn maakt het kruid
een heerlijke drank. Als cosmetisch artikel zou het verjongend en reinigend op
de huid werken. De borago is door artsen in de oudheid als zweetdrijvend middel
gebruikt en als middel voor het uitdrijven van koorts.
De Latijnse spreuk ego borago
gaudia semper ago, Ik borage, breng altijd moed, werd al meer dan duizend
jaar geleden geciteerd. (7) Bloemen van dit kruid vloeiden
in de wijn van de bekers die de kruisvaarders dronken voor hun vertrek.
Mogelijk is dit woord benvloed door Keltisch borrage, moed brengen. De
bernagie zou de Nepenthe van Homerus zijn geweest, de drank die vergetelheid
bracht.
Het Arabische abu-aracq, vader van zweet, heeft over midden-Latijn Borago de
Europese vormen geleverd. Bernagie, de Duitse Borago en Engelse borage
komt van het oud-Franse bourage (nu bourrache) Dit op zijn beurt stamt
van het laat Latijn burra,
harig, de ruige huid van dieren. Borage is zo de harige plant, een
treffende naam. Linnaeus stelde een gewijzigde naam voor, van cor, hart, en ago, bij voorkeur,
als een verwijzing naar de hartversterkende kwaliteit van de bladeren. Of naar courage, moed, vanwege de
opwekkende kracht en smartwerende eigenschappen.
Vanwege
de vorm van het zaad en de naar augurken smakende bladeren werd de plant ook augurkenkruid
of komkommerkruid genoemd en in het Duits Gurkenkraut.
XXIIII Ossentonge oft buglossa oft
lingua bovis,
dat is allele ens, want het ghelijckt der tongen van den osse. Het es heet
ende nat uut sijnre ierste macht, zijn II machts is dat goet es den
hoestende mensche, van scerpicheit der longheren. Aldus sap van ossentongen: I
pont, yspe,
mellisse elcx 1½ hant, der wortelen van selie,
van yreos, van enula campana (of alant) en van calissihout elcx I½
unche, vighen, VII in ghetael, siedt se al in II pont waters toet dat de helft
versoyen is, dan doir eenen doec ghecleert ende met honich dat afgeschuijmt
es ghesuet, maeckter af dranck, dien gheeft al lau tsmerghens ende tsavons
telken V unche. Als hy ghedroncken es so nempt omtrent middernacht
dese pillen: Nempt van de clonten der pillen van agaricus, I dragma, goet agaricus een ½
scrupel, salis
gemme 1 greyn, met syrope van calissihout, maeckt IX pillen. Daer na: Nempt
dyapenidium of dijaijris salomonis om te stercken, ten lesten strijket de
borst met der salven van dijaltea met weinich olien van zueter amandelen
ghemingt, tsmerghens ende tsavons. De
derde macht van ossentonghe es dat hert te verbliden als men se met vleesch
siet oft int werm moes doet dat int vleeschsop ghesoyen es. Of met wijn
siedt, dien wijn heeft de selve macht. Serapio. Als
de blayeren van ossentonge worden verbrant, so sijn se goet tsegen die
lopinge der tanden of des tantvleesch, dat self es oeck goet teghen alcolaz.
(dat sijn puystkens in den mont, sonderlinge die den jonghen kinderen comen
uut hitten des monts) Die
proprieteyt van ossentongen es die coleren te reynen ende die melancolie Ende
als yemant hoer wilt nemen, so sal hy tsap daer af met senepoyer, met weinich
ghingebeers ende lutter suker nemen, Mesue. Sap
dair af met bolus armenicus (dat is roy eerden) ende met weynich mellicratum
(dats wijn met water gesoyen ende honich ghemingt) es goet tseghen der
hertvanck, Pandecta. |
XXIIII Ossentong. (Anchusa officinalis) Ossentong, buglossa of lingua
bovis is allemaal hetzelfde want het blad lijkt op de tong van een os. Het is
heet en nat in zijn eerste kracht, zijn tweede kracht is dat het goed is voor
de hoestende mens vanwege de scherpheid van de longen. Neem hiertegen een
pond van het sap van ossentong; van hysop en Melissa van elk een halve hand;
de wortel van selderij, van Iris, van Inula campana (of alant) en van
zoethout, van elk anderhalf ons; zeven vijgen en kook dit alles in twee pond
water tot dat de helft verkookt is, dan zuiver je het door een doek en maak
het zoet met afgeschuimde honing zodat je een drank hebt waarvan je s morgen
en s avonds telkens vijf ons lauw geeft. Als dit gedronken is dan neem je
rond middernacht deze pil: Neem van de wortels de pillen van cantharel een
maal 3,9 gram; van goede cantharel een half van 1,3gram; van zoutsteen een 0,
65 gram; en met siroop van zoethout maak je er negen pillen van. Dan daarna:
Neem dyapenidium of dijaijris salomonis om te versterken en tot slot bestrijk
je de borst s ochtends en s avonds met de zalf van het sap van Althaea dat
met wat olie van zoete amandelen gemengd is. De
derde kracht van ossentong is om het hart te verblijden als je het met vlees
kookt of het in warme moes doet dat in vleessap gekookt is. Of kook het met
wijn, volgens Serapio heeft die wijn dezelfde kracht. Als
de bladeren van ossentong verbrand worden dan zijn ze goed tegen het lopen
van de tanden of van het tandvlees. Hetzelfde is ook goed tegen alcolaz (dat
zijn puistjes in de mond en vooral bij jonge kinderen die uit de hitte van de
mond komen. (1) De
voornaamste kracht van ossentong is om de rode gal en de zwarte gal te
reinigen. En als iemand het in wil nemen dan moet hij volgens Mesue het sap
daarvan nemen met sennepoeder, met wat gember en wat suiker. Het
sap daarvan dat met bolus armenicus (dat is rode aarde) en met wat
mellicratum (dat is wijn dat in water gekookt en met honing gemengd is) is
volgens Pandecta goed tegen hartkramp. (2) |
(1)
Aften ? (2) Angina pectoris.
24.
Anchusa officinalis, L.
(geneeskrachtig)
Algemene kenmerken.
De ossentong is meestal ruw
behaard en grijsgroen gekleurd door de dichte beharing. De diepblauwe bloemen
staan in ruige hoofdjes en zijn samengesteld uit vele bloempjes. Net als meer
leden van deze familie is de bloemkleur eerst roze en wordt na de bevruchting
meer en meer blauw. Dit is mogelijk een teken voor bezoekende insecten.
Werking.
Met
Anchusa tinctoria werd de plant gebruikt tegen huidziektes, vanwege de
kleurovereenkomst van de gerriteerde huid. Medicinaal werd de ossentong
gebruikt om de stoelgang te bevorderen door een paar gram versnipperde bladeren
in een kopje warm water te laten weken. Deze wortel in wijn voor diegene die zonder
koorts zijn of in mede voor diegene die koortsachtig zijn gekookt en gedronken
is goed tegen de geelzucht, verstopte milt en voor de pijn van de lendenen en
de nieren. (1)
Anchusa is een naam die afgeleid is van
het Griekse agkhousa, een
plant waarvan de wortels een rode verf leveren voor de huid en lippen. Van de
wortel werd wel een poeder gemaakt dat gebruikt werd om de gezichten van dames
te verven. Ook van andere planten uit deze orde wordt een roodbruine verfstof
verkregen die gebruikt wordt om stoffen te verven, bijvoorbeeld alkanet.
De naam
ossentong is ontstaan omdat de bladeren ruw en breed zijn als een
ossentong. Door oude schrijvers wordt deze plant aangeduid met de Griekse naam bouglossa,
bous, os, en glossa, tong,
ossentong. Soortgelijke namen zijn in het Frans langue de boeuf, de
Engels oxtongue en Duitse Ochsenzunge.
XXV Bottonie of betonie, dat es
betonia, die
is heet ende droeghe in den derden graet. Hebbende macht af te drogen ende
grove humoren te besniden of te cleyne. Si heeft de macht den steen der
nieren oft der blasen te breken, ende doet den vrouwen hoer stonden comen.
Oeck es si goet tsegen pijne der sijden ende tsegen verstopping der milten
als men de wijn drincket daer si met hertstongen, venkelwortel in ghesoyen
is. Dien selven dranck, als dair me ghesoyen, siedt de wortelen van spargi
ende brusci sonderlinge es goet tegen de watersucht uut couder saken. Bottonipoyer
met mirren ende weynigh soffraen ghemingt gheneest de wonden des hoofs. Teghen
pijn der tanden es goet bottonie met onderave in eeck ghesoyen daer me die
tanden ghewasschen. Tegen
duysternisse des ghesichs, mingt bottoniewater met poyer van aloe, epatici
ende luttel gebroken der tuchien ende droghet met druppelen smaels in de
oogen. Bottonie,
alsem ende cubeken in wijn ghesoyen es goet tegen hooftswere, sterkende den
genuen. Bottonie met reems spica ende cubeben in loeghe ghesoyen ende daer me
dat hoft ghewasschen, dicke, es goet tseghen dat omdraijen der ooghen als
vertigo ende tseghen hooftsweer, dat self is oeck goet teghen die vallende
sieckte. Tseghen
die venineghe beten, siedt betonie in wijn, leg se daer op. Teghen
suere of amper oprupsinghe: Nempt wijn, der bottonie ende lutter poyer van
galgaen in ghesoyen es. De
wortele van bottonie ghesoyen met bloemen van wilt soffraen, dan ghedroncken
met ijdromel doet seer die flumen overgheven. Bottonie
in wijn gesoyen is goet teghen dat letsel der medicinen die doen sterven,
Serapius. Wijn
daer in ghesoyen es bottonie met bolus armenus ghemingt is goet denghenen dye
bloet uut der borst spouwen. Tseghen
dat fleerfijn: Nempt wijn daer in ghesoyen bottonie, adick ende scijterwijt,
dat self is oeck tseghen colicam goet. Wijn
daer bottonie in ghesoyen is goet den vrouwen die baren ende gheen cortsen en
hebben. Ende dye den corts hebben is bottoniewater goet. Pandecta, Serapio,
Platearius. |
XXV Betonie. (Stachys officinalis, oude naam was Betonica
officinalis) Bottonie,
betonie is betonica is heet en droog in de derde graad. Het heeft de kracht
om af te drogen en de grove levenssappen te besnijden of te verkleinen. Het
heeft de kracht om de steen in de nieren of de blaas te breken en laat bij de
vrouwen hun stonden komen. Ook is het goed tegen pijn van de zijde en tegen
verstoppingen van de milt als je de wijn drinkt waar het met hertstongen en
venkelwortel in gekookt is. Dezelfde drank, als waar het in gekookt is,
daarin kook je de wortel van asperge en Ruscus en dat is bijzonder goed tegen
waterzucht (1) die uit koude zaken komt. Betoniepoeder
die met mirre en wat saffraan gemengd is geneest de wonden van het hoofd.
Tegen pijn van de tanden is het goed om betonie met hondsdraf in azijn te
koken en daarmee de tanden te wassen. Tegen
slecht zien meng je betoniewater met het poeder van Alo epatica en wat
gebroken tuchia en doe het met enkele druppels per keer in de ogen. Betonie
die met alsem en cubeben in wijn gekookt is is goed tegen hoofdzweren en
versterkt de zenuwen. Betonie
die met roomse spica en cubeben in loog gekookt zijn en als daarmee het hoofd
veel gewassen wordt is goed tegen het omdraaien van de ogen zoals vertigo en
tegen hoofdpijn, hetzelfde is ook goed tegen vallende ziekte . Tegen
venijnige beten, kook betonie in wijn en leg het daar op. Tegen
zure of bittere oprispingen: Neem wijn waar betonie en wat poeder van
galigaan in gekookt is. Als
je de wortel van betonie kookt met de bloemen van saffloer en het drinkt met
hydromel (dat is honingwater) zorgt dit ervoor dat je veel slijm (uit de
longen) overgeeft. Betonie
die in wijn gekookt is is volgens Serapio goed tegen schade van medicijnen
die laten sterven. Wijn
waar betonie in gekookt is en dat met bolus armeniacus gemengd is goed voor
diegene die bloed uit de borst spuwen. Tegen
jicht: Neem wijn waar betonie, kruidvlier en schijtwit in gekookt zijn,
hetzelfde is ook goed tegen koliek. Wijn
waar betonie in gekookt is is goed voor de vrouwen die baren en geen koorts
hebben. En voor diegenen die wel koorts hebben is betoniewater goed,
Pandecta, Serapio en Platearius. |
(1)
Oedeem. (2) Duizeligheid.
25.
Stachys officinalis, Trevisan. (geneeskrachtig)
Algemene kenmerken.
Betonie heeft vele brede en wat gezaagde,
aromatische bladeren. Ze staan aan smalle, vierkantige maar opgaande en harige
stengels. Aan de top staan hoofdjes als die van lavendel, meestal dikker en
korter. Ze zijn van een roodachtige of purperen kleur en gevlekt met witte
spotten in juli en augustus.
Werking.
In vroegere tijden werd zijn
geneeskracht op hoge prijs gesteld. Antonius Musa, de lijfarts van keizer
Augustus, heeft over deze plant een boek geschreven en het tegen 47
verschillende ziektes aanbevolen. Venda la tonica e compra la betoncia, zo
schreef hij, verkoop het kleed en koop betonie. Zulke geweldige geneeskracht.
Van een persoon met vele goede eigenschappen was het gezegde, hij heeft meer
krachten dan betonie. Dodonaeus zegt,Met korte woorden gezegd, betonie is zo vol
van deugden en krachten dat men daarom in Itali een spreekwoord gebruikt,
Gij zijd voller van deugden dan de Betonie, Tu hai piu virtu che la
Betonica. Het had een grote reputatie in middeleeuwen vanwege lichamelijke en
geestelijke genezing. Het is goed tegen verkoudheid, hoesten en lange koortsen.
Het frisse kruid werkt wat verdovend, wat verdwijnt bij het drogen. Gedroogde
bladeren veroorzaken niezen. De geur van betonie maakt het hoofd vast en helder
en schenkt de mens de tegenwoordigheid van geest die hem tegen kwade
bedoelingen beschermt. (1, 2 17, 22, 25)
Stachys is afgeleid van het Griekse stachus, een aar, het is een
verwijzing naar de bloeivorm.
Volgens Plinius stamt de naam
bettonica van de Bettones, een Spaans volk. Latere auteurs verwierpen deze
theorie en namen aan dat het woord stamt van de Keltische vorm bew, hoofd, en
ton, goed, omdat het vooral goed was tegen hoofdpijnen. Via het Latijnse
betonica en het Frans betoine kwam het midden-Nederlands betonia,
zo ook in Duits, het Engels heeft betonica. (17)
XXVI Berenclauwe oft branca ursima is cruijt dat heet ende nat
es in den tweeden graet. Het heeft dye macht te morwen, te ripen ende te
saechten den lichaem tseghen die dorrigheyt der genuen ende der leen, tseghen
verherde apstonien ende tsehen de hertheyt der milten. Maeckt een salve van
berenclauwe, van witten hoemschwortel, van den saye van fenigreeck ende
lisaet ghesoyen in gemeyne olie ende ghecleert, dan daer toe was dat genoch si
ghedaen. Dese salve is ghemeijnlic tsegen alle verherde apstonien goet. Tseghen
letsel dat in die borst es uyt taye flumen, die behoeven verworwinghe op dat
si te sachtelijc uut de borst moghen lossen, voer der ghemeyn olye, olie van
sueten amandelen ghenomen es beeter der borst ende saecht meer. Item nempt
van den sap van beerenclauw IIII unche, savelboom, onser
vrouwen wiechstroe, bivoet, agherhande, alsem, savie, mageleyne, rosenmarijn
elcx I hant, kaneel, spica nardi, comijn, galegaen elcx II dragma, stoot se al ende
siedt se met wijn tot dat hi versoyen es, dan douwet wel uut dat sap, daer
toe mingt wyt was dat ghenoch si ende maect er af morwe salve. De
voergheneemde cruyden achter nae toe doende, daer me strijckt den lichaem
ende ander plaetsen die pijne van flumen of winden hebben. Dese salve es goet
teghen de pijne der moyer ende ander pijnen uut flumen oft van winden
comende. Beerenclauwe met gheytensmeer ende hoemschwortel in lutter wijns
ghemingt es goet tseghen dye pijne der iuncturen of leen, oeck ist goet
teghen die uutreckinghe der leen, als ment daer op strijckt. Tseghen
pijne der dermen ende barringhe der pissen, siedt berenclauwe,
hoemschblaijeren ende saet dat psilium heet in water, sonderlinghe eest goet
tegen den dorst en apstonien van den eerse ende teghen verwoede beeten.
Pandecta, Platearius. |
XXVI Berenklauw. (Heracleum sphondylium) Berenklauw of branca ursina is
een kruid dat heet en nat is in de tweede graad. Het heeft de kracht om te vermurwen,
te rijpen en het lichaam te verzachten. Tegen de dorheid van de zenuwen en
van de leden, tegen verharde blaren en tegen de hardheid van de milt. Maak
een zalf van berenklauw, van witte heemstwortel, van het zaad van fenegriek
en lijnzaad, kook het in gewone olie en zuiver het, dan voeg je daar zoveel
was bij als genoeg is. Deze zalf is gewoonlijk tegen alle verharde blaren
goed. Tegen
het letsel in de borst dat uit taai slijm (1) is ontstaan en dat vermurmt
moet worden zodat het zacht uit de borst zal lossen: Neem voor de gewone
olie de olie van zoete amandelen, dat is beter voor de borst en verzacht
meer. Item; Neem van het sap van berenklauw vier ons; van savelboom, onze
vrouwen wiegstro, bijvoet, averone, alsem, Salvia, majoraan en rozemarijn van
elk een hand vol; van kaneel, nardus, komijn en galigaan,van elk twee maal
3,9 gram; dit stamp je en kook het met wijn tot dat het verkookt is, dan duw
je het sap er goed uit, daarbij meng je zoveel witte was als genoeg is en
maak er een murwe zalf van. De voorgenoemde kruiden, van de laatste af aan,
gebruik je dan om het lichaam en andere plaatsen te bestrijken die pijn van
slijm of winden hebben. Deze zalf is ook goed tegen de pijnen van de
baarmoeder en andere pijnen die uit slijm of uit winden komen. Berenklauw
die met geitensmeer en heemstwortel in wat wijn gemengd is is goed tegen pijn
van de gewrichten of van de leden, ook is het goed tegen uittrekking van de
leden als je het daar op strijkt. Tegen
pijn van de darmen en het brandend plassen, kook berenklauw, heemstbladeren
en zaad dat psilii (2) heet in water, dit is
bijzonder goed tegen dorst en de blaren van de aars en tegen beten van dolle
(honden). Pandecta en Platearius. |
(1)
Taaislijmziekte/cystische fibrose, of een forse ontsteking als tuberculose. (2)
Plantago psyllium.
26.
Heracleum spondylium, L.
(wervel, naar de opgezwollen bladstelen
die er als een gewricht uitzien)
Algemene kenmerken.
De berenklauw kan hier een
anderhalve meter hoog worden. Die hoogte bereikt het pas in het tweede jaar, in
het eerste jaar maakt het een bladrozet van grote getande, harige bladeren. Bij
verwondingen kan het sap van de bladeren blaren veroorzaken waardoor de plant
niet geschikt is voor kleine tuinen. De berenklauw geeft grote geel/witte bloemschermen.
Werking.
Naar
de Griekse sage vindt Hercules de spelonk van de rover Kaukus door middel van
een kruid. Dit is het Herculeskruid dat als toverroede door Hercules gebruikt
werd om de dief op te sporen. Daarom wordt Hercules met een kroon van deze plant
afgebeeld.
Heracleum is zo genoemd naar Hercules, omdat die deze plant als
medicijn gebruikt zou hebben. Vele oude krijgers waren bekend met heilplanten
om de wonden te genezen.
De berenklauw, Duitse Barenklau, Franse
branc-ursine en Engelse bear's breech is zo genoemd, niet naar de
grote bladeren, maar naar de afdruk van een berenklauw op zijn zaden.
XXVII Beete of bleta of beeta is cout ende nat. Ende es
twederleye als witte ende swerte. Der witte heeft macht af te droghen, te
sachten, te vochteghen ende te vercouwene. Maer dye swerte heeft eenderhande
scerpe suerachtiheyt (dat es stipticiteijt) daerom stopt de swerte den
lichaem. Dye witte met hoerder vochticheit purgeert den lichaem of
doet ter cameren gaen, dairom is si goet den gestopten in vleesch ghesoyen. Van den sap van beeten met honich ende weynich ghinbeers
in den nose weynich ghedaen wort men niezende, al so rumen de overvloedicheyn
der hersenen. Dat sap van beeten met donderbaert ghemingt verbiedt die
apstonien te comen, dat selve met eeck ghemingt es goet tseghen dat heylich
vier of teghen ignem sacrum (dats allevenleens) ende teghen de erispille.
(dats een apstonie van vierachtigher coleren). Beete te veel ghenomen bijt der maghe ende die dermen,
alle beye die manieren van beeten sijn van wenich voetsel om dye soutachheyt
die in hem es, Serapio. Maer beete es goet om te openen die verstopping der
leveren ende der milten als men se met hertstonge siedt ende eet. Tegen
scellinge des hofs, tsegen neeten of lusen, wasschet hoet met dye siedinghe
daer beete wortel ende agherande in ghesoyen es. Teghen plecking of morphea, mingt sap van beeten met sal
nitrum ende wast si dae me, dat selfs is oeck goet teghen bedriechteghe
sweeren, dat quaet vleesch af wassende, oec tegen sweringhe in den mont, ooc
tegen impetiginem (dats een smettinge in dat vel die roewchtich of rou es)
ende het gheneest die sweeren van den noese. Dat hoot met sap van beeten ende agherande ghestreken es
goet tsegen alopicie ende doet dat haer wassen. Beete ghesoien is goet tegen den dorst. Beete met mostaert ende eeck gheten is goet den
ghebreckeghen in die milte, hoer lijen meer medicinen dan voetsele, Dyaf int
capittel bleta seet, beete met mostaert gheten es goet den siecken, in die
lever ende milte. Met wit van den eye opt heylich vier ghestreken bedwinghet
ende gheneset. Tsap van beten lau in die ooren gedaen is goet tegen de
pijn in die oren. Ende opt lickteeken, doncker bleeckheyt of swertheyt
ghestreken der quetsinge, gheneest. Pandecta. |
XXVII Biet. (Beta
vulgaris) Biet,
bleta of beeta is koud en vochtig. Er zijn twee soorten als wit en zwart. (1) De witte heeft de kracht om
af te drogen, te verzachten en te bevochtigen en te verkoelen. Maar de zwarte
heeft een bijzondere scherpe zuurachtigheid (dat is stipticiteit) daarom
stopt de zwarte de loop. (2) De witte laxeert met haar
vochtigheid het lichaam of laat naar toilet gaan, daarom is het goed voor de
verstopte als je het in vlees kookt. Als er wat sap van biet met honing en
wat gember in de neus gedaan wordt laat het niezen en ruimt het de
overvloedigheid van de hersens op. (3) Het sap van biet dat met donderbaard gemengd is voorkomt
dat er blaren komen. Hetzelfde dat met azijn gemengd is is goed tegen het
heilig vuur of ignis sacrum (dat is allemaal hetzelfde) en tegen erisypelas.
(dat is een blaar van een vuurachtige kleur) Als je teveel biet eet dan bijt het de maag en de darmen,
alle beide soorten biet geven volgens Serapio weinig voedsel vanwege de
zoutachtigheid die in hen is. Maar de biet is goed om de verstopping in de
lever en de milt te openen als je het met hertstongen kookt en eet. Tegen roos op het hoofd, tegen neten of luizen, was het
hoofd met het kooksel waar de bietwortel en averone in gekookt zijn. Tegen plekken of morfeem (4), meng het sap van biet met sal
nitrum en was het daarmee, hetzelfde is ook goed tegen bedrieglijke zweren
want het wast het kwade vlees er af, ook tegen zweren in de mond en tegen
impetigo (dat is een huidbesmetting die ruwachtig of rouw is) en het geneest
de zweren van de neus. Als je het hoofd met het sap van biet en averone bestrijkt
is dat goed tegen alopecia (5) en laat het haar groeien. Gekookte biet is goed tegen dorst. Als je de biet met mosterd en azijn eet is het goed tegen
de gebreken van de milt, het geeft meer medicijn dan voedsel in je af. Dyaf
in het kapittel van biet zegt dat als je bieten met mosterd eet het goed is
voor de ziekten van de lever en van milt. Als je het met het wit van een ei op het heilig vuur
strijkt bedwingt en geneest het die. Als je het sap van bieten lauw in de oren doet is dat goed
tegen pijn in de oren. En als het gestreken wordt op een litteken, donkere
bleekheid of zwartheid van kwetsingen (6) geneest het die volgens
Pandecta. |
(1) Rode biet. (2) Obstipeert. (3)
Voorhoofdsholteontsteking? (4) Vormafwijking van de huid. (5) =Kale plekken.
(6) Hematomen/necrose.
27. Beta subspecie vulgaris, L. (gewoon)
Algemene kenmerken.
Alle vormen van de biet zijn
waarschijnlijk afkomstig van de zeebiet Beta
maritima, L. (van de zee) De
zeebiet is onaantrekkelijk, maar de stichter van een grote familie. Dit door
meer dan 2000 jaar cultivatie, selectie en kruisingen door de wind tussen de
wilde en de tamme vormen.
De bladeren zijn dik, glanzend
en wuivend. De onopvallende bloemaren zijn lang en smal, bladig en komen in
juni tot september. De wortel is tweejarig of meerjarig.
Werking.
Suiker
was al in de oudheid bekend, maar speelde geen belangrijke rol, werd meer
gebruikt in de artsenij. Suiker behoorde tot de 15de eeuw nog tot de
apothekerswaren, ook al werd het al lang voor bakwerk en als genotmiddel gebruikt.
Biet wordt wel smids kost genoemd omdat
de smids die veel plachten te eten om de hardlijvigheid die ze van steeds bij
het vuur te zijn krijgen daardoor te verdrijven." (2) De
rode biet is nog maar een paar eeuwen in cultuur, mogelijk vanuit Frankrijk.
Etymologie.
Beta is zo
genoemd naar de letter Bta. Het kan een verwijzing zijn naar de
vorm van het blad dat overal
de B in dubbelheid behoudt. Het is een woord dat wel uit de Germaanse landen
geleend is. Het Keltische bett
betekent rood, naar de kleur. Of het woord komt van het Keltisch bwyd of
biadh, voedsel of voeding. In het oud-Hoogduits komt Bieza voor zodat het
nu Bete is. De Fransen hebben betterave en bette waaruit
het Engelse beet en onze biet ontstond.
XXVIII Teskenscruyt of bursa
pastoris of sanguinaria
es cout van complexien, hebbende een stoppende of stiptike cracht. Sij es
tweerley, de een heeft blayeren in maniere eender tesschen, die ander heet
centinodia ende es een cruyt op die eerde cruypende, hebbende blayeren
ghelijc rute ende saet omtrent die blayeren. Het heet oock lingua passerina
of muschen tonghe. Dese cruyden syn seer goet tsegen heete apstonien als
erispillen (dat sijn apstonien van vierigher coleren) ende tseghen flegmonem
(dat sijn apstonien of puysten van heeten bloede) als teskenscruijt met eeck
ghestoten daer op es gheleet, want het weerstaet die materie dy ten apstonien
wert sou loopen. Het is oeck een overste medicine den diffenterias (dat sijn
die den lichaem root met scaffeling van dermen hebben) ende den bloet
spouwende menschen, als teskenscruyt met weegbre ende met bolus armenus in
reghewater ghesoyen, daer af ghedroncken, toet den lichaem achter blijft.
Buyten op die dermen so leght teskenscruyt, weeghebree, bolus armenus ende
wit van den eye met reghewater ghesoyen want het seer helpt. Dat sap van
teskenscruyt es seer heylende die bloijeghe wonden, tes oeck toet sweeren in
die ooren met vuylicheyt vervult ende dat etter daer sijnde droeghet. Oec
ghesoyen in reynwater met een cruyt dat persicarie heet (want het den
persenblayeren ghelijckt, hebbende swerte plecken ende wast by dat water) es
goet tseghen den loop der stonden van de vrouwen, van onder met eender
sponcien daer in ende uut ghedout, omtrent den dijen al werm gheleyt helpt
teghen dat selve oock. Tsap van teskenscruyt ghedroncken es goet tseghen dat
bloet spouwen, helpende teghen die coupisse ende doet wel pissen. Met wijn ghedroncken es goet tseghen die fenijnige beeten.
Tegen dat heylich vier is goet teskenscruyt met
donderbaert ende eeck ghesoyen ende daer op gheleyt. |
XXVIII Tasjeskruid. (Capsella bursa-pastoris) Tasjeskruid, bursa pastoris of
sanguinaria is koud van samenstelling, het heeft een stoppende of zuurachtige
kracht. Er zijn twee soorten, de ene heeft bladeren op de wijze van een
tasje, de ander heet centinodia en is een kruid dat op de aarde kruipt, het
heeft bladeren als de ruit en zaad rond de bladeren. Het heet ook lingua
passerina of mussentong. (1) Deze kruiden zijn zeer goed
tegen hete blaren als erisypelas (dat zijn blaren van vurige kleur) en tegen
flegmones (dat zijn blaren of puisten die van heet bloed komen) als
tasjeskruid met azijn gestampt en daar op gelegd wordt want het weerstaat de
materie die naar de blaren toe zou lopen. Het is ook een prima medicijn tegen diffenterias (dat is
een ziekte die de loop rood maakt met afschaven de darmen (2)) en de bloed spuwende mensen als
tasjeskruid met weegbree en met Armeense aarde in regenwater wordt gekookt en
daarvan wordt gedronken dan laat dit het lichaam goed blijven. Buiten leg je
op de darmen tasjeskruid, weegbree en Armeense aarde met het wit van een ei
dat in regenwater gekookt is want het helpt zeer. Het zaad van tasjeskruid heelt zeer goed de bloedende
wonden, het is ook goed tegen zweren in de oren die met vuiligheid vervuld
zijn, het etter dat daar in is droogt het op. Ook als het gekookt wordt in
helder water met een kruid dat persicarie heet (3) omdat het blad op een
perzikblad lijkt, het heeft zwarte plekken en groeit bij het water) is goed
tegen de loop van vrouwenstonden als het van onder met een sponsje daar in en
uit geduwd wordt. Als je het warm omtrent de dijen legt helpt het tegen
hetzelfde ook. Als je het sap van tasjeskruid drinkt is dit goed tegen
het bloed spouwen, het helpt tegen het aandrang tot waterlozing en laat goed
plassen. Met wijn gedronken is het goed tegen venijnige beten. Tegen het heilig vuur is het goed om tasjeskruid met
donderbaard en azijn te koken en dit daar op te leggen. |
(1) Polygonum aviculare. (2) Dysenterie. (3) Persicarie
maculosa.
28.
Capsella bursa‑pastoris, Med.
Algemene kenmerken.
Het herderstasje heeft variabele
bladeren die in een rozet staan. Het is een eenjarige of tweejarige die tot een
halve meter kan komen. De kleine witte bloempjes zijn in trossen verenigd.
Werking.
Capsella
bursa-pastoris, Grieks
kapsa komt het Latijnse capsa, zakje of tasje, naar de vorm van de vrucht.
Bursa is een zak of beurs, en pastor is een herder, dat zijn dus twee
tassen van een herder, dus dubbel op. De zaaddozen zijn gevormd als harten maar
harten die in tween breken. De zaden zitten erin als geld en vormt zo de
smalle beurs van de schaapherder. Herderstasje, Duitse Hirtentaschen,
Franse bourse a pasteur en Engelse shepherds purse.
XXIX Berberus oft berberis of
amiberberis
es heet ende drooghe in den tweeden graet, maer die wilde es heet ende
drooghe in dat ende van den derden graet. Het es een spruyt met dornen, hoer
vrucht is seer stiptic of stoppende ende verwinnende coleram. Dat sap van
hoerder vrucht met weghebreewater gheneest ende verbiedt den ouden oft
langhen lichaem, ende de vochtigheyen van der moyeren vloyende. Een plaester
van der vrucht van berberis gebroken met den sap van diptamus of muysooren
ghemaect, trect pilen, doerdnen of ander dingen int lijf stekende uut. Dat
sap dese vrucht verbiet den dorst die van hitten compt, sterkende die mage
ende de lever die overmits der coleren onnatuerlick verhit is. Het sap daer af met rooswater ende wit van den eye
ghemingt es goet tseghen heete apstonien, daer op gheleet. Ende es goet
tseghen den bloyende lichaem uut scaffeling van den dermen als men tsap deser
vrucht met weghebree water ende lutter mastike te gaijere drinckt. Een epitima tseghen de verhittinge der leveren maeckt men
van den sappe van berberis met endiviwater ende roije sandelen tsamen
ghemingt, legghet dick dit op de lever toet men ghewaer wort hoer
vercoelinghe. Tseghen die ontsteltenisse van den cortse als terciane:
Nempt van den sap van berberis ende van endivi elcx I pont, violetten bloemen, I hant vol, der IIII coude sayen II
dragma, prumen
van damaste, VII, siedt dit tsamen in een ½
pont dat het
derdendeel versoyen es, dan doeghet het doer eenen doec ende met suker maeckt
een sijroep als voer van anderen sijropen is gheseyt, sal men me dese sijroep
nemen. Als hy al ghedroncken es so nempt dese pillen als: Neemt van den
clonte der pillen van rebarben, II loot, ende van de pillen van
grisecom I loot, dijagridij (dats ghecorrigeerde oft gherechtverdeghe
scamonee) III greyn, mingt se met sijrope van adivi ende maecter af
pillen, IX. Des anderdaeghs nemet dyarodon abbatis of triasandali om te
sterken, daer nae epithimeert de levere als were, Pandecta, Platearius. |
xxix Berberis. (Berberis vulgaris)
Berberus,
Berberis of Amiberberis is heet en droog in de tweede graad, maar de wilde is
heet en droog op het einde van de derde graad. Het is een struik met dorens,
haar vrucht is zeer zuurachtig of stoppend en overwint gal. Het sap van de
vrucht met weegbreewater geneest en voorkomt het oude of lange loop en
vochtigheid die uit de baarmoeder vloeit. Een pleister dat van de gebroken
vrucht van Berberis met het sap van dictamnus of muizenoor gemaakt is trekt
pijlen, dorens of andere dingen die in het lijf steken er uit. Het sap van
deze vrucht voorkomt dorst die van hitte komt, het versterkt de maag en de
lever die vanwege gal onnatuurlijk ontstoken zijn. Als het sap daarvan met rozenwater en het wit van een ei
gemengd wordt is het goed tegen hete blaren als je het erop legt. En het is
goed tegen bloedende loop die uit dysenterie ontstaan is, als je het sap van
deze vrucht met weegbreewater en wat mastiek tezamen drinkt. Een strijksel tegen de verhitting van de lever maak je
door het sap van Berberis met andijviewater en rood sandaalhout te mengen,
leg het dik op de lever totdat je in de gaten krijgt dat het koeler wordt. Tegen de ontsteltenis van de koorts als derdedaagse (1): Neem sap van Berberis en van
andijvie, van elk een pond; van violenbloemen een hand vol; van de vier koude
zaden twee maal 3,9 gram; zeven Damascener pruimen; kook dit tezamen in een
half pond (water) tot een derde deel verkookt is, dan doe je het door een
doek en met suiker maak je een siroop zoals eerder van andere siropen gezegd
is, dan moet je deze siroop nemen. Als het gedronken is, dan neem je deze
pillen als: Neem van de hoop de pillen van rabarber, twee loot; van de pillen
van aardrook, een loot; dyagridium (dat is verbeterde of klaar gemaakte
scammonia) drie maal 0, 65 gram; meng het met de siroop van andijvie en maak
er negen pillen van. De volgende dag neem je dyarodon abbatis of sap van
Santalum om te versterken, daarna epithimeert de lever volgens Pandecta en
Platearius als vanzelf. |
(1) Malaria
29. Berberis
vulgaris, L. (gewoon)
Algemene kenmerken.
De zuurbes is een struik van
twee tot drie meter groot. De zeegroene bladeren zijn omgekeerd eivormig en gezaagd.
Hangende, gele bloemtrossen in mei en juni worden gevolgd door trossen van rode
kraalbessen. De dorens zijn driedelig.
Werking.
De bes bevat veel vit. C.,
verder appel-, citroen- en wijnzuur en is goed voor het maken van dranken.
Medisch werd de bes ook gebruikt als een samentrekkende en terugdrijvende
kracht. De onrijpe vruchten werden ook wel in water gekookt en als een
mondspoeling gebruikt. Het sap was goed tegen dorst die van hitte kwam. Uit
de bessen wordt een sap geperst waaruit men siroop maakt als mede rode
suikerkoekjes, ook laat men het sap gisten en werken of men giet daar een bodem
olie op om het te bewaren wat dan dient om zure sausen te maken en wordt daarom
sausenboom genoemd. De bladeren gebruikt men mede in sausen in plaats van zuring.
De parels en koralen smelten in het sap en hier maken de alchemisten een valse
Tinctura Corallorum van (2)
De hoge glans van de bladen zou
aanleiding hebben gegeven voor de naam Berberis die Brunfels aannam van
de Arabieren. In die taal betekent berberys
een mossel. (5) Dit is een naam die
waarschijnlijk uit de Phoenische taal ontleend is waar barbar een schitterende
polis betekent. Er is zo ook een Grieks woord berberi dat pareloester
betekent. Berberis is zo verwant met een parel. Het kan ook dat de plant
genoemd is naar de plaats Berberei in Afrika waar het door de Arabieren naar
Spanje gebracht werd. Het Engelse barberry zou een verbastering zijn van
amyrberis bij welke term de Arabische geneesheren de Berberis kenden.
Zuurbes is zo genoemd naar zijn zure
bessen, de Duitse der Sauerdorn, in Frans lepine vinette.
XXX Baselike of baselicon of
osimum es
tweerleie, de een es gariofilata want si eenen rueck van groffelsnagelen heeft,
ende es heet in den iersten graet ende droghe in den II, den dese is van meerder
macht, Platearius, uut der macht of conste van Constantijn. Maer dat gheel
osimum is heet ende droghe in den iersten graet. Als men in recepten
basilicon vindt so sal men dat saet verstaen, in de plaesteren sal men de
blayeren nemen. Basilike uut hoeren goeden reuck heeft macht te sterken, te
ontbinden, te verteeren, af te droghen ende te suveren. Pandecata, uut de
autoriteyt van Dyaf, seyt int capittel van osimum of basilicon, dat een es,
dat hoer macht den medicinen es onseker want si som segghen dat si quaet der
maghen es, dat si verduuijstert de ooghen ende dat si doet verwoen. Ende als
basilike in de sonne verrot, soe worden der wormen uut hoer gheboren.
Sommeghe meynen waert dat yemant van basilike nuue ende binen dien selven
daghe van eenen scorpioen ghesteeken, waer af hi niet en sou genesen. Maer
het es al valsch seyt Dyaf, want sies de maghen goet omdat si dye winden
verteert ende si is toet ander dinghen goet want si is goet tegen dat in
onmacht gaen ende tegen den hertvanck, aldus siedt basilike met citrum in
water of wijn, ende latet eenen nacht weyken, dan ghevet. Dit cruyt es goet tseghen dye vercoelinghe der maghen als
ment met munten ende galegaen in wijn siedt. Dit self is ooc goet tsegen dye
onverteringhe der maghen uut coutheyen. Tegen den lichaem uut couwen, sonderlinge als es
lienteria. (dats den lichaem van gheen onthouinghe der spijsen): Nempt saet
van basilike ende van den sappe der wilde prunen met reeghenwater. Basilike
ghesoyen met bivoet ende met blayeren van laurier, daer in een spocie ende
uut ghedout, also op die moyer gheleyt suvert de moyer, doende haer stonden
comen. Maeckt er oeck af een pessiarum oft een suppoeste in de moyer, ende
het helpt oock om te ontfaen een vrucht. Tseghe tenasmonen, siedt dit cruyt
ende wollecruyt in wijn, dat doet er olye toe legghende, dat also op de
dijen, oeck sidt daer op want het gheneest. Basilike int wermoes gheten maect goeden adem of azem. Wijn ghedroncken daer si inne ghesoyen es, is goet tseghen
de pijne der ooghen. Pandecta, Platearius. |
XXX Basilicum. (Ocimum basilicum) Basilicum, Baselicon of Ocimum. Er zijn twee soorten, de
ene heet gariofilata (1) omdat het geurt als een
kruidnagel en die is heet in de eerste graad en droog in de tweede, dit is
volgens Platearius de krachtigste uit de macht of kennis van Constantijn.
Maar het gele Ocimum is heet en droog in de eerste graad. Als je in een
recept basilicum vindt dan wordt het zaad bedoeld, in de pleisters moet je de
bladeren nemen. Vanwege haar goede geur heeft basilicum de kracht om te
versterken, te ontbinden, te verteren, af te drogen en te zuiveren. Pandecta zegt uit de autoriteit van Dyaf in het kapittel
van Ocimum of basilicum dat haar kracht in de medicijnen onzeker is omdat
sommige zeggen dat het slecht voor de maag is, dat het de ogen verduistert en
dat het verwondt. En als basilicum in de zon verrot dan worden er wormen uit
haar geboren. Sommige menen dat als iemand wat basilicum neemt dat hij
dezelfde dag door een schorpioen gestoken zal worden waarvan hij niet zal
genezen. Maar Dyaf zegt dat dit allemaal vals is want het is goed voor de
maag vanwege de winden die het verteert en het is voor andere dingen goed
want het is goed tegen het in onmacht gaan (2) en tegen hartkramp (3) als je het zo gebruikt: Kook
basilicum met citroenen in water of wijn en laat het een nacht weken en dan
geef je het. Dit kruid is goed tegen de verkoeling van de maag als je
het met munt en galigaan in wijn kookt. Hetzelfde is ook goed tegen
onverteerbaarheden van de maag die uit koude komen. (4) Tegen loop uit koude, vooral als het lienterie is (ontlasting van onverteerde spijzen):
Neem zaad van basilicum en het sap van wilde pruimen met regenwater. Als je basilicum met bijvoet en laurierbladeren kookt en
dat goed in een spons duwt en dit zo op de baarmoeder legt zuivert het de
baarmoeder en laat haar stonden komen. Maak er ook een pessarium of een
suppoost in de baarmoeder van, het helpt ook om in verwachting te raken. Tegen tenasmonem (5) kook je dit kruid en wolkruid
in wijn, dat doe je in olie en leg dit op de dijen, ook zit je daar op want
het geneest. Basilicum die in warme groente gegeten wordt geeft een goede
adem. Als je wijn drinkt waar het in gekookt is, is het goed
tegen oogpijnen. Pandecta en Platearius. |
(1) Geum urbanum of Clinopodium
vulgare. (2) Syncope. (3)
Angina pectoris. (4) Maagzuur, branden/pyrosis. (5) Loze aandrangskrampen.
30. Ocimum basilicum, L.
Algemene kenmerken.
Een halve meter groot kruid met
recht opgaande en sterk vertakte stengels. De op salie gelijkende blaadjes zijn
met een roestkleurige dons bedekt en ovaal tot langwerpig. De lipbloemen staan
in schijnkransen, lila of wit in juni/augustus. Het blad geurt alsof het met
wierook doordrenkt is.
Werking.
De plant werkt desinfecterend
doordat het rhymol, eugenol en kamfer bevat. Om die reden werd het ook als
geneesmiddel gebruikt, bovendien werkt het kalmerend, helpt tegen pijnen en
zenuwzwaktes. Van de aangenaam kruidige en vluchtige olie worden likeuren
gemaakt, het is een van de bestanddelen van de likeur Chartreuse. Ook wordt het
gebruikt om motten en vliegen uit slagerijen te verdrijven en slaapkamers.
Etymologie.
Ocimum is genomen van ozo, reuk, naar de krachtige geur
van de plant. De late Griekse naam was basilikon, koninklijk. Men neemt aan
dat het die naam kreeg vanwege het gebruik van het aromatische kruid in zalven,
bad of medicijn. In Latijn werd het Basilisca, maar ofschoon dit woord
geassocieerd was met het Grieks, kreeg het woord een heel andere richting om
zijn oorsprong te achterhalen. De verbeelding van de ouden gaf geboorte aan een
opmerkelijk reptiel dat zijn kwalijke krachten over de geesten van de mensen
uitoefende tot ver in de middeleeuwen. Dit was de gevreesde basilisk, de
mythische koning van serpenten. De Grieken noemden dit beest basiliskos, een
andere afleiding van hun woord voor koninklijk. Vanwege zekere opmerkingen
begreep men dat er op het reptielenhoofd een kroon zou staan. Daarom wordt in
sommige middeleeuwse tekeningen op het hoofd van het monster zorgvuldig een
diadeem afgebeeld. Mogelijk is er ergens een overeenkomst gevonden met de
basiliek. Geen mens weet het. De Romeinen, door een warboel in etymologie, werden
door de Grieken geholpen die het kruid als antimiddel tegen de steek van
schorpioenen gebruikten.
Naar
middeleeuwse beschrijvingen is de Basilisk uit een dooierloze hanenei door een
pad in de mest uitgebroed. Hieruit kwam een dier met een hanenkop en acht
hanenvoeten, met een kroon op zijn kop en fonkelende ogen dat door zijn blik
doodt, via een spiegel doodt hij uiteindelijk zichzelf. Zie Shakespeare in
Henry V Come besilisk, and kill the innocent gazer with thy sight. Basilicum
of bazielkruid, Duits Basilienkraut, Franse basilic en
Engelse basil.
XXXI Brionie of brionia, sommeghe heetent wilde zewael
of witte wigaert. Ende al dat cruyt is heet ende droge, mair de blayers, vruchten
ende wortelen hebben macht af te drogen, cleijn te maken ende te ontbinden,
daerom zijn se goet tseghen de hertheyt der milten als men hoer ende
hoemschwortel met vighen in water siedt, dan met verkens of swijnensmeer
mingt ende daer af een plaester op de herdicheyt leet. Met de sappe van brionie doet men die haren van de vellen.
Dat sap van brionie es goet den bedriegheliken sweeren als
men se daer me wascht. Dat self is oeck goet tseghen cliefinge der schenen. De wortel van brionie ghestoten met fenigrieck ende vitzen
in eeck ghemingt, daer me de huyt bestriken, suvert se, droech se af, ende
doet af de duysterhuuijt, dye swerte littekenen ende de littekenen der
sweeren. Oeck verdrijvende die duysterhuuyt onder die ooghen. Tseghen fistelen des eers ende pijne: Nempt van brionie,
minghet met olijen ende lutter was. Die soppekens des cruyts int beginsel hoerder rijpheyt
ghesoyen met venkel ende peercelie ende ghedroncken, doen water maken ende
dye camer hebben. Een plaester van brionie in wijn ghesoyen geneest,
verwandelt ende opent pannoricium. (dats een scerpe apostonie aen den
naghel). Brionie treckt oeck uut den benen ende dat stinckende vleesch als
men salve van horen sap maeckt met olie ende was. Ende wijn daer dat sap van
brionie in ghesoyen es, is goet tseghen die popelsie ende tseghen die
vallende siecte, oec doodet hi dye vrucht in den lichaem ende is goet tseghen
die beeten van tijrus. (dats een serpent). Maer men sals weynich nemen, want
veel ghenomen doet elsfsheyt comen. Die mate van nemen sal sijn II
dragma. Als een vrouwe hoer een suppoeste van brionie in de moyer
doet dan verdrijft se dye vrucht ende dat velleken daer de vrucht in rust.
Wijn ghedroncken dair si inghesoyen es doet pissen ende de stonden comen als
die vrou daer over sidt, so suver se haer moyer. Een plaester ghemaeckt van brionie in hoemsch ende
swijnensmeer tsamen ghesoyen op rijpe apstonien gheleet, doet se breken.
Serapio, Avicenna, Pandecta. |
XXXI Brionia. (Bryonia dioica) Brionie of Bryonia, sommige noemen het wilde zedoar of
witte wijngaard. Het hele kruid is heet en droog, maar de bladeren, vruchten
en wortels hebben de kracht af te drogen, klein te maken en te ontbinden,
daarom zijn ze goed tegen de hardheid van de milt als je dit met heemstwortel
en vijgen in water kookt en dan met varkens- of zwijnenvet vermengt en daar
een pleister van maakt die je op de hardheid legt. Met het sap van Brionia haal je de haren van de vellen. Het sap van Brionia is goed tegen bedrieglijke zweren als
je ze daar mee wast. Hetzelfde is ook goed tegen de kloven van de schenen. Als je de wortel van Brionia stampt en met fenegriek en
vitzen in azijn mengt en daar mee de huid bestrijkt zuivert het die, droogt
af en verwijdert de donkerheid van de zwarte littekens (1) en littekens van zweren. Ook
verdrijft het de blindheid van de ogen. Tegen lopende gaten (2) van de aars en pijnen: Neem
Brionia en meng het met olie en wat was. Als je de toppen van het kruid in het begin van hun
rijpheid met venkel en peterselie kookt en dit drinkt maakt het water en laat
het naar toilet gaan. Een pleister van Brionia die in wijn gekookt is geneest
verandert en opent panaritium. (3) Brionia
trekt ook het stinkende vlees (4) uit de benen als je daar zalf
op doet dat van haar sap gemaakt is met olie en was. Wijn waar het sap van
Brionia in gekookt is is goed tegen vallen (5) en tegen vallende ziekte, ook
doodt het de vrucht in het lichaam en is goed tegen beten van tyrus. (dat is
een slangachtig serpent) Maar je zal er weinig van nemen want als je teveel
neemt laat het je gek worden. De hoeveelheid die je er van mag nemen is twee
maal 3,9 gram. Als een vrouw zich een suppoost van Brionia in de
baarmoeder zet dan verdrijft ze de vrucht en de moederkoek waar de vrucht in
rust. Als je wijn drinkt waar het in gekookt is laat het plassen en de
stonden komen en als een vrouw daar boven zit dan zuivert ze haar baarmoeder.
Een pleister die gemaakt is van Brionia die met heemst en zwijnenvet tezamen
gekookt en op rijpe blaren gelegd is, laat ze breken. Serapio, Avicenna en
Pandecta. |
(1) Necrose. (2) Fistel =buis, verbinding tussen 2 holtes,
meestal ontstaat deze door ontsteking, of door kanker. (3) = Omloop: ontsteking van de nagelbasis. (4)
Zweren. (5) Multiple sclerose.
31. Brionya
dioica, Jacq. (tweehuizig)
Algemene kenmerken.
De heggenrank is een eenjarige
klimplant die zich drie meter kan uitstrekken. De blauwachtige, druifvormige
bladeren zijn drie tot vijflobbig en bedekt met stevige, prikkelige haren.
Klokvormige en groen gestreepte bloemen van een geelwitte kleur komen in mei
tot september. De rode bessen lijken op schaapskeutels en worden ook zo
genoemd.
Een vurige martelplant. Het
melksap veroorzaakt op de huid blaren. De witte, vuistdikke penwortels smaken
scherp bitter en ruiken naar vers gebakken brood, maar werken drastisch
afvoerend en in grote dosis braakverwekkend, zelfs dodelijk. De bessen en de
wortelstok zijn het meest giftig. Na drogen wordt het minder scherp.
De dikke en vlezige lange bolachtige
verdikkingen van de wortels zijn vaak vertakt en worden zo dubbel. Ze lijken zo
in voorkomen op een mensengestalte en worden mandrakes of in Duits Zaunrube
genoemd. Deze wortels waren de vervangers van de dure mandraak, zie Mandragora.
Men droeg de wortels om de hals en geen heks durfde het te wagen de drager te
betoveren. De medicantibus herbarum 6de (?) eeuw schreef over de bryonie; Si in capite vel in cinctu eam
tecum portaveris, nulla mala te contingent, dat is Indien gij het om het
hoofd of in de gordel met u draagt, kan u geen onheil treffen.(22)
Etymologie.
Bryonia is afgeleid van het Griekse bryo, uitspruiten. Het is een
verwijzing naar de stengels die elk voorjaar weer uit de knollen tevoorschijn
komen.
Later werd het ook wel wilde zedewaer
en in het Duits Wilder Zitwer genoemd omdat de plant gebruikt werd als
vervanger van de dure zedoarwortel (Curcuma zedoaria)
Een klimmer met blad die wat op de druif
lijkt en daarom komt in middeleeuws Latijn ook de naam Vitis alba voor, witte
wijngaard, het is de Franse vigne blanche en Duits wilder Wein,
Engelse wild vine.
XXXII Cicoreije
oft hemelslotel oft cicorea
es cout ende nat in den II graet. Ende is tweerleijs, te weten die in de hoven
wast ende die int velt wast. Die in der hoven wast vercoellet meer dan die
int wilt wast. Dat sap cicoreijen es sere goet teghen die verstoppinge der
leveren ende hoerder hitten aldus sijroep af ghemaect: Neemt van den sap van
cicoreijen, van endivien ende hertstonge a II (dats elcx even veel) te weten
een ½ pont, violet bloemen, rosinen elcx ½ unche, der vier cou
sayen, lachtichzaet, porcelleynsaet elcx, II dragma, van ghabranden sivoren I
dragma, siedt al lutter ghestooten met II pont waters ende lutter eeckx toet
dat dye helft versoyen es, dan doeghet doer eenen doeck ende zuetet met wit
suker. Desen sijroep neemt tsmerghens ende tsavons op de manier als voer. Als
hy ghenomen es, so nempt van den clonten der pillen van rebarber II scrupel
ende van pillen die stomaticef heeten I scrupel, diagridii (dat is bereyde
scamoneye) III greyn, mingt met siropen van endivie ende maeckt er af IX
pillen. Dese nemp op eenen tijt. Dan des anderen daeghs: Nempt van dijarodon
abbatis of triasandali of dijadragaguntum frigidum om te stercken. Van buten
strijket op de lever van der salven die trisandali heet. Of maeckt een
epithima op dye feuere van endiviwater daer roy ghebroken sandalen in sijn,
daer in drucket eenen lijnen doeck ende doet se so op dye lever.
Dat
sap van cicoreijen is oec goet teghen de feninighe beeten.
Dat
selve is oec goet tseghen een apstoni die erispilla heet die van colere
compt, oeck tseghen viereghe apstonien. Als ment minget met den dicke van den
tijseijne (dats dat si ghesoyen wort tot dat si dick wort) oft met
ghebrokender ghersten met weynich eeckx ende lutter cerusen, makende dair af
salve, want si vercoelt..
Dat
sap van cicoroyen ghemingt met den sap van hoemsch ende van herba paralisis
met lisaet olien ende weynigh soffraen es goet teghen die iecht in den voet,
sachtende die pijne.
Cicoreyewater met nitrum ghemigt es
goet teghen morfeam (dats pleckinge) Pandecta.
Dat
sap van cicoreye met lachtich water sterckt herte. Alividus Viribus Cordus in
dat boeck.
|
XXXII Cichorei. (Cichorium intybus) Cichorei, hemelsleutel of cicorea is koud en nat in de
tweede graad. Er zijn twee soorten, te weten die in de hof groeit en die in
het veld groeit. Die in de hof groeit verkoelt meer dan die in het wild
groeit. Het sap van cichorei is zeer goed tegen verstoppingen van de lever (1) en haar hitte (2) als je er zon siroop van
maakt: Neem het sap van cichorei, van andijvie en van hertstong, van elk
even veel, te weten een half pond; violenbloemen en rozijnen, van elk een
half ons; de vier koude zaden met slazaad en porseleinzaad, van elk twee maal
3,9 gram; van gebrand ivoor een maal 3,9 gram; na het wat gestampt te hebben
kook je het met twee pond water en wat azijn tot dat de helft verkookt is,
dan doe je het door een doek en maak het zoet met witte suiker. Deze siroop
neem je s morgens en s avonds op dezelfde manier als al eerder genoemd is.
Als het genomen is neem je van de hoop de pillen van rabarber, twee maal 1,3
gram; van de pillen die maagzuiverend heten, 1,3 gram; diagridii (dat is klaar
gemaakte scammonia) drie maal 0, 65 gram; meng het met siroop van andijvie en
maak er negen pillen van. Deze neem je in een keer in. De volgende dag: Neem
van dijarodon abbatis of sap van Santalum of dragaguntum frigidum om te
versterken. Van buiten strijk je op de lever de zalf die sap van Santalum
heet. Of maak een strijksel op het vuur waar andijviewater met ruw gebroken
rood sandaalhout in is, dit druk je door een linnen doek en dat doe je zo op
de lever. Het sap van cichorei is ook goed tegen venijnige beten. Hetzelfde is ook goed tegen een blaar die erispilla heet
en die van rode gal komt, ook tegen vurige blaren. Als je het mengt met het
dikke van de tijsijne (dat is als het gekookt wordt totdat het dik wordt) of
met gebroken gerst met wat azijn en wat bloem van lood en daar een zalf van
maakt, want dit verkoelt. Het sap van cichorei dat gemengd is met het sap van heemst
en primula, met lijnzaadolie en wat saffraan is goed tegen jicht in de voet,
het verzacht de pijn. Cichoreiwater dat met nitrum gemengd is is volgens
Pandecta goed tegen morfeem. (3) dat zijn plekken) Het sap van cichorei met slawater versterkt het hart.
Alivid viribus Cordus in dat boek. |
(1) Galstenen. (2) Hepatitis. (3) Vormafwijking van de huid.
32.
Cichorium intybus, L.
(ingesneden)
Algemene kenmerken.
Van witlof zijn de lancetvormige
bladeren zijn soms wat ingesneden. De blauwe bloemhoofden zijn okselstandig en
komen in paren. De wortel is meerjarig.
Werking.
Cichoreiwortels
worden mede gekookt en tot salade bereid en de bitterheid daarin met krenten
gematigd. Zij verkoelen en openen, vooral de lever, zowel de tamme die in de
hoven groeit als de wilde die vanzelf in de velden voortkomt en gewoonlijk
papenkruid of kankerbloemen genoemd wordt, (Taraxacum) hebben een tezamen
trekkende en zuiverende kracht en zijn daarom geschikt voor het wild‑vuur,
allerhande ontstekingen, en brandende gezwellen en niet minder om de vervuilde
zweren te zuiveren.
(2)
Cichorium
is afgeleid
van een oude Egyptische naam, kehsher of chicourueh. In het Grieks werd het
kikhorion en in Latijn cic(h)orium. Het Griekse kio betekent, ik kom, en chorion, veld, dus niet op veld
maar aan de rand, wegen. Chicory, Duits Cichori, Engelse chicory
en Franse chicoree stammen uit Cichorium.
De mooie blauwe bloemen openen
zich alleen in de volle zon, staan dus naar het oosten gericht en gaan om 4‑5
uur open en verwelken tegen 10‑11 uur. De volgende dag bloeien er weer
nieuwe ogen. s Ochtends is ze helder blauw, 's middags lichtblauw en 's avonds
bijna wit, de drie stadia die er ook in het leven van de mens zijn. Hemelsleutel
wordt het kruid genoemd. Zulke mooie bloemen moesten uit de hemel gevallen
zijn, zie de hemelse kleur.
XXXIII Steenmunte oft cattenmente
of dye sommeghe cattencruyt, dats calamentum, oech hetet wilde poley. Ende is
heet ende droge in den derden graet, het is drijerleij, te weten, een die in
hoeren roeck ende blaijeren is ghelijck onser vrouwen wiechstroe, dats poley,
dan dat de blayere meerder zijn, zommege noement wilde poleye. Die ander heet nepita. Die derde is gelijc der wilde munten dan dat dye blayers
langher dan der munte zijn, Pandecta, Serapio uut der macht van Galenus. Als dat sap van calametum met honichwater wort gedroncken,
so doeget sweeten. Dit cruyt gebroken met luttul eeckx ende souts ghemingt op
den polst van handen ende voeten gheleet is goet tseghen die beefinghe of
scuddinge int aengaen des corts. Dat self is goet tseghen die pijne in de
side langs de hoep neerwaerts ende heet sciatica, alst daer op ghestreeken
wort. Dat sap van calamentum met wijn ghedroncken, of dat cruyt
in wijn ghesoyen, gedroncken, doet den vrouwen haer stonde seer comen. Als calamentum in medicinen genomen wort, so eest zeer goet
der lazereyen, hoer zeer verterende. Met wijn gheplaestert op de plaetse verdrijft de doye
verwe onder der ooghen. Als hoer zap ghedroncken wort of in een clisteer ghedaen
wort so doodet de platte ende langhe wormen in de ooren, in den buuijck ende diepe
sweeren. Een manier oft een clisteer waer of een poppeken in de
moyer ghedaen van calamentum ghestoten, met wijn ghemingt doodt ende
verdrijft der vrucht in de lichaem, want het heeft een besnijdende macht mits
sijnder hitten, mits sijnder subtijlheyt en bitterheyt Dat cruyt alleen te drincken ghegeven es goet den
ghebrekegen in den asem ende den gheelsuchtighen. Met sijn der bitterheyt
opende die verstoppinge der leveren, dair om ghesoien ende ghedroncken doet
pissen Dat sap op de ghefenijnde beten ghestreken of op ghestoten
gebluste leen gheneest. Calamentum met wijn ghedroncke verdrijf dat fenijn,
ghegeten ende ghedroncken helpt de quellende in de maghe. Int huys geroect veriaecht de feninige beesten van den
huyse. Die hedendaechs der medicinen heeten dijacalmentum. |
XXXIII
Steentijm. (Clinopodium
calamintha is Nepeta, Clinopodium menthifolium
is de wilde munt, Clinopodium
acinos is de polei) Steenmunt of kattenmunt wordt door sommige kattenkruid
genoemd, dat is calamintha, ook heet het wilde poley. En het is heet en droog
in de derde graad. Er zijn drie soorten van, te weten een die in de haar reuk
en bladeren gelijk is aan onze vrouwen wiegstro, dat is polei, die grotere
bladeren heeft, sommige noemen het wilde polei.
De ander heet Nepeta.
De derde is gelijk aan de wilde munt
omdat de bladeren langer dan die van de munt zijn volgens Pandecta en Serapio
uit de macht van Galenus. Als het zaad van steenmunt met honingwater wordt
gedronken laat het zweten.
Het gebroken kruid dat met wat azijn en
zout gemengd en op de polsen van de handen en voeten gelegd wordt is goed
tegen het beven of schudden bij het begin van de koorts. Hetzelfde is ook
goed tegen pijn in de zijde langs de heup naar beneden toe en ischialgie heet
als het daar op gestreken wordt.
Het sap van steentijm dat met wijn
gedronken of het kruid in wijn gekookt en gedronken wordt laat bij de vrouwen
hun stonden goed komen.
Als steentijm in medicijnen genomen
wordt dan is het zeer goed tegen melaatsheid wat het verteert zeer.
Met wijn op die plaats gepleisterd
verdrijft het de bleekheid onder de ogen (1).
Als haar sap gedronken of in een klysma
gedaan wordt dan doodt het de platte en kleine wormen in de oren, in de buik
en in diepe zweren (2)
Een soort van een klysma waarbij een
popje in de baarmoeder gedaan wordt van gestampte steentijm dat met wijn
gemengd is doodt en verdrijft de vrucht in het lichaam want het heeft een
besnijdende kracht vanuit zijn hitte, vanwege zijn subtielheid en bitterheid.
Als je het kruid alleen te drinken
geeft is dat goed voor de gebrekkige in de adem en de geelzuchtige. Met zijn
bitterheid opent het de verstoppingen van de lever, daarom wordt het gekookt,
gedronken laat het plassen.
Het sap dat op de venijnige beten of op
gestoten gekwetste leden gestreken wordt geneest het.
Steentijm dat je met wijn drinkt
verdrijft het venijn en als je het eet en drinkt helpt het tegen kwelling in
de maag.
In het huis gerookt verjaagt het de
venijnige beesten van het huis.
Dat nu tegenwoordig in de medicijn
gebruikt wordt heet sap van steentijm.
|
33. Clinopodium acinos,
Clinopodium calamintha en Nepeta cataria.
Algemene kenmerken. (uit
Dodonaeus (1)
1 Het
eerste geslacht dat bergcalament genoemd mag worden heeft vierkantige stelen die
met dunne en tere haartjes bekleed zijn. De bladeren zijn de bladeren van
basilicum wat gelijk, maar ruwer. De bloemen groeien aan de stelen tussen de
bladertjes. Het hele kruid is het tweede geslacht van Calaminthum vrij gelijk,
maar het is groter, harder van stelen, ruwer en bruiner van bladeren en kruipt
niet, maar groeit rechtop. Dit is Calamintha alterum genus of wilde polei. (=Clinopodium
acinos, Kuntze
2 Het
tweede geslacht dat wilde polei genoemd wordt heeft ook zachte, haarachtige en
vierkantige stelen die over de aarde kruipen. Daaraan groeien altijd twee tegen
een, kleine en zachte bladertjes doe op de bladeren van polei lijken maar
groter en witter zijn. De bloemen groeien met kroontjes rondom de steel en zijn
licht purperblauw van kleur. (=Clinopodium calamintha, Stace)
3 Het
derde geslacht dat hier te lande kattekruid heet is de witte wilde munt vrijwel
gelijk. Het heeft vierkante en zachte stelen met vele leden. Uit elk lid komen
twee bladeren, tegenover staand, en ook andere steeltjes voort. En deze
bladeren zijn de bladeren van witte watermunt vrij gelijk, maar wat langer en
rondom gekerfd, zacht en wit, vooral aan de onderkant van de bladeren. De
bloemen groeien met kroontjes rondom de stelen en het meest aan de top.
Calamintha tertium genus, (Nepeta
cataria, L)
Calamentum
en vooral de berg calamantum, is zeer goed voor diegene die door venijnige
gedierten gebeten zijn, hetzij gekookt en gedronken en van buiten op de beten
gestreken of gelegd. Hetzelfde kruid dat met wijn tevoren ingenomen wordt
beschermt de mensen tegen alle hinderlijk venijn, het verjaagt ook alle
venijnige gedierten waar het gelegd of gebrand wordt. Calamantum met
honingwater gedronken verwarmt het lichaam, het verdeelt de grove levenssappen,
het verjaagt de koude huiveringen en laat het zweet voortkomen. Hetzelfde doet
het ook als het in olie gekookt is en het lichaam daarmee bestreken wordt.
Calamentum, op dezelfde manieren gedronken is goed voor diegene die gevallen,
gesmeten of geborsten zijn om het geronnen bloed te scheiden, die pijn en smart
in de buik hebben en die kort van adem en verstopt van borst zijn en die de
geelzucht hebben. Calamantum dat met wijn gekookt is en gedronken lost de
urine, verwekt de menstruatie bij de vrouwen en jaagt de dode vrucht af.
Hetzelfde doet het ook als het met een pessarium van onder gezet wordt.
Calamentum is ook zeer goed om door de melaatse mensen gegeten te worden als er
daarna wei van zoete melk gedronken wordt. Calamentum die rouw of met eten
gekookt en gegeten wordt of met zout en honing gedronken doodt en jaagt af alle
soorten wormen in welke plaats van het lichaam dat ze groeien. Hetzelfde doet
ook het sap als je het drinkt. Calamentum laat ook littekens en blauw geslagen
of gestoten plekken vergaan, als je het kruid in wijn kookt en daar die plekken
vaak mee wast, of het verse kruid stampt en er op legt.
Deze
soorten van munten heten in Grieks Calaminthe en in Latijn Calamintha. In de
apotheken Calamentum, door Plinius en Apuleius Mentastrum.
1) De eerste
wordt in de apotheken Calamentum montanum genoemd, dat is berg Calamentum.
In Frans calament.
2) Het
tweede geslacht wordt in Grieks Glechon agrion genoemd. In Latijn Pulegium
sylvestre en Nepita. In Hoogduits Klein bachmuntz en Wild Poley. Hier te
lande wilde polei en veld munt. In Frans poliot saulvage.
3) Het
derde geslacht wordt tegenwoordig in de apotheken Nepita genoemd. In Hoogduits
Katzenmuntz. Hier te lande kattekruid en door sommige nepte en in Frans
herbe au cat.
XXXIIII Santorie of centaurea, sommege heetent eertgalle. Ende es
heet ende drooghe in den III graet. Si is tweerley als de meerdere ende de
mindere. Santorie es gheheylsen, want doet men santorie in eenen siende pot,
daer vleesch in es dat in stucken ghesoyen es, die santorie doet die stucken
weer om aeneen heylen. Si gheneest met allen seere als si versch op de wonde
gheleyt wordt, oeck ghedroecht en ghebroken daer op gheleyt doet sijt selve.
De wortel van
santorie de meeste met calissiehout ghedroncken es goet tegen dat bloet
spouwen.
Tseghen den corts
es goet die siedinge van santorie, de meeste of de minste, met hertstonghe,
met rosinen ende calissihout, doer eenen doeck gheclaert, met suker ghesuet,
dan ghedroncken.
Platearius, uut
die conste van Galenus, seyt dat santorie es een eel medecine om te verdriven
die verstoppinge der lever ende der milten sonder letsel, daerom ghesoyen als
nu gheseyt es verdrijft sij die gheel vrouwe uut verstoppinghe. Met wijn
ghesoijen doodt si de stonden vrouwen ende die vrucht voert comen. In
gheenderande manieren en sal ment den vruchtbareghen gheven, want sij doodt
die vrucht. Al sulke siedinghe met venkelsaet ende petercelisaet doet pissen.
Ooc wijn daer
santorie me ghesoyen es dan met suker ghemingt es goet tsegen de verstoppinge
der leveren, der milten, der nieren oft der blasen. Oock tegen die coupisse
ende diffurie. (dat es nu wat pissen ende over een ure noch wat etc).
Santorie met wijn ende olie ghecockt ende so op de nieren of ontrent de
scaemlechyet ende op die milte gheleyt es toet selve goet.
Tseghen die
verhertheyt der milten, maeckt salve met des cruyts, sap of poyer met olie
ende weynich was mingt.
Tseghen die
verhertheyt der lever, der milten ende toet anderen dinghe, voer gheseyt,
sonderlinghe tsegen de gheel vrou, maeckt dese sijroep: Nempt des saps van
santorie I pont, hertstonghenwater een ½ pont, der wortelen van
venkel, petercelie, eppe, ende van de IIII cou sayen elcx een ½ unche,
siedt se toet dat derdendeel versoyen es, dan doeghet doer eenen doeck ende
suetet met suyker. Desen syroep nempt als voer. Dan nempt pillen van rebarbe,
daernae dijacalementum om te stercken. Dien selven dranck is goet tseghen het
lanckevel. Dit sap met rooswater verclaert de ooghen. Pandectus, Platearius.
|
XXXIIII Santorie. (Centaurium erythraea, grote is Rhaponticum) Santorie of Centaurium,
sommige noemen het aardgal, is heet en droog in de derde graad. Er zijn twee
soorten van als de grotere en kleinere. (1) Santorie heelt, want doe je
santorie in een kookpot waar vlees in is dat in stukken gekookt is dan laat
santorie die stukken weer aaneen helen. Het geneest zeer als het vers op de
wond gelegd wordt, ook als het gedroogd en gebroken wordt en er op gelegd
wordt doet ze hetzelfde. De
wortel van de grote santorie die je met zoethout drinkt is goed tegen bloed
spuwen. Tegen koorts is het goed om het kooksel van santorie te gebruiken, de
grote of de kleine, met hertstongen, met rozijnen en zoethout, dat zuiver je
door een doek en maak het zoet met suiker en daarvan drink je. Platearius
zegt uit de kennis van Galenus dat de santorie een prima medicijn is om de
verstoppingen van de lever (2) en de milt zonder letsel te
verdrijven, daarom wordt het gekookt zoals nu gezegd is, dan verdrijft het de
geelzucht die uit verstoppingen komt (3). Met
wijn gekookt doodt het de stonden van de vrouwen en de vrucht die daar uit
voort komt. Op geen enkele manier zal je het de vruchtbare geven want het
doodt de vrucht. Zon kooksel met venkelzaad en peterseliezaad laat plassen.
Ook wijn waar santorie in gekookt is en dan met suiker gemengd is goed tegen
verstoppingen van de lever, (4) van de milt, van de nieren of
van de blaas. Ook tegen aandrang tot waterlozing en dysurie. (dat is nu wat
plassen en over een uur noch wat etc.) Santorie die met wijn en olie gekookt
is en zo op de nieren of omtrent de schaamdelen en op de milt gelegd wordt is
tegen hetzelfde goed. Tegen
verharde milt, maak een zalf van dit kruid, het sap of poeder, met olie en
meng het met wat was. Tegen
de harde lever, de milt en andere zaken zoals voor vermeld en vooral tegen
geelzucht, maak je deze siroop: Neem van het sap van santorie een pond; van
hertstongenwater een half pond; de wortels van venkel, peterselie, eppe en de
vier koude zaden, van elk een half ons; kook het tot dat een derde deel
verkookt is, dan doe je het door een doek en maak het zoet met suiker. Deze
siroop neem je als voorgaand vermeld is. Dan neem je pillen van rabarber en
daarna steentijm om te versterken. Diezelfde drank is goed tegen
onderbuikspijn. Dit sap dat met rozenwater gemengd is heldert de ogen op.
Pandectus en Platearius. |
(1) De
grote is Centaurium scabiosa. (2, 4) Galstenen? (3) Ontsteking.
34. Centaurium erythraea, Rafn. (rozerood)
Algemene kenmerken.
Duizendguldenkruid is een klein plantje
van veertig cm.hoog. Het is een eenjarige, soms tweejarig met rozetvormige
bladeren die duidelijke nerven bezitten. De licht rode bloemen staan op de
toppen van de vele zijtakjes zodat ze in een scherm lijken te bloeien. Komt
voor in de hei op duinen.
Werking.
Alle delen smaken bitter. Het
kruid werd gebruikt als bitter maagversterkend en eetlust stimulerend middel.
Plinius noemt het fel terrae wat zoveel als aardgal betekent naar de
bittere smaak. De gal uit de aarde zou in de plant getrokken zijn. Dioscorides
noemt het ook febrifuga: koortsverdrijvend. (4,10) Het is de koortsbloem,
Duits kent Fieberkraut, het Engelse feverfew betekent weinig
koorts en Franse herbe al la fievre is het koortskruid, plante
febrifuge is de koortsverdrijvende plant.
Etymologie.
Centaurium. Door de monniken werd het erop
gehouden dat deze plant gebruikt werd door de centaur Chiron om de wond in de
voet van Patroklos mee te genezen en noemden dit kruid dan ook Herba Centauri. Daar is ook de Hollandse
naam santorie of sentaurie van afgeleid. Vrij vertaald, naar het
rekenstelsel, betekent centaurium, 100. Duizendguldenkruid verkreeg
zijn naam door zijn vele goede eigenschappen en werd vroeger dan ook met
honderden ponden tegelijk ingezameld, dit voornamelijk op Ameland. Het kruid
werd wel in de beurs gedaan om de eigenaar van voldoende geld te verzekeren.
Het was vroeger voor alles goed en dus duizend gulden waard.
XXXV Wilt
soffraen of tartamus
es heet in den yersten, ende droghe in den tweeden. Het beste des cruyts es
dat saet (dat heeten die sommeghe papegaijsaet) daernae es dat beste de
bloeme. Cartamus is opende, afdroghende, verstoerende, dairom hevet de macht
te doen walghen ende ter cameren doen gaen. Het es zeer quaet der magen
makende hem een verdriet, mair het doet weynich niet sterckelijc ter cameren
gaen waerom men met hem lutter gingebeers mingt om hem in den camerganck te
stercken. Tseghen dat letsel dat der maghen doet mingt men daer me galegaen
of folie.
Het
papegaijssaet (dats saet van cartamus) met lutter ghescuymt honich gemingt
ende weynich galegaen, reynigt ende purgeert den lichaem. De bloemen cartamus
ghewreven, met eeck ghemingt, op quaet vleesch of op die ruytheit des vels
als impengo gestreken, verdrijft se.
Dat
selve, so Mesue seit, es oeck goet ghestreeken op die tonghe of den mont die
versworen oft vol puystkens es.
Die
bloemen van cartamus met wijn ghesoyen buyten op gheleet ontbinden dat melck
dat gheronnen ende doen rinnen dat ongheronnen es. Met lutter ghingbeers
ghemingt purgeert die fluymachtige oft verbrande humoren.
Dat
mergh of dat binnenste van dezen saye met cruyden als voere, in dat sop van
eenen haene ghesoyen is goet om te rumen met walginge oft van ouder ten
lichaem de fluijmachtighe materie die in die borst ofder maghen is.
Dat
self in een clisteer es goet tseghen colica.
Die
siedinghe der bloemen van cartamus in honichwater verdrijft dye gheel vrou
Die
bloemen ghedroncken, sijn goet tseghen de steeckinghe van scorpione.
Teghen
den roijen lichaem met scafelinge van dermen siedt tsamen amandelenmelck met
den sap deser sayen, met gherstenwater of met water van psillium, daer
psillium in ghesoyen es, met anijs ende lutter honichs, dan doeget doer eenen
doeck, dits seer goet VI dragma tsmaels ghenomen.
Die
bloemen gestoten met eeck sijn goet op scorpionen steken. Sommege meynen hiel
yemant in sijn hant die wortel van cartamus ende waer van eene scorpioen
ghesteeken, hi en sal die pijn niet ghevoelen, ende worpt hij se wech hi sal
se ghevoelen. Item slaet eenen ouwen haen met eender roijen ende terstont
dodet hem en ontpluymten, dan steckt in den buyck van cartamus, boomvaren,
steenmunte, anijs ende caneel ende siedt tsamen in water, dwelck ghedroncken
es goet met allen seer tseghen die voergheseyde dinghen. Pandecta,
Platearius.
|
xxxv Wilde saffraan, saffloer.
(Carthamus tinctorius) Wilde saffraan of Carthamus is
heet in de eerste en droog in de tweede graad. Het beste van het kruid is het
zaad (dat wordt door sommige papegaaienzaad genoemd) en daarna is het beste
de bloem. Carthamus opent, droogt af en verstoort, daarom heeft het de kracht
om te laten walgen en naar toilet te laten gaan. Het is zeer slecht voor de
maag, is voor die niet aangenaam en doet weinig om de toiletgang te bespoedigen,
daarom moet je er wat gember bijmengen om het in de toiletgang wat te
versterken. Tegen het letsel dat het de maag doet meng je daar galigaan of
foelie bij. Het
papegaaienzaad (dat is zaad van Carthamus) dat met wat afgeschuimd honing en
wat galigaan gemengd is reinigt en laxeert het lichaam. De
gewreven bloemen van saffloer dat met azijn gemengd zijn waar het slechte
vlees of de ruwheid van het vel zoals ipengo (1) mee bestreken wordt verdrijft
die. Hetzelfde, zoals Mesue zegt, is ook goed om op de tong of de mond te
strijken die verzworen of vol puistjes is (2). Als
je de saffloerbloemen met wijn kookt en aan de buitenkant legt ontbindt het
de melk die gestremd is en laat stremmen dat niet gestremd is. Met wat gember
gemengd laxeert het de slijmachtige of verbrande levenssappen. (3) Het
merg of het binnenste van dit zaad, met kruiden als eerder vermeld, in het
sap van een haan gekookt is goed om op te ruimen doordat je er van walgt of
in oude zwellingen de slijmachtige materie die in de borst of in de maag is.
Hetzelfde in een klysma gedaan is goed tegen koliek. Als je de bloemen van
saffloer in honingwater kookt verdrijft het geelzucht. Als
je de bloemen drinkt is dat goed tegen schorpioenensteken. Tegen
rode loop met afschaven van darmen, (4) kook amandelmelk met het sap van dit zaad of met
gerstewater en het water waar Plantago psyllium in gekookt is met anijs en
wat honing, dat doe je door een doek en dat is zeer goed als je er zes maal
3,9 gram per keer van in neemt. De
gestampte bloemen die met azijn gemengd zijn zijn goed om op
schorpioenensteken te leggen. Sommige denken dat als iemand in zijn hand de
wortel van de saffloer heeft en dan door een schorpioen wordt gestoken dat
hij die pijn dan niet zal voelen, maar werpt hij het weg, dan zal hij het
voelen. Item, sla een ouwe haan met deze twijgen en terstond wordt die gedood
en vallen zijn veren af, dan steek je in zijn buik saffloer, boomvaren,
steentijm, anijs en kaneel en kook het tezamen in water, drink het want samen
is dit zeer goed tegen de voorgenoemde ziektes. Pandecta en Platearius. |
(1) Ichtyosis? Een aangeboren huidafwijking: geschubde huid. (2) Aften? (3) Slijmen
ontstaan door ontstekingen. (4)
Dysenterie.
35. Carthamus
tinctorius, L.
(verstof leverend)
Algemene kenmerken.
De valse saffloer is een
prikkelig en stijf bladig struikje. Het is een eenjarige van een zestig cm
hoog. De doornige hoofdjes met de rode bloemen komen in juli tot september.
Werking.
De
valse saffloer geeft een zeer waardevolle verf die varieert tussen rood en
geel. Dit wordt verkregen van de rode bloemen die geplukt worden vlak voor het
opengaan. De kleur wordt gebruikt voor zijde en wol en is het hoofdingredint
van de rouge die door de artiesten gebruikt wordt. Het kleuren met de beroemde
saffloer is als een komedie, volgens de klassieke regels in vijf bedrijven. De
plant wordt eerst met water uitgetrokken, waarna het aflopende gele water het
doek op een omslachtige manier geel verft. Vervolgens wordt de kleurstof
vermengd met een mengsel van andere plantendelen. Na dooreen te zijn gekneed
wordt dit mixtum compositum roodgekleurd met citroensap. Daarmee wordt het
eerst geel geverfde doek in alle nuances van rood tot hoog purper toe gekleurd.
Blauw gekleurd goed verf je hiermee bruin of licht violet, oranje kleuren
verkrijg je door er wat geelwortel bij te voegen. Toch zijn die kleuren niet
sterk, komen ze in aanraking met zweet, dan verschieten ze van kleur.
Etymologie.
Carthamus komt van het Arabische quarton, verven, het is een
verwijzing naar het gebruik van de bloemhoofdjes.
Het werd veel gebruikt als
vervalsing van de saffraan, -vandaar de naam valse saffloer.
Duitse Saflor, Engelse safflower en Franse safranon komt
van oud-Frans saffleur en dit van Italiaans saffiore wat van het Arabische
safra, vrouwelijk, of asfar, geel, is afgeleid. Alle woorden hebben als
tweede element flower of fiore, bloem. Zie verder saffraan, Crocus.
XXXVI Honstonghe of lingua canis
of cinoglossa es gheseet, van cinos, dats een hont en der glossos, dats
een tonghe. Dit cruijt es ghelijck der weechbree, anders dan dat der
honstonghe heeft rillekens in der blaijers. Weghebree heeftse se in de
brekinghe. Dat
zap van honstong met eeck gheminghet gheneest de sweeren des monts ende ander
quaije bedriechelike sweren. Honstongen
van couder ende droegher complexie, hoer zap ghemingt met zap van ijreos en
der weijnich honichs te gader es tegen alcolam (dat sijn abstonien of swering
in den mont). Honstonge met weghebree ende teskenscruuit ghesoijn en daer in
ghebaijt es goet tsegen gomorream. (dats dat men teghen sinen wil sperma of
sijn natuere quijt wort). Alst
ghebaijts doet in die siedinghe van waterwilgen met lutter beversijn ende
eeck in een sponcie ende so leg se werm op die manlijckheyt of vroulicheyt.
Of nempt saet van lachtike, van psillium, van citrullen, van melonen, van
cucumeren, van porcelleyne ende van scarleye, hier me gebroken oft ghesoyen
in eeck ende veruys, maeckt eenen dranck, desen dranck es goet tegen dye
oncuysheyt ende vergrooft oft dickt dat sperma. Ander dingen sijnder die
sperma ende de spiritus verdroeghen of te uieuten brenghen als waterwilghe,
rute, mageleyne, steenmunte, comijn, dille, want si openen ende verteeren als
Platearius int capittel van waterwilghe seet. Dranck
daer in, dats es honstonghe ghesoyen met honichwater gheminget, es goet
tseghen die flumachtighe of vette maghe ende teghen die ontsteltenis der
longhenen uut heeter saken: Nempts honstonghe met dat hert van een cleijn
vorsken met sijnder matricen oft moyer, leg se waer ghy wilt. Een weynich
daer nae sel di alle die honden van dier plaetsen vergheren. Eest dat ghi
oeck dit selve onder den duijm of groten teen van den voet doet, alle die honden
selen swijghen ende en felen met moghen bassen. Oeck ist dat ghi dit self aen
den hals eens honts, bit alsoe dat hijt met sijnen wil niet af en can
ghecrijgen, dye hont sal ghelijck eenen raye om drayen toet dat hi valt op
die eerde als of hi doot waer. Dit is bij onzen tijden waer ghevonden seit
Albertus van die crachten der cruyden. |
XXXVI Hondstong. (Cynoglossum officinalis)
Hondstong, Lingua canis of Cynoglossum wordt het genoemd, cinos betekent een
hond en glossos is een tong. Dit kruid is net als de weegbree, maar de
hondstong heeft voren in de bladeren. Weegbree heeft het als je het breekt. Het
sap van hondstong dat met azijn gemengd is geneest de zweren van de mond en
andere kwalijke, bedrieglijke zweren. Hondstong
is van koude en droge samengesteldheid, als je haar sap samen met het sap van
Iris en wat honing mengt is dat goed tegen alcolam (dat zijn abstomen of
zweren in de mond) (1) Als
je hondstong met weegbree en tasjeskruid tezamen kookt en daar in een bad
neemt is het goed tegen het gomorream. (dat is dat je tegen je wil sperma of
je natuur kwijt wordt) (2) Als
je een bad genomen hebt doe je in het afkooksel waterwilg met wat bevergeil
en azijn op een sponsje en leg het zo warm op de mannelijkheid of
vrouwelijkheid. Of neem het zaad van sla, van Plantago psyllium, van
citrullus, van meloenen, van komkommer, van postelein en van Salvia sclarea,
dit wordt gebroken of gekookt in azijn en jus waarvan je een drank maakt wat
goed is tegen onkuisheid en grover of dikker sperma maakt. Andere dingen zijn
er die de sperma en de geest verdrogen of naar buiten brengen zoals
waterwilg, ruit, majoraan, steentijm, komijn en dille, want ze openen en
verteren zoals Platearius in het kapittel van waterwilg zegt. Drank van
gekookte hondstongen dat met honingwater gemengd is is goed tegen
slijmachtige of vette maag en tegen ontsteltenis van de longen die uit hete
zaken komen. Neem
hondstong met het hart van een klein kikkertje met zijn matrices of
baarmoeder en leg het waar je wilt. En wat later zullen alle honden van die
omgeving tezamen komen. Als je hetzelfde onder de duim of grote teen van de
voet doet zullen alle honden zwijgen en niet meer kunnen bassen. Als je
hetzelfde aan de hals van een hond bindt, maar zo dat hij het van zichzelf
niet af kan krijgen, zal die hond als een razende omdraaien totdat hij op de
aarde valt alsof hij dood is. Dit is bij onze tijden waar gehouden zegt
Albertus van de krachten der kruiden. (3) |
(1) Stomatitis/aften? (2) Gonorrhoeae is nu
een geslachtsziekte. (3) Albertus Magnus.
36. Cynoglossum
officinale, L.
(geneeskrachtig)
Algemene kenmerken.
Hondstong heeft vele zachte en
wat lange, grijze bladen. Hier uit rijst een ruige en harige stengel van een
halve meter hoogte op die zich aan de top in diverse delen vertakt. Op de top
van de stengel komen donkerkleurige bloemen in juni tot augustus. Samen is het
een doffe kleur die omringd wordt door een sterke muizengeur.
Werking.
De oorsprong van de naam heeft
een duidelijke verbinding, hoewel soms wat vreemd, met een hond. Neem hondstong met het hart van een klein
vosje en legt het waar je wilt. Wat later zullen daar alle honden van die
plaats tezamen komen. Als je dat ook onder de duim of grote teen van de voet
doet, dan zullen alle honden zwijgen en kunnen niet meer bassen. Als je dan dit
aan de hals van een hond vast maakt bijt er naar, maar omdat hij het er niet af
kan krijgen zal de hond als een tol omdraaien tot dat hij op de aarde valt
alsof hij dood is, en dit is bij onze tijden waar gehouden, (.2,
22, 25, 36)
Etymologie.
Cynoglossum is een samengesteld woord. Het
Griekse kyon betekent evenals het
Latijnse canis een hond, glosse en lingua is een tong, en zo wordt het
hondstong. De ouden kenden een hondstong die goed was tegen het bijten van
dolle honden. Mogelijk is dit, via de signatuurleer, naar de vorm van het ruwe
blad.
Hondstong, de meeste namen, ook in het
buitenland, zijn verbindingen met het woord hond of tong. In het Engels is het hounds
tongue, in Frans werd het langue de chien en in Duits Hundszunge.
XXXVII Camille of camomilla is heet ende droge in den
irsten graet. Hebben macht te vermorwen ende te ontbinden, die telgeren ende
bloeme sijn van gelijker macht om de stonden te doen comen. Den vrouwen siedt
camille met bivoet in water, dan doet er al werm sijnde een sponcie inne ende
legse op de moyer. Dat selfs es oec goet den vrouwen die met pinen baren.
Tegen dese navolghende: Nempt camille bloemen, de soppekens van alsen,
venkelwortel, peterceliwortel en de IIII cou sayen in wine, dan sueter
met suker, daer af drinckt desen dranck, doet pissen, hij verdrijft den steen
die opblasinghe der milten, die pine der lever ende der lancken verteert hy
oft ontbindt ende de gheelsucht gheneest. Teghen
apostonien in de longhene ende de lever: Nempt camillenbloemen, violetten
bloeme, de IIII cou sayen, lachticksaet endivisaet, calissihout ende
vighen, syedt se in watere dan mingter tou lutter zukers ende drinkt. Camilbloemen,
eeck, sout ende olye van camillen tsamen wel gheruert es es goet tegen cortzen
die niet daghelikx syn als men een ure voer den aenganck op die pulsen der
handen of der voeten plaestert. Den rugghe met camilolie ghestreken es goet
teghen de beefing of feudig der tercianen (dats cortze over den anderen dach)
Als
yemant zeer vermoyt es van arbeyen en sinen rugge met olie van camille, met
olie van dille savons strickt hi en sal morgens niet gevoelen. Camille ende
bivoet met wijn ghesoyen, daerin een sponcie ghedroncken ende op de moyer
gheleet doet de stonden comen, het doet de vrucht, den steen breket, het doet
pissen ende der pine van stoting of opblasing in den buuick verdrijvet. Camille
doet magheren of dunne worden, daerom doet se pissen oft verstoppinge der
nieren verdriven ende si es seer ontbinnende. Si dout te gaijer ende maeckt
dorre, daerom es si goet in de pinen te saechten. Camillebloemen
in olie ghesoeden, ghestreken op de cortribben of onder saecht hoer pine,
oeck ghenest hoeftswer ende de pine der ooghen. Dat zap van camillen met
endiviewater ghedroncken es zeer goet in de lever bijsonder der den corst
hebben, Pandecta. Camille
saecht de pine der apstonien, morw makende verwandelende ende ontbinnende.
Avicenna. |
XXXVII, Kamille. (Anthemis nobilis) Kamille
of chamomilla is heet en droog in de eerste graad. Het heeft de kracht om te
vermurwen en te ontbinden, de twijgen en bloemen zijn van dezelfde kracht. De
vrouwen koken kamille met bijvoet in water en als het warm is doen ze er een
spons in en leggen die op de baarmoeder. Hetzelfde is ook goed voor de
vrouwen die met pijn baren. Tegen
het navolgende: Neem kamillebloemen, de toppen van alsem, venkelwortel,
peterseliewortel en de vier koude zaden in wijn, dan maak je het zoet met
suiker en drink je deze drank, het laat plassen en het verdrijft de steen, de
oprispingen van de milt, de pijn van de lever en de zijde verteert het of
ontbindt en geelzucht geneest het. Tegen
blaren in de long en de lever (1): Neem kamillebloemen,
violenbloemen, de vier koude zaden, slazaad, andijviezaad, zoethout en
vijgen, kook het in water, dan meng je er wat suiker bij en drink het. Als
je kamillebloemen, azijn, zout en olie van kamille tezamen goed roert is dat
goed tegen koortsen die niet dagelijks zijn als je het een uur voor het begin
daarvan op de polsen van de handen of de voeten pleistert. Als de rug met
kamilleolie gestreken wordt is het goed tegen het beven of het schudden van
de derdedaagse (2) koorts (dat is een koorts die om de andere dag komt). Als
iemand zeer vermoeid is van arbeid en s avonds zijn rug met olie van kamille
en met dillenolie bestrijkt zal hij het s morgens niet meer voelen. Kamille
en bijvoet met wijn gekookt waarin je een spons drenkt die je op de
baarmoeder legt laat de stonden komen, het doodt de vrucht, het breekt de
steen, het laat plassen en verdrijft de pijn die van slaan of oprispingen in
de buik komen. Kamille
laat vermageren of dunner worden, daarom laat het plassen of verdrijft de
verstoppingen van de nieren en het ontbind zeer. Het duwt tezamen en maakt
zacht, daarom is het goed om de pijn te verzachten. Kamillebloemen
die in olie gekookt en op de korte rib of eronder gestreken worden verzachten
haar pijn, ook geneest het de hoofdpijn en de pijn van de ogen. Als
het sap van kamillen met andijviewater gedronken wordt is het zeer goed voor
de lever volgens Pandecta vooral bij hen die koorts hebben. Kamille verzacht
de pijn van de blaren, maakt die murw, verteert en ontbindt het. Avicenna. |
(1)
Tuberculose ? (2) Malaria, er zijn meer vormen van.
37. Anthemis
nobilis, L. (edel
of voortreffelijk)
Algemene kenmerken.
De roomse kamille is een nobele
plant met zeer fijne, diep en grijsgroen ingesneden bladeren. Het is nobel
omdat het zulke grote bloemen heeft voor zon klein plantje. De mooie geurende
bloem is geel of wit met een geel hart.
Werking.
Kamille groeit langs de kanten
van wegen, voetpaden en randen van akkers. Zie Shakespeare King Henry IV, deel
1, 2de akte, 4de toneel: for though the camomile, the more it is trodden on, the faster it grows".
Men had ontdekt dat het dan sneller groeide, zodat er dagelijks over de kleine
kweekbedden gewandeld werd. J. Cats kende dit verhaal ook. "Indien gij op het veld ziet met de voeten treden Den groenen
Camomil... Gij zult merken, Dat leed en ongemak die Plant kunnen sterken".
(14)
De
meeste delen van de bloemen dragen klierharen die een vluchtige, in het begin
blauwe en later groene tot bruingeel wordende olie leveren. Het kruid werd soms
wel gebruikt voor een medicinale thee, maar heeft niet de eigenschappen van
echte kamille, waar het wel wat op lijkt, is misschien wel te sterk. De
roomse heeft een gevulde bloembodem, bij de echte kamille is die hol. Hoewel,
de Engelsen gebruiken deze plant als de echte. En dan wordt de plant
aanbevolen tegen nachtmerries en verkoelt het de koortsige patint. Lotions
waren goed tegen kiespijnen, oorpijn en inwendige pijnen. Een aftreksels van de
bloemen in water was goed om het hoofd te wassen wat ook goed is voor de
hersens.
Etymologie.
Anthemis komt van Griekse anthos,
bloem, hemisys, half, de bloemen hebben alleen maar een stamper, een halve
bloem.
Roomse kamille, de Franse chamomille
romaine, Engelse roman chamomile en Duitse Romische Kamille.
Rooms zou afgeleid zijn van rom, vergelijk het Engelse to roam, zwerven.
Zigeuners werden wel rom genoemd, mens, zie Roemeni. Het betekent een
buitenlander, in tegenstelling met onze inlandse soort. Zie verder bij
Matricaria, hoofdstuk 89.
XXXVIII Camipiteos of de groete
gamandre es
heet ende droege in den tweden graet. Het heet oec groete camedreos.
Camepitheos heeft macht diureticam. (dats de verstoppinge der blasen, der
nieren of der leveren te openen). Het suvert, het purgeert, het vertert de
winden ende dunt die grove humoren. Daerom ist goet tegen die verstopinge der
lever, der milten ende der moijer. Het doet pissen ende den vrouwen de
stonden comen, het gheneest de gheel vrouwe, die sieckte der nieren als
nekrosis. Ende de dermen reinet alsdus ghedroncken: Neemp camepitheos, byvoet,
hertstonge elcx I hant, der wortelen van bruscus ende spargus, der zaijen
van venkel, van peercel, elckx II dragma, dees zied in wijn ende
water dat III derden deel versoijen es, alst ghecleert es doeter tou
zuker, dezen dranck es toet alle dees voergheneemde goet. Dat
zap des cruuits met mellicratum (dats wijn met honich ende water ghesoyen)
ghedroncken, es goet tsegen die coupisse. Dit sap heeft macht te heylen, het
vleesch te doen wassen ende te ghenezen groote wonden. Het gheneest
stinckende gaten, en verteert de herdicheyen der borst, als men met den sappe
meel van fenigrieck, meel van lizaet ende hoemsch wortel mingt. Tseghen de
gheel vrou es seer goet dat sap van camepitheos met honichwater ghedroncken, XL dagen lanck. Dit self
gedroncken es oec goet teghen de sieckten der lever, teghen die coupisse,
tseghen pijne der nieren ende teghen steeckte in die dermen. Dit sap met den
sap van coelen ende met honych ghemingt, geneest die wonden ende verbiedt die
verbreedinghen der formicen (dats een cleyn puyste met ioecksel met grooter
pijnen, met hitten ende berringhe) ende ander apstonien, van seer bijtende
verrotte materie. Teghen
de wormen: Nempt poyer van camepitheos met den sap van santorie, minghet te
gader. Teghen
de iecht es seer goet dat sap van camepitheos met den sap van primula veris
(of herba paralisis), met beversijn in wijn ghesoyen. Camepoitheos met
agherande in wijn ghesoijen, dan suker na die cleringe daer toe ghemingt ende
ghedroncken, verwermt de vercoude moijer ende reynt se van fluymachtighe
overvloedicheyen. Pandecta. |
XXXVIII Gamander. (Teucrium chamaedrys) Camipiteos
of de grote gamander (1) is heet en droog in de tweede
graad. Het heet ook grote camedreos. Gamander heeft de kracht die diuretica
genoemd wordt. (dat is om de verstopping van de blaas, nieren of de lever te
openen) Het zuivert, het laxeert, het verteert de winden en verdunt de grove
levenssappen. Daarom is het ook goed tegen verstoppingen van de lever, (2) van de milt en van de
baarmoeder. Het laat plassen en bij de vrouwen de stonden komen, het geneest
de geelzucht en de ziekte van de nieren als nekrosis (3). En darmen reinigt het, aldus
gedronken: Neem gamander, bijvoet en hertstongen, van elk een hand vol; de
wortels van Ruscus en asperge, de zaden van venkel en van peterselie, van elk
twee maal 3,9 gram; dit kook je in wijn en water tot een derde deel verkookt
is en als het gezuiverd is doe je er suiker bij, deze drank is voor alle
eerder genoemde goed. Het
sap van dit kruid met mellicratum (dat is wijn in honing en water gekookt)
gedronken is goed tegen aandrang van waterlozing. Dit sap heeft de kracht om
te helen, het vlees te laten groeien en om grote wonden te genezen. Het
geneest stinkende gaten en verteert de hardheid van de borst als je met het
sap meel van fenegriek, meel van lijnzaad en heemstwortel mengt. Tegen
geelzucht is het zeer goed om veertig dagen lang het sap van gamander met
honingwater te drinken. Als je dit drinkt is het ook goed tegen de ziekte van
de lever, tegen aandrang tot waterlozing en tegen steken in de darmen. Als
dit sap met het sap van Satureja hortensis en met honing gemengd wordt
geneest het de wonden en voorkomt de verbreding van de formicen (4) (dat is een klein puistje met
jeuk en met grote pijnen, met hitte en branden) en ander blaren van zeer
bijtende, verrotte materie. Tegen
wormen: Neem het poeder van gamander met het sap van santorie en meng het
tezamen. Tegen
jicht is zeer goed om het sap van gamander met het zaad van Primula veris (of
herba paralisis) met bevergeil in wijn te koken. Gamander dat met averone in
wijn gekookt wordt en waar na de zuivering suiker bij gemengd en van
gedronken wordt verwarmt de koude baarmoeder en reinigt het van de
slijmachtige overvloedigheden. (5) Pandecta. |
(1) De kleine
is Ajuga chamaepitys. (2) Galstenen ? (3) Versterving. (4) Formicen: beten van (giftige) mieren. (5) Fluor ten
gevolge van ontstekingen.
38.
Teucrium chamaedrys, L.
Algemene kenmerken.
De
gamander is een vertakt halfheestertje dat uitlopers vormt. De bladeren zijn
kort gesteeld, ovaal, ingesneden en gezaagd, groen aan beide kanten. In de
zomer tooit het zich met roze–purperen bloempjes.
Echte gamander smaakt bitter en
scherp: "Heeft een doorsnijdende en
afvegende kracht, zuivert en opent het ingewand, maar voornamelijk de lever
waardoor het geelzucht geneest."(2)
Etymologie.
Teucrium. Teukros was een Trojaanse koning, de zoon van Telamon en broer
van Ajax. Hij zou voor het eerst vastgesteld hebben dat de plant een werking op
de milt heeft. Bij een offerfeest werd namelijk het kruid op de ingewanden van
dode dieren geworpen. Bij zo'n gelegenheid zag de koning dat een milt langzaam
verdween.
Het kruid chamaedrys heet
vanwege zijn bijzondere bladeren in het oud Grieks bodemeik, chamae betekent klein, en drys is de eik. Uit deze
naam stammen midden Latijnse vormen als chamandros. De gedachte aan het
oud-Hoogduits gaman, in midden-Hoogduits gamen, vreugde, gaf aanleiding tot
een omvorming naar Duitse Gamander en onze gamander,
Engelse germander en ground oak, Franse petite chene,
kleine eik. Het is de grote gamander, de kleine is Veronica
chamaedrys. Ook werd het wel Chamaepitys quercula genoemd.
XXXIX Steenrute of
vrouwenshaer
of minnen haer of iouffrouwen haer es een. Ende heet capillus veneris of
adiantos, Pandecta, ende so heet es Mesue in dit capittel, segghen dat
capilius fontium ende na de sommeghen coriandrum pueti. Het is een cruyt
welckr blayeren sijn kalandersblaijeren ghelijc. Dijaf hetet politricon, al
dese namen comen op ende uut. Steenrute wast uut der zonnen in waterachte
plaetzen op vuchteghe muren of natte wanden bi fonteynen. Ende is van
complexien tusschen cout ende droge ghetimpert, Platearius. Het heeft macht
de diuretica (is dats ontstoppende de nieren of blasen). Versch is si van
grooten macht, droech van weynich. Het cruyt is profitelic der wortel, nz.
Tegen die verhitting aer leveren, en teghen die terciaen, nempt tsmergens
ende tsavons een half ghelaesken smaels van desen syroep: Nempt endivie,
hertstonghe, de IIII cou sayen, porcelleynsaet, lachticksaet, siedt se in
water, alst ghecleert es ming ter tou zuker. Daer na: Neemt pillen van
rebarbe met III greyn dijagridij ghesterckt, of voer de pillen: Neemt van
electuarium de succo rosarum, dijasene van elckr II dragma, cassifistile IV
dragma, ming het samen ende maeckt er af een stuck. Daerna om te stercken:
Neemt triasandalum of dyadragagantum Steenrute doeghet haer wassen in de
alopicie (dats een sieckte daert haer af uuijt valt) ende ontbindt die
scrofulen, als men van hoer dat zap met den zap van agherande ende weinich
honichs mingt, dan op die plaetse daert haer uuijt es of de serofulen,
strijckt. Of doet se in loeghe ende daer me wascht de plaetse sterckenden het
vel als voere met ende zap ende honich.
Dat zap van
steenrute met venkelzaet ende milium solis (dats wite steebreeke) ghesoijen
met wijn breckt den steen en met den zap van ijreos in weinich ginbeers
ghemingt es goet om te rumen de flumechteghe materien uuijt der borst,
Serapio.
Steenrute met
hertstonghe in wijn ghesoyen es goet teghen de verstoppinghe der leveren, der
milten, teghen de coupisse ende tseghen de bloyeghen lichaem, Pandectus.
|
XXXIX Steenruit. (=Asplenium ruta-muraria, vrouwenhaar is Adiantum
capillus-veneris,
ze worden door elkaar gebruikt) Steenruit, vrouwenhaar, minnenhaar of juffrouwhaar, het is
allemaal hetzelfde. Het heet capillus veneris of Adiantum bij Pandecta en zo
heet het bij Mesue in zijn kapittel en die zegt dat het ook capilius fontium
genoemd wordt. Volgens sommige Coriandrum pueti. Het is een kruid waarvan de
bladeren op Coriandrumbladeren lijken. Dyaf noemt het Polytrichum en al deze
namen komen op een dezelfde plant uit. Steenruit groeit uit de zon in
waterachtige plaatsen, op vochtige muren of natte wanden bij bronnen. Het is
volgens Platearius van samengesteldheid tussen koud en droog gesteld. Het
heeft de kracht die diuretica genoemd wordt (dat is dat het de nieren of
blaas ontstopt) Vers is het van grote kracht, droog weinig. Van het kruid is
de wortel voordelig. Tegen verhitting van de lever (1) en tegen de derdedaagse (2) koorts neem je s morgens en
s avonds een half glaasje per keer van deze siroop: Neem andijvie,
hertstongen, de vier koude zaden, posteleinzaad en slazaad en kook het in
water, als het gezuiverd is meng je er suiker bij. Daarna: Neem pillen van
rabarber dat met drie maal 0, 65 gram klaar gemaakte Scammonia versterkt is
of van de pillen: Neem de likkepot van rozensuiker en sap van senne, van elk
twee maal 3,9 gram; cassiafistelen, vier maal 3,9 gram; meng het tezamen en
maak er een stuk van. Daarna om te versterken: Neem sap van Santalum of sap
van dragagantum. Steenruit
laat het haar groeien in de alopecia (dat is een ziekte waarvan het haar
afvalt) en ontbindt de scrofulas (3) als je met haar sap het sap
van averone en wat honing mengt en het dan op die plaatsen waar het haar weg
is of op de menstruatiepijn strijkt. Of doe het in loog en was daar mee de
plaats, het versterkt de huid als voor met het sap en honing. Als
je het sap van steenruit met venkelzaad en milium solis (dat is parelzaad) in
wijn kookt breekt het de steen. Met het sap van Iris en wat gember gemengd is
het volgens Serapio goed om de slijmachtige materin in de borst op te
ruimen. Steenruit
dat met hertstongen in wijn gekookt is, is goed tegen verstopping van de
lever en (4) van de milt, tegen aandrang tot waterlozing en bloedende
loop, volgens Pandectus. |
(1) Hepatitis. (2) Malaria. (3)
Opgezwollen lymfeklieren, dit kan komen door ontsteking in de hals of in het
gelaat, oren en dergelijke, of door kanker. (4) Galstenen?
39. Adiantum
capillus‑veneris,
L. (Venus haar)
Algemene kenmerken.
Venushaar is een bekende
kamervaren. De onregelmatig bladeren hebben rondachtige tot wigvormige en
afwisselend geplaatste lobben. De onvruchtbare lobben zijn gezaagd, de
vruchtbare eindigen in lijnvormige tot ovale vruchtgroepjes. De glanzend zwarte
stengel is zelden dikker dan pakdraad en zo licht en elastisch, zo zwart en
haarachtig dat het de specifieke naam gaf.
Etymologie.
Adiantum komt van Grieks a,
niet, en diainein, bevochtigen,
omdat het blad niet nat wordt. Dit verwijst naar het haar van Venus dat niet
nat was toen ze uit de golven stapte. Capillus‑veneris, betekent ook venushaar. Het wordt Venushaar, maagden- of meisjeshaar genoemd
naar de fijne zwarte bladsteeltjes die in massa uit de zwarte vezels
ontspringen, Duitse Frauenhaar, de Franse chevaux de Venus en in
Engels true maidenhair en Venushair.
Asplenium ruta‑muraria, L (muurruit) Asplenium is afgeleid van Grieks
asplenos, a, niet, en splen, milt,
omdat deze plant gebruikt zou kunnen worden om de opgezwollen milt te
laten krimpen. Engels spleenwort, Duits Miltzkraut, ons miltkruid
en Franse asplenon. Ook wordt het steenruit genoemd naar de
groeiplaats en ruitachtig blad, Engelse stone-farn of rue of the wall,
Franse rue des murailles en Duitse Stein- en Mauerraut.
XI Eijwijn of sibollen
of cepe of cepa,
sijn heet in den IIIIden graet met weynich vochticheijen. Die langhe ende
roije es scerper dan de ronde ende de witte. Eyuuijn heeft macht te openen,
daerom op den eers gheleet openen de gaten der aijeren als de speenen, hi
doet den vrouwen die stonden comen in maniere van een passarium in de moijer
gheset. Cepa es opblasende, swaer te verteren, sonderlinge dye rou es,
gecoect verwermt hi den lichaem ende versubtilieert die grove flumachtyghe
humoren der om es hi den colereinen quaet, maer den fleumatiken ende dye vol
flumen hebben, de taije ende onverteert sijn, es hy goet want hy besnijt ende
subtilieert die grove humoren, daerom es hi hem goet gheeten. Hij doet dorst
hebben, hi bijt, hi maeckt winden ende hi vermorwet den lichaem als mi er een
suppoest af maeckt.
Dat sap van
eijwijn met poyer van magedeijne ende weinich gingebeer in den nose gheblasen
ruimet hoeft.
Ghestoten met
water ende rute ghemingt es hy goet teghen beten der verwoeder honden.
Eijwijn met der swalewenneste ende honich gemingt es goet op de apstonie in
die keele van buyten gheleet.
Eijwijn gestoten,
met eeck ghemingt, op die pleckinge als morfea es in die sonne ghestreeken es
goet daer teghen.
Dat sap van
eijwijn met tuthia ghemingt op de ooghen gheleyt es goet teghen dat ioecksel
der ooghen van soute flumen comende.
Ghemingt met soute
ende op die werten gheleet, verdrijft die werten.
Dat sap met
hinnensmeer op die exterooghen of op die herdicheijen gheleet dye van scoyene
comen, verdrijft se ende gheneest se.
Teghen dye
flauheyt van hoeren, teghen duijsing of tutinghe in dye oore es goet dat sap
in de ooren ghedistileert.
Op die uutvallinge
van den haer strijcket sap van eijwijn op de plaetse, op den baert ghestreken
doet den baert haest wassen. Want wrijfinge met eijwijn opent de gaetkens,
makende dye plaetse bequaem om dat haer te wassen soet Serapio bevonden
heeft.
Eijwijn gheeten
doet oppetijt van minnen comen, dick gheten verduystert ghesichte.
Oeck doeghet
slapen, want het vervult hooft met lochten of vaporen.
|
XI Ui. (Allium cepa)
Ui, sibollen,
Cepe of Cepa is heet in de vierde graad met weinig vochtigheid. De lange en
rode zijn scherper dan de ronde en de witte. (1) Ui heeft de kracht om te
openen en als het op de aars gelegd wordt opent het dan ook de gaten van de
buizen van de aambeien, volgens Serapio, het laat het bij de vrouwen hun
stonden komen als het als een soort pessarium in de baarmoeder gezet wordt.
Ui blaast op en is slecht te verteren, vooral als het rauw gegeten wordt,
gekookt verwarmt het t lichaam en verfijnt de grove slijmachtige
levenssappen, daarom is het slecht voor de galachtigen, maar voor de
slijmachtige en diegene die vol slijm zitten die taai en onverteerd zijn
(2) is het goed want het besnijdt en verfijnt de grove
levenssappen en daarom is het goed om dit te eten. Het maakt dorstig, het
bijt, het maakt winden en het vermurwt het lichaam als je er een suppoost van
maakt. Als
je het sap van ui met het poeder van majoraan en wat gember in de neus blaast
ruimt dit het hoofd op. Gestampt
en met water en ruit gemengd is het goed tegen beten van de dolle honden. Als
je ui met een zwaluwnest en honing mengt is dat goed om van buiten op de
blaren van de keel te leggen. Gestampte
ui dat met azijn is gemengd en op de plekken als morfeem (3)
in de zon
bestreken wordt is daar goed tegen. Het
sap van ui met tuthia gemengd en op de ogen gelegd is goed tegen jeuk van de
ogen die van zout slijm komen. (4). Gemengd
met zout en op de wratten gelegd verdrijft het de wratten. Het sap met
kippensmeer op de eksterogen of op de hardheden gelegd die van schoenen komen
verdrijft het en geneest het. Tegen
het slecht horen, tegen het suizen of het tuiten in de oren is het goed om
het sap in de oren te druppelen. Op
het uitvallen van het haar strijk je het sap van ui op die plaats en als je
het op de baard strijkt laat het de baard sneller groeien. Want wrijven met
ui opent de gaatjes en maakt die plaats gereed om het haar te laten groeien
zoals Serapio bevonden heeft. Als
je ui eet krijg je appetijt van minnen, veel gegeten veroorzaakt blindheid. Ook
laat het slapen want het vervult het hoofd met luchten of geuren |
(1)
Allium fistulosa. (2) Taaislijmziekte?/tuberculose. (3) Vormafwijking van de
huid. (4) Onsteking van een
ooglid?/phlebaritis.
40.
Allium cepa, L.
De ui heeft lange en bijna
rechtopstaande holle bladeren die in het midden buikig opgezwollen zijn, een
soort kokervorm. De groen/witte bloemen staan in trossen.
Werking.
Rauw is de ui een
voorbehoedmiddel tegen dorst. De ui wordt gebruikt tegen brandwonden en
oogklachten, het versterkt het geheugen en verlaagt de bloeddruk. Het is een
goede nierstimulans. Het sap op een kaal hoofd in de zon zalven brengt het haar
vlot terug. "Cepa anders eujen en
cipels, het sap in de oren druppelen, beneemt de tandpijn, dat doet het ook als
het door de neus opgesnoven wordt. De eerst geborene kinderendie flauw zijn of
dat men weten wil of zij leven houdt men een vers doorgesneden ui voor de neus,
wat men ook met oude luiden doet. Ze dienen ook degene welke haar maandtijden
te spaarzaam gaan (2)
Bij Shakespeare in The Taming
of the Shrew1, 2, moet Bartholo zich verkleden als een vrouw en net doen alsof
hij de eega is van de dronken bedelaar:
Verstaat hij de kunst der vrouwen niet.
En
kan hij niet, zo vaak hij wil, een vloed.
Van
tranen storten, dan helpt hem een ui.
Daarbij
wel, die, verborgen in een zakdoek.
Hem,
trots zijn aard, het vocht uit de ogen perst.
De naam Allium komt van
het Keltisch all, wat heet of
brandend betekent. Of misschien van het Latijnse olere, rieken, naar de penetrante geur.
1) In het Latijn komt unionem
voor, dit is afgeleid van Latijn union, (em) eenheid, van unus, een. Unio
is een ui met een steel. Dit is een synoniem voor cepa, het gewone woord voor
ui. Dit gaf via oud-Frans oignon het Engelse onion dat in Galli
voortleeft en over unja in Luxemburg en het Rijngebied als onn en enn
verschijnt en in Duitsland als Unne, in midden-Nederlands als ajuun, ook eniuun
en eijwijn, en later van ajuin tot ui werd. In Frans werd dit ail
of ailloignon.
2) Het Angelsaksische cipe komt
uit het Latijnse cepa, wat uit het Griekse kepe, dat hoofd betekent,
omgevormd is. In Frans is het ciboule en in oud-Hoogduits verschijnt
Cibolla, in midden-Hoogduits is het al Zibolle wat nu Zibel is.
3) Uit
midden-Latijn is als kloosterwoord ook het midden-Nederlands cipel, sipel, sibollen
en chibole overgenomen. Hier zien we al een aanleuning met bol. Het
midden-Hoogduits Zwibolle, tweevoudige veelhuidige bol, omvat het ganse
woord. Overwonnen heeft het woord Zwibel als Luthers vorm. (4 Mozes
11.5)
XLI Kalander oft coriander, oft
coriandrum,
es een plante welke saet men in medicinen beseght. Hets cout in den iersten
graet, droge in den tweden, Avicenna, maer Serapio ende Galenus seggen dat ter
hitten waert daelt Diaf die seyt tsegen ende wilt dat cout si. Het
sap van coriander met eeck ende sap van donderbaert ghemingt is goet tegen
heete apstonien. Tegen die swillinge der cullen: Neempt dat sap van
coriander, meel van bone ende meel van terwen, minget met rooswater ende
eeck, doeghet daer op. Corander
met eeck bereyt na de maeltijt gheten, verbiedt de opclimminge der lochten te
hoywaert, daerom wort de vallende sieckte van sulken opclimminge der lochten
en ten hove waert comende met dufteneghe coriander ghenezen. Coriander bereyt
gebroken met weghebree sap gedroncken es goet tseghen den roijen of
bloijeghen lichaem. Met
eeck ghemingt is goet tseghen dat heylich vier of ignus sacrum. Van eender
vrouwen ghedroncken met weghebrewater stopt terstont de vrouwen dye stonden
ende den lichaem, als Pandectus int capittel van coriandrum seyt. Versch
coriander es cout ende stupefactijf (dats een meslicheyt of wonderlicheyt of
slapinge water in den lijf makende). Het doet sincopim hebben (dats in
onmacht gaen) want met sinen reuck verstivet de lochten ende winden dye te
hoefde vlieghen, daerom eest goet teghen dye hoftsweer. Teghen die vallende
sieckte van optrecking der lochte ten hoywert ende teghen dronckenheyt, dairom
doet ment in de spise der gheender die de vallende sieckte hebben, als de
saken van opclimminge uut der maghen comen. Water
daer corianderen in te weyke hebben ghestaen, met suker ghemingt, verbiedt de
stivicheyt der manlijckheyt, verdroghende spma, dat es die nature. Het sap
van coriandren in den noese gheblasen steelpet of stopt dat bloijen der
nozen, dat self gheschiet als ment rieckt. Teghen
erisipillam (dat is een apstonie van vuerder coleren) en teghen heete
apstonien: Nempt sap van coriander, mingt met donderbaert, eeck ende bivoet
of minghet sap met melck, cerusen ende eeck of met olie van roosen, dit self
doeghet oeck steghen ignem sacrum of heylich vier, Serapio. Bereyde
corianderen sijn goet tegen die omdraijinghe in die ooghen van heete roeken
oft fleumatike. Het
sap van coriander in dye ooghen ghedropen es goet tseghen die slainge of
cloppinge (dats pulsatio) in die ooghen. Coriandrum
ghebroken met bernagiwater ghedroncken es goet tseghen die bevinghe der
herten. |
XLI Koriander. (Coriandrum sativum) Kalander,
koriander of Coriandrum is een plant waarvan je het zaad in de medicijnen
gebruikt. Het is volgens Avicenna koud in de eerste en droog in de tweede
graad, maar Serapio en Galenus zeggen dat het heter is, Dyaf zegt het
tegenovergestelde, dat het koud is. Het
sap van koriander dat met azijn en het sap van donderbaard gemengd is is goed
tegen hete blaren. Tegen zwellingen van de ballen: Neem het sap van
koriander, bonenmeel en tarwemeel, meng het met rozenwater en azijn en doe
het er op. Koriander dat met azijn klaar gemaakt is en dat je na de maaltijd
eet voorkomt de opklimming van de luchten om naar het hoofd te komen, daarom
wordt de vallende ziekte van zulke opklimmende luchten die naar het hoofd
gaan met geurende koriander genezen. Klaar
gemaakte en gebroken koriander dat met weegbreesap gedronken wordt is goed
tegen rode of bloedende loop. Met
azijn gemengd is het goed tegen het heilig vuur of ignus sacrum. Als een
vrouw het met weegbreewater drinkt dan stopt het terstond haar stonden in het
lichaam zoals Pandectus in het kapittel van koriander zegt. Verse
koriander maakt koud en verdwaasd (dat is dat het een misselijkheid of
verwonderlijkheid of slaperig water in het lijf maakt). Het laat syncope
hebben (dat is in onmacht gaan) want met zijn reuk verstijft het de luchten
en winden die naar het hoofd vliegen en daarom is het goed tegen hoofdpijn.
Tegen vallende ziekte, vanwege de optrekking van de luchten die naar het
hoofd gaan, en tegen dronkenheid doe je het in het eten van diegene die de
vallende ziekte hebben vanwege de gevolgen van de opklimmingen die uit de
maag komen. Water
waar koriander in te weken heeft gestaan dat met suiker gemengd is voorkomt
de stijfheid van de manlijkheid, het verdroogt sperma, dat is de natuur. Als
je het sap van koriander in de neus blaast stelpt of stopt dit het bloeden
van de neus, hetzelfde gebeurt als je er aan ruikt. Tegen
erisypelas (dat is een blaar van vurige kleur) en tegen hete blaren (1): Neem sap van koriander, meng
het met donderbaard, azijn en bijvoet of meng het sap met melk, bloem van
lood en azijn of met olie van rozen, dit is volgens Serapio ook goed tegen
ignus sacrum of het heilig vuur. Klaar
gemaakte koriander is goed tegen de omdraaiing in de ogen dat van hete rook
of van slijmerigheid komt. Als
je het sap van koriander in de ogen druppelt is dat goed tegen het slaan of
kloppen (dat is pulseren) (2) in de ogen. Gebroken
koriander dat je met bernagiewater drinkt is goed tegen hartkloppingen. |
(1)
Ontstekingen. (2) Dat meestal versterkt wordt door een ontsteking.
41. Coriandrum
sativum, L. (gekweekt)
Algemene kenmerken.
Koriander
is een zestig cm hoge plant. De stengels zijn opgaand, bladig, rond en
gemarkeerd met lijnen. Het is een plant met fijne veerspletige en sterk
ruikende bladeren. De wit/roodachtige schermen komen in juni.
Terwijl de plant zeer
onaangenaam ruikt is het zaad zeer aromatisch en behulpzaam als toevoeging om
specerijen te combineren. De bladeren en zaden worden, na gedroogd te zijn en
de onaangename geur weggetrokken is, gebruikt in kruidenazijn, likeuren,
kleren, sausen, vis en gebak, in koeken en speculaas. Een vluchtige olie wordt
ervan verkregen die gebruikt wordt voor parfums en jenever. Om de scherpte wat te verminderen werden ze
vroeger wel eerst in wijn gedaan en daarna in azijn. Het bekendst zijn
de zaden wel als geboortemuisjes waar de aromatische zaden bedekt zijn met een
suikerlaagje die daardoor eirond worden. Bij de jongens zijn ze meer kogelrond
gevormd omdat die van de ronde zaden van de koriander komen, bij een meisjes
worden anijszaden, Pimpinella anisum, gebruikt die een staartje hebben.
Etymologie.
Coriandrum komt van het Griekse koriannon
dat mogelijk stamt van koris, een
wandluis, en annon, anijsachtig. Het is een verwijzing naar de geur van de
onrijpe vruchten. Hieruit kwam het midden-Latijn coliandrum, oud-Frans coriandre
en Engels coriander. De vorm coriander verscheen in Duitsland eerst na
1450 en is nu Koriander. Een tweede vorm gaf in midden-Hoogduits Kullander
en het midden-Nederlands kalander.
XLII Cuscuta
of podagra es side opt vlas
of wranghe int vlas. Hets een dinck op tvlas gewonnen. Ende is heet in den
iersten graet, droge omtrent den tweden. Cuscuta heeft macht te suveren, te
purgeren principaellic dye melancolie, dan nae dye flumen. Aldus syrope daer
af ghemaeckt: Nempt cuscute, hertstonghe, elcx een hant, boemvaren, der
wortelen van sporie, sevebladeren elcx ½ unche, bloemen van violetten ende van bernaijdse elcx ½
hant, siedet tsamen in wijn ende water
elcx in I pont ende lutter
eeckx toet dat derdendeel versoyen es. Alst ghecleert es doeter suker toe
ende nempten als voer. Dan nempt dese pillen, als van den hoep der pillen de
lapide lazuli ende der pillen die stomatice heeten, elckx ½
dragma, turbith 1/2 loot, ghinbeers III greyn, met syrope van hertstong, maeckter IX, of nempt I ½ unche dijasene met de voerghenoemde siedinge voer de
pillen. Ten lesten neempt dijacalamentum of dijacapparis om te sterken. Dese
syroep es oeck goet om dye verstoppinghe der leveren, der milten of der
nieren te openen. Tot dat selfs es goet cuscuta, hertstong, met venkelsaet
ende percelisaet in wijn gesoyen. Dyen selven dranck doet pissen ende es goet
tsegen der gheel vrou die van verstoppinge der leveren of der milten compt.
Oeck met suker ghesuet es goet tegen den corts der iongher kinderen.
Cuscuta met anijs, eppe ende galegaen
ghesoyen es goet der maghen, de maghe verdrivende de overvloeicheyt dyer in es.
Als sy met eeck ghedroncken word, so gheneest se de den hick, si opent die
verstopping met wijn ghedroncken. Dat water daer cuscuta in ghesoijen es,
dats wonderlyken goet teghen die gheel vrou. Teghen die stekende pine in die
maghe. Sied cuscuta met anijs ende haesooren want het suvert die vulicheyt
der dermen, der moijer ende der nieren. Avicenna.
Die complexie van cuscuta es nae die
complexie des cruyts daer si aen hangt want si wort heet by aenhanging des
hets cruuiyts of boem ende wort cout bi aenhangins des couts cruyts,
Pandecta.
|
XLII
Warkruid of podagra. (Cuscuta epithymum) Cuscuta of podagra is side op het vlas of wranghe in het
vlas, het is iets dat op het vlas groeit. En het is heet in de eerste graad
en droog omtrent de tweede. Warkruid heeft de kracht om te zuiveren en te
purgeren, voornamelijk de zwarte gal en daarna slijm. Aldus een siroop daar
van gemaakt: Neem warkruid en hertstongen, van elk een hand vol; boomvaren,
de wortels van kleine wolfsmelk en zevenblad, (1) van elk een half ons; bloemen van violen en van
bernagie, van elk een halve hand, kook het tezamen in wijn en water, van elk
een 1 pond, en wat azijn tot dat het derdedeel verkookt is. Als het gezuiverd
is doe je er suiker bij en neem het als voorgaande. Dan neem je deze pillen
als van de hoop van de pillen van lapis lazuli en van de pillen die
maagzuiverend heten, van elk een half maal 3,9 gram; van turbith een half
loot; van gember drie maal 0, 65 gram; met siroop van hertstong maak je er
negen of neem een halve ons sap van senne met het voor genoemde kooksel voor
de pillen. Tot slot neem je sap van steentijm of sap van Capparis om te
versterken. Deze siroop is ook goed om de verstoppingen van de lever, (2) van de milt of van de nieren te openen. Tegen hetzelfde
is ook goed om warkruid, hertstong, venkelzaad en peterseliezaad in wijn te
koken. Dezelfde drank laat plassen en is goed tegen geelziekte die van de
verstopping van de lever of van de milt komt. Als je het met suiker zoet
maakt is het goed tegen koorts van jonge kinderen. Warkruid dat met anijs,
eppe en galigaan gekookt is is goed voor de maag en verdrijft de
overvloedigheid die in de maag is. Als het met azijn gedronken wordt dan
geneest het de hik, het opent de verstopping als het met wijn gedronken
wordt.
Het water waar warkruid in gekookt is,
is verwonderlijk goed tegen geelzucht. Tegen de stekende pijn in de maag:
Kook warkruid met anijs en hazenoren want het zuivert de vuiligheid van de
darmen, van de baarmoeder en van de nieren, volgens Avicenna.
De samengesteldheid van warkruid is
naar de samengesteldheid van het kruid waar het aan hangt want het wordt heet
door het aanhangen aan een heet kruid of boom en wordt koud als het aan een
koud kruid hangt, volgens Pandecta.
|
Algemene kenmerken.
Het
kleine warkruid heeft bloemhoofdjes met vele kleine vleeskleurige bloemetjes.
De bloempjes zijn zo dik dat ze wel wasachtig lijken. De plant komt veel voor
op heidevelden en windt zijn donkerrode draden om de planten. Het is een wurger
die zelf geen wortels heeft.
Werking.
Dodonaeus behandelt het warkruid
als Cuscuta, "dat is wranghe of
schorfte". Het zonderlinge, dat de plant geen groene bladeren en
wortels heeft, weet hij evenmin als zijn tijdgenoten te verklaren. De geleerden
konden dit niet doorgronden en de eenvoudige vlasboer brengt het Boze in het
spel. De duivel heeft zijn vlas aaneengenaaid. Afmaaien en afbranden van het
gewas, voordat het warkruid zaad had gezet, was vroeger het enigste middel om
het te bestrijden
Zijn medische krachten hangen af
van de moederplant, de gastheer die de doder wurgt. Zo was het warkruid die op
de brandnetel parasiteert, Cuscuta europaea L. (uit Europa) goed om urine te produceren. Cuscuta epithymon L. (op tijm) parasiteert op de wilde tijm en
was goed tegen verstoppingen en hoofdpijn.
Cuscuta
is een naam
die afgeleid is van het Arabische chasuth, duivelskruid. Het kan ook afgeleid
zijn van het Arabische ar kuchuta, een kruid zonder blad.
De vlasdoder, de Duitse Dotter, doder en Engelse dodder.
In Duits heet het ook wel Flachs-, Hopfenseide, seide, omdat de plant andere
planten omspint als zijdehaar. Het is het warkruid en duivelsnaaigaren,
Franse bourreau du lin, linnenbeul, chevelure de diable,
duivelshaar.
Podagra betekent jicht dat in de
grote teen begint, naar de slechte groei van de planten?
XLIII Ciperus es heet ende droge in den II graet. Het es een
driehoeckigh cruyt. De wortel es der medicinen, met hebbende die macht die
diurenca heet. (dat es die verstoppinghe der nieren of der blasen opent)
Daerom est goet tegen de coupisse ende tegen diffurie (dat es een pine der
blasen, waerom men nu een weynich moet pissen ende over een ure noch wat).
Ende soe wertet aldus ghenomen: Neemt der wortelen van cyperus wel ghebroken
ende van peercelle elx VI unchien, der saien van eppe,
van venkel ende van steenbreken, elx I unche, alle ghestoten, siet se
in wyn, doet dattet derdendeel versoyen sij, doer eenen doec gheclaert,
zuetet met suker, dan drincket. Tot selve es goet ciperus ghestoten ende
ghesoyen in olie soe op die blase gheleit of omtrent de heimelecheit, dat
doet sekerlick pissen, die humoren ontbynende. Die
siedinghe van ciperus met steenbreeck in wyn, met eender speuten in die
mannlinke roeye ghedaen, breckt sekerlick den steen. Denselve voerghenoemden
dranck es goet tegen de pine der magen of der dermen, uut couwen of wijnden.
Of tot dat selve es goet, wijn daer ciperus met kaneel in ghesoyen es, want
si heft macht te stercken die vertheringhe. Tegen
litergiam (dat es vergeerinhe of een apstonie van flumen achter in die
hersene) een der beste medecine: Nempt ciperus dat ghebroken es, siedet in de
olie tot dat si bicans verteert si, daer na settet op de colen ende de siecke
sal den roeck doer noes ende mont ontfaen. Dat
poijer deser wortel in vuyl wonden ghedaen verdrijft dye vuylheyt, Platerius.
Dicke
ghebeset maeckt goy verwe ende reuck. Ciperus ghewreven met de sap van herba
paralisus ende weinigh olye van beversijn tsamen ghemingt es goet lau op die
flau genuen, tseghen die pijne der genuen. Dicke
van ciperus genut doet lazarus worde, want het verbart dat bloet, Avicenna. Die
siedinghe van ciperus es goet tseghen die stinckinge der nozen ende mont ende
tsegen die vermorwinge des tantvleesch. Wijn
dar ciperus in ghesoyen es, is goet tseghen die druyping der pissen, tseghen
die flauheyt der blasenseere, ende steghen der couwen met allen seere, also
werckt se oeck in die nieren. Dye
siedinge daer af geplaestert es goet der couwen des moijers ende den spenen.
Dye siedinghe voergheseet es goet tseghen dye veronde cortsen van flumen,
Serapio, Pandecta, Platearius. |
XLIII Cyperus. (Cyperus longus) Cyperus
is heet en droog in de tweede graad. Het is een driehoekig kruid. De wortel
is de medicijn, het heeft de macht die diuretica genoemd wordt. (dat is om de
verstopping van de nieren of van de blaas te openen) Daarom is het goed tegen
aandrang tot waterlozing en tegen dysurie. (dat is een pijn in de blaas
waarom je nu een beetje moet plassen en over een uur noch wat) En zo wordt
het aldus genomen: Neem de wortels van Cyperus die je goed breekt en
peterselie, van elk zes ons; de zaden van eppe, van venkel en van steenbreek,
van elk een ons; dit alles stamp je en kook het in wijn tot dat een derde
deel verkookt is, dat zuiver je door een doek en maak het zoet met suiker en
dan drink je het. Tegen hetzelfde is het goed om gestampte Cyperus in olie
te koken en dit zo op de blaas te leggen of omtrent de schaamstreek want het
laat zeker plassen en ontbindt de levenssappen. Het
kooksel van Cyperus dat met steenbreek in wijn en dan met een soort spuit in
de mannelijke roede gedaan wordt breekt zeker de steen. Dezelfde voornoemde
drank is goed tegen pijn van de maag of van de darmen die uit koude of winden
komen. Tegen hetzelfde is ook de wijn goed waar Cyperus met kaneel in gekookt
is want dat heeft de kracht om de vertering te versterken. Tegen
litergiam (dat is een groep of een blaar van slijm achter in de hersens) is
een van de beste medicijnen: Neem gebroken Cyperus, kook het in de olie
totdat het vrijwel verteerd is en doe het daarna op de kolen, de zieke zal de
rook ervan door de neus en mond ontvangen. Als
je het poeder van deze wortel in vuile wonden doet verdrijft het volgens
Platearius de vuiligheid. Als
je het veel gebruikt geeft het je een goede kleur en geur. Gewreven
Cyperus met het sap van Primula veris en wat olie van bevergeil tezamen
gemengd is goed om dit lauw op de krachteloze zenuwen te leggen tegen pijnen
van de zenuwen. Als
je veel Cyperus eet heb je kans om melaats te worden want het zet het bloed
om volgens Avicenna. (2) Het kooksel van Cyperus is goed tegen de stinkende
neus en mond en tegen zwerend tandvlees. Wijn,
waar Cyperus in gekookt is, is goed tegen de druppelende plas,
(1) tegen
uitgeputheid vanwege een zere blaas en tegen koude met alle zeer, alzo werkt
het ook in de nieren. Als je van het kooksel een pleister
maakt is dit goed tegen kou van de baarmoeder en de aambeien. Het net
genoemde kooksel is goed tegen verouderde koortsen die van slijm komen
volgens Serapio, Pandecta en Platearius. |
(1)
Vergrote prostaat?/ overloopincontinentie. 2. Elefancia, huidziekte, ogelijk
een huidziekte die uit moederkoren ontstaan is.
43. Cyperus longus, L. (lang)
Cypergras is een opgaande plant
die dertig tot tachtig centimeter hoog word met driekantige stengels. De
bladeren staan in drie rijen in een rozet. Het plantje bloeit met een gele
scherm.
Werking.
Volgens Dodonaeus waren deze
waterplanten ook rookkruiden. Apollodorus
schrijft dat Cyperus in oude tijden veel heel Azi door gebruikt werd zodat de
Barbaren s morgens nimmermeer uit gingen zonder een beroking er van ontvangen
te hebben. Tevens leveren ze een goed smakend en aangenaam ruikende olie.
Deze olie levert een spijsolie wat ook wel gebruikt wordt bij zeepfabricage.
Het uitgeperste deel is dan nog eetbaar voor mens en dier. De overige delen
worden gebruikt als groenvoer en vlechtwerk.
Etymologie.