Chronyk van de stad Medenblik.
Uit;
https://www.regionaalarchiefalkmaar.nl/images/Documenten/Artikelen/transcripties/kronieken/kron
Bibliotheek: 52 E 15. Transcriptie: transcriptiewerkgroep Regionaal
Archief Alkmaar, 2013.
Bewerkt
door Nico Koomen.
C H R O N YK
Van de STAD
M E D E N B
L I K,
Waar in van deszelfs eerste begin, opkomst, en florizante staat
uytvoerig wert gehandelt, midsgaders van het Castelynschap, en wat groote Heeren
het zelve hebben bedient. Beneffens Ook een nette Beschryving van de verwonderlyke hoogte en swaarte
van der selver Wierdyken. Als ook Een nette Beschryving van veele aanmerkenswaardige
geschiedenissen, in Noorthollant voorgevallen Mitsgaders Ook een korte Beschryving van alle de Eylanden, onder dit
Noorder-quartier sorterende. Deze Druk vermeerdert met een Staat van Huysen en Morgentale van
Zuyd-holland, sodanig desclve by redres generaal bevonden zyn. en wat deselve
jaarlyks in de Verpondingen Contribueren, alles yder Stadt met zyn ressort
van DORPEN en POLDERS, MEEREN, &c. gesepareert, Mitsgaders met veel
andere aanmerkenswaardige zaaken. DOOR DIRK BURGER van SCHOOREL. Tot HOORN, |
Waarin van zijn eerste begin, opkomst, en florissante staat uitvoerig
wordt gehandeld, mitsgaders van het Kasteleinschap (1), en wat grote heren
het hebben bediend. Daarnaast; Ook een nette beschrijving van de verwonderlijke hoogte en
zwaarte van dezelfde wierdijken. Als ook; Een nette beschrijving van vele opmerkelijk geschiedenissen, in
Noord-Holland voorgevallen. Mitsgaders. Ook een korte beschrijving van alle eilanden die onder dit
Noorderkwartier vallen. Deze druk is vermeerderd met een staat van huizen en morgentale
(2) van Zuid-Holland, zodanig als die bij algemene reden bevonden zijn en wat
die jaarlijks in de verpondingen contribueren, alles elke stad met zijn
resort van DORPEN en POLDERS, MEREN, &c. gescheiden. Mitsgaders met veel
andere opmerkelijk zaken. DOOR DIRK BURGER van SCHOORL. Te HOORN. |
(1) Plaatsvervanger van de kasteelheer. Zie Casteleyn; kastelein.
(2) Van Morgen + getal= oppervlakte; morgen een oppervlaktemaat,
iets kleiner dan een hectare, per plaats verschillend, als een Rijnlandse roede
gebruikt werd die ruim 14 vierkante meter groot was dan gingen er 600 roedes in
een morgen. Nu gaan er 700
Rijnlandse roeden in een ha.
Indien men met grote roedes werkte van 32 of 33 vierkante meter
gingen er 300 roedes in een morgen. Die grootte is me onbekend, waarschijnlijk
Rijnlandse roeden zoals die nog tot rond 1980 gebruikt werden.
Gedrukt by JACOB DUYN, Boekdrukker en Boekverkooper, op 't Oude
Noort, by de Nieuwe-steeg. MDCCXXVIII. |
Gedrukt bij JACOB DUYN, boekdrukker en boekverkoper, op de Oude
(Grote) Noord bij de Nieuwesteeg. 1728. |
VOOR-REDEN. INdien de Liefhebbers der Oudheden, tÕ allen tyden de
gedenkwaardige zaken wel eer gebeurt, niet in geheugenisse hadden gehouden,
maar in den vloed der vergetelheid alles hadden laten te gronde gaan, hoe
zoude wy, hare nakomelingen, kennisse kunnen hebben van dat geene, Õt welk
voor Õt beryk van onse korte leeftyd is gebeurt. Niet onaardigh geschiet de
beschryving van de Vader der Roomsche Welsprekentheit Cicero genaamt, Nuncia
Vetustatis & Vita Memoriӕ, dat is: Een Verkondigster van de
Oudheyd, en
het leven van de geheugenisse. Vermits dezelve zyn de oude
dingen,
die anders voor eeuwig onder de assche van vergetelheid hadden
moeten bedolven blyven, vernieuwt en
aan ons vertegenwoordigt, en even
daar door voetsel geeft aan onse swakke geheugenis, die anders zoud konken
levendig blyven; trouwens Õt is onmogelyk alle gedenkwaaadige geschiedenisse
in den Schatkisl der gedagten te kunnen bewaren, ten ware de stomme Veders
hier te hulpe quame: Õt was daarom dat de Keyzer Claudius Tacitus, de
aantekeningen der Romeynsche geschiedenissen van C. Tacitus, alle jaren tien
dubbeldt liet uytschryven, op dat dezelve niet vermist, ende de doorlugtige
daden der Romeynen, te gelyk met de opkomst en voortgang van dat Roemrugtig
Ryk niet in vergetenisse gebragt zouden worden. Dat dit ook der persen gewoonte was, kan blyken uit die Rolle,
die in des Konings Bewaarkamer gevonden wierd, wiens geschrift was
Gedagtenisse, Ezra, 6: 1, 2.
En Õt was wenschelyk, dat de oude
Nederlanders dit ook hadde behertigt, dan zoude veele zaken aan ons bekent
zyn; waar na nu altyd te vergeefts zal gezogt werden. Dit is ook de reden waarde Leser die my aan gelokt heeft, om
eenige gedenkwaardige zaken en Oudheden van myn Vaderland te onderzoeken, en
ook om dezelve aan myns gelyke, te weten Liefhebbers der Vaderlands en der
Oudheden mede te deelen, op een korte en beknopte wyze. Niet zoo zeer om dit
geschrift voor een geheele Geschiet-schryving te doen doorgaan, als wel om
andere van geslepener vernuft en beeter gelegentheydt voorzien als ik, op te
wekken, en aanleydinge te geven tot volmaking van zoo noodigh een Werk;
Õt
zal my genoegh zyn, indien
maar eenige nuttigheydt door myn
moeyte
aan de weetgierige is toegebraght. Gelieft dan waarde Lezer, dees by een
gestelde bladeren tot een Gedagtenisse door te
leezen, en aan te nemen,
met
zoodaanigen hert en genegentheit,
als het aan UE. wordt
opgedragen, en ik sal altyt toonen, dat ik ben en wesen sal, voor ieder ten
dienste voor Õt welvaren des Vaderlands, UE, Virent en Dienaar. D. Burger. |
VOORREDEN. Indien de liefhebbers der oudheden te alle tijden de
gedenkwaardige zaken die weleer gebeurd zijn niet in geheugenis hadden
gehouden, maar in de vloed der vergetelheid alles hadden laten te gronde
gaan, hoe zouden wij, hun nakomelingen, kennis kunnen hebben van datgene wat
voor het bereiken van onze korte leeftijd is gebeurd. Niet onaardig geschiedt
de beschrijving van de vader der Roomse welsprekendheid Cicero genaamd;
Nuncia Vetustatis & Vita Memoriӕ, dat is: ŌEen verkondigster van de
oudheid en
het leven van de geheugenis. Omdat dit de oude dingen
zijn
die anders voor eeuwig onder de as van vergetelheid bedolven hadden moeten
blijven, vernieuwt en
aan ons vertegenwoordigt en even daardoor voedsel
geeft aan onze zwakke geheugenis die anders levendig zou kunnen blijven.
Trouwens het is onmogelijk alle gedenkwaardige geschiedenissen in de
schatkist der gedachten te kunnen bewaren, tenzij de stomme schrijfveren hier
te hulp kwamen: het was daarom dat de keizer Claudius Tacitus, de
aantekeningen der Romeinse geschiedenissen van C. Tacitus, alle jaren tien
dubbel liet uitschrijven opdat die niet vermist en de doorluchtige daden der
Romeinen tegelijk met de opkomst en voortgang van dat roemruchtig rijk niet
in vergetelheid gebracht zouden worden. Dat dit ook de Perzen gewoon was kan blijken uit de rol die in
de konings bewaarkamer gevonden werd wiens geschrift gedachtenis was, Ezra,
6: 1, 2.
En het was wenselijk dat de oude Nederlanders dit ook hadden
behartigt, dan zouden vele zaken aan ons bekend zijn waar naar nu altijd
tevergeefs gezocht zal worden. Dit is ook de
reden, waarde lezer, die me aangelokt heeft om enige gedenkwaardige zaken en
oudheden van mijn vaderland te onderzoeken en ook om die aan mijn gelijke, te
weten liefhebbers der vaderland en de oudheden, mede te delen op een korte en
beknopte wijze. Niet zo zeer om dit geschrift voor een gehele
geschiedbeschrijving te laten doorgaan als wel om anderen van geslepener
vernuft en betere gelegenheid te voorzien dan ik op te wekken en aanleiding
te geven tot vervolmaking van zoÕn nodig werk. Het zal me genoeg zijn indien
maar
enige nuttigheid door mijn
moeite aan de weetgierige is toegebracht.
Gelief dan, waarde lezer, deze bijeen gestelde bladeren tot een gedachtenis
door te
lezen en aan te nemen met
zodanig hart en genegenheid
als
het aan u edele wordt opgedragen en ik zal altijd tonen dat ik ben en wezen
zal voor iedereen ten diensten voor het welvaren van het vaderland, uw edele
vriend en dienaar. D. Burger. |
AAN Den
LEEZER. O Burgers! wilt dit Boek, van Burger wel doorlezen, Waar door dÕ Aloude tyd op nieuw weer is verrezen, Door zyne vlugge pen: en dit doorwrogte werk, Veragt de zulke niet, wiens naam vliegt boven Õt swerk, Õt Is dienstig voor de jeugt, en nuttig voor de oude, Te denken hoe wel eer, den Albestierder bouwde, En weder stiet om ver, gelyk hier wordt getoont, Gebruykt dit tot u nut, zo is de man geloont, Hy doelt niet op u gelt, ook waght hy geen geschenken, Õt Is om ons Vaderlands Aloudheid te gedenken, Bedolven onder Õt puyn, van Õt water overstroomt, Zoo de Opper Albestier de Zee niet had betoomt, Daar Steden zyn geweest, en Dorpen vol Gebouwen, Daar kan men nu een Vloed, van ziltig nat beschouwen, Daar eertyds Weyland was, daar spruyt nu nuttig Wier, En dus bewaart men nu, ons Lant door Godts bestier. J. P. EGGES. |
Aan de
lezer. O Burgers! wil dit boek, van Burger goed doorlezen, Waardoor de aloude tijd opnieuw weer is verrezen, Door zijn vlugge pen en dit doorwrochte werk, Veracht die niet, wiens naam vliegt boven het zwerk, Het is dienstig voor de jeugd en nuttig voor de oude, Te bedenken hoe weleer de Albestuurder bouwde, En weer omver stootte gelijk hier wordt getoond, Gebruik dit tot uw nut zo is de man beloond, Hij doelt niet op uw geld, ook verwacht hij geen geschenken, Õt Is om ons vaderlands al oudheid te gedenken, Bedolven onder het puin, van het water overstroomt, Zo de opper Albestuurder de zee niet had getoomd, Daar steden zijn geweest en dorpen vol gebouwen, Daar kan men nu een vloed van ziltig nat aanschouwen, Daar eertijds weiland was daar spruit nu nuttig wier, En dus bewaart men nu ons land door Gods bestuur. J. P. EGGES. |
ACROSTICON.
MAakt Medenblik zo slegt niet of EY: denkt zy is u oudste Zuster, DAalt zy door Gods bestier in Õt stof EManuel haar Heylands Ruster, NOg even wel tot haaren troost,
BId die voor haar om zyn genaden, LEyd zy Õt is niet om dat zy Õt snoost, IN zonden is of booze daden, CAstyd God haar Õt is tot haar nut, KEnt gy u selfs, u staat die schut. J. P. EGGES |
ACROSTICHON.
(3) Maak Medemblik niet zo vlak af Ei, gedenk ze is uw oudste zuster, Daalt zij door Gods bestuur in het stof Emanuel haar Heilands zuster, Nog evenwel tot haar troost,
Bid die voor haar om zijn genaden, Leid zij het is niet omdat zij het snoodst, In zonden is of boze daden, Kastijd God haar het is tot haar nut, Kent ge uw zelf, u staat de behoeding. J. P. EGGES. |
(3)
Acrostichon is een gedicht, waarvan de beginletters van elk couplet of elke
versregel een of ander woord geven, bijv. bij het Wilhelmus-lied verkrijgt men,
als men de eerste letter van elk couplet neemt: Willem van Nassau.
MEDENBLIK
SPREEKT. IK blonk gelyk een Zon, in Õt Oosten opgeresen, Eer dat daar eenig Stad, in Õt Wester-Vriesland was.
Mijn Koninglyke Troon, wierd wyd en veer geprezen,
Maar door mijn Vyands list, geraakt ik vaak in dÕ asch,
Ik hebbe zuur en zoet, veel heil en straf geleden, Door Godes al-bestier, die alle dingen schikt: Zyn hand die drukt mijn swaar, door bitse tegenheden,
Waar door myn gulden paal, schier tÕeenemaalverblikt.
O Zusters die zeer lang, na mij nog zyt gebooren,
Veragt mijn oudheid niet, u dreigt een sware val, Ik voel veel tegenheid als blyken van Gods Tooren, Maar immers weet gy niet, wat u gebeuren zal. JAN PIETERSZ. EGGES. |
MEDEMBLIK
SPREEKT. Ik blonk gelijk een zon, in het Oosten opgerezen, Eer dat daar enige stad in het West-Friesland was.
Mijn koninklijke troon werd wijd en ver geprezen,
Maar door mijn vijandÕ s list geraakte ik vaak in de as,
Ik heb zuur en zoet, veel heil en straf geleden, Door Gods Albestuur die alle dingen beschikt: Zijn hand die drukt mij zwaar door bitse tegenheden,
Waar door mijn gouden paal snel te ene maal opblinkt.
O zusters die zeer lang na mij nog bent geboren,
Veracht mijn oudheid niet, u dreigt een zware val, Ik voel veel tegenheid als blijk van Gods toorn, Maar immer weet gij niet wat u gebeuren zal. JAN PIETERSZ. EGGES. |
ACROSTICON. MYn glans blonk als een Zon, in Õt Oosten opgerezen, EEr dat Õer eenig Stad, in Õt Wester- Vriesland was; DE Koninglyke Troon, wierd in my staag geprezen, EN bragt my door de nyd, der Vriezen in de as: NU dan nabuurig Volk, ziet wat ik heb geleden, Beschouwt het wys bestier, van God die Õt alles schikt, LAgt niet om myn verderf, of om myn tegenheden, IN voorspoed was ik eerst, nu is mijn goud verblikt, COmt met ons tot berouw, de Godheid is verbolgen, Krygt gy mee zonden straf, gy zult myn voet-stap volgen. PETRUS EGGES. |
ACROSTICHON. (3) Mijn glans blonk als een zon in het Oosten opgerezen, Eer dat er enige stad in het West-Friesland was; De koninklijke troon werd in mij gestaag geprezen, En bracht me door de nijd de Friezen in de as: Nu dan naburig volk ziet wat ik heb geleden, Beschouw het wijs bestuur van God die het alles beschikt, Lach het niet om mijn verderf of om mijn tegenspoed, In voorspoed was ik eerst, nu is mijn goud vergaan, Kom met ons tot berouw, de Godheid is verbolgen, Krijgt gij mee zonden straf, ge zal mijn voetstap volgen. PETRUS EGGES. |
[1] Chronyk Van MEDENBLIK.
Kroniek van Medemblik.
MEDENBLIK, IS, volgens Õt schryven der Aloude Historien, geboud in den jare
na de Geboorte Christi 334. (zoo Winsemius getuigt) door Diderich een Zoone
Radbodi, een Kints Kint van Asconii, den eersten Hertog van Vriesland, welke
in het Zuit-west 4. a 5. mylen van Stavoren
heeft begonnen te bouwen
binnen korten tyd, aldaar Fondamenten leggende van een Stad, welk namaals
door toekomste veelÕer Vreemdelingen en Inwoonders van Vriesland bewoond, en
genaamd na dat water Medemelacha, aan het welke het gelegen was Daar
na
is het Medem-lek genaamd. De boven verhaalde Dirk ofte Diderik heeft het Slot
of
Õt Casteel geboud, Õt welk ten deele om zyn voortreffelykheids wille
namaals de Hooft Stad van West-Vriesland geworden is. West-Vriesland op den binnen Zee, dewelke by de Schryvers van de
tyden der Romynsche Heerschappye; Plinius Natur Histori Lib. 4. Cap. 15.
Pompon Mela: Lib. 3. Cap.2. flevo ofte flevum [2] in Õt geheel ende by de
volgende ontrent den jare 800. Codex legum antiquarum tit lex Frisiorum vita Ludgeri Cap. 13.
Fli ende ook Fleha, dog daar ter plaatze in Õt bezonder, Willebaldus &
Othlonus in vita Sti. Bonifaci hic. Cap. 19. ille Cap. 11. vs. 12. Almera
ofte Almeri, ende by die van onze tyden in Õt gemeen de ZuiderZee word
genaamd, Almera: wert gedacht ontrent den jare 755. ende ontrent den jare
850.
by dudo Sti. quintini Decanus ende Wilhelmus Gemmeticensis Scribo, ende zynde
naast gelegen by de overblyfzelen van het Dorp Almeer-Dorp (te weten
Medem-lek) de gedagtenisse van de oude naam nog huiden bewarende. Daar werd by veele nieuwe Schryvers gezeid dat Medemlek een zeer
oude Stad is, en de ook in de zelve Õt Hof van den Frieschen Koning Radbodus
zoude geweest hebben, doch
de Geleerden in die dingen zyn tot op dezen
dag van de waarheid noit voldaan, van dat gevoelen, en ook niet vergenoegt
geweest met eenige bewyzen ende onvertwyfelde Schryvers van die tyden
getrokken. Wel is waar dat in zeekere bezegelde brieven, te weten:
Hantveste van Koning Otto,
in den jare 985. gegeven, gewag word gemaakt
van de Vloet Medemelacha. Gelyk mede in zeker oude Blaffaart (4) der goederen
des Bisdom van Uytregt, (Wilhelm Heda in Odibaldo) van de Koninglyke Tiende
in Medemelacha, dog daar uit kan met geen goet bescheid Õt voor verhaalde
vast gemaakt werden. Ter zelver plaatze van de Koninglyke Tienden [3] in
Aocastrop, dat is Oud-Dorp, ende in Holt-walde, dat is Hoogtwoude en andere
plaatze, als ook daar en elders van de Tins der Koninglyke Tienden in Almere
de Cog-schult werden genaamd, en vermaan gedaan wert zonder nogtans dat ter
zelver oorzake van de voorschreven by iemand zulkx wert of gezeid kan werden,
aangezien dan dat in Õt leven van de H. Wolfranus, ofte ook van andere
onvervaltste Schryvers, die van de Koning Radbodus en zyn doen hebben
geschreven, de Stad ofte naam Medenblik niet en wert genoemd. Zoo zullen wy
in Õt kort alhier verhalen Õt gene met waarschynlyk bescheid, ende met zeeker
en vast bewys, daar van gezeid kan werden; Johannes Gerbrandi ‰ Leide Lib. I.
Cap. 22. in zyn Latynsche Cronyk van Holland, dÕwelke ook van Jan Sever Zoon
in Õt duits in de derde Divisie Cap. 31. dog met eenige meerder byvoegzelen
gevolgt wert, zeid van een Koning Theodoricus gelezen te hebben, die tot
Medenblik zoude hebben gewoond. Met deze woorden: Men leest dat Anno D.CCC.
West-Vriesland bewoond is geweest. Eerste lyk van vyf Heeren, te weten van
Koning Theodoricus, van wien Radboldus Koning van Vriesland namaals is
afgekomen, ende hy woond in Medemlek, alwaar hy het Hof van zyne Woonstad
eerst-maal heeft gestelt. De tweede is geweest Gerardus uit den Wolde, die
zyn verblyf plaatze nam, eerstelyk in Õt Dorp Opdyk. De derde is geweest
Rolandus van Wiernes, die in Õt Dorp Wydenes een Burg heeft beginnen te
timmeren, waar door [4] hy heeft verzeekert het regt van zyne Regeringe. De
vierde is geweest Kenne Zoon van Heiken van Benningbroek, dewelke in Õt
voorzeide Dorp eerstmaal heeft beginnen te woonen. De vyfde is geweest Jonker
Olboud, die genaamd wert den Godzaligen Adelboldus van Winkel, dewelke woonde
in Õt Dorp Winkel voornoemd, welk verhaal uit een oud en geloofwaardige
History-Schryver schynt getrokken te zyn. Als Õt niet te min van eenige ingelyfde byvoegzelen en glossen
gezuivert is, als namentlyk dat in plaatze van Koning Theodoricus, Hertoog
ofte Graaf Theodoricus, ende van Radbodus Koning van Vriesland, Radbodus
alleen zonder Õt byvoegzel Koning van Vries-land herstelt werde, ende dat in
de plaatze van, dat aldaar onvoorzigtelyk anno Domini drie- hondert is
gelezen geweest, gelezen werde, Anno 800. den Cyfferletter D. voor 500.
nemende, ende verstaan werde dat deeze vyf Heeren niet te gelyk, maar op
byzondere tyden dÕeen na den anderen (als Õt door de Deensche verwoesting
niet verhindert is geweest) vervolgens aldaar geregeert zoude hebben, de
redenen van dit myn gevoelen zyn deze. Eerstelyk dat ontrent den jare ons Heeren 800. (Annalis de
gestis Caroli magni versu Conscripti ad annum 793. & annales Eginhardi ad
annos 782. en 791. en 793) Een Hartoog ofte Grave Theodoricus als Krygshooft
ende Overste Leidsman der Vriezen, ende na Neve van Keizer Carel de Groot,
meer dan eenmaal vermelt wert. De welke wel waarschynlyk [5] tot Medemlek
(als zynde in die tyden na den loop van veel voudige Vriesche Historien ende
Nedersaxische Oorlogen een zeekere en zeer bequame plaatze) zyn Hof geboud en
gehouden zal hebben, ende vorders dat ontrent den jare 885. by Regino twee
Vriesche Graven, als namentlyk Gerolfus ende Gardolphus, werden vermelt ende
niet onwaarschynlyk is Õt dat Gardolfus ende de hier vooren Gerardus werd
genoemd, een ende de zelfde Perzoon zal zyn geweest; alzoo deze Latynsche
namen van een en de zelfde Perzoon zal zyn geweest. En ook deze Latynsche
namen, van een en de zelfde Duitze naam gemaakt werden, ende dat die in dit
gedeelte van Vriesland, tusschen het Vlie ende den Kynheim ofte Keer-vloed
gelegen, wel Grave ofte Regter kan hebben geweest, waar by komende dat
omtrent den jare Christi 980. een Graaf Urbanus genaamd Ruosekyn, niet verre
van Õt Clooster tot Egmond gewoond heeft Vitasi. Adelberti a Monachis
Medelacensibus Anno 990. Conscripta nondum edita nisi a surio contracta Cap.
23. extad apud me M, S. de welke na alle waarschynlykheid den zelfden Zoone
van die zal zyn geweest, die hier vooren Roelandus genaamd, en door een Burg
tot Wydenesse zyn Regeringe gezeid wert, verzeekert te hebben: vermits van de
Deensche naam ROE (gelyk daar van nog andere overblyfzelen tot Wydenesse
werden gevonden, als onder anderen den Roefwerf. Alzoo wel Ronsekinus ende
Roesekynt, als Roelandus ofte Roelandi Filius gemaakt kan werden. Aldervast doet my het voorverhaalde van Medemlek gelooven, dat
met veele redenen uit [6]
oude Schryvers getrokken, alhier te lang om te verhalen, genoegzaam vast
gemaakt kan werden, Õt gene van den vyfden Heer Jonker Albold van Winkel daar
by werd gevoegt, te weten: dat den zelven eerste Keizerlyken Regter der
Westvriezen, ende daar na in den jare 1008. Bisschop van Uytregt, daar het
woord
Godzaligen op is staande) geworden is geweest. Ook mede, zoo vinde ik boven
dien
in seker oud Boekje, dat ten tyden Jonker Ro, het huis te
Wydenesse boude twe van syne Broeders, de eenen tot Muiden aan den uitgang
van de Vegt, ende den anderen tot Medemlek van gelyken,
ieder een Huis
ofte Burg zoude hebben gebouwt ende ook bewoond. Dit is Õt gene dat
(over-slaande verzierde en onlangs gedigte verhalingen) met goede
waarschynlykheid uit de oude Schryvers getrokken, van de verre oudheid
van
Medemlek myns wetens gezeid kan werden Nu zal ik in Õt kort verhalen Õt gene
vast ende zeeker
onwederspreekelyk daar van
kan werden bewezen. De Stad Medemlek ofte
Medenblik, gelyk meest alle oude Schriften getuigen, (en niet Mediablinkt ofte
Mediablik Õt geen tÕeenemaal fabeleus is. Õt Werd hedendaags genaamt
Medenblik, ofte om de lichtheids wille in Õt uitspreeken voort gekomen
Memelik.) Is gelegen aan Õt einde van een arm ofte uitwateringe van de
Oude-vloet, eertyds geweest hebbende, en noch huidendaags genaamd, werdende
de Leek ofte Leeck. Welke Vloed
de twee vierendelen ofte ambagten van
West-Vriesland, anders dit Noorder-Quartier genaamt, Õt Regterland, ofte
Dregterland, ende hoog- Holtwouder Ambagt (Alias) Leekzater Ambagt [7] ofte Overleeker
Ambagt, anders gezeid
de vier Noorder-Coggen, voor dezen was
scheidende, ende noch tegenwoordig voor Õt meerendeel scheid, gaande west
aan, door
het gehugt Wester-leek, ende als dan tusschen Ursem en Opdam
door, in de Vlied-landen
van de Heer Huigenwaard, ende van daar, voorts
tot ende door Oter-leek, in de Schermer-meer. Ende anderdeels is hy Oostwaard
aan, eensdeels door Werenfrids-hoeven, ende anderdeels door Medemlek, in Õt
water dat eertyds Flevum, ende namaals Fli ofte Fleha in Õt gemeen, ende op
die plaatze in Õt byzonder Almera, ende nog op dezen huidigendag het Meer,
dog in Õt geheel de Zuider-Zee werd genaamd. Zoo dat genoegzaam, zoo klaar
als den dag, en ook zoo zeeker, de naam van de Stad Medemlek, van de
voorschreve Vloed ende uitwatering is voort gekomen, even als ook de namen
van Lexzater ofte Overleeker Ambagt, van Õt Gehugt Westerleek ende het Dorp
Oterleek hier vooren gemelt; ik zoude niet zeker konnen zeggen, of de geheele
Vloedleek, eertyds Medemmeleek, dan of die bezondere Arm ende uitwateringe,
daar aan de Stad Medemlek gelegen is, alzoo alleen genaamd is geweest. Myn
gevoelen is, dat alleen die Arm ofte uitwateringe alzoo genaamd werde, ter
oorzaake dat Medemlek zoo veel schynt gezeid te wezen als een behulpige ofte
Eem ofte Aam, dat is Uitwateringe van de eigentlyke Vloed-leek. De oudheid
van de Plaatze en de Stad kan daar uit mede blyken, dat de naam (als zynde
ouder dan de tegenwoordige [8] opryinge van de Zee) al eerder aan de Plaatze
schynt gegeven en toegeeigent te zyn, dan doe men de Zee met Dyken en Dammen
genoodtzaakt was uit en af te sluiten, vermits niet Medemelerdam, even als
Amsterdam, Edam, Monnekedam &c. ende andere toegedamde Uitwateringen, die
ik U. E. op een ander menigvuldig opnoem. Maar als van een vrye Uitwateringe
de naam Medemlek is dragende. De aanzienelykheyd van deze Plaats, in oude tyden kan daar uyt
ligtelyk bespeurd werden, dat al in den jare onzes Heeren 1118. de Kerke van
de Plaatze Medemlek met alle den Sins de Bisschoppelyken kamer rakende, ende
alle de Vircatus, dat is ommegang ofte omring, gevolg ende profyt aan Õt
Dom-Capittel van de Canoniken van St. Marten, by zeekere open bezegelde brief
van de Bisschop Godebaldus, gegeven is geweest, (gelyk Willem Heda schryft,
in de Hollandse Chronyk in zyn agste divisie capp: 5.) Ende dat uyt kraghte
van de gifte het zelve capittel de gantsche profyte van West-Vriesland
verkregen, ende tot de veranderinge bezeten heeft, zoo dat de Kerke van
Medemlek, hoewel nergens in de tyden van Willebordus ofte Bonefacius (zoo
Janus Douza Lib. 6. zeyd] vermaard ende gedagt zynde, niet te min daar na in
de voorschreve tyden genoegzaam de Hooft-kerke ofte immers aanzienlyke Kerke
van gantsch West-Vriesland, schynt geweest te zyn. Het welke boven het voorgaande, nog daar by mede geconfirmeert
werd en bevestigt. Door dien alleen den Pastoor van de Kerke te Medemlek [9
], een Perzonatum, ende byzondere
stoel, in Õt Choor van de Domkerk tot
Uytreght onder de Canonyken, voor de veranderinge heeft gehad. Ik vinde by Albertus Abbas Stadensis ad Annum 1256. In fine
operis. Dat Koningh Willem, Graaf van Holland in den jare 1256. van de
Vriezen dootgeslagen zoude zyn, die
tot Medemlek woonde, vorders als in
den jare anno 1288. Graaf Floris van Holland, met de vier ambagten ofte poorter-schappen
van West-Vriesland (dat is) tÕ Regter-land, of zoo men nu zeyd Dregter-land,
Hoog-Holtwouder, Ambagt, Schagen, ende Nieuwdorper Ambagt, ende Geestman
Ambagt, versoent ende verdragen was, dat zy hem op zeekere conditie hulden,
ende tot een Heere van West- Vriesland aannemen zoude. Zoo heeft hy zonder
eenige Zoen-brieven met die van Medemlek [die buyten het verdrag gelaten
waren) te maken aan dezelve, weynig tyd daar na, het eerste Stads-regt van
West-Vrieslant, ende een nieuw en byzonder Poorters ofte Burgerschap op den
25. Maart. 1288. (de voorschreve Graaf Floris heeft op deeze zelfden datum
verleent en gegeven alle jaren een Jaarmakt te houden, beginnende
op
den dag van Bonefacius, zynde den 5 Junius, geduurende 14. dagen, daar na
immediatelyk volgende aan die van Medemlek, by bezegelde Handveste) zulkx dat
daar door
de drie verdeelen van Õt Hoogtwolder-Ambagt, met welke hy in
Õt byzonder verzoent was, geen meerder recht behielden dan Medemlek alleen,
ende alle dingen het zelve Ambagt [10] betreffende, onder haar beider naam
ende zegelen verdragen, ende gesterkt moste worde. Gelyk zeekere brief noch overig zynde aan
de zelve Grave
Floris in den jare 1294. bezegelt, waar by hem een gedeelte buiten Dykx-land
geschonken en vereert werde, klaarlyk uitwyzende, wezende het oude Zegel der
voor- schreve Stede, een onderwys, een Schip met
13. Mannekens daar in,
ende met deze Letteren daar omme Sigillum Burgentium in Medemlek. Ende staat
hier mede te letten, dat Graaf Floris, ofte door voorgaande bedekte konschap,
ofte door de aanzienlykheid ende gelegentheid van de plaats, met zonderlinge
genegentheid beweegt is geweest, niet alleen een Burg ofte Wykhuis (dat is)
Wapen huis aldaar te maken, ofte eerder den ouden vervallen Burgh ende
Wyk-huis, daar van hier vooren verhaalt is,
te vernieuwen, gelyk ook de
muragie van de Groote-zaal van verscheiden oude ongelyke steenen gemaakt,
ende nog overige zynde, schynt te getuigen; maar heeft boven dien de
Munt-plaatze van West-Vriesland, die te vooren uit
het oude Dorp Urshem
in Õt Dregterland altyd hadde geweest, aldaar laten stellen ende brengen,
ende in teekenen van de hooge Overigheid over de West-Vriezen, onder zynen
ende des voorschreve plaats name penningen (die tegenwoordig noch overig zyn)
doen slaan ende munten, hebbende aan de eene zyde de gedaante van een
Manshooft, ter regter zyde ziende, met deeze Letteren daar om F. Comes
Hollandi¾, (dat is) Florentius Comes Hollandi¾, ende aan de andere zyde, een
vier gelykhoekigh [11] kruis, met deze Letteren Mone Medenblek, Õt welk is,
Moneta Medenblik. Waar by noch boven dien is komende, dat den zelfden Grave
Floris, aldaar de Vierschaare van Õt Ooster Baljuschap van West Vriesland
heeft ingestelt, ofte immers dat die te vooren in twee gedeelten geweest zyn,
door de verwoestinge ende uitroeyinge van Õt Huis te Wydenesse in Õt
Regterland in den jare 1296. geschiet, weinig na zyn dood aldaar gekomen ende
verheelt is geweest, behelzende het zelve Baljuschap, alzoo verheelt wezende,
de twee geheele Ambachten van West-Vriesland, te weten Õt Regterland ende
Overleeker ofte Hoogtwouder-Ambacht, ofte de vier Noorder Coggen te zamen, en
welk
Baljuwschap te zamen omtrent de zelve tyden is toegevoegt, het Dyk graafschap
over aldezelve Plaatzen. Ende het Casteleynschap van de Burg aldaar, zulks
dat die dienst seer groot ende eerlyk in sig selven, ende niet minder ten
aanzien van de Stad Medenblek is geweest. Ik kan niet anders uyt de omstandigheyd van de oude Schryvers
bemerken, dan dat de Heer Hugo van Assendelft, een Werelds Heer, en Oom van
Heer Hugo van Assendelft, Abt van Egmond, de welke tot Medemlek verslagen is
geweest, als wy hier na zullen zeggen. 1379 Is die van Medemlek, by Handveste van Hertog Aalbregt, op
St. Matthys avond gegeve. ,, Dat zy alle jaren, op den jaars avond haar
,,
Poort-meesters en Raadsluyden kiesen zullen, ,, te weten: dat 30 van haar
mede Poorteren, ,, die daar toe geloot zullen worden, uyt 120. de [12],,
rykste van haar mede Poorteren, twee Poort-
,, meesters, en Raadsluyden
(dat zyn Schepenen) ,, kiesen zullen. Batavia illustrata foli 1441 Zedert den Jare 1288. tot 1296.
toe, het Baljuwschap van Õt Hoogtwouder ofte Overleker Ambagt, ende
Castelynschap van Medemlek bedient heeft gehat, terwylen Heer Boudewyn van
Naaldwyk, het Baljuwschap van Õt Regterlandt
ende Castelynschap van
Wydenesse bediende. Van dezen Heer Gugo ofte Hugo schynen de Heer Huygen
Cogge tot Werenfrids Hoeve, ende den Huygen- waard, hare toenamen gekregen te
hebben. Naar desen is in den Jare 1296. gevolgt Heer Floris, Heer Wouters Zoone
van Egmond, die Õt Huys ofte Burgh tot Medemlek na des voor-noemde Heer
Hugoos dood, in zynen hoede nam. Õt Gemene
spreekwoord zeyd, In troebel water, goed vissen. Zoo ging Õt in dit Jaar 1296. mede, na dat Graaf Floris dood
was, en zyn Zoon nog jong
en in Engeland, zoo quam de nieuw gekooren
Bisschop Willem vam Mechelen, zynde de 41. Bisschop van Uytregt, in
West-Vriesland vallen, en heeft het Huys tot Wydenesse en Õt Huys Enigenburg
beyde tot de grond toe verdestrueerd, en rukte, met alle haast met zyn Leger
voor de Stad Medemlek, en in korten tyd ingenomen, [13 ] de Stad verwoest en
verbrand; maar het Kasteel konde hy tot geen overgaaf dwingen, maar de Heer
Floris van Egmond (Casteleyn voorschreve) en de andere die op het Casteel
lagen, weerden haar manlyk, en sloegen de Vyand gedurig af, waarom zy ook de
uytterste hongersnood quamen te lyden, want zy moesten door gebrek van
Victaly, Paarden-vlees eeten. Eyndelyk zo quam Graaf Jan van Henegouwen,
heeft de Stad ontzet, het Leger opgeslagen, en veele van de zyne ter neder
gevelt, en West Vriesland uytgejaagd. Marcus Zuerius Boxhornius Professor der welsprekentheyd, in de
hooge Schoole tot Leyden, schryft in zyn boek genaamd het Tooneel van
Holland, Fol. 374. De Stad Medemlek heeft eertyds een groote jurisdictie gehad,
zorterende onder den Baljuw van deze Plaatzen, die ik hebbe geschreven, uyt
de gemeyne en openbare Registers, dit zyn de Plaatzen. Hoorn, Enkhuizen. |
MEDEMBLIK, Is volgens het schrijven der aloude histori‘n gebouwd in het
jaar 334 na Christus geboorte (zo Winsemius betuigt) door Diderik een zoon
van Radboud, een kleinkind van Asconii, de eerste hertog van Friesland die in
het zuidwesten een 4 a 5 mijlen van Stavoren
is beginnen te bouwen en
legde daar binnen korte tijd de fundamenten van een stad die later in de
toekomst door veel vreemdelingen en inwoners van Friesland bewoond werd. Het
is genoemd naar het water Medemelacha waaraan het gelegen was. Daarnaar is
het Medemlek genoemd. De boven verhaalde Dirk of Diderik heeft het slot of
het
kasteel gebouwd wat ten dele vanwege zijn voortreffelijkheid later de
hoofdstad van West-Friesland geworden is. West-Friesland op de binnen zee die bij de schrijvers van de
tijden der Romeinse heerschappij; Plinius (Natur. Histori Lib. 4de
kapittel 15.) flevo of in het geheel genoemd en bij Pompon Mela: (Lib. 3de
kapittel 2) omtrent het jaar 800 flevum. In de Codex legum antiquarum tit lex Frisiorum vita Ludgeri
kapittel 13 wordt het Fli en ook Fleha genoemd, toch daar ter plaatse in het
bijzonder. Bij Willebaldus & Othlonus in vita Sti. Bonifaci hic. kapittel
19 ille kapittel 11. vers 12 Almera of Almeri en bij die van onze tijden
wordt het in het algemeen de Zuiderzee genoemd. Almera werd herdacht omtrent het jaar 755 en omtrent het jaar
850
bij dudo Sti. quintini Decanus en Wilhelmus Gemmeticensis Scribo en ligt
nabij de overblijfsels van het Almeer-Dorp (te weten Medem-lek) die de
gedachtenis van de oude naam nog heden bewaart. Daar wordt bij vele nieuwe schrijvers gezegd dat Medemlek een
zeer oude stad is en die ook de hof van de Friese koning Radboud geweest zou
zijn, doch
de geleerden zijn in die dingen tot op deze dag van de
waarheid nooit overtuigd van die mening en ook niet vergenoegd geweest met
enige bewijzen en twijfelachtige schrijvers die van die tijden zijn
getrokken. Wel is waar dat in zekere bezegelde brieven te weten: handvest
van koning Otto, in het jaar 985 gegeven, gewag wordt gemaakt van de vloed
Medemelacha. Gelijk mede in zekere oude blaffaart (1) der goederen van de
bisdom van Utrecht, (Wilhelm Heda in Odibaldo) van de koninklijke tienden in
Medemelacha, toch daaruit kan met geen goed bescheid van het voor verhaalde
vast gemaakt worden. Terzelfder plaats worden van de koninklijke tienden [3]
in Aocastrop, dat is Ouddorp, en in Holt-alde, dat is Hoogwoud en andere
plaatsen als ook daar en elders van de accijns der koninklijke tienden in
Almere de koggen-schuld genoemd en vermaand worden zonder nochtans dat uit
dezelfde oorzaak van de voorschreven door iemand zulks wordt of gezegd kan
worden aangezien dan dat in het leven van de H. Wolfranus of ook van andere
onvervalste schrijvers die van koning Radboud en zijn doen hebben geschreven
de stad of naam Medemblik niet genoemd wordt. Zo zullen we in het kort alhier
verhalen hetgeen dat met waarschijnlijke zekerheid en met zeker en vast
bewijs daarvan gezegd kan worden; Johannes Gerbrandi ‰ Leide (Lib. I kapittel
22. in zijn Latijnse kroniek van Holland die ook van Jan Sever Zoon in het
Duits in de derde Divisie kapittel 31 toch met enige meerdere bijvoegingen
gevolgd wordt) zei van een koning Theodoricus gelezen te hebben die te
Medemblik gewoond zou hebben. Met deze woorden: ŌMen leest dat anno 800
West-Friesland is bewoond geweest. Eerst van vijf heren, te weten van koning
Theodoricus van wie koning Radboud van Friesland later is gekomen en hij
woonde in Medemblik alwaar hij de eerste maal de hof van zijn woonstad heeft
gesteld. De tweede is geweest Gerardus uit De Wolde die zijn verblijfplaats
nam en eerst in het dorp Opdijk. De derde is geweest Rolandus van Wiernes die
in het dorp Wijdenes een burcht is beginnen te timmeren waardoor [4] hij het
recht van zijn regering heeft verzekerd. De vierde is geweest Kenne de zoon
van Heiken van Benningbroek die in het voor vermelde dorp voor de eerste keer
begon te wonen. De vijfde is geweest jonker Olboud die de Godzalige
Adelboldus van Winkel genoemd werd, die woonde in het dorp Winkel voornoemd.
Welk verhaal uit een oud en geloofwaardige historie schrijver getrokken
schijnt te zijn. Als het niettemin van enige ingelijfde bijvoegsels en glossaria
gezuiverd is als namelijk dat in plaats van koning Theodoricus, hertog of
graaf Theodoricus en van Radboud koning van Friesland, Radboud alleen zonder
de bijvoeging koning van Friesland hersteld wordt en dat in de plaats van dat
aldaar onvoorzichtig anno Domini driehonderd is gelezen geweest en gelezen
moet worden 800. Het cijfer letter D voor 500 nemen en verstaan moet dat deze
vijf heren niet tegelijk, maar op aparte tijden en de ene na de andere (als het
door de Deense verwoesting niet verhinderd geweest is) vervolgens aldaar
geregeerd zouden hebben. De redenen van deze mijn mening zijn deze. Eerst dat omtrent het jaar onze Heer 800 (Annalis de gestis
Caroli magni versu Conscripti ad annum 793. & annales Eginhardi ad annos
782 en 791 en 793) een hertog of graaf Theodoricus als krijgshoofd en overste
leidsman der Friezen en achterneef van keizer Karel de Grote meer dan eenmaal
vermeld wordt. Die wel waarschijnlijk [5] te Medemblik (als zijnde in die tijden
naar de loop van veelvoudige Friese histori‘n en Neder Saksische oorlogen een
zekere en zeer geschikte plaats) zijn hof gebouwd en gehouden zal hebben en
verder dat omtrent het jaar 885 bij Regino twee Friese graven als namelijk
Gerolfus en Gardolphus vermeld worden en het niet onwaarschijnlijk is het dat
Gardolfus, die hiervoor Gerardus genoemd werd, een en dezelfde persoon
geweest zal zijn; alzo deze Latijnse namen van een en dezelfde persoon zullen
zijn geweest. En ook deze Latijnse namen van een en dezelfde Duitse naam
gemaakt worden en dat die in dit gedeelte van Friesland tussen het Vlie en de
Kinheim of Keer-vloed gelegen wel graaf of rechter geweest kan zijn. Waarbij
komt dat omtrent het jaar 980 na Christus een graaf Urbanus genaamd Ruosekyn
niet ver van het klooster te Egmond gewoond heeft, (zie Vitasti Adelberti a
Monachis Medelacensibus anno 990 Conscripta nondum edita nisi a surio
contracta kapittel 23 extad apud me M, S.), die na alle waarschijnlijkheid
dezelfde zoon van die geweest zal zijn die hiervoor Roelandus genoemd werd en
door een burcht te Wijdenes zijn regering gezegd wordt verzekerd te hebben:
vermits van de Deense naam ROE (gelijk daarvan nog andere overblijfsels te
Wijdenes gevonden worden zoals onder anderen de Roefwerf). Alzo goed kan er
Ronsekinus en Roesekynt als Roelandus of Roelandi Filius van gemaakt worden. Aller zekerst laat me uit het voor verhaalde van Medemblik
geloven dat met vele redenen uit [6] oude schrijvers is getrokken en alhier
te lang om te verhalen voldoende vast gemaakt kan worden hetgene van de
vijfde heer jonker Albold van Winkel daarbij gevoegd wordt, te weten: dat die
de eerste keizerlijke rechter der West-Friezen en daarna in het jaar 1008
bisschop van Utrecht (daar het
woord Godzalige op staat) is geworden.
Ook mede, zo vindt ik bovendien
in zeker oud boekje dat ten tijden van
jonker Rolandus die het huis te Wijdenes bouwde twee van zijn broeders, de
ene te Muiden aan de uitgang van de Vecht en de anderen te Medemblik een
gelijke,
elk een huis of burcht zou hebben gebouwd en ook bewoond. Dit
is hetgeen dat (overslaande versierde en korte gedichte verhalen) met goede
waarschijnlijkheid uit de oude schrijvers getrokken van de verre oudheid
van
Medemblik die naar mijn weten gezegd kan worden. Nu zal ik in Õt kort verhalen hetgene
vast en zeker en
onweersprekelijk daarvan
kan worden bewezen. De stad Medemlik of
Medenblik, gelijk meest alle oude schriften getuigen, (en niet Mediablinkt of
Mediablik hetgeen te ene male een fabel is. Het wordt hedendaags Medenblik
genoemd of vanwege de gemakkelijkheid in het uitspreken voortgekomen Memelik)
is gelegen aan het einde van een arm of uitwatering van de Oude-vloed die er
eertijds was en nog hedendaags de Leek of Leeck genoemd wordt. Welke vloed
de
twee vierendelen of ambachten van West-Friesland, anders dit Noorder-Kwartier
genoemd, het Regterland of Drechterland en hoog-Holtwouder ambacht (alias)
Leekzater ambacht [7] of Overleeker ambacht, anders gezegd
de vier
Noorder-Koggen die het vroeger scheidde en nog tegenwoordig voor het grootste
deel scheidt. Het gaat westelijk door
het gehucht Westerleek en dan
tussen Ursem en Opdam door in de Vlied-landen
van de Heer Huigenwaard
(Heerhugowaard) en vandaar voort tot en door Oterleek in het Schermermeer. En
anderdeels gaat het Oostwaarts, eensdeels door Werenfridus-hoeve,
(Wervershoof?) en anderdeels door Medemblik in het water dat eertijds Flevum
en later Fli ofte Fleha in het algemeen en op die plaats in het bijzonder
Almera en nog op deze huidige dag het Meer, toch in het geheel de Zuiderzee
wordt genoemd. Zodat het duidelijk en zo klaar als de dag is en ook zo zeker
dat de naam van de stad Medemlek van de voor beschreven vloed en uitwatering
is voort gekomen even als ook de namen van Lexzater of Overleeker Ambacht,
van het gehucht Westerleek en het dorp Oterleek hiervoor vermeld. Ik zou niet
zeker kunnen zeggen of de gehele vloedleek, eertijds Medemmeleek, dan of die
bijzondere arm en uitwatering waaraan de stad Medemlek gelegen is alzo alleen
genoemd is geweest. Mijn mening is dat alleen de arm of uitwatering alzo
genoemd werd vanwege de oorzaak dat Medemblik zoveel schijnt te betekenen als
een hulp of Eem of Aam, dat is een uitwatering van de eigenlijke Vloed-leek.
De oudheid van de plaats en de stad kan daaruit mede blijken dat de naam (die
ouder is dan de tegenwoordige [8]
verhoging van de zee) al eerder aan de plaats gegeven schijnt te zijn dan
toen men de zee met dijken en dammen genoodzaakt was uit en af te sluiten,
vermits het niet Medemelerdam heet even als Amsterdam, Edam, Monnickendam
&c. en andere ingedamde uitwateringen die ik u edele op een andere keer
menigvuldig opnoem. Maar als van een vrije uitwatering de naam Medemlek
draagt. De aanzienlijkheid van deze plaats in oude tijden kan daaruit gemakkelijk
bespeurd worden dat al in het jaar des Heren 1118 de kerk van de plaats
Medemblik geheel de accijnzen van de bisschoppelijke kamer raakte en alle
Vircatus, dat is omgang of omring, gevolg en profijt aan het Domkapittel van
de Kanunniken van Sint Maarten bij zekere open bezegelde brief van de
bisschop Godebaldus gegeven is geweest, (gelijk Willem Heda schrijft in de
Hollandse kroniek in zijn achtste divisie kapittel: 5.) En dat uit kracht van
deze gift hetzelfde kapittel het ganse profijt van West-Friesland heeft
verkregen en tot de verandering bezeten heeft zodat de kerk van Medemblik,
hoewel nergens in de tijden van Willibrordus of Bonifatius (zo Janus Douza
Lib. 6. zegt] vermaard en herdacht wordt, niettemin daarna in de voorschreven
tijden genoegzaam de hoofdkerk of immers de aanzienlijkste kerk van gans
West-Friesland schijnt geweest te zijn. Het welke boven het voorgaande nog daarbij mede geconfirmeerd en
bevestigd wordt. Doordat alleen de pastoor van de kerk te Medemblik [9 ] een
Personatum en bijzondere
stoel in het koor van de domkerk te Utrecht
onder de kanunniken voor de verandering heeft gehad. Ik vind bij Albertus Abbas Stadensis (ad Annum 1256 in fine
operis) dat koning Willem, graaf van Holland in het jaar 1256 van de Friezen
dood geslagen zou zijn dat die
te Medemblik woonde. Verder toen in het
jaar anno 1288 graaf Floris van Holland met de vier ambachten of
poort-schappen van West-Friesland (dat is) het Regter-land of zo men nu zegt
Drechterland, Hoog-Hoogwouder, Ambacht, Schagen en Nieuwdorper Ambacht en
Geestman Ambacht verzoend en overeen gekomen was dat ze hem op zekere
conditie huldigen en tot een heer van West-Friesland zouden aannemen. Zo
heeft hij zonder enige verzoening brieven met die van Medemlek (die buiten
het verdrag gelaten was) te maken aan die weinig tijd daarna het eerste
stadsrecht van West-Friesland en een nieuwe en bijzondere poorters (burgers)
of burgerschap op de 25ste maart 1288 (de voor beschreven graaf
Floris heeft op dezelfde datum verleend en gegeven alle jaren een jaarmarkt
te houden, beginnende
op de dag van Bonifatius, dat is de 5de
juni en duurt 14 dagen, die daarna onmiddellijk volgt aan die van Medemblik
bij bezegeld handvest) zulks dat daardoor
de drie delen van het
Hoogwouder-Ambacht waarmee hij vooral verzoend was geen meerder recht
behielden dan Medemblik alleen en alle dingen die hetzelfde ambacht [10]
betreffen onder hun beider naam en zegels verdragen en gesterkt moest worden.
Gelijk zekere brief die nog over is van dezelfde graaf Floris in
het jaar 1294 verzegeld waarbij hem een gedeelte buiten dijks land geschonken
en vereerd werd dat duidelijk bewijst met het oude zegel dat de voor
beschreven stad een onderwijs, een schip met
13 mannetjes daarin en met
deze letters daarom Sigillum Burgentium in Medemlek. En hiermee staat op te
letten dat graaf Floris of door voorgaande bedekte kennis of door de
aanzienlijkheid en gelegenheid van de plaats, met zonderlinge genegenheid
bewogen is geweest, niet alleen een burcht of wijkhuis (dat is) een wapenhuis
aldaar liet maken of eerder de oude vervallen burcht en wijkhuis, waarvan
hiervoor verhaald is,
te vernieuwen gelijk ook de muren van de grote
zaal van verschillende oude ongelijke stenen gemaakt en nog over zijn schijnt
te getuigen. Maar heeft bovendien de muntplaats van West-Friesland die
tevoren uit
het oude dorp Ursem in het Drechterland altijd was geweest
aldaar laten stellen en brengen en waar tekens van de hoge overheid over de
West-Friezen onder zijn en de voor beschreven plaatsnaam penningen (die er
tegenwoordig noch over zijn) laten slaan en munten die aan de ene zijde de
gedaante van een mannenhoofd hebben die naar de rechterkant kijken met deze
letters daarom F. Comes Hollandi¾, (dat is) Florentius Comes Hollandi¾
(Floris graaf van Holland) en aan de andere zijde een vier gelijkhoekig [11]
kruis met deze letters Mone Medenblek, dat is, Moneta Medenblik. (munt van
Medemblik) Waarbij noch bovendien komt dat dezelfde graaf Floris aldaar de
vierschaar van het Ooster baljuwschap van West-Friesland heeft ingesteld of
immers dat die tevoren in twee gedeelten geweest zijn door de verwoesting en
uitroeiing van het Huis te Wijdenes in het Drechterland dat in het jaar 1296
is geschied, weinig na zijn dood aldaar gekomen en verborgen is geweest,
behelzende hetzelfde baljuwschap dat alzo verheeld was de twee gehele
ambachten van West-Friesland, te weten het Regterland en Overleeker of
Hoogwouder-Ambacht of de vier Noorder-Koggen tezamen en
welk
baljuwschap tezamen omtrent dezelfde tijden is toegevoegd het dijkgraafschap
over al dezelfde plaatsen. En het (1) Kasteleinschap van de burcht aldaar.
Zulks dat die dienst zeer groot en op eervolle wijze op zichzelf en niet
minder ten aanzien van de stad Medenblek is geweest. Ik kan niet anders uit de omstandigheid van de oude schrijvers
bemerken dan dat de heer Hugo van Assendelft, een wereldse heer en oom van
heer Hugo van Assendelft, abt van Egmond, die te Medemblik verslagen is
geweest zoals we hierna zullen zeggen. 1379. Is die van Medemblik bij handvest van hertog Aalbregt op
Sint Mattheus avond gegeven. ,, Dat ze alle jaren op de Nieuwjaars avond hun
Poortmeesters en raadslieden kiezen zullen, te weten: dat 30 van hun mede
poorters (burgers) die daartoe
geloot zullen worden uit 120 de [12] rijkste van hun mede poorters, twee
poortmeesters en raadslieden (dat zijn schepenen) kiezen zullenÓ. (Batavia illustrata foli 1441.) Sinds het jaar 1288 tot 1296 toe
heeft het baljuwschap van het Hoogwouder of Overleeker ambacht en (1)
Kasteleinschap van Medemblik bediend gehad terwijl heer Boudewyn van
Naaldwijk het baljuwschap van het Regterlandt
en Kasteleinschap van
Wijdenes bediende. Van deze heer Gugo of Hugo schijnen de Heer Huygen Kogge
te Werenfridus Hoeve (Wervershoof?) en de Huygenwaard (Heerhugowaard) hun
toenamen gekregen te hebben. Na deze is in het jaar 1296 gevolgd heer Floris,
heer Wouters zoon van Egmond die het huis of burcht te Medemblik na de
voorgenoemde heer HugoÕ s dood in zijn hoede nam. Het gewone
spreekwoord zegt; Ōin troebel water is goed te vissenÕ. Zo ging het in dit jaar 1296 mede nadat graaf Floris dood was en
zijn zoon nog jong
en in Engeland zo kwam de nieuw gekozen bisschop
Willem van Mechelen die de 41ste bisschop van Utrecht was in
West-Friesland vallen en heeft het huis te Wijdenes en het huis Eenigenburg
beide tot de grond toe vernield en rukte met alle haast met zijn leger voor
de stad Medemblik en heeft het in korte tijd ingenomen, [13] de stad verwoest
en verbrand; maar het kasteel kon hij niet tot overgave dwingen, maar de heer
Floris van Egmond (1) (Kastelein voor beschreven) en de anderen die op het
kasteel lagen weerden zich dapper en sloegen de vijand gedurig af waarom ze
ook aan de uiterste hongersnood kwamen te lijden want ze moesten door gebrek
van voedsel paardenvlees eten. Eindelijk zo kwam graaf Jan van Henegouwen,
heeft de stad ontzet, het leger verslagen en veel van hen neergeveld en uit
West-Friesland gejaagd. Marcus Zuerius Boxhornius professor der welsprekendheid in de
hoge school te Leiden schrijft in zijn boek genaamd het Toneel van Holland,
folio 374; ŌDe stad Medemblik heeft eertijds een grote jurisdictie gehad die
sorteerde onder de baljuw van deze plaatsen die ik heb geschreven uit de
algemene en openbare registers, dit zijn de plaatsen. Hoorn, Enkhuizen. |
(4) Tax register.
DORPEN.
1. Wervershoof.
2. Bovenkerspel.
3. De Stede van
Grootebroek. 4. Lutjebroek.
5. Hoogcarspel.
6. Westwoud.
Oosterblokker. 8. Westerblokker.
9. Swaag.
10.
Hem.
11. Venhuizen.
12. Binnewyzent.
13.
Wynes. (Wijdenes)
14. Schellinkhout. 15. Scherwoude.
16.
Schardam.
17. Etershem.
(onder Hoorn)
18. Oosthuizen.
19 . Opterbeets.
20.
Nieuwerdyk.
21. Grosthuizen.
22. Avenhorn.
23.
Outdorp.
24. Vier Dorpen Velangedyk.
(Langedijk) 25.
Koedyk.
26. Kalverdyk. (Tuitjehorn)
27.
Warmenhuizen.
28. Renigenburg.
(Eenigenburg,
Schagen?) 29. Nyenburg. (Nijenburg, Heiloo)
30. St. Maarten.
31. Schagen.
32. Aarnighuizen. 33. Barringhorn.
(Barsingerhorn)
34. De Keins.
(Schagen) 35. Oude-Nierop (Niedorp). 36. Nieuwe-Nierop. 37.
Winkel.
38. Eerswoud. (Aartswoud) [15] 39. Hoogtwoud. 40. Opmeer.
41.
Hensbroek. 42. Opdam. 43. Veenhuizen. (Heerhugowaard) 44. Oterlik.
(Oterleek)
45. Spanbroek. 46. Watway. 47. Woggenum. 48. Nibbixwoud. 49. Hauwert.
50.
Midwoud.
51. Benningbroek. 52. Sypekerspel. 53. Abbekerk.
54.
Lambarschaag. 55. Twisck.
56. Oostwoud.
57. Opperdoes.
58.
Almerdorp. (bij Opperdoes in 1334
verdwenen in de golven)
Zyn eenige Dorpen, gemeenlyk gezeid de VEENHOOP, ontrokken van de
macht des Baljuschaps Medenblik, en gestelt onder de Jurisdictie van den
Magistraat van de Stad Hoorn, door beneficie ofte weldaat, van Willem van
Beieren die daar brieven af heeft gegeven, de namen der Dorpen zyn, Berkhout
de Gooren, Grosthuyzen, Scharwoude, behalven veele gebuurten. Boxhornius 358. |
1408. Zijn enige dorpen, gewoonlijk de VEENHOOP genoemd
onttrokken van de macht van de baljuwschap van Medenblik en gesteld onder de jurisdictie
van de magistraat van de stad Hoorn door beneficie of weldaad van Willem van
Beieren die daar brieven van heeft gegeven. De namen van de dorpen zijn,
Berkhout, de Gooren, (De Goorn) Grosthuyzen, Scharwoude, behalven vele
buurten. Boxhornius 358. |
Om wederom tot ons voorgaande propoost te komen, is dit
voorschreve Baljuschap en (1) Kasteleinschap tot Medemlek daar na door zeer
[16] aanzienlyke ende Adelyke Heeren bedient geweest. Als onder anderen in
den jare 1324. van Heer Dirk van Outshoorn, en in den jare 1356, van Johannes
Bruelles, Ridder, in den jare 1392. van de Heer Floris van Alkmade, in den
jare 1395. van Heer Gerrit van Heemskerke, in den jare 1398. van Heer Coen
van Harlaar, in den jare 1404. van Heer Wouter van Gent, en
de voor de
laastemaal in den jare 1413. van Heer Daniel van Cralingen, ende daar na het
Dykgraafschap en Kasteleinschap alleen, voor de eerstemaal by eenen Dirk van
Santhorst. 1446. wierd Philippus Banjaart Kastelein op Õt Slot tot Medenblik.
ende President van Holland, genaamd Gooswyn de Wilde, beiden gevangen
gebracht op het Huis te Heusden, om een leelyke en schandelyke zake die zy
malkander opzeiden, na dat zy beide anderhalf jaar gevangen hadden gezeten,
is de President voornoemt op het Huis te Leuvestein gevoert, en aldaar
onthooft; maar de Kastelein van Medenblik is wederom in voorige qualiteit
herstelt. De Groote Hollandze Cronyk fol. 188. Cap. 14. Dog gelyk alle
voorspoed, niet zeer lang zonder hinder gemeenlyk zyn voortgang hebbende, zoo
is Õt mede met deeze Stad Medemlek vergaan. Want recht na de dood van Graaf Floris, in den jare 1296. is de
Poorte ofte Stad Medemlek nitgezondert den Burg (schryft de Rym-Kronyk van
Holland, ende zeeker Latynsche nette hand geschreven) door de West-Vriezen
zelfs van Õt eene einden tot het ander verwoest, en ook verbrand, ende Heer
Hugo van Essendelft [17] met nog wel 66 andere aldaar verslagen is geweest. Na deze voorgaande verwoestinge van Õt swaart ende ook van Õt
vuur, is in den jare 1334. ook Õt water ende de slag van de Zee, de Stad
Medemlek ende ook de Zee-dyken aldaar zoo lastig geworden, dat men dezelve
nauwlyks langer heeft konnen houden, zoo dat by de voornoemde vier
Poorterschappen van West-Vriesland, te weten, Õt Regterland, Hoogtwouder
Ambagt, Schagen en Niedorper Ambagt, met Geestmer-ambagt, goet gevonden is
geweest, een groot stuk Landt uyt te werpen,
ende den Dyk van
Barsinghorn af tot Medemlek toe, agter in te leggen, dog alzo de Poorte ofte
Stadt Medemlek, als sorgende daar door na korten tyd mede uytgedykt te zullen
werden daar niet in wilden bewilligen, ende ook den Heer Grave daar in
bedugt, ende bekommert was geworden, zoo is de zelve inlage
niet anders
toegestaan, dan onder voorwaarde, dat alle de andere West-Vriesen den Heer
Grave by aldien Õt noodt deede, zijne Poorte ende Burgh tot Medemlek te
helpen versetten, Õt
welk de vier Ambagten ook by opene bezegelde
brieven op St. Agnieten dag in Õt Jaar 1334. belooft hebben te doen ende na
te komen. Voorts zoo is in den Jare 1413. op den
2. February het voorschreve
groote Baljuwschap van Medemlek, geheelyken in Steden verdeelt, ende
vernietigt. Na dat alvoren eerst Enkhuysen, daar na Hoorn, ende weynig later
Grootebroek, en daar aanvolgende Schellinghout, gelyk, ende even groot Stadts
regt [18] verkregen hadden, als die van Medemlek, uyt kragte van de
voorschreve Handtvesten, van Graaf Floris, ende andere volgende Graven tot
die tyd toe, hadden gebruykt, is het zelve van gelyke, aan alle de verdeelde,
andere Steden
by Hartogh Willem van Beyeren, mede vergunt ende gegeven.
(Hiervan is blykende by zekere brief van den Aarts-Hertogh Philiphs, op den
12. November 1503. gegeven) ende daar na, in den Jare 1503. is het
Dykgraafschap, welke by Õt Casteleynschap tot die tyd toe, aldaar was
gebleven gesplits, ende in tween verdeelt, ende het Dykgraafschap, Õt
Regterland tot, en in de Stad Enkhuysen gebragt en verstelt geweest, daar toe
eenigzinds aanleydinge ende occasie schynt gegeven te hebben. Het verswaren
van de aanslag van Õt water in de Zuyder-zee, door Õt verdiepen van de
stroomen, uytschuuren van de gronden, ende wegnemen van de voorlanden
veroorsaakt, daar door de geheele ouden West-Vriesen Zee-dyk, by een Perzoon
alleen, sonderling in tyd van stormen ende noodt, niet bequamelyk bezorgd
scheen te konnen werden, gelyk ook naderhand gebleken is, dat niet
tegenstaande deze meerder voorsorge in den Jare 1508. zoo Dirk Velius in zyn
Chronyk van Hoorn, lib. 2. fol. 87. schryft, is in den Herfst, op St. Gallen-
dagh, door een extraordinaren storm, ende hooge Vloed, niet alleen de Dyken
in Õt Regterland by Hoorn, tusschen Schardam ende Scharwoude, maar ook by
Medenblik, op wel vier plaatsen zyn door gebrooken, tot een arme schade van
de Ingesetenen, ende al [19] hoe
wel, alle deze voorschreve tegenspoed, dÕeen op den ander volgende, zeer
moeyelyk is geweest, en de voorschreve Stadt dapper in zyn welvaard heeft
gekrenkt. Zoo is na dezen het alderswaarste daar op gevolgt, want in dit
Jaar, als de Grave van Nassouw, die nu Stadhouder van Holland was (zynde des
Grave Jan van Egmond te vooren op den Hoeff gestorven] begaf hem de
Swarten-hoop, of de Gelderse-Vriesen, in dienst van den Grave
van
Gelder. Haar Overste waren Johan Selbach, en Goldsteen. Onze Gouverneur uyt
vreese, dat de Swarten-hoop het een of het ander op ons Noorder-quartier
mogten ondernemen, zond boden aan den Overste Rekalf, dat hy aanstonds,
zonder tyd te versuymen, over al volk moste werven, en by een versamelen.
Rekalf kreeg verscheyden honderden Soldaten by mal- kander, hy schikte vier
Compagnie na Õt Noorder-quartier, een zond hy na Uytdam, en het tweede zond
hy tot Monnickendam, het derde tot Edam, en het vierde onder de Heer Jan van
Wassenaar; behalven dit volk, hadde de Heer Floris van Yselsteyn, nog vier
andere Compagnie, al voor een wyle tyds in dienst gehad, en wierden herwaarts
aan geschikt,
een Compagnie wierdÕer onder Graaf Felix tot Medenblik
geleyd, en het ander tot Enkhuysen, het derde tot Schagen, en in de Dorpen
daar omtrent, het vierde, wierde op de Oorlogs- Scheepen verdeelt. Welke
Oorlog-scheepen den 22. May tot Enkhuysen by malkander versamelde, door
toedoen van den voorschreve Heere van Yselsteyn, en gingen voort tÕ Zee, [20] om op alle togten en aanslagen,
van den Vyand wagt te houden; maar hoe goede kennisse dat men van des Vyands
komste hadde, en hoe nauw dat het Land over al met Garnisoenen beset was, en
hoe scherpe wagt datÕer gehouden wierd, Õt was altemaal zonder vrugt, want
God en waakte niet mede. Dese Swarten-hoop ofte Gelderse Vriesen, quamen den
24. Juny, van de Lemmer, met 150. Scheepen zo groote als kleyne, met omtrent
drie 4000. mannen, op dit Noorder-quartier afzakken. Den 25..dito op een
Donderdagh, des Õs morgens vroeg, landen zy voor Medenblik, en wonnen de Stad
Stormenderhand, hoewel de Burgers haar vromelyk te weer stelde, dies veele in
deeze hetten dood bleven, zommige vlugten op het Slot, andere quamen vlugten
uyt de Stad, een groot deel die haar hier en daar nog in de huysen verstoken
hadden, wierden opgesogt, en gevangen genomen, en geranzoeneert. Zy plunderde
de Stad metÕer haast, en hebben hem doen verbrand, datÕer niet een huys staan
bleef, behalven het Slot, dat konde zy niet krygen, door dien Joost van
Buuren Castelyn haar vroomelyk afwees. Des zelven daags trokken zy voort,
brandende eerst Opperdoes en Twisk af, verschoonde Midwoud, door voorbidden
van den Pastoor, die een Rantzoen gaf van 150. guldens, alzoo in Õt heele
Dorp zoo veel gelts niet te vinden was. Dit gedaan zynde, gingen zy voort de
Zwaagdyck op, en doen keerden zy by Hoorn langs, en sloegen de Berkhouter weg
in, en trokken door Berkhout, Avenhorn, Ursem, en den Huygendyk [21] langs,
tot voor de Stad Alkmaar, onderwegen dootslaande, roovende, verbrande
al
wat haar voorquam, en dede een onverwinnelyke schaden, aan de Huysman &c.
Zoo dat Medemlek niet alleen onverwinnelyke schade heeft geleden, maar boven
dien, het verlies van alle de oude Handvesten, brieven, ende bescheyden der
zelver Stede geleden is, ende misschien ook van die gene door welke het
voorverhaalde zeggen, dat Medemlek de Koninghlyke Woonlaats van den Koning
Radbodus van Vriesland zoude zyn geweest, vast gemaakt ende bewezen zoude
konnen werden. Daar
by evenwel het ongeluk van de Stad noch niet en
heeft stil gestaan, want in den Jare 1555.
in April, is egter enen
onverwagten brand ontstaan, daar nog de memorie van schynen vars te zyn, die
even bewesten het Raadthuys beginnende, ende slaande over de oude Haven heen, aan weder
zyden Õt meerendeel van de Stadt, die zedert den laast gemelde brand, ende
verwoestinge qualyk haar adem geschept hadde, neffens de Kerk en het Klooster
verbrand, en
in koolen geleyd heeft. Den Toorn alleen (gelyk hy nog
staat) behouden is gebleven: deze Toorn is de Bouwkonst niet aan vergeeten,
want men kan onder door de zelve ryden, met Wagens en Paarden, gelyk men door
een
Poort ryt, alwaar een Klok boven in hangt, die elf duyzend pond
swaar weegt, daar staat op dit navolgende in Õt Latyn verduyts (aldus) [22] By meerder
en grooter verbreydinge van de Stad Medemlek, en door de dagelykse
vermenigvuldinge van Volk, zoo heeft uyt Raadsbesluyt van de Magistraat en
Regeeringe, my tot Zutphen in deze gestalte gegoten F. en P. Comonius, in Õt
Jaar onzes Heeren 1549. Maar wederom in den Jare 1570. styf vyftien Jaren geleden, is op
deze brand genoegsaam een Diluvie gevolgt, wanneer op Alderheyligendag zynde
den 1. November, door een swaaren storm en verbolgen onweer, uyt den Noord-
Westen het water zoo hoogh opgedreven wierde, dat diergelyke hoogte by
menschen memorie noit in deze Landen gezien was, waar door bykans alle Zeedyken
rondsom, of overliepen, of doorbraken, door den furieusen aanslag van Õt
water, voornamentlyk den Hoogendyk by de Stad Medemlek op wel vier plaatzen,
dies alle het platte Land rontomme niet dan een gladde Zee was, of scheen te
wezen, daar over de Schuyten regt toe, regt aan voeren, van dÕene plaatze op
dÕander, ende veele Menschen en Vee allenthalven vedronken. |
Om wederom tot ons voorgaande voornemen te komen is dit
voorschreven baljuwschap en Kasteleinschap (1) te Medemblik daarna door zeer
[16] aanzienlijke en adellijke heren bediend geweest. Als onder anderen in
het jaar 1324 van heer Dirk van Outshoorn en in het jaar 1356 van Johannes
Bruelles, ridder, in het jaar 1392, van de heer Floris van Alkmade in het
jaar 1395, van heer Gerrit van Heemskerke in het jaar 1398, van heer Coen van
Harlaar in het jaar 1404, van Heer Wouter van Gent en
die voor de
laatse maal in het jaar 1413, van heer Daniel van Cralingen en daarna het
dijkgraafschap en Kasteleinschap alleen voor de eerst keer bij een Dirk van
Santhorst. In 1446 werd Philippus Banjaart kastelein op het slot te Medenblik
en een president van Holland genaamd Gooswyn de Wilde die beiden gevangen
gebracht werden op het Huis te Heusden om een lelijke en schandelijke zaak
die ze van elkaar zeiden. Nadat ze beide anderhalf jaar gevangen hadden
gezeten is de voor genoemde president op het Huis te Loevestein gevoerd en
aldaar onthoofd. Maar de kastelein van Medemblik is wederom in vorige
kwaliteit herstelt. De grote Hollandse kroniek folio 188. kapittel. 14. Echter
gelijk alle voorspoed dat niet zeer lang zonder hinder gewoonlijk zijn
voortgang heeft zo is het mede met deze stad Medemblik vergaan. Want net na de dood van graaf Floris in het jaar 1296 is de
poort of stad Medemblik, uitgezonderd de Burg , (schrijft de Rijmkroniek van
Holland en met zekere nette Latijnse hand geschreven) door de West-Friezen
zelf van het ene einde tot het ander verwoest en ook verbrand en heer Hugo
van Essendelft [17] met nog wel 66 anderen aldaar verslagen is geworden. Na deze voorgaande verwoesting van het zwaard en ook van het
vuur is in het jaar 1334 ook het water en de zeeslag de stad Medemblik en ook
de zeedijken aldaar zo lastig geworden dat men die nauwelijks langer heeft
kunnen behouden zodat bij de voornoemde vier poorterschappen van
West-Friesland, te weten; het Drechterland, Hoogwouder Ambacht, Schagen en
Niedorper Ambacht, met Geestmer-ambacht goed gevonden is geweest een groot
stuk land uit te werpen
en de dijk van Barsinghorn af tot Medemblik toe
achter in te leggen toch alzo dat de poort of stad Medemblik en zorgde
daardoor na korte tijd mede bedijkt te zullen worden, daarin niet wilden
bewilligen en ook de heer graaf daarin beducht en bekommerd was geworden en
zo is die inlage
niet anders toegestaan dan onder voorwaarde dat alle
andere West-Friezen de heer graaf die het node deed zijn poort en burcht te
helpen verzetten wat de vier Ambachten ook bij open bezegelde brieven op Sint
Agnieten dag in het jaar 1334 beloofd hebben te doen en na te komen. Voorts
zo is in het jaar 1413 op de
2de februari het voorschreven
grote baljuwschap van Medemblik geheel in steden verdeeld en vernietigd.
Nadat daardoor eerst Enkhuizen, daarna Hoorn en wat later Grootebroek en
daarop volgende gelijk Schellinkhout even groot stadrecht [18] verkregen
hadden als die van Medemblik uit kracht van de voor beschreven handvesten van
graaf Floris en andere volgende graven tot die tijd toe hadden gebruik. Toen
is het van gelijke aan alle verdeelde andere steden
bij hertog Willem
van Beieren mede vergund en gegeven. (Hiervan blijkt uit zekere brief van de
aartshertog Philips op de 12de november 1503 gegeven) en daarna in
dat jaar is het dijkgraafschap die tot die tijd bij het (1) Kasteleinschap
was gebleven toen gesplitst en in twee‘n verdeeld en het dijkgraafschap, het
Drechterland tot en in de stad Enkhuizen gebracht en verzet geweest. Daartoe
zou enigszins de aanleiding en gelegenheid schijnt gegeven te hebben het
verzwaren van de aanslag van het water in de Zuiderzee door het verdiepen van
de stromen, uitschuren van de gronden en wegnemen van de voorlanden wat
daardoor veroorzaakte dat de gehele oude West-Friese zeedijk door een persoon
alleen en vooral in tijd van stormen en nood niet bekwaam verzorgd scheen te
kunnen worden. Dat is gelijk ook naderhand gebleken dat niet tegenstaande
deze meerdere voorzorgen in het jaar 1508 (zo Dirk Velius in zijn kroniek van
Hoorn, lib. 2. fol. 87 schrijft), is in de herfst op Sint Gallen dag door een
extra ordinaire storm en hoge vloed niet alleen de dijken in het Drechterland
bij Hoorn tussen Schardam en Scharwoude, maar ook bij Medemblik op wel vier
plaatsen zijn doorgebroken tot een arme schade van de ingezetenen. [19] Hoewel al deze voorschreven
tegenspoed waar de ene op de andere volgde zeer moeilijk is geweest en de
voorschreven stad dapper in zijn welvaart heeft verzwakt. Zo is na deze de
allerzwaarste daarop gevolgd want in dit jaar toen de graaf van Nassouw die
nu stadhouder van Holland was (de graaf Jan van Egmond was tevoren op de Hoef
gestorven) ging hem de Zwarte-hoop of de Gelderse-Friezen af die in dienst
van de graaf
van Gelder traden. Hun overste waren Johan Selbach en
Goldsteen. Onze gouverneur uit vrees dat de Zwartn-hoop het ene of het ander op
ons Noorderkwartier mocht ondernemen zond boden aan de overste Rekalf dat hij
aanstonds en zonder tijd te verzuimen overal volk moest werven en bijeen
verzamelen. Rekalf kreeg verscheidenen honderden soldaten bij elkaar en hij
stuurde vier compagnie‘n naar het Noorderkwartier, een zond hij naar Uitdam en
de tweede zond hij naar Monnickendam, de derde naar Edam en de vierde onder
heer Jan van Wassenaar. Behalve dit volk had de heer Floris van IJsselstein
nog vier andere compagnie‘n daarvoor al tijdje in dienst gehad en die werden
herwaarts gezonden. Een compagnie werd er onder graaf Felix naar Medemblik
geleid en de ander naar Enkhuizen, de derde naar Schagen en in de dorpen daar
omtrent, de vierde werd op de oorlogsschepen verdeeld. Welke oorlogsschepen
de 22ste mei te Enkhuizen bij elkaar verzamelden door toedoen van
de voorgeschreven heer van IJsselstein en gingen voort ter zee [20] om op
alle tochten en aanslagen van de vijand in de gaten te houden. Maar hoe goede
kennis dat men van de komst van de vijand had en hoe nauw dat het land overal
met garnizoenen bezet was en hoe scherpe wacht dat er gehouden werd, het was
allemaal zonder vrucht want God waakte niet mede. Deze Zwarte-hoop of
Gelderse Friezen kwamen de 24ste juni van Lemmer met 150 schepen
en zowel grote als kleine met omtrent drie 4000 mannen op dit
Noorderkwartier afzakken. De 25ste.dito op een donderdag Õs morgens vroeg landen
ze voor Medemblik en wonnen de stad stormenderhand, hoewel de burgers zich
dapper te verweer stelden waarvan velen in deze hitte dood bleven, sommigen
vluchten naar het slot, anderen kwamen vluchten uit de stad, een groot deel
die zich hier en daar nog in de huizen verstopt had werden opgezocht en
gevangen genomen en gerantsoeneerd. Ze plunderden de stad met een haast en
hebben het toen verbrand zodat er niet een huis staan bleef, behalve het
slot, dat konden ze niet krijgen doordat de kastelein Joost van Buuren hen
dapper tegen stond. Dezelfde dag trokken ze voort en branden eerst Opperdoes
en Twisk af, verschoonde Midwoud door het bidden van de pastoor die een
rantsoen van 150 guldens gaf alzo in het hele dorp niet zoveel geld te vinden
was. Toen dit gedaan was gingen ze voort de Zwaagdijk op en keerden ze bij
Hoorn langs en sloegen de Berkhouter weg in en trokken door Berkhout,
Avenhorn, Ursem en de Huigendijk [21] langs tot voor de stad Alkmaar.
Onderweg sloegen ze dood, roofden en verbrandden alles wat hun voorkwam en
deden onoverwinnelijke schade aan de huisman &c. Zodat Medemblik niet
alleen onoverwinnelijke schade heeft geleden, maar bovendien het verlies van
al oude handvesten, brieven en bescheiden van die stad geleden heeft en
misschien ook van datgene dat door het voor verhaalde zeggen dat Medemblik de
koninklijke woonplaats van koning Radboud van Friesland zou zijn geweest vast
gemaakt en bewezen zou kunnen worden. Daarbij heeft evenwel het ongeluk van
de stad noch niet stil gestaan want in het jaar 1555
in april is echter
een onverwachte brand ontstaan waar nog de memorie van schijnt vers te zijn
die even bewesten van het raadhuis begon en sloeg over de oude haven heen aan
weerszijden het grootste deel van de stad die sinds de laats gemelde brand en
verwoesting nauwelijks zijn adem geschept had, neffens de kerk en het
klooster verbrand en
in kolen gelegd heeft. Alleen is de toren (gelijk
die nog staat) is behouden gebleven. Deze toren is de bouwkunst niet gaan
vergeten want men kan er onder door rijden met wagens en paarden gelijk men
door een poort rijdt. Er hangt een klok bovenin die elf duizend pond zwaar
weegt en daarop staat dit navolgende in het Latijn en verduits; (aldus) [22] Bij
meerder en groter verbreiding van de stad Medemblik en door de dagelijkse
vermenigvuldiging van volk zo heeft uit raadsbesluit van de magistraat en
regering mij te Zutphen in deze gestalte gegoten F. en P. Comonius in het
jaar onze Heer 1549. Maar wederom in het jaar 1570 stijf 15 jaar later is op deze
brand genoegzaam een overstroming gevolgd toen op Allerheiligen dag op 1
november door een zware storm en verbolgen onweer uit het Noordwesten het
water zo hoog opgedreven werd dat diergelijke hoogte bij mensen geheugenis
nooit in deze landen gezien was waardoor bijna alle zeedijken rondom of
overliepen of doorbraken door de furieuze aanslag van het water, voornamelijk
de hoge dijk bij de stad Medemblik op wel vier plaatsen zodat al het
platteland rondom niets dan een gladde zee was of scheen te wezen waarover de
schuiten recht toe, recht aan voeren van de ene plaats naar de andere en vele
mensen en vee aan alle kanten verdronken. |
1572. Den 11. Juny, heeft de nieuwe Gouverneur van Enkhuysen,
genaamt Dirk Soni, getracht door middel van de kapitein Jacob Cabbeljauw,
Claas Ruychaver, en Dirk Jansz: Brouwer aan haar zyde te krygen, onder de
gehoorzaamheyd van Prins Maurits, die daar [23] over zoo lange arbeyde, dat
ze die van Medemblik beweegde haar Burgermeesters tot Enkhuysen te zenden,
maar zy konde niet accorderen, om dat zy groote versekertheid, en onmogelyke
dingen begeerden, daarom rezolveerde zy schielyk, twee Compagnie Borgers van
Enk huysen, onder Capiteyn Claas Croes en Jacob Cornelisz. in Õt Hof, daar na
toe te zenden met twee Compagnie Zoldaten, onder Cabbeljauw en Ruychaver, die
heymelyk de Stad Medemblik hebben ingenomen. De Zoldaten quamen de
Ooster-poort in, en de Enkhuyser Borgers de Wester-poort; zoo dat de Manschap
van Medenblik aanstonds op het Casteel vlugte, de Enkhuysers en de Zoldaten,
namen haar Vrouwen en Kinderen, en zette haar voor aan, tot een borstweering,
doen zy het Casteel bestormde, de Mannen dit siende, dorsten niet toe
schieten, om haar Vrouwen willen, en om haar trouw te betragten, dwongen haar
al- dus het Casteel op te geven. Terwyl zy hier mede besig waren, wierde Cornelis Pietersz.
Lutsen, met Pieter van Gulik, Schout van Opmeer, uytgesonden, om al het
Geweer en Wapenen uyt de twaalf omleggende Dorpen te halen, tot haar
gebruyck, met genoegzame vrywilligheyd, door het in- nemen van de Stad
Medenblik. Weynig tyd hier naar, heeft deze Dirk So- noy de Stad Hoorn,
niet zonder groote moeiten doen overgaan, want de Borgers in
de Wapenen
tegen malkanderen opstonden. Voorts zoo heeft hy al de Steden die in Õt
Noorder-quartier waren, als Alkmaar, Edam, [24]Monnekendam, en Purmerend
ingekregen, over alle deze plaatzen heeft hy particuliere Gou- verneurs
gestelt, als tot Medenblik, Jonker Jacob Cabbeljauw, tot Hoorn, Jonker Josue
dÕAlveringen, Heer van Hofwegen, tot Alk- maar Willem Mostert, en tot Edam,
Jonker Willem de Grave. Sonoy kreeg den Overste Lazarus Muller, met een
Regiment te hulp, en moeste vast alle dagen met zyn Vyand schermutseeren,
&c. Hier op slaat het Versje van Jan Jansz. Deutel van HOORN, in zyn
Huwelykse Weegschaal, en luyd aldus, Õt STerke
Medenblicker Slot, Wierd eens
van Õt Oorlogs-rot Ingenomen,
niet door kragt
Van de
WapÕnen, maar men bragt Vrouw en
KindÕren vooren aan,
Van, die
men te keer woudÕ gaan,
Met dees
voortogt drong men voort, Tot de Gragten, tot de Poort,
Van dees
sterkte. Al Õt
geschut,
Quam de Burgers niet te nut,
Want zoo
iemand schieten wouw,
Hy ontzag
zyn Kind of Vrouw,
En dewyl
hy die ontzag,
Most hy
komen tot verdrag,
Met zyn
Vyand, Õt welk zoo niet, Buyten dÕ
egt zou zyn geschiet. 1572 .[25] 1572. Den 16. November, de Jonkheer
Dirk Sonoy, wezende als
Admiraal van de Noord-Hollandze Vloote, leggende voor Am- sterdam, zoo is in
zyn Gouvernement, dewyle hy noch abzent was, binnen de Stad Medenblik een
grooten oploop geweest, tusschen de Burgers van de Stad en den Capiteyn Jacob
Cabbeljauw en zyn Zoldaaten. In dit oproer wierden de Burgers van de Stadt
Medenblick meester van de Zoldaaten, zoo dat den meesten hoop de Stadt zyn
uytgeloopen, de overgeblevenen wierden haar geweer afgenoomen, de Capiteyn
zalveerde hem op het Stadthuys, staande op den Dam, en zyn Predikant Jan
Mighiels vluchte in een huis daar bezyden, tot Willem Cornelisz. Daar na
dwongen zy den Capiteyn, dat hy al de overgeblevenen Zoldaaten die noch op
het Slot waren, de Burgers Õt zelve in zoude ruimen, en daar op laten, Õt
welke aanstonts ook is geschiet, zy sloegen de Capitein zyn kamer op, en
hebben daar eenige dingen uitgenomen. Deeze oproer geschiede door een kleine
oorzaak ende misverstant, dan men vreesde voor erger, daarom zyn Excelentie
aldaar terstont Meester Herman van der Meer, ende Hopman Nicolaas Ruighaver
na toe zont, om den oproer te stillen, en ter neder te leg- gen. De
voorschreve Nicolaas Ruighaver hadde zyn Vaandel Zoldaten, ontrent een ure
gaans van de Stad leggen, men bevont de oorzake gesprooten te zyn, door dien
een Jongman, zynde een Burgers Zoon van de Stad, over de wal was geklommen,
waar over den Capitein hem [26] hadde gevangen genomen, doch gebeden zynde
van dees Jongmans Oom, dat hy hem zoude
los laten, heeft zulkx niet
willen doen, en daarom zeer geinportuneert zynde, heeft den zelf- den mede
gevangen genomen, Õt welk by de Burgers gezien zynde, hebben tot den Capitein
(die de gevangens op het Slot wilde brengen) gezeit, dat hy de Burgers zoude
los laten, hy mogtze te recht stellen, de boete die daar toe stond was maar
20. stuivers. Maar hy bleef even opstinaat, en wilde haar niet los laten,
dreigende eenige te slaan, en zeide ook daar by, dat hy de Gevangens wel
wilde hangen (want vermits het een frontier Stad was, beelde hy hem
in
het lyf verbeurt te zyn) hier door is terstont het Rumoer gewassen, en zy
hebben hem om- zingelt en de gevangens ontweldicht, dit hebben de Zoldaten
willen keeren en allarm laten slaan, de Burgers daar en tegen, lieten de
klokken kleppen, en de trommels roeren, en lieten het Burger Vaandel wayen op
de straaten, zomma het stont zeer qualyk geschapen, maar is ten laatsten noch
ten besten afgeloopen, en hebben zoo Burgers als Zoldaten, de tweedracht in
min en vrintschap ter neder geleit. En hebben ook met eenen malkanderen
belooft te reguleeren na de Ordonnantien, die by de Prince van Orangie zoude
werden gemaakt, ende datze middelertyd zullen houden vreede, vrintschap ende
eendragt, zonder dÕeen dÕander te injurieren in woorden ofte feiten, in
eeniger manieren, op lyf- straffe, waar van zy een schriftelyke acte hebben
gemaakt en onderteekent, op den 21. van November. 1572. [27] 1573. In Augusto schreef de Grave van Bossu aan Cornelis
van Ryswyk, Castelyn tot Medenblik, inhoudende, dat, indien hy het Slot
en
de Stad van Medenblik in zyn handen wilde leveren, hy zoude hem grootelykx
begiftigen, ende dat hem alles dat hy misdaan hadde zoude vergeven wezen,
daar voor hy zyn eigen Perzoon te pande stellen wouw, en voorts dat zulkx in
alle haast moeste geschieden, want Lei- den was bezet, want hy was van
meening om
in het Noorderquartier te vallen, en voor Me- denblik te
komen, daarom dat hy terstont ant- woort zoude schryven &c. Ryswyk was
als
den brief quam binnen Enkhuizen, en de Bode die den brief bracht
was vertrokken, doen hy
tot Medenblik quam, anders zoude hy hem vast
gezet hebben; hy ontboot de Burgemeesters
van de Stad, en de zyn
Luitenant die hy de voorschreve brief heeft voor gelezen, en schreef ook
zulkx terstont over aan den Governeur
Dirk Sonoi, om alle suspicie van
hem te weeren. 1588. Was tot Medenblik de Overste Heer Dirk Sonoi langen tyd
Governeur geweest, over het geheele Noort-Holland. Hy hadde hem vromelyk
gequeten en wel gedragen, in veel diensten en exploiten. Deeze hadde van Lei-
cester nieuwe commissie, van zyn Governement van Noort-Holland bekomen, het
welk was tot nadeel, en vermindering van de autoriteit van de Prince van
Orangie of Maurits van Nassauw, zynde Stadhouder van Noort- en Zuit Holland,
de welke toestont zulke commissie te geven, [28]als aan zyn Luitenant. Hem wert
als andere,
na het verraat van Deventer en Sutphen afge‘ist nieuwe eed
aan Prins Maurits als Stadhouder te doen, Õt welk hy weigerde uyt kracht van
zyn nieuwe commissie, ten ware dat hy van de Grave van Leicester van zyn
gedaane eed ont- slagen werde, Õt welck alzoo procideerde
uyt
misverstant, zoo wierde dit spel door den Heer van Bochorst (die doen ter tyd
der Koninginne Majesteits Ambassadeur was) geslist. Daar na heeft Prins
Maurits het Vaandel Zoldaten van Jonker Aart van Duivenvoorde na Medenblik
gezonden, maar het wierde door eenig misvertrouwen niet in de Stad genomen,
maar moest daar buiten blyven; daarom gink Prins Maurits met de Grave van
Hohenlo zelver met haar Hofgezin daar na toe, maar zy wierden daar mede
buiten geslooten: doch dit wierde wederom ter nedergeleid, mits dat Sonoi
zelver zeide hem leet te weezen, en dat hy geen
oorzake van
misvertrouwen hadde gehad; maar na veel handeling daar over, tot in January
1588.
zo behielp Sonoi hem met zyn voorschreve commissie van Leicester, over Noort-Holland,
gelyk hy die van de Prince van Orangie gehad hadde, zoo wou hy by zoodanig
Gouvernement blyven, de Prins Maurits was wel Stadhouder genaamt, maar dat hy
gelyke macht hadde in dien quartier, blykende zyn commissie. Onderwylen
muiteneerde de 600. Zoldaten van Sonoi
tot Medenblik gedurig, en wilde
niet vertrekken, voor dat zy afreekening van 72. Maanden hadde, zy namen de
Burgerye haar geweer ofte [29] wapenen af, en dwongenze alzoo verder weekelyk
haar zoldy te geven. Dit quaat exempel maakte ook muitery in andere Steden. Dit belegh duurde tot in April 1588. en
mits dat de
Engelsche die haar in Õt eerste styf den haar anders begonnen te bedenken,
ziende inzonderheid Leicesters Gouvernement de Staten opgedragen, en der
zelviger autoriteit door vaste rezolutien toenemen, zoo wierden ten lesten de
zake geaccordeert, invoegen dat het Krygsvolk met paspoorten zoude
vertrekken, en het Prince volk trok daar aanstonts binnen. Den Oversten
Gouverneur quam hem tot Alkmaar excuseeren, die namaals de Burgers van
Medenblik en andere groote schade aan dede in zyne goe- deren, daar over hy
hem beklaagde aan de Coninginne van Engeland. 1593. Gink de eerste Schipper uyt Holland, zynde een Burger
alhier van Medenblik, na Gunea ofte Goutkust, uyt deze Haven. 1594. In deeze tydt, was Jelle Adriaansz. Wynsz. Dykgraaf van de
vier Noorder Coggen, heeft aldereerst bedacht en uytgevonden, tot bescherming
van de Zeedyk, zeekere werken buiten aan de Wierdyk, die men Crebbings
noemde, en noch alzoo genaamt werden, die noch huiden by de Inwoonders (om
haar groote onkosten) zeer wel bekent zyn,
de eerste Crebbingh wierde
doe geslagen voor de Spanbroekerdyk bewesten de Twisckerbrug. 1618. In October quam zyn Excellentie, Prins Maurits tot
Medenblik, om de Magistraat te veranderen, en heeft zes van de oude
Magistraat laten continueeren en tien nieuwe daar by verkooren, en ging doen
voort, en verzette de Regeering in de andere Steden van gelyke. 1620. In Õt voorjaar, wierden de vyf Watermolens die tusschen
Medenblik en Opperdoes stonden, aan ofte by den Dyk, aan de Oost- kant van de
Stad Medenblik gebracht, ende gestelt datze malkander het water konde
afmalen, als een molen het tegens ofte boven het Zeewater niet konde malen.
De oorzake waarom dit gedaan worde was daarom, dat de sluis daar de molens
het water door maalde, lach op het feltste van de Zee, hadden dierhalven
groote kosten, en was daar toe zeer veroudert, dat hy vernieuwt moste weezen,
ende alzoo de Dyk bewesten Medenblik, daar de molens stonden, heel breet en
hoogh is, zoo zouden het tot groote kosten van de Landen geweest zyn, zoo men
daar een Nieuwe-sluis hadde geleid en gemaakt. Nu komen wy tot den jegenwoordige tyden,
in de welke de
Stadt Medemlek, niet tegenstaande alle de voor verhaalde tegenspoeden,
wederom als uyt de asschen opgekomen wezende, een wel betimmerde Stadt ende
van bequame groote geworden, wezende aan de Zuydzyde voorzien met hooge
wallen ende Bolwerken na de nieuwe ende moderne wyze gefortificeert ende
gesterkt. Ende aan de Noortzyde ende Oostzyde, tegens de Zuyder-Zee met zeer
sware Wier- ende Aard-dyken, die aldaar mede bewesten ende ook eensdeels
beoosten de Stadt [31] zyn, zoo swaar, hoog ende breed, dat dierge- lyken in
de Wereld niet en zyn te vinden: ja
dat men van angst, als men daar by
neer ziet, tot om laagh in de Zee, weezende de zelve Wierdyk en
Perpendiculariter ofte waterpas uyt de Zee opgetrokken, onder met ried ende
daar boven met wier opgezet ter breete van 18. 20. 22. a 24. en zomtyds meer
voeten hoog boven Õt water, wanneer het een ordinaar gety is, en dan blyft
noch een diepte van 15 a. 16. voeten, ende voor de Stadt 17. ook 18. en
meerder voeten water, ja zoo diep, dat zelfs in den jare 1601. dicht aan den
Dyk van de Stadt,
een groot en swaar Schip van 500. lasten heeft konnen
leggen ende weder afgebracht werden, weezende daar en boven de zelve
Wierdyken
Õt meerendeel onder tegens de Dyk gestyft en- de gesterkt,
met sware Crebbing steenen ende eeken paalwerken, daar van de steekpalen, die
recht in de grond staan 32. ende schoorpalen die schuyn in de grond gaan,
ende voornament- lyk mede tegen den ysgang geslagen werden, om door Õt schuyn
op schuyven des zelfs magt daar op te breeken 36 voeten moeten lang zyn, ende
ten minsten 15. op eene roede werden gestelt. Voorts met eeken gordingen en
sluyt- balken ende sware yzere bouds en spylen in ende aan malkanderen
geslooten ende vast g maakt, ende van binnen gevult met Noortze- sparren ofte
Capravens tot de grond toe, ende dan daar op geleyd, de voornoemde swaare
Noortze Crebbing-steenen, daar van ieder roede kost 400. a 500. en zomtyds
meerder guldens. [32] Behalven deeze Crebbingen, zoo zyn Õer noch verscheiden
swaare eeken hoofden ende paalwerken geslagen, gaande van den Dyk af Zeewaart
in, hebbende 30. eeken zoo steek als schoorpalen op een roede, lang als
vooren, mede van binnen, tot op de grond met Noortze Capravens, en daar op
met sware steenen gevult, om den storm van den Dyk af te leiden ende het
wegschuuren van de grond, ofte het verdiepen te verhinderen: behalven een
menigte van an- dere, die zoo swaar niet en zyn, weezende dit wier een
materie ofte gewas, dat de Zee opgeeft op de verdronken gronden en waarden
tusschen Colhorn en het Eiland Wieringen, principaal en elders omtrent
Medemlek, in Õt Latyn geheeten Alga, welke Waarden deeze materie ofte gewas
schynen voort te brengen, in revensie van de schade haar by de Zee aangedaan,
tot dienst ende defensie van de na- buurige Landen noch gestadich tegen de
Zee worstelende: ende staat te noteren, dat deeze
Wier een gewas van
zoodanige natuur en aard
is, dat Perpendiculariter ende onder de Linie
op
malkanderen gehoopt weezende, zoo vast en dicht in malkanderen broeid, dat de
zelve met scherpe spitlippen of graven heel qualyk kan af- gesteeken ende
gebrooken werden, bekomende
een gedaante van leer ofte lever, meerder
sterk-
te en tegenweer by brengende, als zelfs sware
en dikke
muuren zoude konnen doen, die den furieuzen ende ongelovelyken aanslagh van
Õt water niet langer zoude konnen uytstaan, vermits de zelve de gronden van
de Dyken en alles wat daar [33] omtrent is, doet schudden ende beven,
dat
geen muuren zonder schuuren zoude kon- nen verdragen, zoo dat dit genoegzaam
de eenige, immers de Principaalste stoffe schynt te weezen, daar door de
Landen beneffens Godes zegen tot noch toe geconzerveert ende behou- den
gebleven zyn. Ende mits dien alhier geen plaatze heeft het oude veersje van
den Mantuaanschen Po‘et. Projecta
vilior Alga:
dat is te zeggen als Wier, gemerkt de zelve alhier niet
veracht; maar kostelyk ende ten hoogsten
nut, noodich, ende salutaar
is, van deze Wierdyken.. Als de zelve door water ofte ysgank uytgeslagen of
uytgekrongen, ende in Zee geworpen werden, dan wort daar weder van de grond
af
met ried en wier een nieuw fondament geleid,
en voort met
palen en Crebbingen, gelyk
de keure leid geheid en geslagen. Het is nu al omtrent geleden, als de zelve
in de Stadt
benoorden de Kerk ende noch wat westelyker op twee verscheiden plaatzen
geschieden moest by publyke bestedinge, dat de voet gekost heeft 50. gulden
(dat is de roede) 600 gulden, ende als tegenwoordig daar van beste- dinge
zoude werden gedaan, daar men by alle stormen ten hoogsten voor bevreest ende
bekommert is, zoude nu ten aanzien van de meerder diepte, zedert aan den Dyk
door de vloeden gevallen, als mede ten aanzien van de dierte der materialen
van Wier, Eekenbalken, yzerwerk, en arbeids loon, dat op eenige specien een
derde, en andere een vierdepart als nu
[34]verscheelt, door malkander gereekent, maar de voet nu kosten 75.
gulden, dat is de roede omtrent 900. gulden, in voegen dat onmoogelyk schynt
omme de zelve langer te konnen bekostigen ende te onderhouden, gelyk het
zelve inderdaat, als van jare tot jare lastiger werdende, onmogelyk werden
zal, ten zy daar in door andere middelen zal werden voorzien, konnende
alreede by goede reekeninge blyken, dat de vier Noorder-Coggen, waar in de
Stad Medemlek gelegen is, van ouds geheeten Hoogtwouder-Ambacht, boven de
eerste makinge van de Aartdyk, aan andere staande en ge- maakte Crebbingen
Wierriemen, en hoofden, is beloopende de waardy van meer als 2079180. Caroli
guldens, dat omtrent beloopt 21. Tonne gouds, en dat zonder en behalven alle
voorgaande en noch te doene vernieuwinge ende onderhoudinge der zelver
werken; welke werken, hoewel ze swaar en kostelyk zyn, nochtans ondertusschen
niet alleen van Õt gewelt van de Zee gekrengt ende afgerukt, maar zonderling
daar en boven by heel stok stil weer, van den ysgang alleen door den vloed
gedreven ende aangeparst, buyten verwachting om versgemeeten ende gebrooken,
en de Wierriemen zoo massyf, dik, en breet, als vooren is verhaalt, door
gesneden konnen werden, als in den jare 1621. in Maart achter en benoorden
het Raad-huys van de Stadt Medemlek in Õt aanzien van de Heeren
Burgemeesteren, Abraham Comersteyn van den Briel, ende Jacob Clazen Jengs van
Edam, als Comissarissen, van wegens de Ed. [35] groot Mog. Heeren Staten van
Holland ende West-Vriesland, op Õt instellen van de quohieren van den eerste
duizentsten penning aldaar be soignerende, is gebleeken; kruydende het ys,
hebbende de dikte van een voet, door de Wier-
dyk aldaar, dik en breet
20. voeten, divers,
dat het aan de andere zyde boven in de Aarddyk toe
uyt quam, doende op dat pas, ende ee- nige dagen daar na, op andere plaatzen,
aan
den Dyk in een uur tyds boven de 300000. gulden aan schade, waar
over die van de voorschreve vier Noorder Coggen, op hare klachten alleen met
een zomma van 10000. gulden, by
de Ed Groot Mogende Heeren Staaten van
Holland
en West-Vriesland, zyn gesoulageert geweest, weezende daar benevens deeze
Wierdyk gestyft van de binne-kant, met een zeer swaaren Aarden-dyk, hoog uyt
het binnen-water van 24.
tot 30. voeten, en breed op de kruin op veele
plaatzen, en voornamentlyk bewesten de Stadt Me- demlek 4, 5, 6. ja 7. Coggen
en Dregterlandsche roeden, daar van de roeden, een zesdepart grooter is, als
de Rynlandsche. De Stadt alzoo tegen de Landt ende Zee-kant gefortificeert
zynde: invoegen dat de zelve voor onwinnelyk wert geoordeelt by Adr. Junius,
in zyn Batavia fol. 303. Deze Stadt Medemlek heeft behalven zyn eerste en
Aloude Haven, nog drie groote en byzondere Havens, binnen hare Vestinge, in
de welke meenigte van Scheepen konnen leggen, ende door de diepte der zelver,
mitsgaders van de mond ofte Õt gat van de Haven (dat met een dagelykx tye van
11. tot 16. [36] voeten diep is, ende gestadich diep gehouden wert) allerlei
groote, ja aldergrootste Scheepen vanÕt Land konnen in komen. Ende is de
goede
gelegentheydt van de Plaats met een zonderling welvaren in deeze tyden door
Godes zegen vergezelschapt, het welke getuygen kon- nen, niet alleen de
vergrootinge van de Stadt en de opmakinge van een zeer goooten nieuwen Haven,
ter wyte van 20. roeden, in den jare 1599 gedaan. En noch onlangs in den jare
1632. met een tweede nieuwe Haven met de zelve vergrootinge; als ook mede een
derde, alles tot haar eigen kosten, (de tweede ter wyte 25. a 26. en de derde
Haven 35. roede wyt, haar uytstrekkende in Õt Zuyden langs de Stadt van het
eene eynde tot omtrent het andere, en de ront-om met treffelyke Huyzen betimmert)
daar opgevolgt. Maar ook een meenigte van Scheepen aldaar havenende, door de
welke in Noorwegen ende Oosten, als ook in Õt Westen, en de Middelandsche
Zee, den name der zelver Stadt wel bekent ende vermaart is, daar tot
ook
niet weynig helpt, de goede situatie, groote en gelegentheden van de zelve
Havens, die van oude tyden, en noch tegenwoordig, by de trafficquanten en de
Zee-varentvolk voor het eenigste Azylum en de alderzeekerste Herbergh van
hare Scheepen en goederen (waar inne zy de zelve by winter tyden, als zy van
den ysgang en de vroege vorsten verrast, en de over rompelt, en de door Õt
opproppen van Õt ys, in gevaar, als ook ondiepte van andere Havens en
Zee-Steden afgesneden werden, gewoon zyn te [37] te bergen.) Zynde de zelve
Havens in den jare 1632. als de zelve tot een groot geluk voor de Scheepen,
noch ter nauwernood waren gemaakt, wanneer daar boven de ordinaris Scheepen,
dewelke daar overwinterden, en doorgaans boven de hondert in Õt getal waren,
noch wel omtrent hondert daar by opgeleid wierden, alle van andere plaatzen. En in den jare 1633. daar aanvolgende, zyn
der wel over de
twee hondert alle van andere Plaatzen gebergt, blyvende doen noch open
een
groote ruimte voor veel meer andere. Alle de Scheepen, welke met hun
kostelyke ladinge, eenige Millioenen bedragende, buiten dit behulp van de
Havens dezer Stad, na menschen oordeel in Õt ys zoude moeten hebben vergaan,
als aan weinig andere, die den Haven door den snellen ysgang afgesneden
wierde, doenmaals met groot beklach in Õt aanzien van veele die haar niet
helpen konde, is gebleeken, en de is dit welvaren van de Stad naast Godes
zegen voor een groot gedeelte door de wyze en voorzichtige bestieringe, en de
beleid van de Magistraten der zelver Stadt voortkomende: vermids de zelve een
mede lid van de vergaderinge der
Ed. groot Mogende Heeren Staten van
Holland ende West-Vriesland makende, niet alleen aldaar geleerde ende ervaren
Pensionarissen zyn gebruikende, maar ook uyt hare Stads name in
alle
andere Collegien van Õt Land Committeerden luyden van kennisse, en van groote
en langduurige ondervindinge &c.
[38] |
1572. De 11de juni heeft de nieuwe gouverneur van
Enkhuizen, genaamd Dirk Sonoy, getracht door middel van de kapitein Jacob
Cabbeljauw, Claas Ruychaver en Dirk Jansz: Brouwer aan hun zijde te krijgen
onder de gehoorzaamheid van prins Maurits die daarover [23] zo lang mee bezig
was dat ze die van Medemblik bewogen hun burgermeesters naar Enkhuizen te
zenden. Maar ze konden niet overeen komen omdat ze grote zekerheid en onmogelijke
dingen begeerden, daarom besloten ze snel twee compagnies burgers van
Enkhuizen onder kapitein Claas Croes en Jacob Cornelisz. in de hof daar naar
toe te zenden met twee compagnies soldaten onder Cabbeljauw en Ruychaver die
heimelijk de stad Medemblik hebben ingenomen. De soldaten kwamen de
Ooster-poort in en de Enkhuizer burgers de Westerpoort zodat de manschappen
van Medemblik aanstonds op het kasteel vluchtten. De Enkhuizers en de
soldaten namen hun vrouwen en kinderen en zetten die vooraan tot een borstwering
toen ze het kasteel bestormden. Toen de mannen dit zagen durfden ze niet te
schieten vanwege hun vrouwen en om hun trouw te betrachten dwongen ze aldus
het kasteel op te geven. Terwijl ze hiermee bezig waren werden Cornelis Pietersz. Lutsen
met Pieter van Gulik, schout van Opmeer, uitgezonden om alle geweer en wapens
uit de twaalf omliggende dorpen te halen tot hun gebruik met voldoende
vrijwilligheid door het innemen van de stad Medenblik. Weinig tijd hierna heeft deze Dirk Sonoy de stad Hoorn niet
zonder grote moeite laten overgaan want de burgers stonden in wapens tegen
elkaar op. Voorts zo heeft hij alle steden die in het Noorderkwartier waren
zoals Alkmaar, Edam, [24] Monnickendam en Purmerend verkregen. Over al deze
plaatsen heeft hij afzonderlijke gouverneurs gesteld als te Medemblik jonker
Jacob Cabbeljauw, te Hoorn jonker Josue dÕAlveringen, heer van Hofwegen, te
Alkmaar Willem Mostert en te Edam jonker Willem de Grave. Sonoy kreeg de
overste Lazarus Muller met een regiment te hulp en moest vast alle dagen met
zijn vijand schermutselen &c. Hierop slaat het versje van Jan Jansz. Deutel van HOORN in zijn
huwelijkse weegschaal en luidt aldus, Het sterke
Medemblikker slot, Werd eens
van de oorlogsgroep Ingenomen,
niet door kracht
Van de wapens,
maar men bracht Vrouwen en
kinderen voor aan,
Van die
men te keren wilde gaan,
Met deze
voortocht drong men voort, Tot de
grachten, tot de poort,
Van deze
sterkte. Al het geschut kwam de burgers niet tot
nut,
Want zo
iemand schieten wou,
Hij ontzag
zijn kond of vrouw,
En omdat
hij die ontzag,
Moest hij
komen tot verdrag,
Met zijn
vijand, het welke zo niet, Buiten de
echt zou zijn geschied. [25] 1572. De 16de november, de jonkheer
Dirk Sonoy
die admiraal van de Noord-Hollandse vloot was lag voor Amsterdam en zo is
zijn gouvernement terwijl hij noch afwezig was binnen de stad Medenblik een
grote oploop geweest tussen de burgers van de stad en de kapitein Jacob
Cabbeljauw en zijn soldaten. In deze oproer werden de burgers van de stad Medemblik
meester van de soldaten zodat de grootste hoop de stad zijn uitgelopen, de
overgeblevenen werden hun geweren afgenomen. De kapitein stelde zich op het
stadhuis staande op de dam en zijn predikant Jan Mighiels vluchtte in een
huis daarnaast naar Willem Cornelisz. Daarna dwongen ze de kapitein dat hij
alle overgebleven soldaten die noch op het slot waren dat de burgers dat in
zouden nemen en daarop te verlaten wat aanstonds ook is geschied, ze sloten
de kapitein in zijn kamer op en hebben daar enige dingen uitgenomen. Deze
oproer geschiedde door een kleine oorzaak en misverstand, dan men vreesde
voor erger, daarom zond zijne excellentie aldaar terstond meester Herman van
der Meer en Hopman Nicolaas Ruighaver naartoe om de oproer te stillen en neer
te leggen. De voor beschreven Nicolaas Ruighaver had zijn vaandel soldaten
omtrent een uur gaans van de stad liggen. Men bevond dat de oorzaak
ontsproten was doordat een jonge man die een burgers zoon van de stad was
over de wal was geklommen waarom de kapitein hem [26] had gevangen genomen,
doch werd hij gebeden van de oom van de jongeman dat hij hem los zou laten en
heeft zulks niet willen doen en is daarom zeer lastig gevallen heeft hij die
mede gevangen genomen. Dat werd door de burgers gezien en hebben tot de
kapitein (die de gevangenen op het slot wilde brengen) gezegd dat hij de
burgers los zou laten, hij mocht ze terecht stellen, de boete die daartoe op
stond was maar 20 stuivers. Maar hij bleef even obstinaat en wilde hen niet
los laten en dreigde er enige te slaan en zei daarbij ook dat hij de
gevangenen wel wilde hangen (want omdat het een grens stad was verbeeldde hij
hem
het lijf verbeurd te zijn) hierdoor is terstond het rumoer
gegroeid en ze hebben hem omsingeld en de gevangen ontnomen. Dit hebben de
soldaten willen keren en alarm laten slaan, de burgers daartegen lieten de
klokken kleppen en de trommels roeren en lieten de burger vaandel waaien op
de straten, somma; het stond zeer kwalijk geschapen, maar is tenslotte noch
ten besten afgelopen en hebben zowel burgers als soldaten de tweedracht in
minne en vriendschap neergelegd. En hebben ook meteen elkaar beloofd te
regelen naar de ordonnantie die bij de prins van Oranje gemaakt zou worden en
dat ze ondertussen vrede, vriendschap en eendracht zouden houden zonder de
een de ander te verwonden in woorden of feiten in enige manier op lijfstraf
war van ze een schriftelijke akte hebben gemaakt en ondertekend op de 21ste
van november 1572. [27] 1573. In augustus schreef graaf van Bossu aan Cornelis van
Ryswyk, Kastelein te Medenblik, inhoudende dat indien hij het slot
en
de stad van Medenblik in zijn handen wilde leveren dan zou hij hem groot
begiftigen en alles dat hij misdaan had hem vergeven zou wezen waarvoor hij
zijn eigen persoon als pand wilde stellen. Voorts dat zulks in alle haast
moest geschieden want Leiden was bezet want hij was van mening om
in
het Noorderkwartier te vallen en voor Medenblik te komen, daarom dat hij
terstond antwoord zou schrijven &c. Ryswyk was toen de brief kwam binnen
Enkhuizen en de bode die de brief bracht was vertrokken toen hij te Medenblik
kwam, anders zou hij hem vast gezet hebben. Hij ontbood de burgemeesters
van
de stad en zijn luitenant die hij de voor beschreven brief heeft voorgelezen
en schreef ook zulks terstond over naar de gouverneur
Dirk Sonoy om
alle verdachtmaking van hem te weren. 1588. Was te Medenblik de overste heer Dirk Sonoy lange tijd
gouverneur geweest over het gehele Noord-Holland. Hij had hem dapper gekweten
en goed gedragen in veel diensten en geruchtmakende zaken. Deze had van
Leicester nieuwe commissie van zijn gouvernement van Noord-Holland bekomen
wat tot nadeel was en vermindering van de autoriteit van de prins van Oranje
of Maurits van Nassau die de stadhouder van Noord- en Zuid-Holland was die
het alleen toestond zulke commissie te geven [28] zoals aan zijn luitenant.
Hij werd zoals zoals anderen
na het verraad van Deventer en Zutphen
afge‘ist om een nieuwe eed aan prins Maurits als stadhouder te doen, wat hij
weigerde uit kracht van zijn nieuwe commissie, tenzij dat hij van de graaf
Leicester van zijn gedane eed ontslagen werd wat alzo voortkwam uit
misverstand en zo werd dit spel door de heer van Bochorst (die toentertijd de
ambassadeur van koningin majesteit was) geslist. Daarna heeft prins Maurits
de vaandel soldaten van jonker Aart van Duivenvoorde naar Medemblik gezonden,
maar het werd door enig wantrouwen niet in de stad genomen, maar moest daar
buiten blijven. Daarom ging prins Maurits met de graaf van Hohenlo zelf met
zijn hofgezin daarnaar toe, maar ze werden daar mede buiten gesloten. Doch
dit werd wederom neergelegd omdat Sonoy zelf zei dat het hem leed was en dat
hij geen
oorzaak van wantrouwen had gehad; maar na veel handeling
daarover tot in januari
1588 zo behielp Sonoy hem met zijn voor
beschreven commissie van Leicester over Noord-Holland, gelijk hij die van de
prins van Oranje had gehad, zo wilde hij bij zodanig gouvernement blijven.
Prins Maurits was wel stadhouder genoemd maar dat hij gelijke macht had in
dat kwartier blijkt wel uit zijn commissie. Ondertussen muiten de 600
soldaten van Sonoy
te Medenblik gedurig en wilden niet vertrekken
voordat ze afrekening van 72 maanden hadden, ze namen de burgers hun geweer
of [29] wapens af en dwongen ze alzo verder wekelijks hun soldij te geven.
Dit kwade voorbeeld maakte ook muiterij in andere steden. Dit beleg duurde tot in april 1588 en
omdat dat de
Engelsen die zich in het begin stijfden zich anders begonnen te bedenken en
zagen vooral LeicesterÕ s gouvernement aan de Staten opgedragen en die
autoriteit door vaste resoluties toenemen zo kwamen ze tenslotte overeen in
voegen dat het krijgsvolk met paspoorten zou vertrekken en het prinsen volk
trok daar aanstonds binnen. De overste gouverneur kwam zich te Alkmaar
excuseren die later de burgers van Medemblik en anderen grote schade aandeden
in zijn goederen waarover hij zich beklaagde bij de koningin van Engeland. 1593. Ging de eerste schipper uit Holland die een burger alhier
van Medenblik was naar Guinea of Goudkust uit deze haven. 1594. In deze tijd was Jelle Adriaansz. Wynsz. dijkgraaf van de
vier Noorder-Koggen en heeft allereerst bedacht en uitgevonden tot
bescherming van de zeedijk zekere werken buiten aan de wierdijk die men
kribben noemde en noch alzo genoemd worden die noch heden bij de inwoners (om
hun grote onkosten) zeer goed bekend zijn. De eerste crebbing (krib) werd
toen geslagen voor de Spanbroekerdijk bewesten de Twiskerbrug. 1618. In oktober kwam zijne excellentie prins Maurits naar
Medemblik om de magistraat te veranderen en heeft zes van de oude magistraat
laten zitten en tien nieuwe daarbij gekozen en ging toen voort en verzette de
regering in de andere steden dergelijk. 1620. In het voorjaar werden de vijf watermolens die tussen
Medemblik en Opperdoes stonden aan of bij de dijk naar de Oost kant van de
stad Medenblik gebracht en gesteld zodat ze elkaar het water konden afmalen
als een molen het tegen of boven het zeewater niet kon weg malen. De oorzaak
waarom dit gedaan werd was daarom dat de sluis daar de molens het water door
maalden op het felste van ze zee lagen en daarom grote kosten hadden en waren
daartoe zeer verouderd zodat ze vernieuwd moesten worden en alzo de dijk
bewesten Medenblik waar de molens stonden heel breed en hoog is zo zouden het
tot grote kosten van de landen geweest zijn zo men daar een nieuwe sluis had
geleid en gemaakt. Nu komen we tot de tegenwoordige tijden waarin de stad Medemblik
niettegenstaande alle voor verhaalde tegenspoeden wederom als uit de as
opgekomen is een goed betimmerde stad en van bekwame grootte geworden die aan
de zuidzijde voorzien was met hoge wallen en bolwerken naar de nieuwe en
moderne wijze gefortificeerd en versterkt. En aan de Noordzijde en Oostzijde
tegen de Zuiderzee met zeer zware wier- en aarden dijken die aldaar mede
bewesten en ook eensdeels beoosten de stad [31] zijn en zo zwaar, hoog en
breed dat diergelijke in de wereld niet zijn te vinden. Ja
dat men van
angst als men daarbij dezelfde wierdijk perpendiculariseert (5) of waterpas
uit de zee is opgetrokken, onder met riet en daarboven met wier opgezet ter
breedte van 18, 20, 22 a 24 en soms meer voeten hoog boven het water wanneer
het een gewoon getij is en dan blijft noch een diepte van 15 a 16 voeten en
voor de stad 17 en ook 18 en meer voeten water, ja zo diep dat zelfs in het
jaar 1601 dicht aan de dijk van de stad
een groot en zwaar schip van
500 lasten heeft kunnen liggen en weer weg gebracht werd. Daarboven werden
dezelfde wierdijken het meeste deed onder tegen de dijk gestijfd en versterkt
met zware kribben, stenen en eiken paalwerken waarvan de steekpalen, die
recht in de grond staan, en schoorpalen, die schuin in de grond gaan, en
voornamelijk mede tegen de ijsgang geslagen werden om door het schuin
opschuiven zijn macht daarop te breken 36 voeten lang moeten zijn en
tenminste 15 op een roede gesteld worden. Voorts met eiken gordingen en
sluitbalken en zware ijzeren bouten en spijlen in en aan elkaar gesloten en
vast gemaakt en van binnen gevuld met Noorse-sparren of Capraven (zelfde
betekenis) tot de grond toe en dan daarop gelegd. De voornoemde zware Noorse
kribben stenen waarvan iedere roede 400 a 500 en soms meer guldens kost. [32] Behalve deze kribben zo zijn er noch verschillende zware
eiken hoofden en paalwerken geslagen die gaan van de dijk zee waart in en
hebben 30 eiken zo gestoken als schoorpalen op een roede, lang als voor en
mede van binnen tot op de grond met Noorse Capravens en daarop met zware
stenen gevuld om de storm van de dijk af te leiden en het wegschuren van de
grond of het verdiepen te verhinderen. Behalve een menigte van anderen die
niet zo zwaar zijn die van dit wier een materie of gewas zijn dat de zee
opgeeft op de verdronken gronden en waarden tussen Kolhorn en het eiland
Wieringen voornamelijk en elders omtrent Medemblik,. In het het zijn ze
Latijn geheten Alga welke waarden deze materie of gewas schijnen voort te
brengen als wraak van de schade haar bij de zee aangedaan tot dienst en
verdediging van de naburige landen die noch gestadig tegen de zee worstelen.
Het staat te noteren dat dit wier een gewas van zodanige natuur en aard
is
dat perpendiculariseert (5) en onder de linie
op elkaar gehoopt zijn zo
vast en dicht in elkaar gegroeid dat die met scherpe spitlippen of spaden
heel slecht afgestoken en gebroken kan worden en krijgen
een gedaante
van leer of lever die meerder sterkte en tegenweer bij brengen zoals zelfs
zware
en dikke muren zouden kunnen doen die de furieuze en
ongelofelijke aanslag van het water niet langer zouden kunnen weerstaan,
vermits diezelfde gronden van de dijken en alles wat daar [33] omtrent is
laat schudden en beven zodat geen muren het zonder scheuren zouden kunnen
verdragen zodat dit voldoende de enigste en immers de voornaamst stof schijnt
te wezen waardoor de landen naast Gods zegen tot noch toe geconserveerd en
behouden gebleven zijn. En omdat alhier geen plaats heeft het oude versje van
de po‘et van Mantua. Projecta
vilior Alga:
dat is te zeggen als wier, gemerkt dat die alhier niet
veracht; maar kostbaar en ten hoogste
nut, nodig en het redden is van
deze wierdijken. Als die door water of ijsgang uitgeslagen of uitgewrongen en
in zee geworpen worden dan wordt daar weer van de grond af
aan met riet
en wier een nieuw fundament gelegd
en voorts met palen en kribben
gelijk de keur ligt geheid en geslagen. Het is nu al omtrent geleden toen in de dezelfde stad benoorden
de kerk en noch wat westelijker op twee verschillende plaatsen geschieden
moest bij publiekelijke aanbesteding dat de voet gekost heeft 50 gulden (dat is
de roede) 600 gulden. Toen tegenwoordig daarvan de aanbesteding zou gedaan
worden daar men bij alle stormen ten hoogste voor bevreesd en bekommerd is zo
nu ten aanzien van de meerdere diepte sinds aan de dijk door de vloed
gevallen als mede ten aanzien van de duurte der materialen van wier,
eikenbalken, ijzerwerk en arbeidsloon dat op enige soorten een derde en een
andere een vierde deel als nu
[34]verschilt, door elkaar gerekend, maar de voet zou nu 75 gulden
kosten, dat is de roede omtrent 900 gulden. In voegen dat het onmogelijk
schijnt om die langer te kunnen bekostigen en te onderhouden, gelijk dat
inderdaad omdat het van jaar tot jaar lastiger wordt onmogelijk worden zal,
tenzij daarin door andere middelen zal worden voorzien. Het kan alreeds uit goede
rekeningen blijken dat de vier Noorder-Koggen, waarin de stad Medemblik
gelegen is en van ouds geheten Hoogwouder-Ambacht, boven het eerste maken van
aarddijk aan andere staande en gemaakte kribben, wierriemen en hoofden
beloopt de waarde van meer dan 2079180 Carolus guldens dat omtrent 21 ton
goud beloopt en dat zonder en behalve alle voorgaande en noch te doen
vernieuwingen en onderhoud van die werken. Welke werken, hoewel ze zwaar en
kostbaar zijn, nochtans ondertussen niet alleen van het geweld van de zee
verzwakt en afgerukt, maar vooral daarboven bij heel stok stil weer van de
ijsgang alleen door de vloed gedreven en aangeperst, buiten verwachting
omgesmeten en gebroken en de wierriemen zo massief, dik en breed zoals voor
is verhaald doorgesneden kunnen worden. Dat is gebleken in het jaar 1621 in
maart achter en benoorden het raadhuis van de stad Medemblik in het aanzien
van de heren burgemeesters Abraham Comersteyn van den Briel en Jacob Clazen
Jengs van Edam als commissarissen vanwege de edele [35] groot mogende Heren
Staten van Holland en West-Friesland op het instellen van de oorkondeboeken
van de eerste duizendste penning aldaar behandeld. Daar had kruiend ijs heeft
de dikte van een voet door de wierdijk, dik en breed 20 voeten, divers,
zodat
het aan de andere zijde boven in de aarddijk toen uitkwam en deed dat op die
plaats en enige dagen daarna op andere plaatsen aan
de dijk in een uur
tijd boven de 300000 gulden aan schade. Daarover zijn die van de voorschreven
vier Noorder-Koggen op hun klachten alleen met een somma van 10000 gulden bij
de edele groot mogende heren Staten van
Holland en West-Friesland
vertroost geweest en daarnaast werd deze wierdijk verstevigd aan de
binnenkant met een zeer zware aarden dijk hoog uit het binnenwater van 24
tot
30 voeten en breed op de kruin op vele plaatsen en voornamelijk bewesten de
stad Medemblik 4, 5, 6 ja 7 koggen en Drechterlandse roeden waarvan de roeden
een zesde deel groter zijn de Rijnlandse. De stad werd alzo tegen de land en zeekant gefortificeerd: in
voegen dat die voor onoverwinnelijk werd geoordeeld door Hadrianus Junius in
zijn Batavia folio 303. Deze stad Medemblik heeft behalve zijn eerste en
aloude haven nog drie grote en aparte havens binnen zijn vesting waarin
menigte van schepen kunnen liggen en door de diepte er van mitsgaders van de
mond het gat van de haven (dat met een dagelijkse getijde van 11 tot 16 [36]
voeten diep is en gestadig diep gehouden wordt) allerlei grote, ja
allergrootste schepen van het land binnen kunnen komen. En vanwege de
goede
gelegenheid van de plaats met een bijzonder welvaren in deze tijden door Gods
zegen vergezelschapt, wat niet alleen getuigen kan de vergroting van de stad
en het maken van een zeer grote nieuwe haven met een breedte van 20 roede
dat, in het jaar 1599 gedaan werd. En noch onlangs in het jaar 1632 met een
tweede nieuwe haven met dezelfde vergroting; als ook mede een derde, alles
tot haar eigen kosten, (de tweede ter breedte 25 a 26 en de derde haven 35
roeden breed die zich uitstrekt in het Zuiden langs de stad van het ene einde
tot omtrent het andere en rondom met voortreffelijke huizen betimmert) daar
opgevolgd. Maar ook een menigte van schepen die aldaar havenen waardoor in
Noorwegen en Oosten als ook in het Westen en de Middellandse Zee de naam van
deze stad goed bekend en vermaard werd waartoe ook niet weinig helpt de goede
situatie, grootte en gelegenheid van deze havens die vanouds en noch
tegenwoordig bij de reizigers en zeevarend volk voor het enigste asiel en
aller zekerste herberg van hun schepen en goederen (waarin ze die in de
wintertijd als ze vanwege de ijsgang en de vroege vorsten verrast en
overrompelt en door Õt opproppen van het ijs in gevaar raken, als ook
ondiepte van andere havens en zeesteden afgesneden worden gewoon zijn te [37]
te bergen.) Diezelfde havens zijn in het jaar 1632 toen die tot een groot
geluk voor de schepen noch ternauwernood waren gemaakt toen daarboven de
gewone schepen die daar overwinterden en doorgaans boven de honderd in het
getal waren noch wel omtrent honderd daarbij opgelegd werden, allen van
andere plaatsen. En in het jaar1633 daar opvolgend zijn
er wel over de twee
honderd allen van andere plaatsen geherbergd en toen bleef noch open
een
grote ruimte voor veel meer andere. Alle schepen die met hun kostbare lading
enige miljoenen bedragen, buiten deze hulp van de havens van deze stad naar
menselijk oordeel, in het ijs zouden moeten hebben vergaan zoals aan weinig
anderen die de haven door de snelle ijsgang afgesneden werden en toenmaals
met groot geklaag in het aanzien van velen die hen niet helpen konden is
gebleken. En dit is het welvaren van de stad naast Gods zegen voor een groot
gedeelte door het wijze en voorzichtige bestuur en de beleid van de
magistraten van die stad voort gekomen omdat die een mede lid van de
vergadering der
edele groot mogende heren Staten van Holland en
West-Friesland uitmaken en niet alleen aldaar geleerde ende ervaren
pensionarissen gebruiken, maar ook vanwege hun stadsnaam in
alle andere
collegia van het land gecommitteerden lieden van kennis en van grote en
langdurige ondervinding &c.
[38] |
Op een Schipper van
Medenblik, die hem tot Amsterdam op de Waag heeft laten wegen 1664. Doen ik
oud was twee-en veertigjaar, Woog ik Jan Tamissen 433. Pond zwaar. 1670. Heeft de Burgermeester Stellingwerf van Medenblik, zynde
doenmaals in sÕGravenhage, aldaar een Schildery gevonden die daar te koop
hing, alwaar de Koning Radboud na Õt leven in geschildert stont, met een
gouden kroon op zyn hooft, het wapen nevens hem, heeft het gekocht, en tot
Medenblik gebracht. Alwaarom de Burgemeesteren van Medenblik gezamentlyken
daar een vergulden lyst hebben laten ommaken, en op Õt Stadhuis tot
Medenblik, in de Burgermeesters kamer voor de schoorsteen geplaatst en
opgehangen, tot een eeuwige gedachtenisse. Onder aan deeze Schilderye, staat
met vergulden Romeinsche letteren, en het schrift in Õt Latyn, gelyk ik hebbe
gelezen op den 11. Juni 1708. gelyk hier na volgt. Radbodus
Aldegilli regis filius postremus Paganisme Frisiorum Rex, hostis Pipini
Crassidis Herstalli & filii ejus Caroli Martelli Principum Franci¾,
quibuscum aeriter varia fortuna pugnavit: tandem a Wolframo Baptizandus [39]
offensus responso ejus, pedem¸ lavacro retulit obiit ejus poulo post in
infidelitate perseverans anno 734. Ut pleris computant ex Altero filiorum,
aldegilli nepotes habuit Gaudebaldum Principem, & Radbodum Dominum Frisi¾
occidentalis neptem Matrem Frederici VIII: Episcopi Ultrajecti. Dat is te zeggen. Radboud, Zoone van Konink Aldegil, de laatste Konink in Õt
Heidendom der Vriezen, Vyand van Pupyn, Crassus Herstallus en zyn Zoone Karel
Martellus Prince van Vrankryk, met welke hy hevig heeft gevochten, met een
verscheiden en wisselvalligen uytslach: als hy eindelyk van (Bisschop)
Wolfraan zoude gedoopt werden, trok hy, verstoort zynde door het antwoort van
dien Bisschop, zyn voet wederom uyt de doopvont te rug, en is alzoo kort daar
na gestorven, volherdende
in zyn ongeloovigheid: na de gemeene
reekening in Õt jaar 734. Uyt de andere Zoon van de Konink Aldegil, had hy
ook twee Neven Gaudebald, Prince en Radboud Heere van West Vriesland, en een
Nicht, de Moeder van Frederik de VIII. Bisschop van Uytrecht. 1667. Is gestorven Maartje Moer, Vroetvrouw tot Medenblik, de
welke ontfangen hadde in de tyd van 40. jaren, dat zy haar ampt hadde bekleet
9727. Kinderen, uyt haar eigen aanteekening. [40] Copie van de makinge ende het onderhouden van de West-Vriezen
Zee-dyk, in Õt Ooster Dykgraafschap by Medenblik. Maximiliaan by der gratie Gods, Roomsch Konink &c. ende
Philips by der zelver gratie, Aarts-Hartoge van Oostenryk &c.
Doen
kont, dat wy op de ongeregeltheid van
het maken en het onderhout van de
Vriezen-dyk, in Õt Ooster Dykgraafschap by Medenblik, welken Dyk zoo quaat is
geworden, by ongeregeltheid die zeekere jaren is geweest, in Õt maken van den
Dyk, en dat wy by goede Ordonnantien daar niet in voorzagen, zoo stont Õer Õt
wel na, dat onze Landen van West-Vriesland wel in Õt kort konde inbreeken,
waar by onze Onderzaten groote schade zoude komen te lyden. Zoo hebben wy by
advys en goetdunken van onze lieve en getrouwe, Neve, Ridder, Raad en
Kamerling, den Grave van Egmond, Heer
tot Baar &c. Stadhouder
Generaal, ende luyden van onze rade ende reekeninge van onze Landen van
Holland ende West-Vriesland, dat wy goet gevonden hebben te ordonneeren en de
statueren, zoo als wy ordonneeren ende statueren by deezen. In den eersten, zoo zal men van nu voortaan ordre stellen, dat
uyt elken Dorp, gelegen binnen de vier Coggen van Õt Ooster Dykgraafschap van
West-Vriesland voorschreve, vier Perzoonen, die daar bequaam toe zyn, om de
voornoemde [41] Dyk te maken en te onderhouden, als by den Dykgraaf,
Heemraden ende Waarschappen van de Landen daar op gekeurt zal werden te
maken, beginnende na de twaalfste nacht van Kermisse, en alzoo voortaan van
jare tot jare, eeuwiglyk, en altoos. Wel verstaande dat men de vier Perzoonen
verzetten en veranderen zal, na het goetdunken van den geenen die last hebben
zulkx te doen. Item: zoo zullen de voorschreve vier Perzoo- nen uyt elken Dorp geen
Dykwerk by den hoop, of by de week besteeden, op geenderleye wyze, maar
zullen Arbeids-lieden daar dagelykx toe huuren, voor haar dag-gelden, om daar
aan te doen werken als van nooden wezen zal, en dat in haar tegenwoordigheid
ofte ten minsten in een van dien. En zullen voorts gehouden zyn Riet, Wier,
Yzer, Hout en al Õt geen dat daar toebehoort koopen, ten meesten en naasten
profyt. Item: niemand zal zyn zelfs Dyk van nu voortaan meer mogen
maken, op de verbeurte van zyn lyf en goet, om datter groot gebrek in
voorleden tyden in Õt maken van den Dyk geschiet zyn. Item: en of Õt gebeurde, dat daar eenige Perzoonen van de vier
voorschreve uyt elke Dorp, geen Riet, Wier, Yzer, aarde ofte andere ma-
terialen tot den Dyk niet konde krygen, of dat quaatwillige menschen het niet
verkoopen wilde, zoo zullen zy het naaste, beste en profytelykste daar
toenemen en aanvaarden, zonder iemands tegen zeggen, tot het maken en onder
houden van de voorschreve Dykagie, en betalen [42] het dan tot taxatie van
den Dykgraaf en Heemraden, ende Burgermeesteren van Medenblick. Ende waart
zake dat iemand haar lieder Perzoonen met woorden ofte werken quamen te
wederstaan, te hinderen ofte te beletten, die zal zyn lyf en goet tegen ons
verbeuren. Ende zoo wie van de vier Perzoonen overlast leden in haar offitie
ofte tegenstant, en dat niet aanbragte in de tyd van agt dagen, aan den Dyk-
graaf, die zal verbeuren thien pont, uyt haar eigen goet, zonder eenig
verdrag. Item: zoo zullen de voorschreve vier Perzoonen van elken Dorpe,
gehouden wezen de quaatste vakken zoo goet te maken als de besten, en de
kleine vakken tot groote vakken, en elk vak in geschrift stellen, en de
kosten van dien, tot dien einde dat den eygendom van elken
vak, die
dragen zal die koste van zyn zelfs
Dyk, en niet meer. Item: zoo daar iemant, die zyn Dyk langer aan besteet hadde te
maken; dan tot den twaalfste nagt toe van kennisse lest leden, zoo zal de
voorwaarde, daar dood en te niet van wezen, en zal ook voortaan staan in
handen van de voorschreve vier Perzoonen. Item: indien daar eenige van de vier Perzoonen van de
voorschreve Dorpe in gebreeken waren den Dyk van haar Dorpen te ma- ken, zoo
zal den Dyk en Heemraden haar de boeten afeisschen, dat zal den Dykgraaf by
re den aan de ge‘rfde in ieder Dorpe, de welke de boeten wederom verhalen
zullen van de voorschreve vier Perzoonen. Item: deze voorschreve vier Perzoonen zullen [43] elkx in Õt
zyne gehouden wezen, de onkosten van den Dyk, en de dagoonen in geschrift te
stellen, van dag tot dag, als daar aan gearbeit wert, al de ontfang en
uytgave, en daar van reekeninge en bewys van doen alle jaren binnen de vier
Heilige-dagen van Kermisse, voor de geene die daar behooren overgeroepen te
zyn. Te weten: eerstelyk de Medenblikker-Cogge
op het Stadhuis aldaar,
daar na Hoogtwouder- Cogge, in de Kerk van Hoogtwoud, daar na Wognummer-Cogge
op het Stadhuis van Hoorn, ende daar na de Middel-Cogge tot Sype-Kerspel in
de Kerk aldaar. Item: nog zullen geordonneert ende gedeputeert wezen, by de
Steden hier navolgende om over de reekeninge te staan om alles aan te hooren,
12. Perzoonen: te weten, twee Gedeputeerde van de Stad Haarlem, twee van
Amsterdam, twee van Alkmaar, twee van Hoorn, twee van Enkhuizen, ende twee
van Medenblik, elk op haar Stads kosten. Ende men zal geen rekeninge doen nog
sluiten, dan in prezentie van deze voorschreve 12. Perzoonen, de welke ook
gehouden zullen zyn, alle jaren binnen de voorschreve 12. na ofte van
Kermisse in de voorschreve plekke te komen; op alzulken dage binnen den
zelven twaalf nagten als die voorschreve Stad Medenblik, deze last daar van
hebben zal, om al de andere Steden te dagvaarden en te schryven om aldaar de
voorschreve reekeninge te aanhooren zonder vertrek, ten waar zake, dat men
door onweer de wegen
niet reisbaar waren, in welken gevallen zy
gehouden zullen zyn als het onweder over is, te [44] schryven aan de Stad Medenblik,
datze zullen komen en te doen dat voorschreve is. Item: als de Reekeningen geslooten zyn van alles, zoo zullen de
voorschreve. 12. Perzoonen, uyt de Steden, met de vier Perzoonen ende de
notabelste van ieder Dorp een omslag maken, hoe veel dat elk morgen Lands tot
de onkosten moet betalen. Item: den omslag aldus gedaan wezende, zo
zal men in Õt
openbaar, in de Kerken van ieder Dorp, hoe veel ieder morgen Lands moet be-
talen uyt roepen laten, en dan kan een ieder
zyn Land vryen binen acht
dagen na St. Pontiaansdag, daar navolgende in hande van de voor schreve vier
Perzoonen van elken Dorpe, afslaan de ende kortende, dat elk te vooren om de
haa stige kosten te vervallen by omslag of anders betaalt zal hebben, welke
voorschreve vier Perzoonen dan gehouden zullen wezen eenen iegelyk te
betalen, ende te voldoen van Õt gunt dat zy schuldig zullen wezen van Õt
voorschreve, ende hare reekeninge aangaande. Item: indien dat iemand in gebreeke bleef en niet en betaalde,
het geene dat op ieder morgen is omgeslagen, ten tyden als voorschreve is,
zoo zal den Dykgraaf terstont, tot vermaninge voorschreve elk in Õt zyne, met
twee Heemraden of meer op den Dyk, ende aldaar de penningen die daar van
onbetaalt zyn uytleggen en de betalen, ende die weder heerlyken en pan- den
twee schat aan gelt, of vier schat aan pant, na uytwyzing alles na dykx regt.
Item: zoo zullen allen jaren die twaalf Gedeputeerde, die als
dan Gedeputeert zullen ko[45] men uyt de voorschreve Steden, volkomen magt
hebben te kiezen op Õt laast einde van de reekening, uyt elken Dorpe
voorschreve vier Perzoonen die Õt voorleden jaar geweest hebben, ofte eenige
anderen, die haar dunken daar toe bequamer te zyn: zonder iemands tegen
zeggen. Welke vier perzoonen in elk Parochie geordonneert zal werden een
salaris van de inge‘rfde elk Dorp voorschreve, voor haar voorschreve moeite
en arbeid, ende dat by onze Stedehouder, Rade van Holland ende die
Gedeputeerde van de voorschreve zes Steden. Item: ten ware zake dat de Gedeputeerde
van de voorschreve
Steden, eenige werken ordonneerde nut en profytelyk te zyn, tot onderhout van
de voorschreve Dyk, meer dan by den Dykgraaf ende Waarschappen daar opgekeurd
waren, zoo zullen die voorschreve vier Personen van elken Dorp, gehouden
wezen, alsoo
te doen, en te maken, op zoodanigen manier, als Õt den
Dykgraaf, Heemraden, ende Waar-schappen van de Landen gekeurt hebben. Lasten
voorts de voorschreve onzen Dykgrave ende Heemraden, de Waarschappen ende
andere onze Officieren, ende Ondersaten van West- Vriesland, ende voorts alle
andere Officieren, Justicieren ende Ondersaten, dat zy deze Or donnantien
ende raminge onderhouden, agtervolgen ende nakomen, in alle deze voorschreve
puncten articulen, sonder die te verminderen, of daar tegen doen, in wat
manieren dat het mogte zyn: want ons dit alzoo belieft. In oirkonde van dezen, hebben wy Õt Signet van Holland hier aan
doen hangen, in absentie [46] van
onzen grooten Zegel. Gegeven op den 14 February 1492. na Õt schryven van onze
Hove van Holland, ende van den ryke van ons Konningryken, te weten, van de
Roomsche Õt zevenste, ende van den voorschreve Hongeren, &c. Õt derde
aldus getekent: by den Koningh, ende Aartshertoge: ter relatie van den
Stadhouder Generaal, en de Raden van Holland, Zeeland, ende Vriesland, ende
geteekent, F. de
Wyngaarden. |
Op een
schipper van Medenblik die hem te Amsterdam op de Waag heeft laten wegen in 1664. Toen ik twee en veertig jaar oud was, Woog ik Jan Tamissen 433 pond zwaar. 1670. Heeft de burgemeester Stellingwerf van Medemblik die
toenmaals in sÕ Gravenhage was aldaar een schilderij gevonden die daar te
koop hing alwaar de koning Radboud naar het leven in geschilderd stond met
een gouden kroon op zijn hoofd, het wapen naast hem en heeft het gekocht en
naar Medemblik gebracht. Al waarom de burgemeesters van Medemblik gezamenlijk
daar een vergulden lijst hebben laten opmaken en op het stadhuis van
Medenblik in de burgermeesters kamer voor de schoorsteen geplaatst en
opgehangen hebben tot een eeuwige gedachtenis. Onder aan deze schilderij
staat met vergulde Romeinse letters en het schrift in het Latijn gelijk ik
heb gelezen op de 11de juni 1708 gelijk hierna volgt; Radbodus
Aldegilli regis filius postremus Paganisme Frisiorum Rex, hostis Pipini
Crassidis Herstalli & filii ejus Caroli Martelli Principum Franci¾,
quibuscum aeriter varia fortuna pugnavit: tandem a Wolframo Baptizandus [39]
offensus responso ejus, pedem¸ lavacro retulit obiit ejus poulo post in
infidelitate perseverans anno 734. Ut pleris computant ex Altero filiorum,
aldegilli nepotes habuit Gaudebaldum Principem, & Radbodum Dominum Frisi¾
occidentalis neptem Matrem Frederici VIII: Episcopi Ultrajecti. Dat is te zeggen; Radboud, zoon van koning Aldegil, de laatste koning in het
heidendom der Friezen, vijand van Pepijn, Crassus Herstallus en zijn zoon
Karel Martel, prins van Frankrijk waarmee hij hevig heeft gevochten met een
verschillende en wisselvallige uitslag: toen hij eindelijk van (bisschop)
Wolfraan gedoopt zou worden trok hij, verstoord zijnde door het antwoord van
die bisschop zijn voet wederom uit de doopvont terug en is alzo kort daarna
gestorven, volhardend
in zijn ongelovigheid: naar de gewone rekening in
het jaar 734. Uit de andere zoon van koning Aldegil had hij ook twee neven,
Gaudebald, prins en Radboud, heer van West-Friesland en een nicht, de moeder
van Frederik de 8ste, bisschop van Utrecht. 1667. Is gestorven Maartje Moer, vroedvrouw te Medemblik die
ontvangen had in de tijd van 40 jaren dat ze haar ambt had bekleed 9727
kinderen, uit haar eigen aantekening. [40] Kopie van het maken en het onderhouden van de West-Friese
zeedijk in het Ooster dijkgraafschap bij Medenblik. Maximiliaan bij de gratie Gods, Roomse koning &c. en Philips
bij dezelfde gratie, aartshertog van Oostenrijk &c.
maken bekend
dat wij op de ongeregeldheid van
het maken en het onderhoud van de
Friese dijk in het Ooster dijkgraafschap bij Medenblik welke dijk zo slecht
is geworden door ongeregeldheid die zekere jaren is geweest in het maken van
de dijk en dat wij bij goede ordonnanti‘n daarin niet voorzagen en zo stond
het er wel naar dat onze landen van West-Friesland wel gauw konden inbreken
waarbij onze onderzaten grote schade zouden komen te lijden. Zo hebben wij
bij advies en goed dunken van onze lieve en getrouwe neef, ridder, raad en
kamerling, de graaf van Egmond, heer
te Baar &c. stadhouder
generaal en lieden van onze raad en rekening van onze landen van Holland en
West-Friesland dat wij goed gevonden hebben te bevelen en te verordenen zoals
we bevelen en verordenen bij deze. Ten eerste zo zal men van nu voortaan orde stellen dat uit elk
dorp gelegen binnen de vier koggen van het Ooster dijkgraafschap van
West-Friesland voor beschreven vier personen die daar geschikt toe zijn om de
voornoemde [41] dijk te maken en te onderhouden als bij de dijkgraaf,
heemraden en waarschappen van de landen waarop gekeurd zal worden te maken,
te beginnen na de twaalfde nacht van Kerstmis en alzo voortaan van jaar tot
jaar, eeuwig en altijd. Wel verstaande dat men de vier personen verzetten en
veranderen zal naar het goed dunken van diegenen die last hebben zulks te
doen. Item: zo zullen de voorschreven vier personen uit elk dorp geen dijkwerk
bij de hoop of bij de week besteden op generlei wijze, maar zullen
arbeidslieden daar dagelijks huren voor hun daggelden om daaraan te laten
werken als het nodig zal wezen en dat in hun tegenwoordigheid of tenminste in
een van die. En zullen voorts gehouden zijn riet, wier, ijzer, hout en al
hetgene dat daartoe behoort kopen, ter grootste en naaste profijt. Item: niemand zal zijn dijk van nu voortaan meer mogen maken op
de verbeuren van zijn lijf en goed omdat er groot gebreken in voorleden
tijden in het maken van de dijk geschied zijn. Item: en als het gebeurde dat daar enige personen van de vier
voor beschreven uit elk dorp geen riet, wier, ijzer, aarde of andere
materialen voor de dijk niet konden krijgen of dat kwaadwillige mensen het
niet verkopen wilden zo zullen ze het naaste, beste en profijtelijkste
daartoe nemen en aanvaarden, zonder iemands tegenspreken, tot het maken en
onderhouden van de voorschreven dijkwerken en betalen [42] het dan tot
taxatie van de dijkgraaf en heemraden en burgermeesters van Medemblik. En was
het zaak dat iemand hun lieden personen met woorden of werken kwamen te
weerstaan, te verhinderen of te beletten die zal zijn lijf en goed tegen ons
verbeuren. En zo wie van de vier personen overlast leed in hun werk of tegenstand
en dat niet aanbracht in de tijd van acht dagen aan de dijkgraaf, die zal
verbeuren tien pond uit hun eigen goed zonder enige overeenkomst. Item: zo zullen de voorschreven vier personen van elk dorp
gehouden wezen de slechtste vakken zo goed te maken als de besten en de
kleine vakken tot grote vakken en elk vak in geschrift stellen en de kosten
daarvan tot dit doel dat de eigendom van elk
vak zal die dragen de
kosten van zijn eigen dijk en niet meer. Item: zo daar iemand die zijn dijk langer had aanbesteed te
maken dan tot de twaalfde nacht toe van Kerstmis laats lgeeden zo zal de
voorwaarde daar dood en teniet van wezen en zal ook voortaan staan in handen
van de voorschreven vier personen. Item: indien daar enige van de vier personen van de voorschreven
dorpen in gebreke is de dijk van hun dorpen te maken zo zal de dijk en
heemraden hem de boeten afeisen, dat zal de dijkgraaf met redenen aan de
ge‘rfde in ieder dorp die de boete wederom verhalen zullen van de
voorschreven vier personen. Item: deze voorschreven vier personen zullen [43] elk in het
zijne gehouden wezen de onkosten van de dijk en de daglonen in geschrift te
stellen van dag tot dag als daaraan gearbeid wordt alle ontvangsten en
uitgaven en daarvan rekening en bewijs van doen alle jaren binnen de vier
Heiligendagen van Kerstmis voor diegene die daar behoren over geroepen te
zijn. Te weten: eerst de Medenblikker-Kogge
op het stadhuis aldaar,
daarna Hoogwouder-Kogge in de kerk van Hoogwoud, daarna Wognummer-Kogge op
het stadhuis van Hoorn en daarna de Middel-Kogge te Sijbekarspel in de kerk
aldaar. Item: nog zullen geordonneerd en gedeputeerd wezen bij de steden
die hierna volgen om voor de rekening te staan om alles aan te horen 12
personen: te weten, twee gedeputeerden van de stad Haarlem, twee van
Amsterdam, twee van Alkmaar, twee van Hoorn, twee van Enkhuizen en twee van
Medemblik, elk op hun stadskosten. En men zal geen rekening doen nog sluiten
dan in presentie van deze voorschreven 12 personen die ook gehouden zullen
zijn alle jaren binnen de voorschreven 12 na of van Kerstmis in de
voorschreven plek te komen; op al zulke dag binnen dezelfde twaalf nachten
als die voorschreven stad Medemblik die deze last daarvan hebben zal om alle
andere steden te dagvaarden en te schrijven om aldaar de voorschreven
rekening aan te horen zonder te vertrekken, tenzij het zo was dat men door
onweer de wegen
niet bereisbaar waren, in welke gevallen ze gehouden
zullen zijn als het onweer over is te [44] schrijven aan de stad Medemblik
dat ze zullen komen en te doen dat voorschreven is. Item: als de rekeningen van alles gesloten zijn zo zullen de
voorschreven 12 personen uit de steden met de vier personen en de notabelste
van ieder dorp een omslag maken hoeveel dat elk morgen land tot de onkosten
moet betalen. Item: de omslag die aldus gedaan is zo
zal men in het
openbaar in de kerken van ieder dorp uitroepen hoeveel elke morgen land moet
betalen laten en dan kan iedereen
zijn land vrij maken binnen acht
dagen na Sint Pontiaans dag daarop volgende in de handen van de voorschreven
vier personen van elk dorp, afslaan en verminderen zodat elk tevoren om de
haastige kosten te vervallen bij omslag of anders betaald zal hebben, welke
voorschreven vier personen dan gehouden zullen wezen iedereen te betalen en
te voldoen van hetgene dat ze schuldig zullen wezen van het voorschreven en
aangaande hun rekening. Item: indien dat iemand in gebreke bleef en niet betaalde
hetgeen dat op elke morgen is omgeslagen ten tijden zoals voorschreven is zo
zal de dijkgraaf terstond tot vermaning voorschreven elk in het zijne met
twee heemraden of meer op de dijk en aldaar de penningen die daarvan
onbetaald zijn uitleggen en betalen en die weer eerlijk verpanden twee schat
aan geld of vier schat aan pand naar uitwijzing alles naar dijkrecht. Item: zo zullen alle jaren de twaalf gedeputeerden die dan als
gedeputeerde zullen [45] komen uit de voorschreven steden volkomen macht
hebben te kiezen op het laatste einde van de rekening uit elk dorp
voorschreven vier personen die het voorleden jaar geweest zijn of enige
anderen die ze denken daartoe bekwamer te zijn: zonder iemands weerspreken.
Welke vier personen in elke parochie geordonneerd zal worden een salaris van
de inge‘rfde van voorschreven dorp, voor haar voorschreven moeite en arbeid
en dat bij onze stadhouder, raad van Holland en de gedeputeerde van de
voorschreven zes steden. Item: was het zaak dat de gedeputeerde
van de voorschreven
steden enige werken ordonneerde nuttig en profijtelijk te zijn tot onderhoud
van de voorschreven dijk, meer dan bij de dijkgraaf en waarschappen daarop
gekeurd waren, zo zullen die voorschreven vier personen van elk dorp gehouden
wezen alzo
te doen en te maken op zodanige manier als het de dijkgraaf,
heemraden en waarschappen van de landen gekeurd hebben. Lasten voorts van de
voorschreven onze dijkgraven en heemraden, de waarschappen en andere onze
officieren en onderzaten van West-Friesland en voorts alle andere officieren,
justitie en onderzaten dat ze deze ordonnantie en raming onderhouden, navolgen
en nakomen en in alle deze voorschreven punten artikels, zonder die te
verminderen of daar tegen te doen in wat voor manieren dat het mag zijn: want
ons dit alzo belieft. In oorkonde van deze hebben wij het zegel van Holland hieraan
laten hangen in afwezigheid [46]
van onze grote zegel. Gegeven op de 14de februari 1492 naar het
schrijven van onze Hof van Holland en van het rijk van ons koninkrijk, te
weten; van de Roomse de zevende en van de voorschreven Hongaren, &c. het
derde aldus getekend: bij de koning en aartshertog: ter relatie van de
stadhouder generaal en de raden van Holland, Zeeland en Friesland ende
getekend, F. de
Wyngaarden. |
(5) Perpendicularity
(van het Latijnse per-pendiculum, "loodlijn") is het karakter van
twee geometrische entiteiten die elkaar snijden in een rechte hoek.
Handvesten
ende Privilegien van Hertogh Willem. Dat men alle Man Regt ende Vonnisse doen zal, die Regt begeert. HArtoge Willem van Beyeren, Grave van Holland, van Zeeland, Heer
van Vriesland, van beyder Graafschap van Henegouwen. Maken kond allen luyden,
dat wy
met goede voorzien en trouwe diensten, die onze lieven ende
getrouwen Poorteren van onze Stede van Medenblik, ons ende onzen Ouderen
gedaan hebben, ende ons ende onze nakomelingen nog doen mogen, gegeven
hebben, ende geven regt alzulke gratie ende Vryheden, als hier na beschreven
staan. [47] In den eersten, zoo hebben wy gegeven ende geven onzen goeden
luyden voorschreve, dat een Poorter niet meer verbeuren mag dan half zyn
goet. Zoo wat Poorter van Medenblik syn lyf met regte verbeurt, die mag
tegens ons niet meer verbeuren, dan half zyn eygelyken goe- den, ende de
andere helft van zyn goed, zal blyven zyn Vrouwe, en wetagtige Kinderen, ofte
zynen regte Erfgenamen, als hy geen Wyf ofte wettige Kinderen hadde. Van Handvesten te vernieuwen. Voorts: waar Õt zake, dat onze lieve Stede voorschreve eenige
Handvesten hadde, die veroud ofte verdonkert waren, ofte by ongevalle
verloren waren, verbrand, ofte van ouderdom dooratig wierden, dat zy betuygen
mogten met uytschriften, bezegelt met wetagtige luyden, die zullen wy haar
vernieuwen ende bezegelen buyten haar lieder kosten. Van Handvesten ende regten te onderhouden. Voorts: zoo beloven en sweren wy onzen
lieve ende getrouwe
Poorteren van Medenblik voorschreve al haar Regten, Handvesten, brieven in
allerleye manieren, gelyk als zy die hebben bezegelt van onzen lieven Oom
Grave Willem (die van de Vriezen is doodgeslagen) Zaliger gedagten, ende van
zynen Voor-ouderen Graven van Holland, vast ende gestade te houden, hem ende
hare nakomelingen eeuwiglyk durende. In oirkonde dezen brieve met onze
Zegelen. Gegeven tot Sinte Geerden-berge, den 4. September Anno 1355. [48] Handvesten en de Privilegien van Hertogh Aalbregt. Van een Bastaard die Poorter sterft. AAlbregt by Gods genade Palsgrave op
den Ryn &c. doen
kond allen luyden dat
wy hebben aangesien, menigen dienst die
onze
lieve en getrouwe Stede van Medenblick onze Voorvaderen ende ons gedaan
hebben, en nog doen zullen, ende hebben gegeven, zo wat Bastaard Poorter
sterft, binnen onze Stede van Medenblik, zonder wettige geboorte, zoo zullen
alle zyn gegeven goederen, wederom gaan, daar zy van daan zyn gekomen, ofte
aan de regte Erfgenamen die daar zyn. Ende alle andere goe- deren zullen wy
deelen tegen de Moeders magen. Ende dit voorschreve puncte hebben wy be- looft te houden, ende
te doen houden, sonder verbreken voor ons, ende onze nakomelingen, ende alle
dink zonder arg ofte list: in oirkonde dezen brief bezegelt met onze Zegele.
Gegeven in den Hage, op St. Nicolaas-dag, Anno 1389. |
Handvesten
en Privilegies van hertog Willem. Dat men alle man recht en vonnis zal doen die recht begeert. Hertog Willem van Beieren, graaf van Holland, van Zeeland, heer
van Friesland, van beide graafschappen van Henegouwen. Maakt bekend aan alle
lieden dat wij
met goede voorziening en trouwe diensten die onze lieve
en getrouwe poorters van onze stad van Medenblik ons en onzen ouderen gedaan
hebben en ons en onze nakomelingen nog doen mogen gegeven hebben en geven
recht al zulke gratie en vrijheden zoals hierna beschreven staan. [47] Als eerste zo hebben we gegeven en geven onze goede lieden
voorschreven dat een poorter niet meer verbeuren mag dan half zijn goed. Zo
welke poorter van Medemblik zijn lijf met recht verbeurt die mag tegen ons
niet meer verbeuren dan half zijn eigen goed en de andere helft van zijn goed
zal zijn vrouw blijven en wettige kinderen of zijn rechte erfgenamen als hij
geen wijf of wettige kinderen heeft. Van handvesten te vernieuwen. Voorts: was het zaak dat onze lieve stad voorschreven enige
handvesten had die verouderd of verdonkerd waren of bij ongeval verloren
waren, verbrand of van ouderdom ondoorzichtig warenn dat zij dat betuigen
mogen met afschriften, verzegeld met wettige lieden, die zullen we hen
vernieuwen en bezegelen zonder de kosten van die lieden. Van handvesten en rechten te onderhouden. Voorts: zo beloven en zweren wij onze
lieve en getrouwe poorters
van Medemblik voorschreven al hun rechten, handvesten, brieven op allerlei
manieren, gelijk als zij die bezegeld hebben van onze lieve oom graaf Willem
(die van de Friezen is doodgeslagen) zaliger gedachtenis en van zijn
voorouder de graaf van Holland, vast en gestadig te houden, hen en hun
nakomelingen eeuwig durend. In oorkonde van deze brief met onze zegels.
Gegeven te Sint Geertruidenberg, de 4de september anno 1355. [48] Handvesten en privilegies van hertog Aalbregt. Van een bastaard die als poorter sterft. Aalbregt bij Gods genade Paltsgraaf op de Rijn &c. Maakt
alle lieden bekend dat
we hebben aangezien menige dienst die
onze
lieve en getrouwe stad van Medemblik onze voorvaderen en ons gedaan hebben en
nog doen zullen en hebben gegeven zo welke bastaard poorter sterft binnen
onze stad van Medemblik, zonder wettige geboorte, zo zullen al zijn gegeven
goederen wederom gaan daar ze vandaan zijn gekomen of aan de rechte
erfgenamen die daar zijn. En alle andere goederen zullen we delen tegen de
moeders verwanten. En dit voorschreven punt hebben we beloofd te houden en te doen
houden zonder verbreken voor ons ende onze nakomelingen en alle dingen zonder
argwaan of list: in oorkonde deze brief bezegeld met onze zegel. Gegeven in
Den Haag op Sint Nicolaas-dag, anno 1389. [paginanummers 49-64 zijn door de drukker abusievelijk
overgeslagen] |
Van
MEDENBLIK. [65] Õt Tegenwoordige WEstvriesland en dit Noorderquartier, anders Noord-Holland
genaamd, was in
Õt begin voor eenige eeuwen zonder beslooten Steden met
Dorpen en minder Buurten hier en daar verstroit zynde bewoond, want zoo de
Ingezetenen niet en leefden dan van Õt Land, viel dit leven haar Õt
gemaklykste, dat haar meest verdeelde waar door een ieder by zyn bezitting
ende Landen quam te woonen, en dewyl zy geen neringe ter Zee, nog verkeering
met de vreemde hadden, zoo waren zy gering
slegt en arm van middelen,
om tot onderhout der Steden te beschikken, ende mosten haar alzoo met het
open Land behelpen; en alhoewel dat het Land vrugtbaar was zoo en konden zy
niet op de been en tot voorspoet komen, hetzy door haar slegt ongeregelt
leven, alzoo zy nog zonderling geen ordre nog wetten hadden, ofte door groote
watervloeden, die door de slegtigheyd der dyken, te weten Kadykjes, bykans
van jaar tot jaar de Landen overstroomden, en ook menigmaal heele stukken
Lands weg nam, tot groote schade van haar welvaart, te weten, in Vee. En daar beneven waren zy ook mede verscheidemalen deerlyk
geplaagt van de baldadige Deenen en Noormannen, die doenmaals nog Heidenen
waren, ende ook meester op de Zee speelde, met gestadig plunderen ende
rooven, dat zy noit tot eenige ademhalinge konde komen: en doen zy al
Christenen geworden waren, [66], hebben zy haar rooven naulykx konnen
ophouden, maar de Landen evenwel zeer beswaart, en daar beneven zogten de
Grave van Holland haar heerschappye mede over deze Landen te strekken, het
welk de Ingezetenen niet wilden gedoogen, en hebben langen veel voor haar
vryheid gestreden, en of zy al zomtyds wel een weinig overheert wierden, zoo
hebben zy nogtans altyd haar zelven met groote kloekmoedigheid wederom vry
gevogten, gelyk het klaarlyk blykt by verscheidene Graven, die zelfs in deze
Oorlogen tegens haar gebleven zyn. Maar ten laatsten na veel nederlagen ende tegenspoets zyn zy
gedwongen geweest, haar met haar Vyant te vereenigen, en haar voortaan onder
zyn gehoorzaamheid te begeven, op zulke voorwaarden als zy doen ter tyd best
konde krygen. Dit geschieden tot Alkmaar in Õt jaar 1288 onder Graaf Floris
de Vyfde, die daar na door Gerrit van Velzen Anno 1296. omquam. Doen wierd Medenblik en Toornenburg wederom opgebout, en Õt Huis
van Wydennesse vernieuwt, en dat om de Westvriezen in toom te houden. Ook
wierd Westvriesland de eerstemaal ter degen bedykt, indiervoegen als het nog
tegenwoordig is, en wierd ook mede met nieuwe Heerewegen daar door geleid, om
te ligter van dÕeene Cogge in de andere Cogge te konnen reizen, daar te
vooren deze (om de vreemde minder opening te geven) zeer weinig waren, en de
Dyken door luttel opzigts, slegt, klein en gantsch onbequaam tot [67] het
stuiten der vloeden, die maar iet boven de gewoonte rezen. Ter zelver tyd
kregen zy ook wetten en regulen daar zy haar voortaan na zoude hebben te
gedragen, want niet alleen de ruste haar tot rykdom diende, maar zy begonnen
door de verbintenisse met Holland te met wat buerlyker te werden en handelde
wat meerder buitens Lands, zoo met die van Holland zelfs, als met andere van
haar nabuuren, waar door zy haar suivel en vee wat duerder sleeten, en de
vreemde van tyd tot tyd gelokt wierden, Õt welk dan geschiede met zulke
hantwerken en waren mede te brengen, als zy bequaamlykx wederom meende
uitteslyten. Dit geschiede eerst by de nabueren, doen by de Bremers,
Hamburgers en Deenen, die met haar Scheepen herwaarts komende, de gront
geleid hebben van de groote Zeevaart op de Zuider-Zee. Daar waren doen hier in Õt Land nog geen zonderlinge merkten,
zoo begrepen de lieden
te met de plaatzen zelfs, daar zy met haar
goeden te koop quamen, en dat de eene hier en
de andere daar, zoo na
ieders beste gelegentheid, als na der vreemde meeste loop. Tot deze Plaatzen
daar de neringe liep, liepen ook de menschen, en werden te met grooter ende
ryker, dat zy dÕandere buuren over het hooft wossen, en door lankheid van
tyden als tot kleine Steden wierden: uit zulke oorzake zyn de meeste Steden
van Westvriesland opgekomen, zynde Medenblik alleen altyd geweest, een van de
voornaamste ende treffelykste Plaatzen des Lands, daar de Koning Radbout
zyn [68] stoel eertyds heeft
gehad, ende andere gemeene Dorpen. Westvriesland ofte dit Noorderquartier, is groot tegenwoordig,
en heeft in zyn lengte van Petten af tot Õt Ty-oort ofte Durgerdam toe 16550.
Rynlansche Roeden. En in zyn breete van Enkhuizen tot aan Alkmaar toe 10400.
en in zyn omkring 61130. Roeden. Na dat Willem de ll. de XV. Graven van Holland, en onder de
duitsche Keizeren de eerst gekoren was, en Rooms Koning, is hy uit Duytsland
gekomen, na dat hy alles daar verregt hadde, trok hy na Holland, en heeft in
sÕGravenhage laten bouwen het Koninglyke Hof, dat nog het Hof van Holland
word genaamd, 1249. de groote Zaal liet hy maken altemaal van houd dat hy uit
Yrland liet halen, dit hout is van die natuur en eigenschap, dat daar noit
geen spinnekoppen, nog ander fenynig gediert daar aan ofte by konnen duuren:
en ordonneerd dat de Staten des Lands in Õt zelfde hare vergaderinge zoude
houden. Van dees tyd af hebben de Hollandsche Graven, haar Hof gehad in
sÕGravenhage, Õt welk voortyds was geweest tot Vlaardingen, Leiden of
Haarlem. Hy heeft ook laten maken het steenen Huis tot Heemskerk, in
Kennemerland, en het Casteel Toornenburg beoosten Alkmaar 1254. (dus genaamd)
om dat hy beslooten hadde de Westvriezen ofte Noort-hollanders, te onder te
brengen ofte in Õt geheel ganschelyk te verdelgen. Den 23. van Jannuary trok Graaf Willem
met een groot
heirkragt van volk uit den Haege, [69] en ging na Alkmaar, en quam tot
Vroonen
op den Geest, om de Westvriezen op het onver-zienst op het lyf
te vallen; door dien het sterk gevrooren hadde, reden zy over het ys op de
West- vriezen los. Zond Heer Willem van Brederoode met dÕeene slagordre tegen
de Dregtervriezen die hy verwon, de andere slagordre voerde Graaf Willem,
zittende op een schoon paart, zelfs, deze Graaf brandende van toorn en
wraakgierigheid, reed al voort op Õt ys, van voornemem zynde om het Dorp
Hoogtwoud in de brand te steeken, maar zyn paart op het ys struikelende viel
daar in, met zyn sware Harnas ofte Wapen-rusting, met eenige van de zyne,
waar op hy van de
daar ontrent in Õt ried verborgen Westvriezen wierd
doodgeslagen, zonder dat zy wisten wie dat het was, daar waren eenige
Hollandsche banditen daar ontrent, die de Koning aan zyn wapenrok kende, en
zagen dat zy de Konink doodgeslagen hadde, verschrikten daar
over en
hebben hem in een Boeren huis begraven, dit is geschiet den 28 Jannuario
1255. Daar na is Graaf Floris de Vyfde van dien naam, in zyns Vaders
plaatze, de negentiende Grave van Holland geworden. Oud geworden zynde, nam
hy voor zyn Vaders doodt te wreeken, Anno 1272. verslaat ten laasten (na
verlies van veel Hollandse Heeren) de Westvriezen, sticht een sterck Casteel
tot Wydenesse, heeft ook Victorie tot Schellinghout, en trok tot Hoogtwoud,
daar hy over de 600. Westvriezen verslaat, en krygt een oud man gevangen, die
hem zyns Vaders graf wees, hy liet het graf openen, en zyns Vaders gebeente
tot [70] Middelburg in Zeeland brengen, en liet na dezen tot Hoogtwoud, daar
het lighaam van zyn Vader hadde gelegen, een Kerk bouwen, die hy met goederen
en renten begaafde, aldus is dezen handel tot een treurig einde afgeloopen,
ende daar was altoos een gestadigen Oorlog en twist tusschen de Westvriezen
en de Hollanders, tot ter tyd toe, datze onder een Regeeringe raakte. Hoe, ende op wat manieren, die van West- vriesland verdragen zyn,
met Graaf Floris van Holland, op Õt Huis Thoonenburg buiten Alkmaar 1288. WY Floris, Grave van Holland maken
kont, alle den genen,
die dezen brief zullen zien of hooren lezen. Dat wy van alle twisten, die
geweest zyn, tusschen ons ende ons van dÕeen zyde, ende die van Dregterland
aan de andere zyde, met hem over een gedragen hebben, onzen evelen moet, omme
eenen eeuwiglyken zoene getrouwelyken te houden aan beide zyden, ende zy ons
daar by hulden geswooren hebben, voor hem en alle hare nakomelingen, ons ende
onze nakomelinge die Graven zyn van Holland, eeuwiglyk onderdanig te zyn,
alzoo haren regten Heer in dezen manieren. Dat wy Burgen, wegen, ende vesten
mogen maken, willen wy groot willen wy klein. [71] Van Õt Thiende-regt. Ende zy zullen ons Thiende geven van den elfden schoof, ende den
Thiende nemen, daar kooren thienbaar is, en daar kooren wast, zoo zal dien
geenen, dies kooren dat het is, drie werven roepen, den Thiendenaar, elken
werve alzoo luide, dat men Õt hooren mag over zeven Akkers, ende komt de
Thiendenaar
dan niet, zoo zal de gene dies kooren dat het is, den
Thiendenaar uit zetten, by twee zyner gebueren; ende de Thienden houden een
etmaal: is Õt dat daar naar, aan den Thiende gebrake, ofte schade geschiede,
dat en zal men die mannen, dies dat koorn was niet tyen, ware dat zaak, dat
men hem aanspraake, dat hy onregt gedaan hadde, aan Thienden, die zoude zyn
onschuld doen. met twee zyner bueren, ende gebrak het aan zyner gebueren, zoo
name hy twee zyner magen, gebraken zyner magen, zoo zoude hy ons den tienden
vierschat gelden. Van Õt Vroone-schult. Voorts zoo zullen zy ons gelden Vroone schult, ende Heere-Vaart,
gemeenelyke ende ware dat wy hem der Heere-Vaart verdragen willen, ende voort
dan eens zal onze Carspel twee schellinge gelden. Het schynt dat de Grave
hier een betalinge wil hebben voor zyn volk, dat de Westvriezen, hem op
Vrooner geest hadden afgeslagen 1272. [72] Van een Regter te zetten. Voort zullen wy hem zetten eenen Regter, uit onze Landen die wy
willen regt te Regtenen, by Schepenen wyzing. waart dat ons de Regter onnutte
dogte, ende de bueren onregt dede, wy zouden eenen anderen zetten, die ons
goed dogte, ende de bueren nutte ware. Van Tollen. Ende zy zullen varen, door onzen Land met Tollen, alzoo vaaren
die van Kennemerland,
alle puncten die beschreven zyn, zullen wy
regten
ofte onze Regter doen regten, ende die
hier niet beschreven zyn, by
Scheepenen ende
by zulken regten, alzoo onze Heere onze Vader Heer
Willem Koning van Almangie. welke eere plag te hebben, te Vroonen ende tot
Ouddorp, om dat wy willen dat deze dingen vast blyve ende gestadig, zoo
hebben wy gebeden Heer Floris
Abt van Egmond, Heere Siedrich, Heere van
Brederoo, Willem van Egmond Ridder, dat zy haren zegelen, hangen aan dezen
brief, gemeene met onze zegelen. Dezen brief was gegeven en geschreven in den
Hage op St. Benedictus dag, in Õt jaar onzes Heeren 1288.
Als nu de vrede op Õt huis Toorenenburg 1288. den 21. January gemaakt was, met Graaf Floris de vyfde
(die daar na van Gerrit van Velzen om Õt leven quam) en dat de Casteelen, te
weten van Medenblik, Eenigenburg, Nieuburgh, Middelburgh, Toornenburgh, en
[73] het Huis te Wydenes, dat vervallen was, wederom hadde vernieuwt en
opgeboud om de West Vriesen daar mede in dwang te houden; hy liet ook mede
het Landt bedyken, by na
zoo het nogh tegenwoordigh is, maar de Dyken
waren niet half zoo hoog alsze nu wel zyn, ook liet hy ook mede verscheiden
nieuwe Heere-wegen maken, op dat hy van de eene Dorp tot in het ander konde
komen, want zy te vooren (om de vreemden minder opening te geven) zeer weinig
waren, ook waren de Dyken (ik magh wel zeggen Kadyken) laag, klein en
onbequaam, die tot het afkeeren der Zee- vloeden waren. Waarom ook het
Zee-water
als een hooge Vloet was, en over gants Westvriesland heene
stroomde, waarom de Meeren in
ons Land (door deze oorzake) nog zoo
veele
zyn, zoo bedykt als onbedykt, want de lage Landen en Plaatzen
konden haar water niet
quyt werden ofte in de Zee lossen, want de
inventie van de Watermolens was nog by haar onbekent: ook hebben de Meeren,
door verloop van tyden het Land afgeknaagt en opgeeten, de eene plaats ofte
Meer wat meer en de ander wat minder, daar zyn ook mede veel schoone beemden
en Landen, tusschen Texel, Wieringen, Enkhuizen en Vriesland, die altemaal
door Õt water zyn overstroomt en tot den huidigendag daar onder moeten
blyven, zoo men ziet. |
Van
MEDEMBLIK. [65] Het tegenwoordige West-Friesland en dit Noorderkwartier, anders
Noord-Holland genoemd, was in
het begin voor enige eeuwen zonder
besloten steden met dorpen en minder buurten die hier en daar verstrooid
waren bewoond, want zo de ingezetenen niet leefden dan van het land viel dit
leven hen het gemakkelijkste dat hen meest verdeelde waardoor iedereen bij
zijn bezitting en land kwam te wonen en omdat ze geen nering ter zee, nog
omgang met vreemden hadden zo waren ze gering, recht en arm van middelen om
tot onderhoud der steden te beschikken en moesten zich alzo met het open land
behelpen. Hoewel dat het land vruchtbaar was zo konden ze niet op de been en
tot voorspoed komen, hetzij door hun slechte ongeregelde leven alzo ze nog
zonderling geen orde nog wetten hadden of door grote watervloeden die door de
slechtheid der dijken, te weten kadijkjes, bijna van jaar tot jaar de landen
overstroomden en ook menigmaal hele stukken land weg nam tot grote schade van
hun welvaart, te weten in vee. En daarnaast waren ze ook mede verschillende malen deerlijk
geplaagd van de baldadige Denen en Noormannen die toentertijd nog heidenen
waren en ook meester op de zee speelden met gestadig plunderen en roven zodat
ze nooit tot enige ademhaling konden komen. En toen ze alle Christenen
geworden waren [66], hebben ze hun roven nauwelijks kunnen ophouden, maar de
landen evenwel zeer bezwaard en daarnaast zochten de graven van Holland hun
heerschappij mede over deze landen te strekken wat de ingezetenen niet wilden
gedogen en hebben lang veel voor hun vrijheid gestreden en als ze soms al wat
beheerd werden zo hebben ze nochtans altijd zichzelf met grote dapperheid
vrij gevochten gelijk het duidelijk blijkt bij verschillende graven die zelfs
in deze oorlogen tegen hen gebleven zijn. Maar tenslotte na veel nederlagen en tegenspoed zijn ze
gedwongen geweest zich met hun vijand te verenigen en hen voortaan onder zijn
gehoorzaamheid te begeven op zulke voorwaarden als ze toentertijd konden
krijgen. Dit geschiedde te Alkmaar in het jaar 1288 onder graaf Floris de
vijfde die daarna door Gerrit van Velzen anno 1296 omkwam. Toen werd Medemblik en Torenburg wederom opgebouwd en het Huis
van Wijdenes vernieuwd en dat om de West-Friezen in toom te houden. Ook werd
West-Friesland de eerste maal terdege bedijkt, in die voegen zoals het nog
tegenwoordig is en werd ook mede met nieuwe herenwegen daardoor gelegd om te
gemakkelijker van de ene kogge in de andere kogge te kunnen reizen die daar
tevoren deze (om de vreemden minder opening te geven) zeer weinig waren en de
dijken door weinig toezicht slecht, klein en gans ongeschikt tot [67] het
stuiten der vloeden die maar iets boven de gewoonte rezen. Terzelfde tijd
kregen ze ook wetten en regels daar ze zich voortaan naar zouden hebben te
gedragen, wat niet alleen de rust haar tot rijkdom dient maar ze begonnen
door de verbinding met Holland bijna wat buurlijker te worden en handelden
wat meer in het buitenland zelfs zo met die van Holland als met anderen van
hun buren waardoor ze hun zuivel en vee wat duurder verkochten en de vreemden
van tijd tot tijd gelokt werden wat dan gebeurde met zulke handwerken en
waren mee te brengen zoals ze wederom weer goed meenden te verkopen. Dit
geschiedde eerst bij de naburen, toen bij de Bremers, Hamburgers en Denen die
met hun schepen herwaarts komen en de grond gelegd hebben van de grote
zeevaart op de Zuiderzee. Daar waren toen hier in het land nog geen bijzondere markten, zo
deden de lieden
dat bij de plaatsen zelf daar ze met hun goed te koop
kwamen en dat de ene hier en
de andere daar zo naar ieders beste
gelegenheid als naar der vreemde grootste loop. Te deze plaatsen daar de
nering liep liepen ook de mensen en werden geleidelijk aan groter en rijker
zodat ze de andere buren over het hoofd groeiden en met lengte van tijden tot
kleine steden werden. Uit zulke oorzaak zijn de meeste steden van
West-Friesland opgekomen waar alleen Medenblik altijd een van de voornaamste
en voortreffelijkste plaats van het land geweest is daar koning Radboud
zijn [68] stoel eertijds heeft
gehad en andere gewone dorpen. West-Friesland of dit Noorderkwartier is tegenwoordig groot en
heeft in zijn lengte van Petten af tot het Ty-oort of Durgerdam toe 16550
Rijnlandse roeden. En in zijn breedte van Enkhuizen tot aan Alkmaar toe 10400
en in zijn omvang 61130 roeden. Nadat Willem de 2de de 15de graaf van Holland en onder de Duitse keizers de eerst gekozen was en Roomse koning is hij uit Duitsland gekomen nadat hij alles daar verricht had trok hij naar Holland en heeft in sÕ Gravenhage laten bouwen het koninklijke hof dat nog het Hof van Holland wordt genoemd in 1249, de grote zaal liet hij maken helemaal van hout dat hij uit Ierland liet halen, dit hout is van die natuur en eigenschap dat daar nooit geen spinnenkoppen, nog andere venijnig gedierte daaraan of bij kunnen verduren. Hij ordonneerde dat de Staten van het land daarin hun vergaderingen zouden houden. Van deze tijd af hebben de Hollandse graven hun hof gehad in sÕ Gravenhage wat voortijds geweest was te Vlaardingen, Leiden of Haarlem. Hij heeft ook laten maken het stenen huis te Heemskerk, in Kennemerland en het kasteel Torenburg beoosten Alkmaar 1254. (aldus genaamd) Dat omdat hij besloten had de West |